Beleidsregel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 november 2019, nr. WJZ/ 19256490, houdende de kwalificatie van activiteiten als ernstige inbreuken op het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2019)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 90, eerste lid, van verordening nr. 1224/2009, artikel 42, tweede lid, in samenhang met artikel 3, tweede lid, van verordening nr. 1005/2008 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. De begripsbepalingen van de Uitvoeringsregeling zeevisserij zijn van toepassing.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    a. AIS:

    automatisch identificatiesysteem (Automatic Identification System) als bedoeld in de artikelen 4, onderdeel 11, en 10, eerste lid, van de controleverordening;

    b. Besluit registratie:

    Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;

    c. elektronische aangifte van aanlanding:

    aangifte als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de controleverordening, die elektronisch wordt verzonden overeenkomstig artikel 24, eerste lid, van de controleverordening;

    d. papieren aangifte van aanlanding:

    aangifte als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de controleverordening, die op papier is gesteld;

    e. geschatte hoeveelheid:

    geschatte hoeveelheid van iedere soort visserijproduct als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel f, van de controleverordening;

    f. Uitvoeringsverordening 2017/218:

    Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PbEU 2017, L34).

Artikel 2. Beoordeling ernst inbreuk

  • 1. Voor de toepassing van artikel 90, eerste lid, van de controleverordening, en artikel 42 van verordening nr. 1005/2008 wordt de ernst van een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid beoordeeld overeenkomstig deze beleidsregel.

  • 2. De Minister beoordeelt de ernst van de inbreuk, bedoeld in het eerste lid, op basis van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van inbreuk, de daaruit voortvloeiende schade, de waarde van de schade aan de visbestanden en het mariene milieu in kwestie, en de omvang van de inbreuk.

  • 3. De inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid zoals die worden omschreven in de artikelen 4 tot en met 20 van deze beleidsregel, worden aangemerkt als ernstige inbreuken, tenzij zich in het concrete geval een of meer bijzondere omstandigheden voordoen die de mate van ernst van de inbreuk dusdanig doen verminderen, dat de desbetreffende inbreuk redelijkerwijs niet kan worden aangemerkt als een ernstige inbreuk.

Artikel 3. Ontbreken aangifte aanlanding of verkoopdocument in geval van aanlanding in haven derde land

Als ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel a, van de controleverordening, wordt aangemerkt overtreding van:

  • a. artikel 104, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 23, eerste en derde lid, van de controleverordening, en artikel 125, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 62, vijfde lid, van de controleverordening, of

  • b. artikel 109, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 24, eerste lid, van de controleverordening, en artikel 125, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 62, vijfde lid, van de controleverordening,

voor zover zowel de aangifte van aanlanding als het verkoopdocument niet zijn ingediend nadat de vangst in de haven van een derde land is aangeland.

Artikel 4. Opvoeren motorvermogen boven maximaal continu vermogen

Als ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel b, van de controleverordening, wordt aangemerkt een overtreding van artikel 114 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 39, eerste lid, van de controleverordening, voor zover het motorvermogen ten minste 15% hoger is dan op het motorcertificaat of op de visvergunning vermelde maximaal continu vermogen.

Artikel 5. Niet-naleving verplichting tot aan boord brengen, houden of aanlanden van soorten die vallen onder de aanlandplicht

Als ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel c, van de controleverordening, wordt aangemerkt een overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de basisverordening, voor zover een substantiële hoeveelheid van een tijdens een visserijactiviteit gevangen soort waarvoor een vangstbeperking geldt, niet aan boord wordt of is gebracht of gehouden of niet wordt of is aangeland, tenzij dit aan boord brengen en houden of het aanlanden van deze vangsten in zou gaan tegen verplichtingen uit hoofde van de regels van het gemeenschappelijke visserijbeleid in visserijtakken of visserijzones waar die regels van toepassing zijn, of zouden vallen onder vrijstellingen uit hoofde van die regels.

Artikel 6. Verrichten zakelijke activiteiten die rechtstreeks samenhangen met IOO-visserij

Als ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42, onderdeel b, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van:

  • a. artikel 140, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met:

    • (i) artikel 37, onderdeel 3, van verordening nr. 1005/2008;

    • (ii) artikel 37, onderdeel 6, van verordening nr. 1005/2008, voor zover de in dit onderdeel verboden hulpverlening niet door een vissersvaartuig wordt geboden;

    • (iii) artikel 37, onderdeel 9 of 10, van verordening nr. 1005/2008;

    • (iv) artikel 38, onderdeel 1, 2, 3, 5 of 6, van verordening nr. 1005/2008, of

    • (v) artikel 39, eerste lid, van verordening nr. 1005/2008;

  • b. artikel 140, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.

Artikel 7. Vervalsing documenten bedoeld in verordening nr. 1005/2008 of gebruik van valse of ongeldige documenten

Als ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42, onderdeel c, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt:

  • a. een overtreding van artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, voor zover het betreft: het vervalsen, of het valselijk of niet naar waarheid opmaken van:

    • (i) een document, of van gegevens, valideringen, handtekeningen of waarmerken, als bedoeld in artikel 12, tweede lid en derde lid, artikel 14, eerste en tweede lid, artikel 15, eerste lid, en artikel 21, eerste lid, van verordening nr. 1005/2008;

    • (ii) een door de Commissie erkend vangstdocument of daarmee samenhangend document, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1005/2008, met inbegrip van de daarop aan te brengen gegevens, valideringen, handtekeningen of waarmerken;

  • b. het gebruik maken van een vervalst of valselijk opgemaakt document, of van vervalste of valselijk opgemaakte gegevens, valideringen, handtekeningen of waarmerken, een en ander als bedoeld in onderdeel a.

Artikel 8. Schending verplichtingen inzake het registreren en melden vangstgegevens of met de vangst verband houdende gegevens

  • 1. Als een ernstige inbreuk, bedoeld in artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt:

    • a. overtreding van:

      • (i) artikel 104, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en met artikel 14, eerste, vierde, zesde of achtste lid, van de controleverordening,

      • (ii) artikel 104, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en met artikel 31, eerste lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening,

      • (iii) artikel 104, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en met artikel 23, eerste of derde lid van de controleverordening, of

      • (iv) artikel 104, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en met artikel 21, eerste of vierde lid van de controleverordening,

      voor zover een of meer van de kerngegevens in het papieren visserijlogboek, bedoeld in artikel 14 van de controleverordening, in de papieren aangifte van aanlanding respectievelijk de papieren aangifte van overlading niet juist, niet volledig, niet tijdig of niet wordt of is bijgehouden of ingediend;

    • b. overtreding van artikel 104, eerste lid, en artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 14, eerste en tweede lid, onderdeel f, van de controleverordening, voor zover de in de papieren aangifte van aanlanding vermelde vangsthoeveelheid, als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel c, van de controleverordening, althans de vangsthoeveelheid zoals die met toepassing van artikel 60, vijfde lid, van de controleverordening in de papieren aangifte van aanlanding vermeld had moeten worden, per soort en per visreis meer dan 15%, met een minimum van 200 kilogram, afwijkt ten opzichte van de geschatte hoeveelheid die vermeld is in het papieren visserijlogboek;

    • c. overtreding van:

      • (i) artikel 105, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en met artikel 15, eerste of tweede lid, van de controleverordening,

      • (ii) artikel 105, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 37, tweede alinea, van de uitvoeringsverordening controleverordening,

      • (iii) artikel 108, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en met artikel 22, eerste lid, van de controleverordening, of

      • (iv) artikel 109, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en artikel 24, eerste lid, van de controleverordening,

      • (v) artikel 105, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en met artikel 47, lid 1bis, van de uitvoeringsverordening controleverordening,

      voor zover één of meer van de kerngegevens in een van de twee kernberichten DEP (aangifte van vertrek) of RTP (aangifte terugkeer naar de haven) in het elektronische visserijlogboek, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de controleverordening, in de elektronische aangifte van aanlanding of in de elektronische aangifte van overlading niet juist, niet volledig, niet tijdig of niet wordt of is bijgehouden of ingediend;

    • d. overtreding van artikel 105, eerste lid, en artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de controleverordening, voor zover de in de elektronische aangifte van aanlanding vermelde vangsthoeveelheid, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 23, tweede lid, onderdeel c, van de controleverordening, althans de vangsthoeveelheid zoals die met toepassing van artikel 60, vijfde lid, van de controleverordening in de elektronische aangifte van aanlanding vermeld had moeten worden, per soort en per visreis meer dan 15%, met een minimum van 200 kilogram, afwijkt ten opzichte van de geschatte hoeveelheid die vermeld is in het elektronische visserijlogboek, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de controleverordening;

    • e. overtreding van artikel 124, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 60, vijfde lid, van de controleverordening voor zover het gaat om de aangifte van aanlanding;

    • f. overtreding van:

      • (i)

        • 1°. artikel 102, eerste of derde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 9, tweede lid, van de controleverordening; of

        • 2°. overtreding van artikel 102, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 9, zesde lid, van de controleverordening; of

        • . overtreding van artikel 102, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 18, eerste of tweede lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening,

        en

      • (ii) artikel 103 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 10, eerste lid, van de controleverordening,

      voor zover wordt uitgevaren zonder dat satellietvolgapparatuur aanwezig is of operationeel is én zonder dat een AIS aanwezig is of operationeel is; of

    • g. overtreding van:

      • (i) artikel 102, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 25, eerste lid, van uitvoeringsverordening controleverordening,

        en

      • (ii) artikel 103 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 10, eerste lid, van de controleverordening,

        voor zover:

        • 1°. ingeval van defecte of anderszins niet-functionerende satellietvolgapparatuur de kapitein of diens vertegenwoordiger niet via adequate telecommunicatiemiddelen om de vier uur vanaf het tijdstip waarop het niet functioneren is ontdekt, of vanaf het tijdstip waarop hij hiervan in kennis is gesteld, de meest actuele geografische coördinaten van het vissersvaartuig meedeelt aan het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat, en daarnaast

        • 2°. geen AIS aan boord is of, indien wel een AIS aan boord is, ook het AIS defect is of anderszins niet functioneert.

  • 2. De in het eerste lid, onderdelen a en c, bedoelde kerngegevens zijn:

    • a. de externe identificatie (lettertekens en nummer) van het vaartuig;

    • b. de naam van de kapitein;

    • c. de tijdstippen van vertrek, terugkeer en aanlanding;

    • d. gegevens betreffende het gebruikte vistuig, en de maaswijdte;

    • e. de datum van vangst; en

    • f. de gegevens van het betrokken geografische gebied, bedoeld in artikel 4, onderdeel 30, van de controleverordening, waar de vangsten zijn gedaan.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en d, wordt voor het bepalen of een in dit onderdeel bedoelde vangsthoeveelheid afwijkt ten opzichte van de geschatte hoeveelheid die is vermeld in het papieren visserijlogboek uitgegaan van de vangsthoeveelheid na omrekening in levend visgewicht overeenkomstig artikel 49, eerste lid, Uitvoeringsverordening controleverordening ofwel artikel 49, derde lid, Uitvoeringsverordening controleverordening in samenhang met artikel 107, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.

Artikel 9. Gebruik van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften is

  • 1. Als ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van:

    • a. artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 8, vierde lid, artikel 9, eerste, tweede, derde, vierde of zesde lid, of artikel 12, eerste lid, van verordening 2019/1241;

    • b. artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 12 en:

      • 1°. bijlage II, deel A, punt 1 of punt 3;

      • 2°. bijlage II, deel B, punt 1.1, 2 of 3,

      van verordening 2019/1241;

    • c. artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met de artikelen 15 en 28, en:

      • 1°. bijlage V, deel C, punt 2.1 of 3.1;

      • 2°. bijlage V, deel C, punt 5.1;

      • 3°. bijlage VI, deel C, punt 1, 3.1, 6.3 of 7.1, voor zover het gaat om ringzegens;

      • 4°. bijlage VI, deel C, punt 8.2;

      • 5°. bijlage VII, deel C, punt 1, 2.1 of 3.1;

      • 6°. bijlage VIII, deel C, punt 1, 3.6 of 4.3;

      • 7°. bijlage X, deel B, punt 3;

      • 8°. bijlage XI, deel B;

      • 9°. bijlage XII, deel C, punt 2.6;

      • 10°. bijlage XII, deel D, punt 1;

      • 11°. bijlage XIII, deel A, punt 1.1, of

      • 12°. bijlage XIII, deel C, punt 1.1,

      van verordening 2019/1241;

    • d. artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met de artikelen 15 en artikel 28, en:

      • 1°. bijlage V, deel B, punt 2.1;

      • 2°. bijlage V, deel C, punt 1.1, 4 of 5.3;

      • 3°. bijlage VI, deel B, punt 2.1;

      • 4°. bijlage VI, deel C, punt 7.1, voor zover het niet gaat om ringzegens;

      • 5°. bijlage VI, deel C, punt 8.1;

      • 6°. bijlage VII, deel B, punt 2.1;

      • 7°. bijlage VIII, deel B, punt 2.1;

      • 8°. bijlage VIII, deel C, punt 5.2;

      • 9°. bijlage IX, deel B, punt 1;

      • 10°. bijlage IX, deel B, punt 2 of 3;

      • 11°. bijlage IX, deel C, punt 6;

      • 12°. bijlage X, deel B, punt 1;

      • 13°. bijlage X, deel B, punt 2;

      • 14°. bijlage XI, deel A, punt 1 of 2;

      • 15°. bijlage XII, deel B, punt 1 of punt 2, of

      • 16°. bijlage XII, deel C, punt 1.3,

      van verordening 2019/1241, waarbij, voor zover de desbetreffende bepaling in die verordening een bepaalde maaswijdte voorschrijft, het niet voldoen aan dat voorschrift slechts dan leidt tot een ernstige inbreuk, indien de afwijking van de in de desbetreffende bepaling van die verordening voorgeschreven maaswijdte 4 mm of meer bedraagt;

    • e. artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 15 en:

      • 1°. bijlage V, deel B, punt 1.1;

      • 2°. bijlage VI, deel B, punt 1.1;

      • 3°. bijlage VII, deel B, punt 1.1; of

      • 4°. bijlage VIII, deel B, punt 1.1,

      van verordening 2019/1241, voor zover gehandeld wordt in strijd met het toepasselijke punt 1.1 van deel B van de desbetreffende bijlage bij die verordening doordat niet is voldaan aan een voorwaarde, vervat in dat punt 1.1 of in het met dat punt samenhangende punt 1.2 van deel B van de desbetreffende bijlage bij die verordening:

      • (i) die betrekking heeft op de te hanteren maaswijdte van het net of de kuil, of die inhoudt dat er een bepaald paneel of sorteerrooster of een bepaalde zeeflap wordt aangebracht of wordt gebruikt, waarbij ten aanzien van het niet voldoen aan deze voorwaarde geldt dat dit slechts dan leidt tot een ernstige inbreuk, indien:

        • 1°. de afwijking van de voor het net, de kuil, het paneel respectievelijk de zeeflap voorgeschreven maaswijdte 4 mm of meer bedraagt;

        • 2°. de voorgeschreven afmetingen of de voorgeschreven vorm van de mazen van het paneel, het sorteerrooster of de zeeflap niet in acht worden genomen;

        • 3°. voorgeschreven maximumafstand tussen de staven van het sorteerrooster niet in acht wordt genomen, respectievelijk indien

        • 4°. het desbetreffende paneel, sorteerrooster of de desbetreffende zeeflap geheel ontbreekt;

        of

      • (ii) die betrekking heeft op de samenstelling van de totale vangst, in levend gewicht, die na elke visreis wordt aangeland;

    • f. artikel 59 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 4, vijfde lid, van verordening nr. 2056/2001, voor zover gehandeld wordt in strijd met het verbod vervat in de desbetreffende bepaling in die verordening en aan geen van de voorwaarden die een uitzondering op dat verbod rechtvaardigen, is voldaan, waarbij wat betreft de voorwaarde dat er een bepaald paneel is aangebracht of wordt gebruikt, geldt, dat het niet voldoen aan deze voorwaarde slechts dan leidt tot een ernstige inbreuk indien:

      • (i) het desbetreffende paneel geheel ontbreekt;

      • (ii) de afwijking van de voor het paneel voorgeschreven maaswijdte 4 mm of meer bedraagt, of

      • (iii) de voorgeschreven vorm van de mazen van het paneel niet in acht wordt genomen;

    • g. artikel 59 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 5, tweede lid, onderdeel (iii) of (iv), of artikel 5, derde lid, van verordening nr. 2056/2001, voor zover gehandeld wordt in strijd met het verbod in de desbetreffende bepaling in die verordening, doordat niet is voldaan aan de eveneens in die bepaling vervatte voorwaarde die inhoudt dat er een bepaald paneel wordt aangebracht of wordt gebruikt, waarbij het niet voldoen aan deze laatste voorwaarde slechts dan leidt tot een ernstige inbreuk, indien:

      • (i) het desbetreffende paneel geheel ontbreekt,

      • (ii) de afwijking van de voor het paneel voorgeschreven maaswijdte 4 mm of meer bedraagt; of

      • (iii) de voorgeschreven vorm van de mazen van het paneel niet in acht wordt genomen;

    • h. artikel 59 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 6, eerste lid, van verordening nr. 2056/2001, voor zover de afwijking van de toegestane maaswijdte 4 mm of meer bedraagt;

    • i. artikel 60 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 5, tweede lid, van verordening nr. 494/2002, waarbij, voor zover dit artikel een bepaalde maaswijdte voorschrijft, het niet voldoen aan dat voorschrift slechts dan leidt tot een ernstige inbreuk, indien de afwijking van de toegestane maaswijdte 4 mm of meer bedraagt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, onder 1° en 4°, onderdeel d, onder 1°, 3°, 6°, 7°, 9° en 12°, respectievelijk onderdeel i, geldt ten aanzien van de daarin genoemde bepalingen uit de bijlagen van verordening 2019/1241, respectievelijk uit verordening nr. 494/2002, dat indien ingevolge verordening 2019/1241 bij wijze van uitzondering op die bepalingen een bepaalde visserijactiviteit is toegestaan onder de voorwaarde dat gevist wordt met een bepaald vistuig met een bepaalde maaswijdte, slechts wordt aangenomen dat niet aan die voorwaarde wordt voldaan en aldus sprake is van een inbreuk op de desbetreffende hoofdregel in die bepaling, indien de afwijking van de in de desbetreffende voorwaarde voorgeschreven maaswijdte 4 mm of meer bedraagt.

Artikel 10. Vervalsing of verborgen houden van kentekens, identiteit of de registratie

Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van:

  • a. artikel 101, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 6, onderdeel e, van de uitvoeringsverordening controleverordening, voor zover het gaat om het vervalsen, valselijk opmaken of verbergen van de in dit onderdeel bedoelde registratiecijfers en -letters, of

  • b. het vervalsen, valselijk opmaken of verbergen van:

    • (i) de naam, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van uitvoeringsverordening controleverordening;

    • (ii) het CFR-identificatienummer, bedoeld in artikel 8 van de Uitvoeringsverordening 2017/218; of

    • (iii) een scheepsidentificatienummer als bedoeld in de regeling inzake scheepsidentificatienummers van de Internationale Maritieme Organisatie, als aangenomen op 4 december 2013 bij resolutie A.1078 (28).

Artikel 11. Verborgen houden of doen verdwijnen van, of knoeien met bewijsmateriaal dat van belang is in het kader van een onderzoek

Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt het verborgen houden van, knoeien met, of doen verdwijnen van bewijsmateriaal dat van belang is in het kader van een onderzoek naar de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 12. Illegaal aan boord nemen, overladen of aanlanden van ondermaatse vis

Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel i, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van

  • a. artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 15, twaalfde lid, van de basisverordening, of

  • b. artikel 117a van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 49bis, eerste lid, of artikel 49quater van de controleverordening,

voor zover:

  • (i) per visreis van een soort 10% of meer ondermaatse vis, met een minimum van 200 kilo aan boord is genomen, overgeladen of aangeland, of

  • (ii) ondermaatse vis verborgen is of wordt gehouden.

Artikel 13. Visserijactiviteiten in gebied regionale visserijorganisatie

Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel k, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt het in het gebied van een regionale visserijorganisatie als bedoeld in artikel 2, vijftiende lid, van verordening nr. 1005/2008, verrichten van een visserijactiviteit:

  • a. op een wijze die onverenigbaar is met of indruist tegen de instandhoudings- en beheersmaatregelen van die organisatie, of

  • b. waarbij de vlag wordt gevoerd van een staat die geen partij is bij die visserijorganisatie, of die niet samenwerkt met die visserijorganisatie zoals door die organisatie is vastgesteld,

voor zover deze inbreukmakende visserijactiviteit niet op grond van een van de artikelen 3 tot en met 12 of 14 tot en met 19 van deze beleidsregel als een ernstige inbreuk wordt beschouwd, en de inbreuk in de regelgeving van de desbetreffende visserijorganisatie als ernstig wordt aangemerkt.

Artikel 14. Vissen zonder geldige visvergunning of vismachtiging of zonder geldig visdocument

Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van:

  • a. artikel 92, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 6, eerste lid, van de controleverordening, voor zover wordt of is gevist zonder visvergunning, of wordt of is gevist met een visvergunning die is geschorst of ingetrokken;

  • b. artikel 92, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en artikel 7, tweede lid, van het Besluit registratie in samenhang met artikel 6, eerste lid, van de controleverordening, voor zover na overdracht van het vissersvaartuig op de visvergunning en in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie, de gegevens met betrekking tot de eigenaar van het desbetreffende vissersvaartuig niet in overeenstemming zijn met het feitelijk eigenaarschap van het vissersvaartuig na overdracht, deze overdracht niet binnen zes weken is gemeld bij de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het Besluit registratie, en desalniettemin met gebruikmaking van de in dit onderdeel bedoeld visvergunning wordt gevist;

  • c. artikel 97, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, voor zover wordt of is gevist zonder vismachtiging, of wordt of is gevist met een vismachtiging die is geschorst of ingetrokken;

  • d. artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 31, vijfde lid, van de basisverordening, voor zover wordt of is gevist zonder vismachtiging wordt of is gevist met een vismachtiging die is geschorst of ingetrokken; of

  • e. artikel 131, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 4 of artikel 32, eerste lid, van verordening 2017/2403, voor zover wordt of is gevist zonder vismachtiging of wordt of is gevist met een vismachtiging die is geschorst of ingetrokken.

Artikel 15. Vissen in gesloten gebied, tijdens gesloten seizoen, zonder of na volledige benutting quotum of onder gestelde dieptegrens

Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van:

  • a. artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij;

  • b. artikel 113, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 35, tweede lid, van de controleverordening;

  • c. artikel 113, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 36, tweede lid, van de controleverordening;

  • d. artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 15 respectievelijk 28 en bijlage VI, deel C, punt 2.1, 4, 5.1 of 6.1, bijlage VII, deel C, punt 2.3, bijlage VIII, deel C, punt 2.1 of 4.1, of bijlage XII, deel C, punt 4, van verordening 2019/1241; of

  • e. artikel 13 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 13, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden.

Artikel 16. Gerichte visserij op bestand waarvoor vangstverbod of -moratorium geldt

  • a. Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel d, verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van artikel 10, eerste lid, artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 13, tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 20, artikel 21, eerste lid, artikel 26, eerste of tweede lid, artikel 29, eerste lid, artikel 32, eerste lid, artikel 33, artikel 34, artikel 35, tweede lid, artikel 39, eerste lid, artikel 43, of artikel 50, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden;

  • b. artikel 14 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 7 van verordening 2018/2025, of

  • c. artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 10, eerste en tweede lid, en artikel 15 in samenhang met bijlage V, deel C, punt 5.2 of 6.2, eerste volzin, bijlage VI, deel C, punt 9.2, eerste volzin, bijlage VII, deel C, punt 4.2, eerste volzin, bijlage XII, deel C, punt 1, van verordening 2019/1241,

voor zover gericht op de in deze bepalingen genoemde vissoorten wordt of is gevist.

Artikel 17. Bemoeilijken taakuitoefening door functionarissen of waarnemers

Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van:

  • a. artikel 128, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 73, zevende lid, van de controleverordening;

  • b. artikel 128, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 113, tweede lid, of 114, eerste lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening.

Artikel 18. Vangsten overladen op of deelnemen aan gezamenlijke visserijactiviteiten met, of ondersteuning of bevoorrading van andere IOO-vissersvaartuigen

Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van artikel 140, eerste lid van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 37, onderdeel 4, of onderdeel 6, van verordening nr. 1005/2008, voor zover de in dit artikel verboden dienstverlening wordt geboden aan een vissersvaartuig dat is opgenomen in de ‘communautaire lijst van IOO-vaartuigen’, bedoeld in artikel 27 van verordening nr. 1005/2008.

Artikel 19. Staatloos vaartuig

Als ernstige inbreuk, bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel l, van verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van artikel 2, eerste lid, in voorkomend geval in samenhang met artikel 8 van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 dan wel het vissen met een vaartuig dat geen nationaliteit heeft en derhalve een staatloos vaartuig is, overeenkomstig de internationale wetgeving.

Artikel 20. Intrekking Beleidsregel ernstige inbreuken GVB

De Beleidsregel ernstige inbreuken GVB wordt ingetrokken.

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

  • 2. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2019.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 2 november 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel, aanleiding en inhoud

Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (‘GVB’) heeft onder meer tot doel vanuit biologisch, economisch en milieuoogpunt te zorgen voor een duurzame exploitatie van de visbestanden. Ter verwezenlijking van dat doel is door de Europese Unie bij diverse verordeningen een scala aan instandhoudingsmaatregelen vastgesteld. Blijkens artikel 7 van de zogenoemde basisverordening1, dat een niet-limitatieve opsomming van de soorten instandhoudingsmaatregelen geeft, zijn dat onder meer meerjarenplannen, maatregelen om de vangstcapaciteit van vissersvaartuigen aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden, maatregelen waarbij vangstmogelijkheden (in de vorm van visserij-inspanning of vangstquota) worden vastgesteld en toegewezen en technische maatregelen. Deze laatste categorie behelst onder meer specificaties van vistuigen, voorschriften over het gebruik van vistuig en verboden om in bepaalde gebieden of in bepaalde perioden de visserij uit te oefenen.

Het vissen in strijd met de instandhoudingsmaatregelen van de EU of – indien de activiteiten in het gebied van een regionale visserijorganisatie of op volle zee worden verricht – met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van die visserijorganisatie of met de op dat vlak geldende internationale verplichtingen, wordt illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) genoemd. IOO-visserij vormt wereldwijd een van de ernstigste bedreigingen voor de duurzame exploitatie van de visbestanden. Mede ter implementatie van het door de FAO in 2011 aangenomen actieplan om IOO-visserij te voorkomen, heeft de Europese Unie met verordening nr. 1005/20082 (ook wel bekend als de IOO-verordening) een maatregelenpakket vastgesteld om IOO-visserij zowel binnen als buiten de Europese wateren te voorkomen. Met het oog op een adequate aanpak van de interne dimensie van IOO-visserij is daarnaast in de controleverordening3 een Europese regeling voor controle, inspectie en handhaving neergelegd om te komen tot een uniforme naleving van de voorschriften van het GVB.

Blijkens de overwegingen bij zowel de IOO-verordening als de controleverordening wordt met deze verordeningen onder meer beoogd onderdanen van lidstaten ervan te weerhouden inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te begaan. In dat kader wordt in deze verordeningen een onderscheid gemaakt tussen ‘gewone’ inbreuken en ‘ernstige inbreuken’. Een ernstige inbreuk is ingevolge artikel 4, onderdeel 31, van de basisverordening een inbreuk die als zodanig omschreven is in het toepasselijke Unierecht, waaronder in artikel 42, eerste lid, van de IOO-verordening en in artikel 90, eerste lid, van de controleverordening. In laatstgenoemde bepalingen zijn in algemene zin in totaal 17 categorieën van activiteiten op GVB-terrein beschreven die ’naargelang de ernst van de inbreuk’ de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ kunnen krijgen. Het gaat hierbij om flagrante schendingen van het GVB.

Op grond van de voornoemde bepalingen moet de bevoegde autoriteit van een lidstaat (in Nederland is dat blijkens artikel 91 en artikel 130, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) steeds per geval de daadwerkelijke ernst van deze inbreuken beoordelen. Een inbreuk uit een van de in de verordeningen genoemde categorieën activiteiten is dus alleen ‘een ernstige inbreuk op het GVB’ als de bevoegde autoriteit de concrete inbreuk naargelang de ernst van die inbreuk als ernstige inbreuk bestempelt, aan de hand van onder andere de criteria die in de verordeningen zelf zijn genoemd (zoals aard van de schade, de waarde ervan en omvang van de inbreuk). Indien een inbreuk op de regels van het GVB wordt aangemerkt als een ernstige inbreuk op het GVB, heeft dit ingrijpende consequenties voor de pleger van de inbreuk. In de eerste plaats geldt dat ingeval van een ernstige inbreuk op het GVB doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties moeten worden opgelegd, die zodanig moeten zijn dat de verantwoordelijke ook de met de inbreuk verkregen economische voordelen daadwerkelijk kwijtraakt. Terwijl ‘gewone’ inbreuken op grond van de Wet economische delicten worden beschouwd als overtredingen, worden inbreuken die op grond van Europese voorschriften als ernstige inbreuk op het GVB worden aangemerkt, blijkens artikel 1a, onderdeel 1, in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten aangemerkt als misdrijven. Ten aanzien van misdrijven kunnen relatief zware sancties worden opgelegd en daarmee is het mogelijk om de in artikel 44 van de IOO-verordening voorgeschreven maximum sancties op te leggen.

Bovendien geldt voor bepaalde ernstige inbreuken het zogenoemde puntensysteem als bedoeld in artikel 92 van de controleverordening. De categorieën ernstige inbreuken waarvoor punten in het kader van het puntensysteem moeten worden toegekend, zijn benoemd en nader gespecificeerd in bijlage XXX van de uitvoeringsverordening van de controleverordening nr. 404/2011. Op basis van dit systeem krijgt de houder van een visvergunning een bepaald aantal punten voor bepaalde ernstige inbreuken. Per categorie ernstige inbreuken is in bijlage XXX aangegeven welk aantal punten exact moet worden toegekend. Afhankelijk van de categorie varieert het aantal toe te kennen punten van drie tot zeven punten per inbreuk, met een maximum van 12 punten per inspectie. Het naar eigen inzicht meer of minder punten toekennen dan genoemd in die bijlage, is dus niet toegestaan. Indien binnen drie jaar de in de uitvoeringsverordening controleverordening vastgestelde drempels worden overschreden, wordt de visvergunning automatisch voor een oplopende periode van tenminste twee maanden geschorst en uiteindelijk ingetrokken. Voor kapiteins geldt een vergelijkbaar regime. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (‘RVO.nl’) is gemandateerd uitvoering te geven aan het puntensysteem en verzorgt als zodanig de besluitvorming rond het toekennen van punten.

Een andere consequentie van de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ is dat de plegers ernstige inbreuken in principe voor minimaal een jaar niet in aanmerking komen voor subsidie uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (‘EFMZV’). Voor ernstige inbreuken die zijn vermeld in punt 1, 2 of 5 van bovengenoemde bijlage XXX is dat aan de orde indien op basis van het puntensysteem in totaal 9 of meer punten zijn toegekend.

Gelet hierop is het van belang op voorhand inzichtelijk te maken op grond van welke criteria en feiten bepaald wordt of in een concreet geval sprake is van een ernstige inbreuk op het GVB en – met het oog op het puntensysteem – tot welke categorie ernstige inbreuken de desbetreffende inbreuk moet worden gerekend. Bovendien heeft de Europese Commissie in het kader van het EFMZV) in 2015 vaststelling geëist van criteria om de ernst van de inbreuk op de GVB-voorschriften te bepalen. Als een lidstaat verzuimt deze criteria vast te stellen, kan de EC financiële correcties toepassen. De onderhavige beleidsregel strekt tot de vereiste vaststelling.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

Dit artikel bevat enkele begripsbepalingen. Voor de in de beleidsregel genoemde Europese verordeningen wordt verwezen naar de definities daarvan in de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Daarnaast gelden uiteraard voor de toepassing van de verordeningen die in deze beleidsregel worden genoemd, de begripsomschrijvingen die in de desbetreffende verordening zijn opgenomen.

Artikel 2

Uitgangspunt is dat de vraag of sprake is van een inbreuk en zo ja, of dit een ‘gewone’ of een ernstige inbreuk is, steeds van geval tot geval in redelijkheid wordt beoordeeld. Dit algemene uitgangspunt is neergelegd in artikel 2 van de onderhavige beleidsregel. Relevante factoren die (mede) bepalend zijn voor de ernst van de inbreuk zijn onder meer de aard van de inbreuk, de aard van de schade, de waarde ervan, en de omvang van de inbreuk. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 2, tweede lid, van deze beleidsregel. Het feit dat een inbreuk herhaaldelijk is gepleegd, weegt niet zozeer mee bij de bepaling van de ernst van de inbreuk, maar kan bijvoorbeeld wel een rol spelen bij de bepaling van de hoogte van eventuele strafrechtelijke sancties.

Toepassing van deze beoordelingscriteria heeft geleid tot vaststelling van een lijst van inbreuken waarvan – met name gelet op de aard van de inbreuk en de potentiële schadelijke gevolgen daarvan – in beginsel wordt aangenomen dat dit ernstige inbreuken op het GVB zijn (artikel 2, derde lid, van deze beleidsregel). Deze lijst, vervat in de artikelen 3 tot en met 19 van deze beleidsregel, is gebaseerd op artikel 42, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de IOO-verordening, en artikel 90 van de controleverordening.

Het feit dat deze inbreuken, genoemd in de artikelen 3 tot en met 19 van de beleidsregel, op basis van een initiële beoordeling op voorhand als ernstige inbreuk worden aangemerkt, neemt echter niet weg dat de kwalificatie ‘ernstige inbreuk op het GVB’ op basis van de beoordeling van de omstandigheden van het specifieke geval wellicht toch onevenredig kan blijken te zijn. De verplichting tot een dergelijke beoordeling volgt reeds uit de Algemene wet bestuursrecht (’Awb’).

Artikel 4:84 Awb bepaalt immers dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dergelijke omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een bepaalde inbreukmakende activiteit in één van de artikelen 3 tot en met 19 van de onderhavige beleidsregel op voorhand als ernstige inbreuk is aangemerkt, zich alsnog niet kwalificeert als een ernstige inbreuk op het GVB. Dit principe is verwoord in het slot van artikel 2, derde lid, van de beleidsregel. Gedacht kan worden aan de omstandigheid dat sprake is van een kennelijke overmacht of crisissituatie of een kennelijke verschrijving of vergissing. Steeds moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Zo zal bijvoorbeeld het vissen met een binnenkuil of met touwtjes (elk een verboden netvoorziening) gelet op de aard van de inbreuk en potentiële schade steeds dusdanig ernstig worden geacht, dat ook indien er bij constatering van de inbreuk nog geen enkele vis met deze netvoorzieningen is gevangen, de inbreuk als ernstige inbreuk kwalificeert.

Er zijn werkafspraken gemaakt tussen de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, RVO.nl en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de feitelijke taakverdeling en procedures rond de constatering van een ernstige inbreuk, de rapportage en de onderlinge communicatie.

Indien een houder van een visvergunning of kapitein zich in een concreet geval op mitigerende omstandigheden beroept, is het ook aan deze persoon om het bestaan van deze omstandigheden en het mitigerende karakter daarvan aannemelijk te maken.

Ten aanzien van artikel 2, derde lid, in samenhang met de artikelen 3 tot en met 19 van de beleidsregel, wordt nog het volgende opgemerkt. De soorten inbreuken die in de artikelen 3 tot en met 19 van deze beleidsregel initieel als ernstig worden aangemerkt, zijn terug te voeren op artikel 42, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de IOO-verordening, en artikel 90 van de controleverordening. In deze Europeesrechtelijke bepalingen is in algemene bewoordingen aangegeven welke soorten activiteiten, naargelang hun ernst, als ernstige inbreuken kunnen worden beschouwd. Zo worden bijvoorbeeld ‘het opvoeren van een motor tot boven het op het motorcertificaat vermelde maximaal continu vermogen’, het ‘gebruik van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften is’ en ‘visserijactiviteiten in een gesloten gebied, tijdens een gesloten seizoen, zonder quotum of na volledige uitputting van het quotum, of onder een gestelde dieptegrens’ als (categorieën) potentieel ernstige inbreuken aangeduid.

Om te voorkomen dat die algemene omschrijvingen van deze categorieën activiteiten in de praktijk tot discussie leiden over de vraag of een schending van een bepaald artikel er daadwerkelijk onder valt, is ervoor gekozen om in de beleidsregel waar mogelijk de concrete artikelen op te nemen, waarvan overtreding initieel als een ernstige inbreuk wordt beschouwd. Dit betreft zowel de specifieke bepalingen in de Europese regelgeving als de nationale bepalingen waarin uitvoering wordt gegeven aan de desbetreffende Europese bepaling. Meestal is dat de Uitvoeringsregeling zeevisserij, waarin het handelen in strijd met het desbetreffende Europeesrechtelijke artikel wordt verboden en welke regeling de link naar de Wet op de economische delicten vormt.

Het volstaan met enkel de algemene omschrijvingen van de diverse categorieën als opgesomd in de artikelen 90 van de controleverordening en 42 van de IOO-verordening, bleek met het oog op het voorkomen van discussies en verwarring, niet toereikend.

Hieronder worden de artikelen 3 tot en met 19 van de beleidsregel besproken. Daarin zal worden aangegeven tot welke algemene omschrijving (categorie), als gehanteerd in artikel 90 van de controleverordening en artikel 42 in samenhang met artikel 3 van de IOO-verordening, de desbetreffende inbreuk wordt gerekend. Vervolgens is steeds nagegaan overtreding van welk onderliggend concreet Europeesrechtelijk voorschrift tot deze categorie gerekend moet worden en op grond van welke nationale bepaling de overtreding van dat Europeesrechtelijke voorschrift verboden is. Zo zijn er immers vele concrete Europeesrechtelijke bepalingen aanwijsbaar die op het eerste gezicht wellicht tot de categorie ‘vissen in gesloten gebied’ zouden kunnen worden gerekend. Duidelijk moet dan zijn ten aanzien van welke bepalingen dat wel, en juist niet het geval is. Het handelen in strijd met de desbetreffende Europeesrechtelijke bepalingen op het gebied van zeevisserij is op grond van de nationale ministeriële Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden. De Wet op de economische delicten haakt aan op deze nationale regeling. Gelet hierop wordt in deze beleidsregel steeds de overtreding van het desbetreffende nationale verbod (in samenhang met het onderliggende Europeesrechtelijke voorschrift) als ernstige inbreuk beschouwd.

Op grond van artikel 92, eerste lid, van de controleverordening wordt het bovengenoemde puntensysteem toegepast op slechts een aantal van deze categorieën ernstige inbreuken. In de eerste plaats gaat het om de ernstige inbreuken zoals bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3 van de IOO-verordening. Dat zijn – in beginsel – de inbreuken bedoeld in artikel 8 tot en met 19 van deze beleidsregel. De volgorde die hier in de beleidsregel is aangehouden in deze onderdelen die onder het puntensysteem vallen, sluit aan op de volgorde van de diverse categorieën ernstige inbreuken opgenomen in de tabel in bijlage XXX van uitvoeringsverordening nr. 404/2011. In die tabel is per categorie ernstige inbreuken aangegeven welk aantal punten moet worden toegekend.

Daarnaast bepaalt artikel 92, eerste lid, van de controleverordening sinds 1 januari 2017 dat het puntensysteem wordt toegepast op ernstige inbreuken als bedoeld in artikel 90, eerste lid, onder c, van de controleverordening (niet-naleving verplichting tot aan boord brengen, houden of niet aanlanden van soorten die vallen onder de aanlandplicht; artikel 5 van deze beleidsregel).

Opvallend is echter dat hoewel dus ingevolge artikel 92, eerste lid, van de controleverordening punten moeten worden toegekend voor – kort gezegd – schendingen van de aanlandplicht ex artikel 15 van de basisverordening, er in bijlage XXX van de uitvoeringsverordening nr. 404/2011 geen puntenaantal is vermeld voor die categorie ernstige inbreuken als zodanig. Wél is daarin een puntenaantal opgenomen ten aanzien van de categorie ernstige inbreuken ex artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel (i) van de IOO-verordening: ‘het aan boord nemen, overladen of aanlanden van ondermaatse vis in strijd met de geldende wetgeving of het niet naleven van de verplichting ondermaatse vis aan te landen’. Voor het illegaal aanlanden en het onterecht nalaten van het aanlanden van ondermaatse vis kan derhalve het in bijlage XXX opgenomen puntenaantal worden toegekend, maar niet voor het schenden van de aanlandplicht ten aanzien van maatse vis.

Uit artikel 92, eerste lid, van de controleverordening volgt naar analogie dat er een aantal categorieën ernstige inbreuken zijn waar het puntensysteem überhaupt niet op van toepassing is. Het gaat om de ernstige inbreuken in de artikelen 3, 4, 6 en 7 van deze beleidsregel. Dit laat echter onverlet dat alle ernstige inbreuken in deze beleidsregel op grond van artikel 1a, onderdeel 1, in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten worden aangemerkt als misdrijven.

Artikel 3 (ontbreken aangifte van aanlanding en verkoopdocument bij aanlanding in haven derde land)

De hier bedoelde inbreuken behoren tot de categorie ernstige inbreuken bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel a, van de controleverordening. Daarin wordt – in beginsel – als ernstige inbreuk aangemerkt ‘het niet indienen van een aangifte van aanlanding of verkoopdocument wanneer de vangst in de haven van een derde land is aangeland’.

Artikel 23, eerste en derde lid, van de controleverordening verplicht de kapitein (of zijn vertegenwoordiger) van een vissersvaartuig met een lengte van 10 meter of meer om een (papieren) aangifte van aanlanding in te vullen en te verzenden. Artikel 24 van de controleverordening verplicht de kapitein (of zijn vertegenwoordiger) van een vissersvaartuig met een lengte van 12 meter of meer om de desbetreffende gegevens van de aangifte van aanlanding elektronisch te registreren en door te sturen naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat. Artikel 62 van de controleverordening bevat de verplichting tot het invullen en overleggen van de aangifte van verkoopdocumenten. Schending van elk van deze verplichtingen vormt een inbreuk op het gemeenschappelijk visserijbeleid en is via de Uitvoeringsregeling zeevisserij strafbaar gesteld. Op basis van toepassing van de in artikel 2, tweede lid, van de beleidsregel genoemde beoordelingscriteria is er echter voor gekozen om pas van een ernstige inbreuk te spreken, indien in een concreet geval zowel de aangifte van aanlanding (papieren of elektronische versie) als het verkoopdocument ontbreekt bij aanlanding in de haven van een derde land. Het ontbreken van slechts één van deze documenten wordt in beginsel niet gezien als een ernstige inbreuk.

De achtergrond hiervan is dat indien deze beide documenten ontbreken, en aldus de vangst die aan land wordt gebracht volledig ‘buiten de boeken’ wordt gehouden en illegaal wordt afgezet, het quotabeheer en daarmee het beheer van de visstanden feitelijk ondermijnd wordt. Bovendien wijst het ontbreken van beide documenten op een zeker doelbewust misleidend handelen van de overtreder, terwijl het ontbreken van één van deze documenten in beginsel nog op een zeker toeval of een vergissing zou kunnen berusten.

Uit artikel 92 van de controleverordening volgt dat voor inbreuken onder deze categorie (bedoeld in artikel 90, eerste lid onder a, van de controleverordening) geen punten worden toegekend.

Artikel 4 (opvoeren motorvermogen)

Het gaat hier om de in artikel 90, eerste lid, onderdeel b, van de controleverordening omschreven inbreuk: ‘het opvoeren van een motor tot boven het op het motorcertificaat vermelde maximaal continu vermogen’. Motorvermogen is een factor voor het beheer van de capaciteit van de Europese vloot. De capaciteit moet in balans zijn met de vangstmogelijkheden. De maximale capaciteit betreft een maximaal totaal motorvermogen van de vloot. Wanneer vaartuigen het maximaal toegestane motorvermogen overschrijden, dan is er de facto sprake van overcapaciteit en is de genoemde balans met de vangstmogelijkheden niet in stand te houden.

Artikel 39 van de controleverordening verbiedt het vissen met een vissersvaartuig waarvan de motor een vermogen heeft dat het in de visvergunning vermelde vermogen te boven gaat. Schending van deze bepaling is op grond van artikel 114 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden. Overtreding van dit verbod wordt met toepassing van de in artikel 2 van deze beleidsregel bedoelde beoordelingscriteria in principe als ernstig beschouwd, indien het motorvermogen ten minste 15% hoger is dan het op het motorcertificaat of de visvergunning vermelde maximaal continu vermogen. Uit artikel 92 van de controleverordening volgt dat voor inbreuken onder deze categorie (bedoeld in artikel 90, eerste lid onder b, van de controleverordening) geen punten worden toegekend.

Artikel 5 (Niet-naleving verplichting tot aan boord brengen, houden of niet aanlanden van soorten die vallen onder de aanlandplicht)

Dit onderdeel haakt aan op artikel 90, eerste lid, onderdeel c, van de controleverordening. Op grond van deze bepaling is het verboden om vangsten van soorten die vallen onder de aanlandplicht ex artikel 15 van de basisverordening niet aan boord te brengen en te houden of niet aan te landen (tenzij dit aan boord brengen en houden en het aanlanden in strijd zou zijn met specifieke GVB-regelgeving of zou vallen onder een bepaalde vrijstelling). Het handelen in strijd met deze bepaling is verboden op grond van artikel 3 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Schending van de aanlandplicht wordt in principe aangemerkt als een ernstige inbreuk, voor zover de schending betrekking heeft op een substantiële hoeveelheid. Of in een concreet geval sprake is van een substantiële hoeveelheid is onder meer afhankelijk van het type visserij en de grootte van het betrokken vissersvaartuig.

Zoals in het algemeen deel van de toelichting echter al is aangegeven, is een belangrijk aandachtspunt dat voor deze inbreuk enkel punten mogen worden toegekend voor zover de schending van de aanlandplicht betrekking heeft op ondermaatse vis. Ondanks dat uit artikel 92, eerste lid, van de controleverordening wel volgt dat het puntensysteem moet worden toegepast ten aanzien van deze categorie ernstige inbreuken (schending aanlandplicht; ongeacht of het maatse of ondermaatse vis betreft), bevat punt 5 van bijlage XXX bij verordening nr. 404/2011 enkel een puntenaantal ten aanzien van de categorie ernstige inbreuken ‘Het aan boord nemen, overladen of aanlanden van ondermaatse vis in strijd met de geldende wetgeving of het niet naleven van de verplichting om ondermaatse vis aan te landen’. Het eerste deel van die omschrijving (‘het aan boord nemen (…) in strijd met de geldende wetgeving..’) ziet op de categorie ernstige inbreuken die in artikel 12 van deze beleidsregel in principe als ernstige inbreuk wordt aangemerkt. Zie voor de gevolgen hiervan de toelichting op dat artikel van de beleidsregel.

Het tweede deel van die omschrijving in punt 5 van bijlage XXX ziet op schending van de aanlandplicht als bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel c, van de controleverordening, met dien verstande dat uit de formulering van dat punt 5 volgt dat de bijlage enkel een puntenaantal bevat voor ernstige inbreuken bestaande uit schending van de aanlandplicht ten aanzien van ondermaatse vis. De huidige formulering in punt 5 van bijlage XXX laat geen ruimte om bij schending van de aanlandplicht ten aanzien van maatse vis punten toe te kennen. Waarschijnlijk is hier een onjuistheid in de desbetreffende Europese regelgeving geslopen. Zolang deze echter niet gewijzigd wordt, wordt bij de puntentoekenning uitgegaan van de huidige (strikte) formulering en worden enkel punten toegekend bij schending van de aanlandplicht ten aanzien van ondermaatse vis. Op grond van de genoemde bijlage XXX worden in dat geval vijf punten toegekend. Dit neemt niet weg dat het niet aanlanden van maatse vis die onder de aanlandplicht valt, wordt aangemerkt als een ernstige inbreuk en strafrechtelijk als misdrijf vervolgd kan worden, evenals het niet aanlanden van ondermaatse vis.

Artikel 6 (zakelijke activiteiten die rechtstreeks samenhangen met IOO-visserij)

De hier bedoelde inbreuk valt onder de omschrijving in artikel 42, onderdeel b, van de IOO-verordening: ‘het verrichten van zakelijke activiteiten die rechtstreeks samenhangen met IOO-visserij, onder meer de handel in of invoer van visserijproducten’. Onder IOO-visserij wordt blijkens artikel 2, eerste lid, van de IOO-verordening verstaan ‘visserijactiviteiten die illegaal, ongemeld of ongereglementeerd zijn’.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat deze ernstige inbreuk onderscheiden moet worden van de ernstige inbreuk ex artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, onderdeel j, van de IOO-verordening (die juist op grond van artikel 18 van deze beleidsregel in principe als een ernstige inbreuk wordt aangemerkt). Van deze laatste ernstige inbreuk is sprake indien een vissersvaartuig ‘vangsten heeft overgeladen op of heeft deelgenomen aan gezamenlijke visserijactiviteiten met, of heeft gezorgd voor ondersteuning of bevoorrading van andere vissersvaartuigen waarvan is geconstateerd dat zij IOO-visserij als bedoeld in deze verordening hebben bedreven (...).’ Deze beide ernstige inbreuken vertonen gelet op de beide omschrijvingen enige overlap. Een verschil in uitwerking is niettemin dat voor de laatstgenoemde ernstige inbreuk punten moeten worden toegekend aan de betrokken visvergunninghouder of kapitein (zie paragraaf 1 van deze toelichting), maar voor de eerstgenoemde ernstige inbreuk (hier in artikel 6 van deze beleidsregel) niet.

Om mede gelet op die puntentoekenning toch tot een zo zuiver mogelijke scheiding te komen, wordt de volgende scheidslijn gehanteerd: de activiteiten die tot de in het onderhavige onderdeel bedoelde zakelijke activiteiten gerekend worden, zijn activiteiten die feitelijk veelal niet door vissersvaartuigen (vergunninghouder of kapitein) worden verricht (aan wie normaliter punten kunnen worden toegekend), maar die wel rechtstreeks samenhangen met IOO-visserijactiviteiten die wél door visvergunninghouders of kapiteins worden verricht. Duidelijk voorbeelden van dergelijke zakelijke activiteiten zijn de invoer, uitvoer of wederuitvoer van door IOO-vaartuigen gevangen visserijproducten (artikel 37, onderdelen 9 en 10, en artikel 38, onderdeel 1, van de IOO-verordening). Maar ook het charteren van een IOO-vissersvaartuig die de vlag van een derde land voert (artikel 37, onderdeel 3, van de IOO-verordening) wordt gezien als een zakelijke activiteit die rechtstreeks samenhangt met IOO-visserij. Dit geldt ook voor het in de havens bevoorraden of anderszins helpen van IOO-vaartuigen, voor zover het althans gaat om de situatie dat de bevoorrading of hulp niet afkomstig is van een vissersvaartuig; indien dergelijke activiteiten wél door een vissersvaartuig worden verricht, vallen deze in beginsel onder artikel 18 van deze beleidsregel en kunnen in dat geval ook punten worden toegekend aan de desbetreffende ‘dienstverlenende’ visvergunninghouder of kapitein.

Daarnaast beschrijft ook artikel 39 van de IOO-verordening verboden activiteiten die blijkens dit onderdeel in de beleidsregel als ernstige inbreuken worden gezien. Het gaat om ondersteuning van IOO-visserij, hetgeen blijkens die bepaling onder meer inhoudt het aanmonsteren op, of exploitant of economisch eigenaar zijn van vissersvaartuigen. Gelet op deze nadere omschrijving van het begrip ‘ondersteuning’, wordt aangenomen dat het hier gaat om de vormen van ondersteuning die niet door vissersvaartuigen zelf worden verleend (en gelet daarop ook niet tot de categorie ernstige inbreuken wordt gerekend in artikel 18 van deze beleidsregel).

Schending van de genoemde verbodsbepalingen in de artikelen 37, 38 en 39 van de IOO-verordening is op grond van artikel 140, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden.

IOO-visserij wordt gezien als een van de ernstigste bedreigingen voor de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Daarom vormt deze visserij een bedreiging van het fundament van het gemeenschappelijke visserijbeleid en een gevaar voor de internationale inspanningen ter bevordering van een betere ‘governance’ van de oceanen. De hier bedoelde zakelijke activiteiten die met deze IOO-visserij samenhangen en deze aldus feitelijk faciliteren, zijn daarmee evenzeer aan te merken als een groot gevaar voor de duurzaamheid van visbestanden en de mariene biodiversiteit. Gelet hierop worden deze in beginsel dan ook aangemerkt als ernstige inbreuken.

Uit artikel 92 van de controleverordening volgt dat voor deze categorie ernstige inbreuken geen punten worden toegekend.

Artikel 7 (het vervalsen van IOO-documenten of het gebruik maken van dergelijke valse of ongeldige documenten)

Artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verplicht degene die ingevolge die regeling of de in die regeling genoemde Europese verordeningen gegevens moet vermelden of anderszins moet bijhouden of verstrekken, om dit volledig, naar waarheid en binnen de gestelde termijnen te doen. Overtreding van deze bepaling wordt ingevolge dit onderdeel als ernstige inbreuk beschouwd, voor zover het gaat om het vervalsen van documenten (of daarop aan te brengen gegevens, handtekeningen, valideringen of waarmerken) als bedoeld in de IOO-verordening, of het gebruik maken van dergelijke valse of ongeldige documenten. Dergelijke ernstige inbreuken behoren tot de categorie omschreven in artikel 42, eerste lid, onderdeel c, van de IOO-verordening.

In deze beleidsregel is nader gespecificeerd om welke documenten en gegevens, valideringen, handtekeningen of waarmerken het hier gaat. Kort gezegd betreft het de vangstcertificaten (waaronder ook die bij invoer, aanlanding, overlading, uitvoer en wederuitvoer: zie de artikelen 12, 14, 15 en 21 van de IOO-verordening) en de daarop aan te brengen valideringen, handtekeningen of waarmerken. Echter ook het vervalsen of gebruik maken van een vervalsing van het vereiste gedocumenteerde bewijs, bedoeld in artikel 14 betreffende de indirecte invoer van visserijproducten, wordt op voorhand bijvoorbeeld gezien als een ernstige inbreuk. Het gaat daarbij om het bewijs dat de visserijproducten geen andere behandelingen hebben ondergaan dan lossen, opnieuw laden of een behandeling om ze in de goede oorspronkelijke staat te bewaren, en dat ze onder toezicht van de bevoegde autoriteiten zijn gebleven.

Ook het vervalsen of valselijk opmaken van de vangstdocumenten en daarmee samenhangende documenten van regionale organisaties voor visserijbeheer die op de voet van artikel 13 van de IOO-verordening door de Commissie worden erkend (en zo in feite met vangstcertificaten gelijk worden gesteld), wordt in beginsel gezien als een ernstige inbreuk. Het gaat hierbij in ieder geval om de vangstdocumenten (en daarop te vermelden gegevens, valideringen, handtekeningen of waarmerken), bedoeld in artikel 3, tweede en tiende lid, artikel 4, eerste lid, en artikel 6, tweede lid, van verordening nr. 640/2010 (betreffende blauwvintonijn) en die bedoeld in artikel 8, eerste lid, artikel 90, artikel 10, eerste en tweede lid en artikel 12 van verordening nr. 1035/2001 (betreffende Dissostichus spp., ofwel ijsheek). De vangstdocumentatieregelingen vervat in deze beide verordeningen zijn blijkens bijlage V van verordening nr. 1010/2009 (de verordening tot uitvoering van de IOO-verordening) erkend in de zin van artikel 13 van de IOO-verordening.

Voor de goede orde zij nog opgemerkt dat vervalsing van het vangstcertificaat in de praktijk veelal ook vervalsing van de daar bij behorende of aan gehechte documenten met zich zal brengen, zoals bijvoorbeeld van het statistisch document betreffende zwaardvis en grootoogtonijn (artikel 4, eerste en tweede lid, artikel 5, eerste en tweede lid, artikel 6, eerste en tweede lid, en artikel 7, eerste en tweede lid, van verordening nr. 1984/2004). Gelet op die samenhang tussen het vangstcertificaat en dergelijke documenten, en het feit dat vervalsing van het ene document in de praktijk ook betekent dat het samenhangende document zal zijn vervalst, is de vervalsing of het valselijk opmaken van dergelijke met het vangstcertificaat samenhangende documenten (zoals het statistisch document) hier niet afzonderlijk als ernstige inbreuk benoemd. Het vervalsen of valselijk opmaken van het vangstcertificaat waar het document bij hoort, vormt op zichzelf dan al een ernstige inbreuk die op grond van deze beleidsregel in beginsel als ernstige inbreuk wordt aangemerkt binnen deze categorie.

Uit artikel 92 van de controleverordening volgt dat voor deze categorie ernstige inbreuken geen punten worden toegekend.

Artikel 8 (schending verplichtingen tot registratie en melding van vangstgegevens of van met de vangstgegevens verband houdende gegevens)

Artikel 8, eerste lid

Ingevolge artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de IOO-verordening, wordt een inbreuk in beginsel als een ernstige inbreuk aangemerkt indien ‘verplichtingen inzake het registreren en melden van vangstgegevens of met de vangst verband houdende gegevens, waaronder gegevens die middels een systeem van controle op vissersvaartuigen die satelliet moeten worden verzonden of voorafgaande kennisgevingen overeenkomstig artikel 6, niet [zijn] vervuld’. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 drie punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

In dit artikel 8 van de beleidsregel is aangegeven om welke meldings- en registratieverplichtingen het hier gaat en in welke omstandigheden een schending van deze verplichtingen op voorhand als een ernstige inbreuk worden aangemerkt.

Onderdelen a en b (vangstgegevens in logboeken en aangiftes van aanlanding en overlading)

Artikel 8, eerste lid, onderdelen a, onder (i) en (ii), en b, van de beleidsregel zien op de verplichting tot het deugdelijk en tijdig invullen en indienen van het papieren visserijlogboek, bedoeld in artikel 14 van de controleverordening. Deze verplichting geldt voor kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 tot 12 meter. Artikel 31, eerste lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening bepaalt in het verlengde daarvan dat het visserijlogboek moet worden ingevuld conform de instructies opgenomen in bijlage X bij deze uitvoeringsverordening. Daarin is onder meer aangegeven welk type gegeven op welk moment geregistreerd moet worden. Artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij bepaalt dat gegevens die onder meer ingevolge de controleverordening moeten worden bijgehouden of verstrekt, volledig, naar waarheid en binnen de gestelde termijnen moeten worden bijgehouden en verstrekt.

Daarnaast gaat het in onderdeel a, onder (iii) en (iv) van dit artikel om de verplichting tot het deugdelijk en tijdig invullen van de papieren aangifte van aanlanding, bedoeld in artikel 23 van de controleverordening, en de aangifte van overlading, bedoeld in artikel 21 van de controleverordening. Schending van de artikelen 14, 21 en 23 van de controleverordening en artikel 31 van de uitvoeringsverordening controleverordening is verboden op grond van artikel 104, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.

Het handelen in strijd met deze verboden wordt blijkens artikel 8 van deze beleidsregel niet in alle gevallen gezien als een ernstige inbreuk.

Blijkens het slot van onderdeel a is alleen dan sprake van een ernstige inbreuk indien bepaalde kerngegevens, omschreven in artikel 8, tweede lid, van de beleidsregel, in het papieren visserijlogboek of in de papieren aangifte van aanlanding of overlading niet juist, niet volledig, niet tijdig of niet worden bijgehouden of ingediend.

De clausulering onder (a) maakt duidelijk dat indien andere (bijkomende) gegevens dan de kerngegevens in het geheel niet, niet volledig of niet tijdig worden aangeleverd, er weliswaar sprake is van een inbreuk, maar dat het in principe geen ernstige inbreuk betreft. Dergelijke bijkomende gegevens kunnen gegevens zijn betreffende de afmeting van het vistuig, het overladen, het aantal visserijactiviteiten en de vistijd. Met name door de verplichtingen te schenden betreffende de aanlevering van de kerngegevens, kan geen deugdelijk bestandsbeheer plaatsvinden. Dit ondergraaft het noodzakelijke beheer en kan aldus grote schade tot gevolg hebben voor het mariene milieu in het algemeen en de visbestanden in het bijzonder.

Onderdeel b

Daarnaast volgt uit dit artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de beleidsregel dat een ernstige inbreuk moet worden aangenomen indien sprake is van een substantiële afwijking tussen enerzijds de geschatte hoeveelheid die in het papieren visserijlogboek is vermeld, en anderzijds de vangsthoeveelheid die feitelijk is vermeld in de aangifte van aanlanding. Een substantiële afwijking wordt aanwezig geacht indien de afwijking 15% bedraagt, met een minimum van 200 kg per soort en per visreis. Uitgangspunt hierbij is dat de vangsthoeveelheid die in de definitieve aangifte van aanlanding is vermeld, ook keurig strookt met de hoeveelheid die bij weging is vastgesteld; de weegresultaten dienen immers op grond van artikel 60, vijfde lid, van de controleverordening te worden gebruikt voor de invulling van onder meer de aangifte van aanlanding.

Het is echter denkbaar dat de aangifte van aanlanding niet strookt met de daadwerkelijke weegresultaten. Om te voorkomen dat een substantiële afwijking tussen de initiële schatting en de uiteindelijk daadwerkelijke vangsthoeveelheid – zoals vastgesteld bij de weging - alsnog ontkomt aan de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ omdat de aangifte van aanlanding als zodanig een onjuiste vangsthoeveelheid vermeldt, is in deze bepaling de zinsnede opgenomen ‘althans de vangsthoeveelheid zoals die met toepassing van artikel 60, vijfde lid, van de controleverordening in de papieren aangifte van aanlanding vermeld had moeten worden’. Daarmee wordt geborgd dat de schatting steeds vergeleken wordt met de werkelijke definitieve vangsthoeveelheid, en kunnen de daadwerkelijke ernstige inbreuken worden geïdentificeerd.

Onderdeel c

Artikel 8, onderdeel c, onder (i), (ii), (iii) en (iv), komt inhoudelijk overeen met onderdeel a, onder (i), (ii)(iii) en (iv), met dien verstande dat onderdeel c, niet op het papieren logboek ziet, maar op het elektronische logboek ex artikel 15 van de controleverordening, respectievelijk de elektronische versies van de aangifte van overlading en aanlanding. Deze elektronische logboekverplichting geldt voor kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer. Hetgeen hierboven over onderdeel a is opgemerkt, is van overeenkomstige toepassing op onderdeel c, onder (i), (ii), (iii) en (iv), alsook op onderdeel c, onder (v). Dat ziet op de verplichting om een elektronisch bericht van vertrek ter versturen vóór het vertrek uit de haven en vóór het begin van elke andere elektronische transmissie die op de visreis betrekking heeft (artikel 47, lid 1bis, uitvoeringsverordening controleverordening.

Onderdeel d

Dit onderdeel komt inhoudelijk overeen met artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van deze beleidsregel, met dien verstande dat onderdeel d niet op het papieren visserijlogboek ziet, maar op het elektronische logboek ex artikel 15 van de controleverordening. Zie voor een nadere inhoudelijke uitleg de toelichting op onderdeel b.

Onderdeel e

De in onderdeel e opgenomen ernstige inbreuk is al even aangestipt in de toelichting hierboven op onderdeel b. Uitgangspunt ex artikel 60, vijfde lid, is dat de feitelijke weegresultaten worden gebruikt voor het invullen van (onder meer) de aangifte van aanlanding. Zo wordt geborgd dat de werkelijkheid op papier ook strookt met de werkelijkheid, en de aangifte van aanlanding dus niet gemanipuleerd wordt. Dit is van groot belang met het oog op deugdelijk bestandsbeheer. Schending van artikel 60, vijfde lid, is via onderdeel e dan ook aangemerkt als ernstige inbreuk, voor zover het althans gaat om de aangifte van aanlanding.

Onderdelen f en g (geen of niet functionerende satellietvolgapparatuur, noch AIS)

Artikel 8, eerste lid, onderdeel f van deze beleidsregel betreft de schending van het verbod tot uitvaren met niet werkende satellietvolgapparatuur, door een vissersvaartuig dat geen AIS aan boord heeft (op grond van artikel 10, eerste lid, van de controleverordening niet verplicht voor vaartuigen kleiner dan 15 meter) ofwel waarbij het AIS niet werkt. Het gaat hierom satellietvolgapparatuur als gedefinieerd in artikel 2, onderdeel 9, van de uitvoeringsverordening controleverordening. Enkel indien wordt uitgevaren zonder satellietvolgapparatuur terwijl het hebben van satellietvolgapparatuur op grond van artikel 9, tweede of zesde lid, van de controleverordening wel verplicht is, of wordt uitgevaren met defecte, uitgeschakelde, of anderszins niet werkende satellietvolgapparatuur en daarnaast ook het AIS niet aanwezig is of functioneert, wordt op voorhand aangenomen dat sprake is van een ernstige inbreuk. In een dergelijk geval, waarbij de facto zowel satellietvolgapparatuur als AIS ontbreken of niet operationeel zijn, wordt het de bevoegde autoriteiten immers volstrekt onmogelijk gemaakt om de visserijactiviteiten van het desbetreffende vaartuig te volgen. Aldus kan onder meer niet worden nagegaan of wellicht wordt gevist in gesloten gebieden, met alle potentiële schade van dien, en kan geen deugdelijk bestandsbeheer plaatsvinden omdat de desbetreffende vangstgegevens niet te controleren zijn.

Artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de beleidsregel ziet op de situatie dat na het uitvaren, tijdens de visreis, een defect ontstaat aan de satellietvolgapparatuur of deze om een andere reden niet langer operationeel is. Indien in een dergelijke geval het niet operationeel zijn niet gemeld wordt, het AIS eveneens niet aanwezig is of niet functioneert, en vervolgens ook niet via adequate telecommunicatie-middelen de meest actuele geografische coördinaten het vaartuig worden gemeld aan de bevoegde autoriteit, wordt dit in beginsel gezien als een ernstige inbreuk. In deze beide onderdelen f en g gaat het om een cumulatieve opsomming: enkel indien deze specifieke combinatie van factoren zich voordoet, is in principe sprake van een ernstige inbreuk. De aard van deze inbreuk en de potentiële schade die hieruit voortvloeit, rechtvaardigen deze kwalificatie. Evenals in de hiervoor onder (iii) beschreven situatie wordt het zo immers onmogelijk om de visserijactiviteiten van het desbetreffende vaartuig in de gaten te houden. Dit ondermijnt het bestandsbeheer en geldt als een fundamentele schending van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 8, tweede lid (kerngegevens)

In dit lid is aangegeven welke gegevens als kerngegevens, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, worden aangemerkt. Wat betreft het tijdstip van aanlanding wordt verwezen naar de definitie van aanlanden als opgenomen in artikel 4, onder 22, van de controleverordening.

Artikel 8, derde lid (omrekening in levend visgewicht)

In de onderdelen b en d van artikel 8 gaat het om een vergelijking van – kort gezegd – de in het visserijlogboek vermelde geschatte vangsthoeveelheid en de in de aangifte van aanlanding vermelde vangsthoeveelheid. Deze vergelijking dient ingevolge artikel 8, derde lid, van de beleidsregel te worden gemaakt op basis van de hoeveelheden na omrekening in levend visgewicht, ex artikel 49, eerste lid, Uitvoeringsverordening controleverordening ofwel, als het gaat om een soort of aanbiedingsvorm waarvoor geen Europeesrechtelijke omrekeningsfactoren bestaan, ex artikel 49, derde lid, Uitvoeringsverordening controleverordening in samenhang met artikel 104, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.

Artikel 9 (gebruik van vistuig dat verboden is of niet conform de voorschriften)

Artikel 9, eerste lid (algemeen)

De inbreuken in dit onderdeel zijn te scharen onder de in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de IOO-verordening beschreven categorie ernstige inbreuken ‘gebruik van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften is’. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vier punten toegekend ingevolge het puntensysteem. Bepalingen die betrekking op visserijmethoden, zoals het vissen met explosieven, harpoengeweren, pneumatische hamers, projectielen of giftige stoffen (zie artikel 7 van verordening 2019/1241), worden niet tot deze categorie inbreuken gerekend, nu deze categorie enkel betrekking heeft op vistuig.

De opzet en systematiek van artikel 9 van de beleidsregel is als volgt. De onderdelen a, b en c van dit artikel hebben betrekking op verboden tot het gebruik van bepaald vistuig als zodanig, ongeacht de maaswijdte van dat vistuig; de verbodsbepaling zelf bevat met andere woorden geen maaswijdtevoorschrift. Het gaat hier bijvoorbeeld om bepalingen waarin de ringzegenvisserij op bepaalde soorten in bepaalde wateren is verboden.

De onderdelen d tot en met i hebben betrekking op verboden om te vissen met vistuig dat niet conform de voorschriften is. Het gaat hierbij met name om bepalingen waarin het verboden is om bepaald vistuig met een bepaalde maaswijdte te gebruiken.

Meer specifiek gaat het in onderdeel d om bepalingen uit verordening 2019/1241 waarin het maaswijdtevoorschrift de hoofdregel is of deel uitmaakt van de hoofdregel. Schending van het maaswijdtevoorschrift in die hoofdregel vormt slechts dan een ernstige inbreuk, indien de overschrijding van de voorgeschreven maaswijdte 4mm of meer bedraagt en geen van de eventuele gronden voor uitzondering op die hoofdregel van toepassing is.

Voor diverse Europeesrechtelijke bepalingen genoemd in onderdeel d geldt dat bij wijze van uitzondering op die hoofdregel ruimte wordt geboden om met het initieel verboden vistuig te vissen onder bepaalde voorwaarden. Enkele bepalingen genoemd in onderdeel d (én onderdeel b) kennen niet alleen in de hoofdregel, maar ook in de voorwaarde voor een dergelijke uitzondering een specifiek maaswijdtevoorschrift. De hierboven genoemde ‘4mm-marge’ wordt ook op een dergelijk maaswijdtevoorschrift in een uitzonderingsvoorwaarde toegepast, via artikel 9, tweede lid, van deze beleidsregel. Voor zover voor de toepasselijkheid van een uitzondering op de hoofdregel (ook) voldaan moet worden aan andersoortige voorwaarden, zoals betreffende de vorm van de mazen van het vistuig, geldt dat het niet voldoen aan een dergelijke voorwaarde als zodanig reeds leidt tot een schending van de hoofdregel en dus tot een ernstige inbreuk. Enkel voor maaswijdtevoorschriften geldt een zekere marge.

Ook in onderdeel e gaat het om bepalingen uit verordening 2019/1241 waarin het maaswijdtevoorschrift de hoofdregel is of deel uitmaakt van de hoofdregel, en ook op deze hoofdregels gelden uitzonderingen onder voorwaarden. Maar anders dan bij de bepalingen in onderdeel d, kennen de in onderdeel e genoemde bepalingen (onder meer) de uitzonderingsvoorwaarde betreffende het gebruik van andere, door de Commissie goedgekeurde, selectiviteitswijzigingen. De in onderdeel e genoemde Europeesrechtelijke bepalingen hebben bovendien allemaal dezelfde opzet en zijn om die reden in dit onderdeel gegroepeerd. Zo is eenduidig weergegeven in welke zin een schending van deze bepalingen leidt tot een ernstige inbreuk. Zie voor een meer gedetailleerde toelichting hieromtrent de specifieke paragraaf betreffende onderdeel e.

De onderdelen f, g en h van artikel 9, eerste lid, van deze beleidsregel hebben betrekking op bepalingen uit verordening nr. 2056/2001 waarin in de hoofdregel of in de uitzonderingsvoorwaarden maaswijdtevoorschriften zijn opgenomen. Omdat deze Europeesrechtelijke bepalingen onderling tamelijk verschillen van opzet, zijn deze in de beleidsregel in afzonderlijke onderdelen behandeld om per type bepaling te kunnen duiden in welke zin een schending van de desbetreffende bepaling leidt tot een ernstige inbreuk.

Onderdeel i ziet op bepalingen uit verordening nr. 494/2002 waarin maaswijdtevoorschriften zijn opgenomen ten aanzien waarvan de ‘4 mm-marge’ wordt toegepast.

Hieronder wordt per onderdeel van artikel 9, eerste lid, van deze beleidsregel een nadere toelichting gegeven.

Onderdelen a, b en c (algemeen)

Zowel in onderdeel a als in de onderdelen b en c van dit artikel worden diverse bepalingen uit (de bijlagen bij) verordening 2019/1241 genoemd waarvan overtreding in principe als een ernstige inbreuk wordt beschouwd (verboden via artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij). Hoewel het verbod op een bepaald vistuig (ongeacht maaswijdte) in deze bepalingen veelal toegespitst is op een specifiek gebied (en soms ook op een specifieke periode), worden deze overtredingen niet gerekend tot de in artikel 15 van deze beleidsregel opgenomen categorie ernstige inbreuken ‘vissen in gesloten gebied, tijdens een gesloten seizoen, zonder of na volledige benutting van het quotum of onder een gestelde dieptegrens’. De visserij in die gebieden is immers niet geheel gesloten voor de visserij op bepaalde soorten, maar enkel voor de visserij in dat gebied met een bepaald vistuig (ongeacht de maaswijdte van dat vistuig). Het verbod tot gebruik van bepaald vistuig vormt daarmee de kern van de desbetreffende bepalingen, zodat deze schendingen tot de onderhavige categorie ernstige inbreuken moeten worden gerekend.

Daarbij geldt ten aanzien van de in de onderdelen b en c genoemde Europeesrechtelijke ge- of verboden uit de bijlagen bij verordening 2019/1241 dat daarop ook uitzonderingen worden gemaakt. Zo is het onder voorwaarden toegestaan om in bepaalde gebieden alsnog het verboden vistuig (bijvoorbeeld een boomkor) te gebruiken, mits er een bepaalde boomlengte in acht wordt genomen of bij gerichte visserij op een bepaalde soort met een kuil met een specifieke maaswijdte wordt gevist. Toepassing van die uitzonderingen is dus veelal gekoppeld aan bepaalde voorwaarden. Indien niet aan die voorwaarden wordt voldaan, en dus de desbetreffende uitzondering niet van toepassing is, terwijl wél in strijd met de hoofdregel gevist is met het verboden vistuig, is sprake van een ernstige inbreuk op die hoofdregel.

De gedachte achter deze kwalificatie als ernstige inbreuk en strikte toepassing van de uitzonderingsvoorwaarden, is dat de uitzonderingsvoorwaarden die aan de desbetreffende uitzonderingsgronden zijn gekoppeld, veelal het door de visser te gebruiken materieel (vistuig) als zodanig betreffen: vistuig moet een bepaalde maaswijdte hebben, bomen, netten of kuilen moeten een bepaalde lengte hebben. Die uitzonderingsvoorwaarden zijn specifiek opgesteld ter bescherming van visbestanden in een bepaald gebied of ter bescherming van een bepaalde soort en dienen strikt in acht te worden genomen. Deze rechtvaardigen immers een uitzondering op een verbod om überhaupt met bepaald vistuig te vissen. Indien een visser tegen deze achtergrond niettemin gaat vissen in een bepaald gebied met vistuig dat volgens de hoofdregel reeds verboden is, en voorts ook niet aan die voorwaarden voldoet die een uitzondering op dat verbod rechtvaardigen, spreekt daaruit een welbewust handelen om de toepasselijke voorschriften te negeren en zonder achting voor het belang tot behoud van visbestanden en het voorkomen van schade aan het mariene milieu te vissen. Dergelijke schadelijke gedragingen vormen een groot risico voor de visbestanden en het mariene milieu ten algemene en worden daarom als ernstige inbreuken aangemerkt.

Enkel voor zover de uitzonderingsvoorwaarden een bepaald maaswijdtevoorschrift omvatten, wordt een afwijkingsmarge van 4mm gehanteerd. Dit omdat de maaswijdte deels beïnvloed wordt door factoren die buiten de invloedssfeer van de visser liggen, zoals de buitentemperatuur, het zeewater en slijtage. Dat is anders bij bijvoorbeeld de lengte van bomen of de vorm (ruitvormig of vierkant) van de mazen. Zie in dit verband het tweede lid van dit artikel 9 van de beleidsregel. Hierin wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met uitzonderingsvoorwaarden die een bepaald maaswijdtevoorschrift omvatten.

Onderdeel a

In artikel 9, onderdeel a, van de beleidsregel zijn de bepalingen uit (het lichaam van) verordening 2019/1241 benoemd waarvan schending een ernstige inbreuk impliceert. Het gaat het in ieder geval om gebruik van netvoorzieningen die de mazen versperren of de openingen ervan effectief verkleinen, als bedoeld in artikel 8 van verordening 2019/1241. Het handelen in strijd met deze bepaling is op grond van artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden. Dit wordt initieel gezien als een ernstige inbreuk. Hierbij kan met name gedacht worden aan het vissen met binnenkuilen of touwtjes. Daarbij wordt benadrukt dat indien er met twee verboden netvoorzieningen wordt gevist (dus met twee maasverkleinende binnenkuilen bijvoorbeeld), voortaan acht punten worden toegekend, dus vier punten per verboden netvoorziening. Het gaat in een dergelijk geval immers om twee afzonderlijke ernstige inbreuken waarvoor afzonderlijk punten kunnen en – op basis van de thans geldende inzichten – ook dienen te worden toegekend, mede ook gelet op de ernst van de inbreuk en de schade aan het bestand die zich als gevolg daarvan ontstaat.

Ook indien bijvoorbeeld gevist wordt met een overkuil die zodanig is bevestigd of met zodanig nauwe maaswijdte dat de maaswijdte effectief wordt verkleind, wordt dit beschouwd als vissen met een verboden netvoorziening als bedoeld in artikel 8 van verordening 2019/1241.

Ditzelfde geldt voor het gebruik van een sleeplap (als bedoeld in artikel 5 van verordening 3440/84), pooklijn (artikel 8 van verordening 3440/84), verdeelstrop (artikel 9 van verordening 3440/84), verstevigingsstrop (artikel 10 van verordening 3440/84), flap of keel (artikel 11 van verordening 3440/84), zeeflap (artikel 12 van verordening 3440/84), verstevigingslijn (artikel 13 van verordening 3440/84) of dotje (artikel 14 van verordening 3440/84) met een zodanige wijdte, maaswijdte of op een zodanige manier bevestigd, dat de maaswijdte van het net effectief versperd of verkleind wordt in de zin van artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241.

In die gevallen wordt een inbreuk van dat artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241 aangenomen, welke inbreuk in principe steeds als een ernstige inbreuk wordt beschouwd. Dit betekent anders gezegd dat voor zover sprake is van een schending van een van de hierboven genoemde artikelen van verordening 3440/84 (en daarmee van artikel 51 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij), dit als zodanig géén ernstige inbreuk vormt; enkel als het handelen ook tot een schending van artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241 leidt, wordt deze laatste schending als ernstige inbreuk aangemerkt.

Op basis van de huidige inzichten wordt aangenomen dat de potentiële schade aan visbestanden of het mariene milieu van dergelijke schendingen van verordening 3440/84 niet zodanig zijn dat de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ gerechtvaardigd zou zijn. Slechts indien de feitelijke wijze waarop een dergelijke bepaling is geschonden, neerkomt op (eveneens) een schending van artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241 (doordat bijvoorbeeld de sleeplap zodanig is bevestigd of zelf een zodanige maaswijdte heeft dat effectief de maaswijdte van het sleepnet wordt verkleind in de zin van dat artikel), wordt de schending van artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241 (en dus van artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij) aangemerkt als een ernstige inbreuk.

Onderdelen b en c (algemeen)

Onderdelen b en c benoemen als ernstige inbreuken de ge- en verboden tot het gebruik van bepaald vistuig die zijn opgenomen in de bijlagen bij verordening 2019/1241. Deze voorschriften omvatten als zodanig geen maaswijdtevoorschrift. Schending van de desbetreffende voorschriften vormt in principe zonder meer een ernstige inbreuk; er gelden geen marges.

Onderdelen d tot en met i (algemeen)

De onderdelen d tot en met i zien op gebruik van vistuig dat niet conform de voorschriften is. De in deze onderdelen genoemde Europeesrechtelijke voorschriften bepalen in de kern dat de voorgeschreven maaswijdte in acht moet worden genomen; de hoofdregel omvat met andere woorden een maaswijdtevoorschrift. Schending van deze voorschriften vormt in principe een ernstige inbreuk, waarbij wat betreft afwijkingen van de voorgeschreven maaswijdte echter geldt dat slechts sprake is van een ernstige inbreuk indien vistuig wordt gebruikt met een gemeten maaswijdte die 4 millimeter of meer afwijkt van de desbetreffende toegestane maaswijdte. Uiteraard vormt iedere millimeter afwijking in de maaswijdte een overtreding van de bepaling waarin die maaswijdte is voorgeschreven. Hoe groter die afwijking echter is, hoe beperkter de selectiviteit van het vistuig in principe zal zijn en hoe groter het risico op bijvangst van jonge vis, en daarmee op schade aan de biodiversiteit. Dit ondermijnt het bestandsbeheer en het voortbestaan van visbestanden. Tegen deze achtergrond is kwalificatie ernstige inbreuk gerechtvaardigd te achten bij een afwijking van de voorgeschreven maaswijdte van 4 millimeter of meer.

Onderdelen d en i

Voor de in deze onderdelen genoemde Europeesrechtelijke voorschriften geldt dat de hoofdregel een maaswijdtevoorschrift bevat. Veelal gaat het om een gebod om in een bepaald gebied een bepaalde minimummaaswijdte te gebruiken. Uit de formulering van de onderdelen d en i van artikel 9 van de beleidsregel volgt dat schending van dit maaswijdtevoorschrift in de hoofdregel niet zonder meer een ernstige inbreuk impliceert; enkel indien de afwijking van de in die hoofdregel voorgeschreven maaswijdte meer dan 4 millimeter bedraagt, is sprake van een ernstige inbreuk.

De in onderdeel d genoemde bepalingen uit verordening 2019/1241 kennen daarnaast voorwaarden die een uitzondering op die hoofdregel rechtvaardigen. Ook ten aanzien van de in onderdeel i genoemde bepaling uit verordening nr. 494/2002 geldt een uitzonderingsvoorwaarde – niet in die verordening zelf, maar in bijlage VII, deel C, punt 4.3, van verordening 2019/1241. De onderdelen d en i zijn zodanig geformuleerd dat indien niet aan die uitzonderingsvoorwaarden wordt voldaan – ongeacht de inhoud of strekking van die voorwaarden (bijvoorbeeld voorwaarden dat het moet gaan om gerichte visserij op een bepaalde soort of dat vangsten een bepaalde samenstelling moeten hebben) – er sprake is van schending van de hoofdregel, en dus van een ernstige inbreuk. Alleen voor zover die uitzonderingsvoorwaarden inhouden dat er een bepaalde maaswijdte in acht genomen moet worden, volgt uit artikel 9, tweede lid, van de beleidsregel echter dat (ook) dan geldt dat schending van die specifieke voorwaarde slechts leidt tot schending van de hoofdregel en dus tot een ernstige inbreuk, indien de afwijking van de in die voorwaarde genoemde maaswijdte meer dan 4 millimeter bedraagt. De ‘4 millimeter-marge’ geldt dus zowel wanneer de hoofdregel zelf een maaswijdtevoorschrift omvat (via de tekst in de onderdelen d en i in artikel 9 van deze beleidsregel), als wanneer in de uitzonderingsvoorwaarden een maaswijdtevoorschrift is vervat (via artikel 9, tweede lid, van deze beleidsregel). Zie verder ook de toelichting op artikel 9, tweede lid, van deze beleidsregel.

Onderdeel e

Ook ten aanzien van de in onderdeel e genoemde voorschriften uit de bijlagen bij verordening 2019/1241 is een zekere drempel ingebouwd boven welke overtreding van de desbetreffende voorschriften pas wordt aangemerkt als ernstige inbreuk.

In elk van de in dit onderdeel e genoemde bijlagen is in punt 1.1 een verplichting geformuleerd om vistuig met een bepaalde minimale maaswijdte te hanteren. In punt 1.2 in de desbetreffende bijlagen wordt in feite een uitzondering op die minimummaaswijdte geformuleerd. Aangegeven wordt dat de in de tabel genoemde kleinere maaswijdten mogen worden gebruikt, mits aan de daaraan gekoppelde voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden betreffen de vangstsamenstelling (maximumpercentage van bepaalde bijvangst, zoals van kabeljauw), het soort visserij (gerichte visserij op een bepaalde soort) en de selectiviteit van het vistuig. Bij deze laatste categorie gaat het om voorwaarden betreffende de maaswijdte van netten, kuilen, panelen en zeeflappen, de aanwezigheid van panelen, sorteerroosters of zeeflappen, of maximumafstanden tussen de staven van een sorteerrooster. Ook kennen de in onderdeel e opgenomen Europese bepalingen, anders dan die zijn opgenomen in onderdeel d van artikel 9, eerste lid, deze beleidsregel, de uitzonderingsvoorwaarde betreffende het gebruik van andere, door de Europese Commissie goedgekeurde selectiviteitswijzigingen.

Door de opzet van deze voorschriften en hun onderlinge verhouding, leidt een schending van een of meer van deze voorwaarden tot het volgende. Indien niet aan de in punt 1.2 opgenomen voorwaarden is voldaan, die gekoppeld zijn aan het gebruik van een bepaald vistuig met een bepaalde maaswijdte (welke maaswijdte dan kleiner is dan de in punt 1.1 voorgeschreven minimale maaswijdte), is aldus niet voldaan aan de criteria die een uitzondering rechtvaardigen op de verplichting om een minimale maaswijdte ex punt 1.1 in acht te nemen. Schending van de voorwaarden leidt dus tot schending van die verplichting in punt 1.1. Er wordt dan immers wél met een kleinere maaswijdte gevist dan is toegestaan op grond van punt 1.1, zonder dat aan de voorwaarden is voldaan die dat zouden rechtvaardigen.

Ingevolge dit onderdeel leidt echter, wederom anders dan bij onderdeel d, niet élke schending van élke voorwaarde tot een ernstige inbreuk. Er is namelijk alleen sprake van een ernstige inbreuk indien een voorwaarde geschonden is die (i) betrekking heeft op de te hanteren maaswijdte van het net of de kuil, of die inhoudt dat er een bepaald paneel of sorteerrooster of een bepaalde zeeflap wordt aangebracht of wordt gebruikt (met bepaalde afmetingen of vormen van de mazen), of (ii) indien een voorwaarde geschonden is die betrekking heeft op de samenstelling van de totale vangst, in levend gewicht, die na elke visreis wordt aangeland.

Als de voorwaarde is geschonden betreffende het gebruik van andere selectiviteitswijzigingen die door lidstaten moeten zijn aangedragen en door de Europese Commissie moeten zijn goedgekeurd, dan leidt dit níet tot een ernstige inbreuk. Zolang de desbetreffende selectiviteitsbepalingen nog niet door de Europese Commissie goedgekeurd en vastgesteld, is immers niet kenbaar wat de desbetreffende voorwaarde inhoudt en in welk geval dus sprake is van een schending van die norm. Mede in het licht van het lex certa-beginsel, kan een schending van een nog vast te stellen voorwaarde derhalve niet op voorhand al als ernstige inbreuk worden aangemerkt. De beoordeling van de ernst van de inbreuk kan en zal pas te zijner tijd, na vaststelling van de desbetreffende selectiviteitsvoorwaarde, plaatsvinden.

Daarbij geldt wel dat indien sprake is van een schending van de hierboven bedoelde voorwaarde onder (i), deze enkel kan leiden tot een ernstige inbreuk indien:

  • 1º. de afwijking van de voor het net, de kuil, het paneel respectievelijk de zeeflap voorgeschreven maaswijdte 4 mm of meer bedraagt;

  • 2º. de voorgeschreven afmetingen of vormen van de mazen van het paneel, het sorteerrooster of de zeeflap niet in acht worden genomen;

  • 3º. de voorgeschreven maximumafstand tussen de staven van het sorteerrooster niet in acht wordt genomen, respectievelijk indien

  • 4º. het desbetreffende paneel, sorteerrooster of de desbetreffende zeeflap geheel ontbreekt.

    Schending van de hierboven onder (ii) bedoelde voorwaarde betreffende de vangstsamenstelling die een inbreuk impliceert van punt 1.1 of punt 2.1. van de desbetreffende bepaling in de bijlage bij verordening 2019/1241, wordt in principe zonder meer als ernstig beschouwd.

    Met name de schending van dergelijke specifieke selectiviteitsvoorwaarden leidt tot een reëel risico op schade aan de biodiversiteit, hetgeen de kwalificatie ernstige inbreuk rechtvaardigt.

Onderdelen f en g (algemeen)

De onderdelen f en g zien op artikel 4, vijfde lid, artikel 5, tweede lid, onderdelen (ii) en (iv), en artikel 5, derde lid, van verordening nr. 2056/2001. Doordat de desbetreffende artikelen onderling anders van opzet en uiteraard ook inhoud zijn, is de formulering in deze onderdelen f en g ook onderling verschillend.

Onderdeel f

Artikel 4, vijfde lid, van verordening nr. 2056/2001 bevat een verbod in de aanhef en vervolgens enkele uitzonderingsgronden met daaraan gekoppelde voorwaarden die niet cumulatief, maar alternatief van aard zijn. Dit betekent dat het verboden vistuig in uitzondering op het desbetreffende verbod mag worden gebruikt, indien aan één van de uitzonderingsgronden en dus aan de in die uitzonderingsgrond beschreven voorwaarden is voldaan. De alternatieve uitzonderingsgronden c.q. voorwaarden betreffen de aanwezigheid van een bepaald paneel, de vangstsamenstelling, respectievelijk de wijze waarop de in het artikel bedoelde netten geborgen zijn. Uit artikel 9, onderdeel f, van deze beleidsregel volgt tegen deze achtergrond dat slechts dan sprake is van handelen in strijd met het verbod, en dat dit slechts dan een ernstige inbreuk oplevert, indien geen van de alternatieve uitzonderingsgronden van toepassing is, waarbij voor de voorwaarde betreffende het paneel geldt dat een schending daarvan slechts leidt tot een ernstige inbreuk, indien het desbetreffende paneel geheel ontbreekt, indien de afwijking van de voor dat paneel voorgeschreven maaswijdte 4 mm of meer bedraagt, of indien de voorgeschreven vorm van de mazen van het paneel niet in acht is genomen.

Onderdeel g

Onderdeel g heeft betrekking op schendingen van artikel 5, tweede of derde lid, van verordening nr. 2056/2001. Artikel 5, tweede lid, van verordening nr. 2056/2001 bevat in feite voor vier categorieën van demersale sleepnetten een gebruiksverbod (zie onderdelen (i) tot en met (iv) in dat tweede lid). In de categorieën onder (iii) en (iv) zijn uitzonderingen op het verbod geformuleerd waaraan voorwaarden zijn gekoppeld. Deze voorwaarden betreffen onder meer de aanwezigheid van een bepaald paneel met een bepaalde maaswijdte, vorm van de mazen, en de bevestigingswijze. Artikel 5, derde lid, van verordening nr. 2056/2001 bevat een verbod op het gebruik van boomkorren met een bepaalde maaswijdte, maar beschrijft ook een uitzondering daarop, met daaraan gekoppelde voorwaarden die deels cumulatief, deels alternatief van aard zijn. Deze voorwaarden betreffen de aanwezigheid van een bepaald paneel en de maaswijdte en de bevestigingswijze daarvan.

Uit onderdeel g volgt dat slechts dan sprake is van een ernstige inbreuk, indien gehandeld wordt in strijd met het desbetreffende verbod en de desbetreffende uitzondering niet van toepassing is omdat niet voldaan is aan de voorwaarde betreffende het aanwezig hebben van een bepaald paneel of, voor zover wel een paneel aanwezig is, niet voldaan is aan de voor dit paneel voorgeschreven maaswijdte, of indien de voorgeschreven vorm van de mazen van het paneel niet in acht is genomen. Dit betekent dat het niet voldoen aan andersoortige uitzonderingsvoorwaarden in de desbetreffende bepaling die niet direct zien op de mate van selectiviteit (zoals die ten aanzien van de wijze van bevestiging van het paneel) niet leidt tot een ernstige inbreuk. Om die reden is overigens ook artikel 5, eerste lid, van verordening nr. 2056/2001 niet als ernstige inbreuk aangemerkt.

Schending van deze specifieke selectiviteitsvoorwaarden wordt gezien als een wezenlijk risico op schade aan de biodiversiteit, hetgeen de kwalificatie ernstige inbreuk rechtvaardig

Artikel 9, tweede lid

Zoals in de toelichting op het eerste lid ook even naar voren is gekomen, kennen diverse bepalingen uit de bijlagen bij verordening 2019/1241 uitzonderingen op de geboden of verboden tot het gebruik van een bepaald vistuig (de hoofdregel). Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen bepalingen waarbij de hoofdregel op zichzelf al een maaswijdtevoorschrift omvat en daarnaast ook de uitzonderingsgronden maaswijdtevoorschriften bevatten (zie diverse bepalingen ex artikel 9, eerste lid, onderdeel d, van deze beleidsregel), en bepalingen waarin de hoofdregel geen maaswijdtevoorschrift omvat, maar de uitzonderingsgrond wel (zie diverse bepalingen ex artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van deze beleidsregel). Daarnaast zijn er nog bepalingen die een maaswijdtevoorschrift omvatten, maar waarop geen verdere uitzonderingen zijn gemaakt (zie diverse bepalingen ex artikel 9, eerste lid, onderdeel d, van deze beleidsregel), en bepalingen die in het geheel geen maaswijdtevoorschrift omvatten (zie artikel 9, eerste lid, onderdelen a, b en c).

Uitgangspunt in deze beleidsregel is dat indien een Europeesrechtelijke bepaling genoemd in dit artikel 9 van de beleidsregel een maaswijdtevoorschrift omvat, in de hoofdregel danwel in een uitzonderingsvoorwaarde, een marge van 4mm wordt gehanteerd ten aanzien van die voorgeschreven maaswijdte. Enkel indien de afwijking van de toegestane maaswijdte 4mm of meer bedraagt, leidt schending van dit maaswijdtevoorschrift tot een ernstige inbreuk.

Dit tweede lid van artikel 9 borgt dat deze maaswijdtemarge wordt toegepast indien een uitzonderingsvoorwaarde een maaswijdtevoorschrift omvat. De bepalingen uit artikel 9, eerste lid, onderdelen b, c en d, die uitzonderingsvoorwaarden kennen met maaswijdtevoorschriften, zijn in dit tweede lid van artikel 9 benoemd. De uitzonderingsvoorwaarden staan overigens veelal in dezelfde bijlage als de hoofdregel, en dan veelal in de punten direct daaronder, maar in een aantal gevallen zijn de uitzonderingsvoorwaarden op de hoofdregel in een ander deel van de desbetreffende verordening of zelfs in een geheel andere verordening opgenomen. Zo bevat bijlage V, deel C, punt 6.1, van verordening 2019/1241 uitzonderingen op de hoofdregel die in bijlage V, deel B, punt 2.1 is vervat, en bevat bijlage VII, deel C, punt 4.3, van verordening 2019/1241 een uitzondering op artikel 5 van verordening nr. 494/2002.

Artikel 10 (vervalsen of verborgen houden van kentekens, de identiteit of de registratie)

Het in dit onderdeel genoemde artikel 6, onderdeel e, van de uitvoeringsverordening controleverordening bepaalt dat de externe registratiecijfers en -letters die op de romp van het Unievissersvaartuig zijn geschilderd of aangebracht, niet verwijderbaar mogen zijn en niet mogen worden gewist, gewijzigd, onleesbaar worden gelaten, worden bedekt of aan het gezicht worden onttrokken. Het handelen in strijd met deze bepaling is op grond van artikel 101, eerste lid, van de nationale Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden. Overtreding van deze bepaling wordt in beginsel ernstig geacht, voor zover het althans gaat om het daadwerkelijk vervalsen, valselijk opmaken of verbergen van de desbetreffende cijfers en letters. Een dergelijke inbreuk wordt gerekend tot de categorie ernstige inbreuken bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van de IOO-verordening: het vervalsen of verborgen houden van kentekens, de identiteit of de registratie. Tot deze categorie wordt ook gerekend het vervalsen, valselijk opmaken of verborgen houden van de naam van het vaartuig (voor zover het een naam heeft), het CFR-nummer (‘Community Fleet Register’-nummer; het unieke identificatienummer van het vissersvaartuig) of het scheepsidentificatienummer (ook wel ‘IMO-nummer’). Ook als op het vaartuig in het geheel geen registratiecijfers of -letters zijn aangebracht, wordt dit gezien als een schending van de onderhavige bepaling. Voor een inbreuk als bedoeld in deze categorie worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vijf punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

Het beheer en het monitoren van de visserijactiviteiten is essentieel voor het borgen van legale, duurzame exploitatie van de natuurlijke bronnen. Wanneer de identiteit of kentekens echter ontbreken, verborgen worden gehouden of vervalst, zijn de desbetreffende vaartuigen – en daarmee de potentieel illegale visserijactiviteiten – niet of niet goed te traceren en worden beheersmaatregelen ondermijnd. Dit wijst bovendien op een bewust handelen dat gericht is op het toebrengen van schade aan de visbestanden of het milieu. Een en ander druist in tegen de fundamenten van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 11 (verborgen houden van, knoeien met, of doen verdwijnen van bewijsmateriaal)

In artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de IOO-verordening, wordt in principe een ernstige inbreuk aangenomen indien men ‘bewijsmateriaal dat van belang is in het kader van een onderzoek verborgen heeft gehouden, met dergelijk bewijsmateriaal heeft geknoeid of dergelijk bewijsmateriaal heeft doen verdwijnen’. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vijf punten toegekend ingevolge het puntensysteem. Ook op grond van deze beleidsregel kwalificeert dergelijk handelen als een ernstige inbreuk. Het gaat om de situatie dat in het kader van onderzoek in de toezichts- of opsporingsfase geknoeid wordt met bewijsmateriaal of dat het verborgen wordt gehouden of verdwijnt. Het zijn welbewuste acties om illegale visserijactiviteiten te verdoezelen. Gezien de aard van de inbreuk en de potentiële schade aan het mariene milieu die uit dergelijk handelen voortvloeit, wordt deze inbreuk in principe ernstig geacht.

Artikel 12 (illegaal aan boord nemen, overladen of aanlanden van ondermaatse vis)

De hier bedoelde ernstige inbreuk valt te scharen onder de categorie ernstige inbreuken, omschreven in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel i, van de IOO-verordening: het aan boord nemen, overladen of aanlanden van ondermaatse vis, in strijd met de geldende wetgeving. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens punt 5 van bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vijf punten toegekend ingevolge het puntensysteem. Het begrip ‘ondermaatse vis’ is in de Uitvoeringsregeling zeevisserij gedefinieerd.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in datzelfde punt 5 van bijlage XXX ook als puntwaardige ernstige inbreuk is benoemd ‘het niet naleven van de verplichting om ondermaatse vis aan te landen’. Het gaat hier om schending van de aanlandplicht. Een dergelijke schending is via (en onder de voorwaarden van) artikel 5 van deze beleidsregel aangemerkt als ernstige inbreuk. Zie voor een nadere uitleg hieromtrent de toelichting op artikel 5 van deze beleidsregel.

Daarnaast wordt eveneens overtreding van de artikelen 49bis, eerste lid, en 49quater van de controleverordening gerekend tot deze categorie ernstige inbreuken. Op grond van die bepalingen moeten alle vangsten van onder ondermaatse vis die aan boord worden gehouden, gescheiden worden opgeslagen van andere visserijproducten (artikel 49bis, eerste lid), en na aanlanding apart worden opgeslagen van voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemde visserijproducten (artikel 49quater). Het handelen in strijd met deze verplichtingen tot gescheiden opslag van ondermaatse vis wordt aangemerkt als ‘het aan boord nemen, overladen of aanlanden van ondermaatse vis, in strijd met de geldende wetgeving’ als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel i, van de IOO-verordening.

De minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van vissen is vastgesteld om de jonge vis te beschermen. Indien de jonge vis echter, in strijd met de toepasselijke regelgeving, in de hier aangeduide hoeveelheden aan boord wordt genomen, wordt aangenomen dat dit tot dusdanige schade aan het bestand leidt, dat hier de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ passend is. Maar ook indien de ondermaatse vis – ongeacht de hoeveelheid – verborgen wordt of is gehouden, wordt dit gelet op de aard van de inbreuk in principe gezien als een ernstige inbreuk. Het verbergen vergt een concrete inspanning die er kennelijk op is gericht om potentieel schadelijke visserijactiviteiten te verdoezelen.

In het verlengde daarvan wordt schending van de verplichtingen tot gescheiden opslag van ondermaatse vis gezien als ernstige inbreuk. Het gaat om de opslag van ondermaatse vis aan boord, die gescheiden moet zijn van andere visserijproducten, en om de opslag van ondermaatse vis na aanlanding, die gescheiden moet zijn van voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemde visserijproducten. In deze context gaat het niet om scheiding van onder maatse vis per soort. Indien er geen gescheiden opslag plaatsvindt, kan en zal er ondermaatse vis (illegaal) commercieel worden afgezet en tot illegale inkomsten leiden, hetgeen de prikkel om selectief te vissen ondergraaft en doet verdwijnen. Bovendien leidt deze inbreuk ertoe dat de correcte registratie van ondermaatse vis wordt ondermijnd, hetgeen het deugdelijk bestandsbeheer ernstig bemoeilijkt.

Artikel 13 (verrichten van bepaalde visserijactiviteiten in het gebied van een regionale visserijorganisatie)

De omschrijving van de hier bedoelde ernstige inbreuk is terug te voeren op artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel k, van de IOO-verordening. Kort gezegd bepaalt de beleidsregel op dit punt dat indien gehandeld wordt in strijd met instandhoudings- en beheersmaatregelen van een regionale visserijorganisatie, of indien door niet-leden van de visserijorganisatie wordt gevist in wateren die onder de invloedssfeer van de visserijorganisatie vallen, dit een ernstige inbreuk vormt op grond van dit artikel 13, indien de desbetreffende inbreuk in de regelgeving van de visserijorganisatie althans ook als een ernstige inbreuk wordt aangewezen (zoals bijvoorbeeld in de zogeheten ‘Recommendation amending the Recommendation 13-07 by ICCAT to establish a multi-annual recovery plan for bluefin tuna in the Eastern Atlantic And Mediterranean’ van de visserijorganisatie ICCAT (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas). Het is echter mogelijk dat de desbetreffende inbreuk ook gerekend kan worden tot een andere categorie ernstige inbreuken, beschreven in een van de artikelen 3 tot en met 19 van deze beleidsregel. In dat geval wordt de desbetreffende inbreuk beschouwd als een inbreuk als bedoeld in dat artikel, en niet als een inbreuk als bedoeld in dit artikel 13 van de beleidsregel. Voor een ernstige inbreuk als hier bedoeld, worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vijf punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

Artikel 14 (vissen zonder geldige visvergunning, geldige vismachtiging of geldig visdocument)

De inbreuken die in dit onderdeel worden aangeduid, worden gerekend tot de categorie ernstige inbreuken, omschreven in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de IOO-verordening: het vissen zonder geldige visvergunning of vismachtiging of zonder een geldig visdocument, afgegeven door de vlaggenstaat of de betrokken kuststaat. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zeven punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

Onderdeel a van dit artikel 14 heeft betrekking op het vissen zonder visvergunning. Dit vormt een overtreding van artikel 6 van de controleverordening; het handelen in strijd met deze bepalingen is nationaal op grond van de artikelen 92, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden. Hierbij gaat het zowel om de situatie dat gevist wordt zonder dat er überhaupt een visvergunning is verkregen, als om de situatie dat wordt gevist nadat een verkregen visvergunning is geschorst of ingetrokken (bijvoorbeeld vanwege een geconstateerde schending van een van de visvergunningsvoorwaarden). Een dergelijke inbreuk wordt aangemerkt als een ernstige inbreuk.

Het hebben van de vereiste visvergunning vormt de basis van het gemeenschappelijk visserijbeleid, van het beheer van de visserij. Vissen zonder een dergelijke vergunning veronderstelt een welbewust handelen en ondermijnt het beheer in wezenlijke zin. Gelet hierop en gelet op de potentiële schade aan visbestanden en het milieu, wordt een dergelijke inbreuk onverkort als een ernstige inbreuk beschouwd.

Onderdeel b van dit artikel 14 ziet op het vissen zonder geldige visvergunning. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening bevat de visvergunning op zijn minst de in bijlage II bij deze verordening vermelde gegevens. Het gaat dan om gegevens (1) betreffende het vissersvaartuig (waaronder nummer in EU-vlootregister, naam vaartuig, externe kentekens), (2) betreffende de vergunninghouder of eigenaar of gemachtigde van het vissersvaartuig, en (3) betreffende de kenmerken van de visserijcapaciteit (waaronder motorvermogen, tonnage, lengte over alles en vistuig). Artikel 3, vijfde lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening bepaalt vervolgens dat een visvergunning slechts geldig is zolang aan de voorwaarden die aan de basis van de afgifte ervan lagen, wordt voldaan. Dit betekent dat de bestaande feitelijke situatie steeds in overeenstemming dient te zijn met de gegevens op de afgegeven visvergunning en vice versa. Anders is in wezen sprake van een ongeldige visvergunning. Dit onderstreept het belang bij aansluiting van de papieren werkelijkheid (gegevens in de visvergunning) op de feitelijke werkelijkheid.

Ingevolge artikel 14, onderdeel b, van deze beleidsregel is tegen deze achtergrond enkel sprake van een ernstige inbreuk in de vorm van vissen zonder geldige visvergunning, indien de papieren werkelijkheid en de feitelijke werkelijkheid uiteenlopen wat betreft de gegevens van de vergunninghouder of eigenaar of gemachtigde van het vissersvaartuig (en dus niet wat betreft de andersoortige gegevens op de visvergunning). Meer concreet gaat het in onderdeel b om de volgende ernstige inbreuk. Artikel 7 van het Besluit registratie verplicht ertoe dat iedere verandering ten aanzien van dergelijke gegevens bij de minister wordt gemeld, uiterlijk zes weken nadat de desbetreffende verandering heeft plaatsgevonden. Een dergelijke wijziging leidt tot afgifte van een nieuwe (gewijzigde) visvergunning. In het licht van die termijn van zes weken kan het voorkomen dat de feitelijke situatie weliswaar niet in overeenstemming is met de gegevens in de visvergunning, maar dat de wijziging wel al gemeld is. De visvergunninghouder is dan in afwachting van een nieuwe visvergunning. Als de termijn van zes weken echter wordt overschreden en intussen wel gevist wordt, wordt gevist zonder geldige visvergunning.

Een dergelijke inbreuk wordt ingevolge onderdeel b als ernstig aangemerkt indien (i) de verandering waar het om gaat een overdracht van het vaartuig is, waardoor de eigenaars-gegevens in het register en op de vergunning niet stroken met de gegevens van de feitelijke nieuwe eigenaar na overdracht, en (ii) de desbetreffende overdracht niet overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het Besluit registratie binnen zes weken na de overdracht is gemeld. Deze eigenaarsgegevens worden cruciaal geacht in het kader van visserijbeheer. Indien deze gegevens niet stroken met de werkelijkheid, bemoeilijkt dit het deugdelijk visserijbeheer zeer of verhindert dit het zelfs, met alle mogelijke schadelijke gevolgen van dien. De kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ is dan ook gerechtvaardigd.

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat indien een of meer van de andersoortige gegevens die op de visvergunning zijn vermeld, niet (meer) stroken met de werkelijkheid, er dus niet als zodanig sprake is van een ernstige inbreuk. Wel is dan sprake van een ‘gewone’ inbreuk. Deze kan onder omstandigheden aanleiding vormen tot schorsing of zelfs intrekking van de visvergunning. Indien vervolgens na schorsing of intrekking zonder visvergunning door wordt gevist, vormt dat feit een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 14, onderdeel a, van deze beleidsregel.

Artikel 14, onderdelen c, d en e, zien op het vissen zonder vismachtiging of met een vismachtiging die is geschorst of ingetrokken. Hierbij gaat het zowel om de situatie dat gevist wordt zonder dat er überhaupt een vismachtiging is verkregen, als om de situatie dat wordt gevist nadat een verkregen vismachtiging is geschorst of ingetrokken (bijvoorbeeld vanwege een geconstateerde schending van een van de machtigingsvoorschriften). Een dergelijke inbreuk wordt aangemerkt als een ernstige inbreuk. Indien de voorschriften voor de uitoefening van de visserij, doorgaans opgenomen in onderdeel C van de vismachtiging, niet in niet acht zijn genomen, bijvoorbeeld indien een vaartuig gaat vissen in een ander gebied, op een andere soort, of met een ander vistuig dan waarop de vismachtiging betrekking heeft, dan vormt dit als zodanig geen ernstige inbreuk, maar kan dit na constatering aanleiding vormen tot schorsing of intrekking van de vismachtiging. Indien vervolgens na schorsing of intrekking zonder vismachtiging door wordt gevist, vormt dát feit een ernstige inbreuk.

Artikel 14, onderdeel e, ziet op het vissen zonder vismachtiging door vissersvaartuigen van derde landen. Zie verder, naar analogie, de toelichting op onderdeel a betreffende de visvergunning.

Evenals bij een visvergunning geldt ook hier dat het hebben van de vereiste vismachtiging de basis vormt van het gemeenschappelijk visserijbeleid, van het beheer van de visserij. Vissen zonder een dergelijke machtiging veronderstelt een welbewust handelen en ondermijnt het beheer in wezenlijke zin. Gelet hierop en gelet op de potentiële schade aan visbestanden en het milieu, wordt een dergelijke inbreuk onverkort als een ernstige inbreuk beschouwd.

Artikel 15 (vissen in gesloten gebied, tijdens gesloten seizoen, zonder quotum of met overschrijding quotum, of onder een gestelde dieptegrens)

De hier bedoelde inbreuken behoren tot de categorie inbreuken, bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de IOO-verordening (visserijactiviteiten in een gesloten gebied, tijdens een gesloten seizoen, zonder quotum of na volledige uitputting van het quotum, of onder een gestelde dieptegrens). Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zes punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

Overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, wordt blijkens onderdeel a van het onderhavige artikel 15 van de beleidsregel aangemerkt als een ernstige inbreuk die gerekend wordt tot de onderhavige categorie inbreuken. Op grond van die nationale bepaling in de Uitvoeringsregeling zeevisserij is het verboden met een vissersvaartuig op de vissoorten, genoemd in bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden of deel 2 van de bijlage van verordening nr. 2016/2285, in de bij die vissoorten vermelde wateren te vissen.

Blijkens artikel 15, onderdelen b en c, van deze beleidsregel worden visserijactiviteiten in een gebied dat door een lidstaat of door de Commissie is gesloten omdat het quotum is uitgeput, of omdat de maximaal toelaatbare visserijinspanning is bereikt, als ernstige inbreuk aangemerkt. Dit geldt ook voor het ondernemen van visserijactiviteiten in een gebied op soorten waarvoor het quotum op nul is gesteld (‘nul-TAC’).

Onderdeel d noemt diverse artikelen in de bijlagen van verordening 2019/1241 waarvan overtreding als een ernstige inbreuk wordt gezien die tot de onderhavige categorie moet worden gerekend. In deze bepalingen worden geografische zones aangewezen waarin alle visserijactiviteiten op een bepaalde soort worden verboden, ongeacht het type vistuig dat wordt gebruikt. De focus ligt in de desbetreffende bepaling evident op het gesloten gebied. Bepalingen uit deze verordening waarin het enkel verboden is in een bepaald gebied te vissen voor zover gevist wordt met een specifiek vistuig, zijn in principe in artikel 9 van deze beleidsregel, betreffende het gebruik van verboden of niet-conform vistuig, vermeld. Zie ook de toelichting op de desbetreffende bepaling.

De in dit onderdeel d genoemde bepalingen uit verordening 2019/1241 bevatten beperkingen ten aanzien onder meer de visserij op langoustines, Rockall-schelvis, kabeljauwen blauwe leng.

Onderdeel e wijst artikel 13, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden aan als een bepaling waarop een inbreuk ernstig wordt geacht, en die gerekend wordt tot de onderhavige categorie ernstige inbreuken. Dit artikel ziet op vissen tijdens gesloten visseizoenen ten aanzien van bepaalde soorten.

Ten aanzien van alle in dit onderdeel opgenomen bepalingen geldt: de visserij wordt beperkt en gebieden op zee worden gesloten (permanent of tijdelijk) ter bescherming van de visbestanden in het desbetreffende gebied. Indien desondanks wordt gevist in de desbetreffende gebieden op de desbetreffende soorten, ondermijnt dit de instandhoudingsmaatregelen en bedreigt dit de vissoorten die gelet op hun kwetsbaarheid juist beschermd zouden moeten worden door de beperkingen en de sluitingen. Gelet op de aard en (potentiële) schadelijke effecten van dergelijke verboden visserijactiviteiten worden deze op voorhand als ernstige inbreuken aangemerkt.

Artikel 16 (gerichte visserij op bestand waarvoor vangstmoratorium of -verbod geldt)

De inbreuken op de verordening vangstmogelijkheden, de verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden en verordening 2019/1241, genoemd in dit artikel, worden gerekend tot de in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de IOO-verordening bedoelde categorie potentieel ernstige inbreuken (‘gericht vissen op een bestand waarvoor een moratorium of een visverbod geldt’). Het gaat hier om specifieke maatregelen (in principe zonder onderscheid naar vistuig of gebied) ter bescherming van hele bestanden die zodanig onder druk staan, dat daarop niet of nauwelijks gevist mag worden. Dat die bescherming feitelijk mede wordt geboden door de maatregelen te koppelen aan bepaalde gebieden, doet niet af aan het feit dat deze bepalingen zich primair richten op bescherming van een specifiek bestand en de focus niet zozeer ligt op het gebied. Dit temeer nu de gebieden waar de maatregelen betrekking op hebben een zodanig grote omvang hebben (bijvoorbeeld hele verdragsgebieden van regionale visserijorganisaties), dat hier redelijkerwijs bijvoorbeeld niet van een gebiedssluiting kan worden gesproken. Het gaat in de kern dus niet om overtreding van verboden om te vissen in een gesloten gebied.

Op grond van de genoemde bepalingen uit de verordeningen is het zonder meer of vrijwel geheel verboden is om bepaalde soorten te vissen. Zo bevat artikel 21 van de verordening vangstmogelijkheden een verbod op visserijactiviteiten ten aanzien van diverse soorten tijdens bepaalde perioden en verbieden de artikelen 20, 26, 32, 33, 34, 39, 43 en 50 van die verordening de visserij op diverse soorten haaien, alsook deels roggen en Alaska pollak. Ook op grond van artikel 10 van verordening 2019/1241 is het onder meer verboden om diverse soorten roggen te bevissen. Bescherming van de soorten staat centraal in de diverse bepalingen. Veelal gaat het in de desbetreffende bepalingen dan ook om soorten ten aanzien waarvan bijvoorbeeld het quotum op nul is gesteld (0-TAC). Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zeven punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

Artikel 17 (bemoeilijken werkzaamheden functionarissen en waarnemers)

Het gaat hier om de inbreuken zoals omschreven in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de IOO-verordening. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zeven punten toegekend ingevolge het puntensysteem. Indien toezichthouders of waarnemers in de uitoefening van hun controletaken worden gehinderd door bijvoorbeeld weerspannig gedrag, bedreiging, feitelijke belemmering van werkzaamheden of gedrag dat noodzaakt tot het inroepen van de sterke arm, wordt dit aangemerkt als een ernstige inbreuk. Immers, door het moedwillig bemoeilijken of verhinderen van controles kunnen overtredingen van de regels van het gemeenschappelijk visserij beleid niet in alle gevallen worden vastgesteld of adequaat worden gehandhaafd, en kunnen de desbetreffende overtreders bijgevolg niet worden aangepakt. Gelet op de aard van de overtreding en de potentiële schade aan het mariene milieu die uit dergelijke obstructie voort kan vloeien, wordt de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ in beginsel dan ook gerechtvaardigd geacht.

De facto geldt deze kwalificatie voor inbreuken op artikel 73, zevende lid, van de controleverordening, (dat ziet op verplichtingen omtrent het faciliteren van de taakuitoefening door de met controle belaste waarnemers), en de artikelen 113 respectievelijk 114 van de controleverordening (die verplichtingen bevatten voor marktdeelnemers respectievelijk de kapitein van een vissersvaartuig omtrent het faciliteren van de taakuitoefening door functionarissen tijdens een inspectie).

Artikel 18 (overladen van vangsten van, deelnemen aan gezamenlijke visserijactiviteiten met, of ondersteunen of bevoorraden van vissersvaartuigen die IOO-visserij bedrijven)

Dit artikel geeft de inbreuken weer die worden geschaard onder de categorie ernstige inbreuken bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van de IOO-verordening: het overladen van vangsten op, deelname aan gezamenlijke visserijactiviteiten met, of zorgen voor ondersteuning of bevoorrading van vissersvaartuigen waarvan is geconstateerd dat zij IOO-visserij, als bedoeld in de IOO-verordening hebben bedreven, in het bijzonder vaartuigen die zijn opgenomen in de Unielijst van IOO-vaartuigen of in de lijst van IOO-vaartuigen van een regionale organisatie van visserijbeheer. Voor dergelijke inbreuken worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zeven punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

Hierboven is bij artikel 6 van deze beleidsregel al uiteengezet dat en in welke zin er overlap alsook verschil bestaat tussen de daar behandelde categorie ernstige inbreuken en de in dit artikel 18 aan de orde zijnde categorie ernstige inbreuken. Gelet op het feit dat voor de ernstige inbreuken bedoeld in dit artikel punten moeten worden toegekend, en deze feitelijk enkel aan visvergunninghouders en kapiteins van vissersvaartuigen kunnen worden toegekend, worden de hier beschreven activiteiten (overladen, gezamenlijke visserij en ondersteuning in de brede zin des woords) enkel als ernstige inbreuk binnen deze categorie beschouwd, indien deze worden verricht door vissersvaartuigen. Op grond van deze lijn worden inbreuken op artikel 37, onderdeel 4 (bijstand verlenen voor of bezig zijn met be- of verwerking van vis waarbij ook IOO-vissersvaartuigen betrokken zijn, gezamenlijke overladings- of visserijactiviteiten) en onderdeel 6 (IOO-vaartuigen in de haven voorzien van proviand of brandstof of anderszins door dienstverlening helpen) van de IOO-verordening als ernstig aangemerkt, indien en voor zover zij door vissersvaartuigen worden verricht.

Schending van de genoemde verbodsbepalingen in artikel 37 van verordening 1005/2008 is op grond van artikel 140, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden.

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt IOO-visserij gezien als een van de ernstigste bedreigingen voor de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Daarom vormt deze visserij een bedreiging van het fundament van het gemeenschappelijke visserijbeleid en een gevaar voor de internationale inspanningen ter bevordering van een betere ‘governance’ van de oceanen. Schending van de genoemde bepalingen impliceert het faciliteren van IOO-visserij. Dit handelen geldt dan ook als een groot gevaar voor de duurzaamheid van visbestanden en de mariene biodiversiteit. De kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ wordt daarom passend geacht.

Artikel 19 (vissen met staatloos vaartuig)

Als ernstige inbreuk wordt in principe, gelet op de aard van de overtreding, eveneens aangemerkt het vissen met een vaartuig dat geen nationaliteit heeft en derhalve een staatloos vaartuig is (zie ook artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel l van de IOO-verordening). Een schending van artikel 2, eerste lid, in voorkomend geval in samenhang met artikel 8 van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 (‘Uitvoeringswet’) wordt ook tot deze categorie ernstige inbreuken gerekend. Op grond van artikel 2 Uitvoeringswet is de schipper van een Nederlands vissersvaartuig verplicht te zorgen dat aan boord een document van het centraal visserijregister aanwezig is waaruit de nationaliteit van het vaartuig blijkt. Die verplichting geldt ingevolge artikel 8 Uitvoeringswet ook voor schippers van vaartuigen die de nationaliteit bezitten van een andere staat die partij is bij het Visserijverdrag 1967, indien het vaartuig zich bevindt in de visserijzone, ingesteld krachtens de Machtigingswet instelling visserijzone.

Voor een inbreuk als hier bedoeld worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zeven punten toegekend ingevolge het puntensysteem. De hier bedoelde staatloze vaartuigen zijn aan de verantwoordelijkheid en het gezag van een staat onttrokken en opereren aldus feitelijk geheel ‘onder de radar’. Niet alleen in de zin dat ze letterlijk niet te traceren zijn (voor zover satellietvolgapparatuur en AIS al aanwezig en operationeel zijn op het vaartuig, worden de gegevens niet naar een bepaalde autoriteit gezonden), maar bijvoorbeeld ook omdat ze zonder de daartoe vereiste documenten vissen. Zo geldt dat om een visvergunning of vismachtiging te krijgen, inschrijving van het vaartuig in een vlootregister noodzakelijk is. Voor een dergelijke inschrijving is het bezit van een nationaliteit vereist. Staatloze vaartuigen zullen gelet hierop niet over de vereiste geldige documenten beschikken. Bovendien geldt dat het veelal erg moeilijk is om ter zake maatregelen te treffen. Er is immers in beginsel geen vlaggenlidstaat en dus geen bevoegde autoriteit die deze maatregelen zou kunnen en mogen treffen. Hooguit kunnen onder omstandigheden aan de kapitein van het vaartuig op basis van het puntensysteem punten toegekend worden door de lidstaat wiens nationaliteit de kapitein heeft. Wanneer het desbetreffende vaartuig in de eigen economische zone (EEZ) zou vissen, of in een Nederlandse haven zou aanleggen, zou in beginsel wel opgetreden kunnen worden door de kuststaat-autoriteit of havenstaat-autoriteit.

Artikel 20 (intrekking Beleidsregel ernstige inbreuken GVB)

Met de vaststelling van deze nieuwe Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2019 is de voormalige Beleidsregel ernstige inbreuken GVB ingetrokken. Directe aanleiding voor vaststelling van deze nieuwe beleidsregel is het feit dat diverse Europese verordeningen zijn gewijzigd, vervallen of ingetrokken en vervangen door nieuwe verordeningen. Zo is er een nieuwe verordening vangstmogelijkheden en een geheel nieuwe verordening technische maatregelen (verordening 2019/1241). In de nu vastgestelde beleidsregel zijn de verwijzingen naar de gewijzigde, vervallen of ingetrokken verordeningen aangepast. Met name artikel 9 van de beleidsregel is aldus tamelijk ingrijpend gewijzigd ten opzichte van hoe dit artikel 9 in de voormalige beleidsregel luidde. Dit vanwege de totstandkoming van de nieuwe verordening technische maatregelen, die een geheel andere opzet en ook andere formuleringen kent dan diens voorloper.

Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de tekst en de toelichting op bepaalde punten te verduidelijken en is – mede in het licht van ervaringen in de uitvoeringspraktijk – opnieuw kritisch gekeken naar welke inbreuken onder welke omstandigheden in principe als ernstige inbreuken gekwalificeerd zouden moeten worden. Dit heeft er onder meer toe geleid dat thans, via artikel 12 van de beleidsregel, de schending van de Europeesrechtelijke verplichting tot gescheiden opslag van alle vangsten van ondermaatse vis die aan boord worden gehouden, alsmede de schending van de verplichting tot gescheiden opslag na aanlanding, in principe worden aangemerkt als ernstige inbreuken.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU, L 354)

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PbEU, L 286)

X Noot
3

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU, L 343).

Naar boven