TOELICHTING
Algemeen deel
De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz of wet) (Stb 2018, 37) is voor mensen met een psychische stoornis, niet zijnde een verstandelijke beperking
of psychogeriatrische aandoening de opvolger van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen (Wet bopz) en biedt het kader waarbinnen verplichte zorg kan worden verleend.
Verplichte zorg houdt in: zorg voor betrokkene, ondanks verzet, ter voorkoming of
beperking van ernstig nadeel voor betrokkene of anderen. De wet regelt de procedure
van de voorbereiding, besluitvorming, uitvoering en beëindiging van verplichte zorg,
alsmede de rechtspositie van betrokkene. De wet stelt betrokkene en zijn zorgbehoefte
voorop, waarbij verplichte zorg niet langer is gekoppeld aan gedwongen opname. Daarmee
wordt mogelijk dat verplichte zorg ook ambulant kan worden toegepast. Uitgangspunt
is te allen tijde dat verplichte zorg een ultimum remedium is; alleen wanneer sprake
is van ernstig nadeel en er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid
meer zijn om dit nadeel te voorkomen, kan verplichte zorg worden overwogen, waarbij
steeds aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid
moet worden voldaan.
De Wvggz bevat een aantal delegatiegrondslagen op grond waarvan bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur nadere regels kunnen of moeten worden gesteld. Een deel daarvan
is uitgewerkt in het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg (Bvggz) (Stb 2019, 198). Deze regeling betreft de nadere uitwerking van regels die onder de regelgevende
bevoegdheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vallen.
In hoofdstuk 2 worden verschillende categorieën van deskundigen aangewezen die respectievelijk:
-
– als zorgverantwoordelijke kunnen optreden;
-
– als onafhankelijk arts of persoon een verklaring kunnen opstellen over de wilsbekwaamheid
van betrokkene;
-
– vanwege hun specifieke deskundigheid met betrekking tot de aard van een psychische
stoornis betrokken kunnen worden in overleggen over het zorgplan; of
-
– tijdelijke verplichte zorg kunnen leveren voorafgaand aan een crisismaatregel.
Hoofdstuk 3 van deze regeling geeft nadere invulling aan artikelen 8:24 en 8:25 van
de wet. In de eerste plaats worden nadere regels gesteld over het digitale overzicht,
de rapportage van de zorgaanbieder aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie)
over de feitelijk verleende verplichte zorg in het afgelopen halfjaar. Hieruit moet
onder meer blijken welke vormen van verplichte zorg in welke mate zijn toegepast en
in hoeverre verplichte zorg is toegepast op basis van zelfbindingsverklaringen. Alle
verplichte zorg dient geregistreerd te worden. Zorg die in vrijwilligheid wordt ondergaan,
hoeft niet geregistreerd te worden.
Overigens wordt nog eens benadrukt dat alle verzet tegen zorg, dus niet alleen fysiek
verzet, als verzet wordt beschouwd, en dat daarmee de uitvoering van die zorg dus
als het leveren van verplichte zorg wordt gekwalificeerd.
Hoewel derhalve niet gevraagd wordt in het digitale overzicht verzet en de mate van
verzet te vermelden, kan het in de praktijk van waarde zijn de mate van verzet te
registreren om te blijven toetsen of er nog steeds sprake is van de noodzaak tot verplichte
zorg dan wel dat betrokkene zich niet meer verzet en de zorg vrijwillig accepteert.
Om te bewerkstelligen dat de digitale overzichten op een eenvormige en tussen zorgaanbieders
vergelijkbare wijze worden aangeleverd, is het van belang dat eisen worden gesteld
aan de presentatie van de data die de zorgaanbieder ten behoeve van het digitale overzicht
ten minste moet registreren. Hiertoe is een format opgenomen in de bijlage bij de
regeling. Met het gebruik van dit format komt een einde komt aan een voor de inspectie
in te vullen papieren formulier voor elk start- en eindmoment van een verplichte zorgtoepassing,
zoals onder de Regeling kennisgeving en toepassing dwangbehandeling en middelen of
maatregelen en registratie middelen of maatregelen Bopz het geval was. Het format
standaardiseert de inhoud en het detailniveau van het digitale overzicht en beperkt
de gegevensverstrekking aan de inspectie tot (ten minste) tweemaal per jaar. Artikel
8:24, eerste lid, van de wet geeft aan welke gegevens de zorgaanbieder digitaal beschikbaar
dient te houden ten behoeve van het toezicht door de inspectie. Het verstrekken van
het digitale overzicht houdt uitdrukkelijk geen extra registratieverplichting in,
aangezien het overzicht op digitale wijze kan worden samengesteld uit de registratiegegevens
die op grond van voornoemd artikel reeds digitaal beschikbaar moeten zijn. Zie over
dit onderwerp tevens de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8 en 9.
In de tweede plaats worden regels gesteld over de analyse die zorgaanbieders ook halfjaarlijks
aan de inspectie doen toekomen. De analyse is bedoeld om het digitale overzicht van
context te voorzien en geeft onder meer weer welke inzichten de zorgaanbieder op basis
daarvan heeft opgedaan. Het belangrijkste doel van de registratie en de analyse daarvan
is dat de zorgaanbieder lering kan trekken over waarom en hoe hij verplichte zorg
verlenen. De zorgaanbieder verwerkt de gegevens ten behoeve van de beoordeling van
de doeltreffendheid en doelmatigheid van het eigen beleid over de toepassing van verplichte
zorg en ten behoeve van het toezicht door de inspectie. Dat betekent bijvoorbeeld
dat de zorgaanbieder aan de hand van de analyse kunnen toetsen hoe in de dagelijkse
praktijk uitvoering wordt gegeven aan het eigen beleidsplan, en dat men intern vergelijkingen
kan maken tussen verplichte zorg toegepast bij vergelijkbare doelgroepen op verschillende
locaties.
Voorts helpen de registratietaken van de artikelen 8:24 en 8:25 van de wet de zorgaanbieder
om zicht te krijgen op de uitvoering van de wet. Daaronder valt onder meer het naleven
van de algemene uitgangspunten van de wet. De zorgaanbieder kan namelijk de inzichten
die hij met de analyse opdoet, niet alleen aanwenden om het ultimum remediumkarakter
van verplichte zorg te bewaken, maar ook de resultaten van de analyse toetsen aan
de algemene uitgangspunten van de wet zoals neergelegd in artikel 2:1 van de wet,
zoals proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid, en zo de kwaliteit
van verplichte zorg continu verbeteren. Ook zou de zorgaanbieder deze data en de daaruit
voortkomende conclusies kunnen gebruiken voor de totstandkoming van interne, zorginhoudelijke
sturings- en managementinformatie, of – in de toekomst – voor een benchmark. Een benchmark
komt zowel de kwaliteit als het leereffect van de analyse ten goede en heeft als meerwaarde
dat het mogelijk maakt om (plaatselijke) verschillen in de toepassing van verplichte
zorg tussen zorgaanbieders te duiden. Dit wordt mogelijk zodra zorgaanbieders in staat
worden gesteld om de trends die uit de eigen analyse naar voren komen, te vergelijken
met het landelijke beeld. Dergelijke data zou ook de uitvoering van motie-Voortman
(Kamerstukken II, 2017/18, 25 424, nr. 381) dienen.
Grondslag gegevensverwerking
Verplichte zorg maakt in beginsel een inbreuk op de grondwettelijke rechten en vrijheden
van een betrokkene. Daarom mag verplichte zorg enkel verleend worden als is voldaan
aan de vereisten en uitgangspunten van de wet. Vanwege het ingrijpende karakter van
verplichte zorg, is het van belang dat de inspectie effectief toezicht op de verleende
verplichte zorg kan uitoefenen om zo de kwaliteit en veiligheid van de zorg te waarborgen,
voor zowel de individuele betrokkene als voor de maatschappij als geheel. De verstrekking
van de persoonsgegevens aan de inspectie is beperkt tot de specifieke persoonsgegevens,
bedoeld in het format, waaronder ook bijzondere persoonsgegevens kunnen vallen. Dit
zijn de gegevens die volgens de wet noodzakelijk zijn voor het toezicht door de inspectie.
Artikel 8:24, tweede lid, van de wet biedt de formeel wettelijke grondslag voor de
verstrekking aan de inspectie. Indien het door de zorgaanbieder aan de inspectie verstrekte
overzicht in een specifiek geval daartoe aanleiding geeft, kan de inspectie op grond
van haar wettelijke taken en bevoegdheden nader onderzoek doen. Deze gegevensverwerking,
tezamen met de overige waarborgen ter bescherming van de rechtspositie van de betrokkene
die de wet biedt, voldoet daarmee aan de vereisten van de Verordening (EU) 2016/679
van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene
verordening gegevensbescherming) (AVG), in het bijzonder artikel 6, eerste lid, onderdeel
c en artikel 9, tweede lid, onderdeel i, van de AVG.
Regeldruk
Deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). De regeling
betreft een nadere invulling van het Bvggz. Eerder is de regeldruk in de memorie van
toelichting bij de wet en de daarop volgende nota’s van wijziging omschreven. Hierna
volgt een nadere beschrijving van de gevolgen voor de regeldruk van deze regeling.
Het ATR heeft medegedeeld zich daarin te kunnen vinden.
Registratie van verplichte zorg was al geregeld in de Wet bopz en blijft onverminderd
van belang, daar het gaat om de inperking van de grondrechten van een betrokkene en
de bescherming van diens rechtspositie. De wijze waarop dit gebeurt, is met de komst
van de Wvggz veranderd. De individuele meldplicht van elke separate dwangmaatregel
zoals onder de Wet bopz gold, was administratief belastend voor zowel zorgaanbieders
als de inspectie en resulteerde door verschillende wijzen van aanlevering (mail, post)
in lastig vergelijkbare cijfers. Deze melding van middelen en maatregelen is met de
komst van de Wvggz vervangen door de plicht om halfjaarlijks een digitaal overzicht
van de verleende verplichte zorg en een analyse daarvan aan de inspectie te verstrekken.
In afstemming met het veld is zo veel mogelijk aangesloten bij de reeds bestaande
registratie van dwangzorg, om zo geen verzwaring van de regeldruk te bewerkstelligen.
Voor de regeldruk betekent dit voor een zorgaanbieder dat de registratie van verplichte
zorg blijft, maar de vermindering in de regeldruk wordt behaald door een aanzienlijke
vermindering in aanlevermomenten aan de inspectie. Voor de inspectie vermindert de
regeldruk doordat zij de overzichten van verplichte zorg gestructureerd en digitaal
ontvangt.
De analyse die zorgaanbieders aan de inspectie moeten aanleveren is bedoeld om te
reflecteren op en te leren van de toepassing van verplichte zorg. Dit is een nieuw
element ten opzichte van de Wet bopz. Het maken van de analyse zal tijd kosten van
de betrokken professionals, hoewel dat mede afhankelijk zal zijn van de grootte van
de populatie die verplichte zorg ontvangt en zaken die cijfermatig opvallen en geduid
dienen te worden. Daar staat tegenover dat het leereffect de betrokken professionals
meer inzicht geeft in de afwegingen omtrent wel of niet toepassen van verplichte zorg,
wat uiteindelijk ook tot verhoging van de efficiëntie kan leiden.
Met de aanwijzing van de NEN 7510 en NEN 7512 als technische standaarden voor informatiebeveiliging
in de zorg wordt eveneens aangesloten bij de huidige praktijk. Deze normen worden
reeds door het zorgveld gebruikt en de aanwijzing daarvan in deze regeling heeft daarom
geen gevolgen voor de regeldruk.
Fraudetoets
Deze regeling brengt geen verhoogd risico op fraude met zich mee. De financiering
van (ambulante) verplichte zorg is in andere wetgeving geregeld. Bij de zorg die op
grond van de wet en de onderliggende regelgeving zal worden verleend, zijn altijd
meerdere mensen betrokken en er is sprake van verplichte verslaglegging. Ook GGZ Nederland
ziet geen redenen om aan te nemen dat de regeling risico op fraude meebrengt. De definitiebepalingen
in de regeling zijn gebaseerd op hun input. GGZ Nederland zal zorgdragen voor een
nadere invulinstructie, waarmee de door de inspectie geuite zorg dat definities op
meerdere manieren interpretabel kunnen zijn, wordt ondervangen.
Toezicht- en handhaafbaarheidstoets inspectie
De inspectie heeft desgevraagd een Toezicht- en Handhaafbaarheidstoets (T&H-toets)
uitgevoerd. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze toets is een aantal wijzigingen
aangebracht in regeling en de toelichting.
Algemeen
De inspectie heeft in haar toets enkele opmerkingen gemaakt over het overzicht en
de analyse. Allereerst heeft de inspectie in algemene zin opgemerkt dat zij het belangrijk
vindt dat gegevensaanlevering aan de inspectie zo min mogelijk extra administratieve
lasten geeft voor zorgaanbieders. Als algemeen uitgangspunt stelt de inspectie dat
zij voorstander is van zoveel mogelijk aansluiten bij hetgeen de zorgpartijen zelf
al (moeten) registreren om in het primaire proces de kwaliteit en veiligheid van de
zorg te waarborgen.
Overzicht
De inspectie heeft gevraagd om te verduidelijken dat het format geen (digitaal) formulier
betreft dat de zorgaanbieders per locatie per halfjaar als een apart administratief
proces moeten invullen en aan de inspectie moeten aanleveren, maar dat het een opzet
voor een sjabloon betreft. Dit sjabloon dient als basis voor het eenduidig kunnen
ontwerpen van software, waardoor zorgaanbieders zo makkelijk en eenduidig mogelijk
de gestructureerde data aan de inspectie digitaal kunnen verzenden. De zorgaanbieder
houdt in het eigen digitale dossier van elke betrokkene bij welke vorm van verplichte
zorg op die betrokkene is toegepast, hoe vaak en wat de duur van toepassing van de
vorm van verplichte zorg is geweest. De registratie in het patiëntendossier is dus
niet eenmalig, maar is een continu terugkerend proces dat de zorgaanbieder uitvoert
om per betrokkene te weten wat er is gebeurd.
Analyse
Het opstellen van de analyse dient naar de mening van de inspectie als instrument
voor de aanbieder zelf om een goed inzicht te krijgen in de effecten van zijn eigen
beleid ten aanzien van verplichte zorg. Deze eigen analyse geeft daarmee ook de inspectie
inzicht in de wijze waarop door de zorgaanbieder terughoudend en zorgvuldig met deze
ingrijpende vorm van zorg wordt omgegaan. De inspectie kan begrijpen dat zorgaanbieders
bij de uitvoering van deze analyse (onderdelen van) locaties samen wil nemen. De inspectie
hoeft dus niet per locatie afzonderlijke analyses te ontvangen, maar wil wel kunnen
zien welke onderdelen van de analyse betrekking hebben op welke locaties. Aan artikel
8 van de regeling is een zesde lid toegevoegd met deze strekking.
Advies Autoriteit Persoonsgegevens
Op grond van de onderhavige regeling verstrekt de zorgaanbieder (bijzondere) persoonsgegevens
aan de inspectie. Derhalve is de regeling ter advisering aan de Autoriteit Persoonsgegevens
voorgelegd. Het advies van de AP is op 3 oktober 2019 ontvangen. De regeling heeft
niet geleid tot opmerkingen van de AP.
Consultatie
De concept-Rvggz is in samenhang met de concept-Regeling zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten (Rzd) geconsulteerd via internet1. Hierop zijn reacties gekomen van ActiZ en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland
(VGN), GGZ Nederland, de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), het Nederlands Instituut
van Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Artsen Verstandelijk Gehandicapten
(NVAVG), de Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (NVGzP), de Nederlandse
Vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO), de Nederlandse Vereniging voor
Psychiatrie (NVvP), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), verscheidene
EPD-leveranciers en enkele particulieren, zorginstellingen en individuele zorgprofessionals.
Deze reacties zagen op de afzonderlijke concept-regelingen, en zijn, voor zover mogelijk
en relevant, in samenhang verwerkt. De input en suggesties hebben er mede toe geleid
dat de regeling op enkele onderdelen is aangepast. Dit betreft zowel inhoudelijke
aanpassingen als technische verbeteringen en verduidelijkingen. Ook is het format
en de toelichting op diverse plekken aangevuld en verduidelijkt.
Op hoofdstuk 2 – categorieën van deskundigen – hebben beroepsverenigingen (NVvP, NIP/NVO),
brancheorganisaties (GGZNL) en individuele zorginstellingen en -professionals gereageerd.
Dit betrof met name overwegingen om verantwoordelijkheden in het kader van de Wvggz
uit te breiden dan wel te beperken voor categorieën deskundigen in de GGZ. Leidend
hierin zijn de mogelijkheid om zorg op maat voor de betrokkene te kunnen bieden conform
het Model Kwaliteitsstatuut GGZ en handelingsverlegenheid te kunnen beperken in acute
situaties enerzijds, en kwaliteitswaarborging van de geleverde zorg anderzijds. Deze
reacties hebben uiteindelijk geleid tot de aanwijzing van deskundigen zoals nu in
deze regeling beschreven, met als doel om op een verantwoorde wijze ruimte te bieden
aan uitvoering van de wet in de praktijk.
Wat betreft de inhoud van het overzicht en de wijze van aanlevering aan de IGJ is
vooraf overleg gevoerd met GGZ Nederland en de inspectie. Het document ‘de definities
en registratie van verplichte zorg’ zoals GGZ Nederland heeft opgesteld, vormde het
uitgangspunt voor hoofdstuk 3 van deze regeling. Zo is in het format de registratie
van het plaatsen op een gesloten afdeling na de consultatie onder de zorgvorm ‘beperken
van de bewegingsvrijheid’ gebracht, conform het genoemde document.
Een belangrijk kritiekpunt uit de internetconsultatie betrof het aanleveren van de
analyse op locatieniveau. Uiteraard is het niet de bedoeling dat een zorgaanbieder
voor elke locatie apart een (door het bestuur ondertekende) analyse aanlevert. In
de toelichting is verduidelijkt dat de analyse op betekenisvol niveau uitgevoerd mag
worden. Daarnaast is in artikel 8, mede naar aanleiding van de T&H-toets opgenomen
dat de analyse meerdere locaties kan betreffen, mits gemotiveerd. Ook is de periode
van aanlevering van de analyse verlengd tot twaalf weken na afloop van de periode
waarop het overzicht en de analyse betrekking hebben.
Voor de nadere invulling van de technische standaarden voor de gegevensverwerking
zijn leveranciers van Elektronische Patiëntendossiers aangeschreven in de consultatie.
Verscheidene hebben inhoudelijk gereageerd. De keuze voor technische standaarden in
regelgeving brengt het risico met zich mee dat de regeling op dit punt binnen korte
termijn achterhaald kan zijn door technische ontwikkelingen. De regeling zal daarom
mogelijk in de nabije toekomst geactualiseerd dienen te worden. Een actualisatie van
de regeling zal in overleg met het veld worden opgesteld. Bij de inwerkingtreding
van een gewijzigde regeling wordt het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten
in acht genomen.
Waar de reacties in de internetconsultatie meer zagen op de praktische uitwerking
van de regelgeving, zullen deze worden meegenomen in de implementatie. Zo zal GGZ
Nederland een nadere handleiding opstellen voor de registratie. Nadere informatie
zal worden gepubliceerd op de website dwangindezorg.nl.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Voor de definitie van locatie wordt aangesloten bij het begrip ‘vestiging’ in de Handelsregisterwet
2007. Artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007 definieert
een vestiging als ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van
de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’. Voor de inspectie
is het van belang om inzicht te hebben op welke locaties de zorgaanbieder verplichte
zorg levert. Zorgaanbieders dienen op grond van artikel 1:2 van de wet elke locatie
waar vanuit verplichte zorg wordt geleverd, te registreren. Aansluiting bij de definitie
van ‘vestiging’ als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 heeft als voordeel dat locaties
eenvoudig identificeerbaar zijn door middel van vestigingsnummers. Op grond van de
Handelsregisterwet zijn zorgaanbieders reeds verplicht om hun locaties als zijnde
vestigingen te registreren in het handelsregister. Wanneer een zorgaanbieder zich
registreert in het handelsregister, krijgt hij door de Kamer van Koophandel een uniek
nummer toegekend en worden de locaties met afzonderlijke adressen in de Basisregistratie
Adressen en Gebouwen (BAG-adressen) voorzien van afzonderlijke vestigingsnummers.
Aansluiten bij een bestaande wijze van registreren heeft als voordeel dat er zo min
mogelijk extra administratieve lasten in het leven worden geroepen.
Artikel 2
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, onderdeel aa, van de Wvggz is de zorgverantwoordelijke
een persoon die een geregistreerd beroep uitoefent als bedoeld in artikel 3 van de
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en tevens behoort tot
een door de Minister van VWS aangewezen categorie van deskundigen. Met dit artikel
worden deze categorieën van deskundigen aangewezen. Daarbij is zo veel mogelijk aangesloten
bij de huidige praktijk door de categorieën van deskundigen aan te wijzen die momenteel
ook zijn aangewezen als regiebehandelaar in het Model Kwaliteitsstatuut GGZ, met uitzondering
van de psychotherapeut, omdat deze in de huidige praktijk niet in het gedwongen kader
werkzaam is. Het Model Kwaliteitsstatuut GGZ is een veldnorm die ingeschreven is als
professionele standaard in het register van het Zorginstituut Nederland (ZIN). Ook
voor de nadere verdeling van taken en verplichtingen kan worden aangesloten bij het
Model Kwaliteitsstatuut GGZ. Taken en verplichtingen die bij de zorgverantwoordelijke
zijn belegd, kunnen waar mogelijk en verantwoord uitgevoerd worden door andere zorgverleners
binnen de instelling. Te denken valt aan administratieve taken en deelname aan overleggen.
De regiebehandelaar is thans verantwoordelijk voor het overzicht en de afstemming
van de geleverde zorg door verschillende zorgprofessionals. De afweging is gemaakt
dat deze rolbeschrijving overeenkomt met de functie van de zorgverantwoordelijke op
grond van de Wvggz, die verantwoordelijk is voor de zorg, en een sleutelrol speelt
in de totstandkoming en uitvoering van de zorgmachtiging. De aangewezen beroepen zijn
alle BIG-geregistreerd en vallen derhalve onder publiekrechtelijk geregeld tuchtrecht.
Met deze aanwijzing is voorts geborgd dat deze zorgprofessionals een GGZ-specifieke
opleiding hebben genoten.
Aangezien de zorg op grond van de Wvggz patiëntvolgend en niet locatiegebonden is,
waarbij er binnen de reikwijdte van de zorgmachtiging op- en afgeschaald kan worden
in de zorgintensiteit, is ervoor gekozen om alle beroepen die regiebehandelaar kunnen
zijn ook als zorgverantwoordelijke aan te wijzen, ook wanneer zij onder de Wet bopz
nog niet met deze taak belast waren. Hiermee wordt mogelijk gemaakt dat de inzet van
zorgverantwoordelijken zo veel mogelijk gericht kan worden naar de behoeften van de
patiëntpopulatie. Denkbaar is dat de psychiater de zorgverantwoordelijke zal zijn
voor een nieuwe patiënt, maar deze verantwoordelijkheid bij een langer lopende machtiging
over kan gaan op een verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg. Ook hier
is maatwerk mogelijk naar de zorgbehoefte van de betrokkene op een bepaald moment.
De geneesheer-directeur bewaakt, samen met de zorgaanbieder, de kwaliteit van de verplichte
zorg, en is als zodanig ook reeds betrokken bij de totstandkoming van het zorgplan.
Wanneer de zorgverantwoordelijke zelf geen psychiater is, wordt de beslissing tot
het verlenen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot
voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging ook pas genomen nadat (onder
meer) overeenstemming is bereikt met de geneesheer-directeur (artikel 8:9 Wvggz).
De uitvoering door een arts van voorbehouden handelingen, zoals het voorschrijven
van verplichte medicatie, wordt conform de Wet BIG geborgd.
Artikel 3
Bij het opstellen van een zelfbindingsverklaring is noodzakelijk dat een onafhankelijk
arts of een persoon, behorende tot een door de Minister van VWS aangewezen categorie
van deskundigen, een verklaring als bedoeld in artikel 4:1, zevende lid, van de wet
opstelt waaruit blijkt of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake in staat is. De deskundige die bij deze regeling wordt aangewezen, naast
artsen, is de klinisch psycholoog. Uitgangspunt is dat in de regel de arts of deskundige
zelf voldoende professionele affiniteit heeft met de (verplichte) zorg die in de zelfbindingsverklaring
wordt opgenomen, om te toetsen of de betrokkene de gevolgen hiervan kan overzien en
zo de rechtsbescherming van de betrokkene te bewaken. Het heeft de voorkeur om binnen
de beroepsgroep van artsen een ter zake deskundige arts te raadplegen, met voldoende
kennis van het GGZ-werkveld. Hoewel onder de Wet bopz alleen de psychiater ter zake
deskundig werd geacht, valt bijvoorbeeld ook te denken aan een verslavingsarts wanneer
betrokkene bekend is met verslavingsproblematiek. Om ook aansluiting bij de praktijk
te vinden, wordt op grond van het huidige model-kwaliteitsstatuut in de gespecialiseerde
GGZ naast de arts ook de klinisch psycholoog aangewezen, vanwege de overeenkomsten
tussen de verantwoordelijkheden van de klinisch psycholoog en artsen.
Artikel 4
Dit artikel betreft de uitwerking van artikel 5:13, derde lid, onderdeel d, van de
wet. Dit artikel beoogt te voorzien in multidisciplinaire zorg in het zorgplan, voor
zover de aard van de psychische stoornis daartoe noodzaakt. Ten minste de betrokkenheid
van één van de aangewezen deskundigen moet bij het multidisciplinair overleg betrokken
zijn, zodat de benodigde expertise van de verschillende GGZ-disciplines of bij gesubspecialiseerde
GGZ-professionals wordt ingezet. Dergelijk overleg kan geïndiceerd zijn wanneer zich
meer complexe psychische problematiek voordoet, of wanneer meer gespecialiseerde behandeling
noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij comorbiditeit (multiproblematiek, zoals de combinatie
van een psychische stoornis met een verstandelijke beperking, verslaving, of specifieke
ouderenproblematiek).
Wanneer er ook somatische zorg in het zorgplan wordt opgenomen, dient dit bij de totstandkoming
van het zorgplan met de uitvoerende somatische behandelaar overlegd te worden. Bijvoorbeeld
in het specifieke geval van psychische problematiek en zwangerschap met dreigend ernstig
nadeel voor moeder of kind kan ook verloskundige zorg in het zorgplan worden opgenomen.
Deze bepaling laat uiteraard onverlet dat een zorgverantwoordelijke naast de genoemde
deskundigen advies wint van andere zorgverleners of deskundigen. Zo kan een arts met
een ander medisch specialisme, of een paramedisch beroepsbeoefenaar ook gevraagd worden
om zijn visie. Dat de huisarts zo veel mogelijk betrokken wordt, is een algemeen uitgangspunt
van de Wvggz.
Artikel 5
Dit artikel regelt de aanwijzing van de categorieën van deskundigen die tijdelijke
verplichte zorg als bedoeld in artikel 7:3 van de Wvggz mogen verlenen. Het gaat hier
om acute situaties, waarin redelijkerwijs mag worden verondersteld dat een crisismaatregel
zal worden genomen, maar de afgifte ervan door de burgemeester, of zelfs de komst
van de psychiater die de medische verklaring ex artikel 7:1, derde lid, Wvggz daarvóór
dient af te leggen, niet afgewacht kan worden. Vanwege de aard van de tijdelijke verplichte
zorg, is te meer van belang dat de deskundige die bevoegd is om deze verplichte zorg
te verlenen een gedegen afweging kan maken van de noodzaak daartoe.
Uit de huidige praktijk blijkt dat het noodzakelijk is om de volledige beroepsgroep
van artsen aan te wijzen, aangezien artsen van verschillende disciplines betrokken
kunnen zijn in deze situatie. Uit het Model Kwaliteitsstatuut GGZ blijkt bijvoorbeeld
dat bij de aanvraagprocedure van de inbewaringstelling onder de Wet bopz bij dreigend
gevaar voor betrokkene zelf of zijn omgeving sprake moet zijn van betrokkenheid van
een psychiater of klinisch psycholoog. Het ligt in de rede om van dezelfde inzet van
deskundigen uit te gaan bij de crisismaatregel, die de opvolger is van de inbewaringstelling.
De Generieke Module Acute Psychiatrie2 vermeldt ook de huisarts als mogelijke eerst betrokken hulpverlener in een acute
setting, bijvoorbeeld wanneer betrokkene op consult is bij zijn huisarts, of tijdens
een visite van de huisarts niet meer alleen gelaten kan worden tot psychiatrische
beoordeling heeft plaatsgevonden. De huisarts kan dan feitelijk de bewegingsvrijheid
van de betrokkene beperken of hem overbrengen naar een tijdelijk verblijf, met bijstand
van de aldaar aanwezige crisisdienst, ambulant team of politie. Hierbij gaat het niet
om een specifieke extra taak voor de huisarts op grond van de Wvggz, maar voorkomt
de regeling dat er handelingsverlegenheid ontstaat door mogelijk te maken dat de huisarts
in spoedeisende situaties veiligheidsmaatregelen kan nemen, bijvoorbeeld wanneer de
crisisdienst of het ambulante team nog niet ter plaatse is.
In aanvulling daarop is ook de verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg
als deskundige aangewezen. Het is mogelijk dat deze verpleegkundig specialist als
lid van een crisisteam of ambulant team als eerste ter plaatse is, bijvoorbeeld wanneer
een incident in het openbaar plaatsvindt. Zo wordt mogelijk gemaakt dat, ook wanneer
er (nog) geen (huis)arts ter plaatse is, de verpleegkundig specialist geestelijke
gezondheidszorg tijdelijke verplichte zorg kan toepassen. Zo wordt de kans op handelingsverlegenheid
ook verkleind. Aanwijzing van de klinisch psycholoog heeft om dezelfde reden plaatsgevonden.
Mocht de crisismaatregel ingezet worden vanuit de verslavingszorg, kan ook een verslavingsarts
betrokken zijn. Ook vanuit een somatische behandelsetting kan besloten worden dat
een betrokkene op psychiatrische beoordeling dient te wachten, en in afwachting daarvan
de bewegingsvrijheid moet wordt ingeperkt of medicatie moet worden gegeven. Artsen
werkzaam in die behandelsetting kunnen dan ook tijdelijk verplichte zorg leveren op
grond van dit artikel.
Artikel 6
Eerste lid
Het digitale overzicht dat de zorgaanbieder per locatie verstrekt aan de inspectie
bevat een selectie van de gegevens die de zorgaanbieder op grond van artikel 8:24,
eerste lid, van de wet digitaal beschikbaar dient te houden ten behoeve van de uitvoering
van de wet en het toezicht door de inspectie. Welke gegevens dat zijn, blijkt uit
het format dat in artikel 7 is vastgesteld. De zorgaanbieder vermeldt het vestigingsnummer
dat de betreffende locatie door de Kamer van Koophandel toegewezen heeft gekregen,
waardoor de gegevens per locatie zijn te bundelen.
Tweede en derde lid
Om ervoor te zorgen dat digitale overzichten van zorgaanbieders steeds zien op gelijke
periodes, is er voor gekozen om vaste halfjaarlijkse periodes per kalenderjaar aan
te wijzen waarop een digitaal overzicht betrekking dient te hebben. Het digitale overzicht
wordt minimaal twee keer per jaar door de zorgaanbieder opgesteld en dient uiterlijk
zes weken na afloop van elk halfjaar bij de inspectie ingediend te zijn. Overigens
mag een zorgaanbieder ook vaker dan twee keer per jaar een overzicht aanleveren bij
de inspectie.
Vierde lid
Voor de verstrekking van het digitale overzicht door de zorgaanbieder is gekozen voor
het bestandstype .xml, of de technische opvolger daarvan. De Nederlandse overheid
hanteert een openstandaardenbeleid voor het kunnen uitwisselen van digitale gegevens
tussen overheden onderling en tussen de overheid, bedrijven en burgers. Het gebruik
van open standaarden verbetert deze communicatie omdat dan gewaarborgd is dat de afzonderlijke
ICT-systemen elkaar kunnen begrijpen. Open standaarden zijn namelijk niet softwarespecifiek
en kunnen door iedere leverancier worden ingebouwd in een ICT-systeem. Het bestandstype
.xml is op grond van een besluit van het Nationaal Beraad Digitale Overheid opgenomen
in de lijst open standaarden van Forum Standaardisatie2. De toevoeging dat het digitale overzicht in een digitaal uitleesbaar formaat moet
worden verstrekt, betekent dat het document voor de ontvangende partij te bewerken
moet zijn. Het document mag dus niet vergrendeld worden en er kunnen bijvoorbeeld
geen handgeschreven aantekeningen worden ‘meegescand’.
Artikel 7
Het in de bijlage opgenomen format is de uitwerking van artikel 3.1, zevende lid,
van het Bvggz. Hiermee wordt nadere invulling gegeven aan het digitale overzicht dat
zorgaanbieders op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de wet aan de inspectie
verstrekken. Om te voorkomen dat iedere zorgaanbieder zelf moet bedenken hoe de gegevens
aan de inspectie moeten worden aangeleverd, voorziet deze regeling in enige stroomlijning.
Daarnaast zorgt het hanteren van een format ervoor dat de gevraagde data op uniforme
wijze wordt aangeleverd. Het format is op onderdelen vergelijkbaar met de Argus-registratie
zoals die gold onder de Wet bopz, en is door GGZ Nederland vertaald naar het document
‘Definities en registratie van verplichte zorg’.
Ten overvloede wordt nogmaals opgemerkt dat het format niet is bedoeld als feitelijk
formulier dat uitsluitend op deze voorgeschreven wijze moet worden ingevuld, maar
dat het dient als standaard voor de inhoud en het detailniveau van het digitale overzicht,
dat tweemaal per jaar aan de inspectie moet worden aangeleverd. Het is de verwachting
dat zorgaanbieders (een deel van) hun digitale systeem zodanig zullen inrichten dat
het digitale format met behulp van applicaties automatisch gegenereerd of samengevoegd
kan worden op basis van informatie uit het patiëntendossier.
Voorts wordt ten overvloede opgemerkt dat de verplichting om de gegevens, bedoeld
in artikel 8:24, eerste lid, van de wet digitaal beschikbaar te houden, onverkort
geldt, ook na verstrekking van het digitale overzicht.
Format algemeen
Het format geeft weer welke gegevens op welk detailniveau in het digitale overzicht
bij de inspectie aangeleverd moeten worden. Het gaat om de registratie van alle door
de zorgaanbieder verleende verplichte zorg, zowel binnen als buiten de accommodatie.
Dit format komt in de plaats van het papieren formulier dat onder de Regeling kennisgeving
en toepassing dwangbehandeling en middelen of maatregelen en registratie middelen
of maatregelen Bopz zoals onder de Wet bopz werd gebruikt. Waar onder de Wet bopz
het formulier bij elk start- en eindmoment van gedwongen zorg moest worden ingevuld
en aan de inspectie worden verzonden, beperkt de werkwijze onder de Wvggz zich tot
de tweejaarlijkse verzending van het digitale overzicht. De start- en eindtijd van
de individuele toepassing van verplichte zorg wordt slechts eenmaal geregistreerd.
De uiteindelijke export naar een halfjaarlijks overzicht kan door de zorgaanbieder
ingebouwd worden in zijn eigen computersysteem. Dit betekent dat de regeldruk op dit
punt verminderd wordt.
Zoals hierboven reeds aangegeven, gaat het niet om alle gegevens die de zorgaanbieders
op grond van artikel 8:24, eerste lid, van de wet te allen tijde digitaal beschikbaar
moeten hebben voor de inspectie. Om de regeldruk voor zorgaanbieders zo beperkt mogelijk
te houden, is in overleg met de inspectie en het veld bepaald tot welke gegevens het
digitale overzicht beperkt kan blijven. De gegevens die in het format zijn opgenomen
bieden per betrokkene inzicht in de verplichte zorg die gedurende het afgelopen halfjaar
aan betrokkene is verleend.
Format: Vormen van verplichte zorg
In het format is steeds een vorm van verplichte zorg te vinden die vervolgens is uitgewerkt
in subvormen.
Hieronder wordt een aantal zorgspecifieke termen nader toegelicht ter ondersteuning
van een correcte registratie. Hierbij is wederom aangesloten bij het document ‘Definities
en registratie van verplichte zorg’ van GGZ Nederland.
Beperken van de bewegingsvrijheid – fixatie (artikel 3:2, tweede lid, onderdeel b,
van de wet)
-
– Fysieke fixatie: het vasthouden van betrokkene door één of meer zorgverleners, door middel van een
binnen de beroepsgroep gebruikelijke methodiek. Indien fysieke fixatie wordt toegepast
uitsluitend ter uitvoering van een andere vorm van verplichte zorg (bijvoorbeeld iemand
vastpakken om in te sluiten of dwangmedicatie toe te dienen), wordt deze fixatie niet
als separate verplichte zorgvorm geregistreerd. Dit is in lijn met voornoemd document
van GGZ Nederland.
-
– M
echanische fixatie: het beperken van de mogelijkheden van betrokkene om onderdelen van zijn lichaam te
bewegen, met behulp van mechanische hulpmiddelen.
Beperken van de bewegingsvrijheid – plaatsen op een gesloten afdeling (artikel 3:2,
tweede lid, onderdeel b, van de wet)
Belangrijk te vermelden is dat de zorgvorm ‘opname in een accommodatie’ (artikel 3:2,
tweede lid, onderdeel j, van de wet) op zichzelf niet betekent dat betrokkene ook
wordt opgenomen op een gesloten afdeling zonder de mogelijkheid om deze te kunnen
verlaten. Gedwongen opname houdt onder de Wvggz immers niet noodzakelijkerwijs in
dat betrokkene de accommodatie niet meer zelfstandig zou mogen verlaten. Wanneer er
bij een gedwongen opname wordt gekozen voor plaatsing in een gesloten setting, bijvoorbeeld
een gesloten afdeling, dan levert dat een grotere inperking van de vrijheden van de
betrokkene op, en valt dit onder beperken van de bewegingsvrijheid. Daarin ligt het
belang van aparte registratie van deze subvorm. In dat geval levert die opname dus
twee registraties van zorgvormen op: ‘opnemen in een accommodatie’ en ‘beperken van
de bewegingsvrijheid’ (subvorm: binnen de locatie) (artikel 3:2, tweede lid, onderdelen
b en j, van de wet).
Beperken van de bewegingsvrijheid – overig (artikel 3:2, tweede lid, onderdeel b,
van de wet)
Hiervan is bijvoorbeeld sprake als betrokkene de afdeling wel zelfstandig kan verlaten,
maar waarbij hij in het kader van de behandeling niet in bepaalde ruimtes kan komen
binnen de setting waarin hij zorg ontvangt. Een voorbeeld hiervan is het ontzeggen
van de toegang tot de keuken, omdat daar spullen liggen die gevaarlijk zijn voor betrokkene.
Voor de goede orde: het gaat hier om beperkingen waartoe in het kader van de zorgmachtiging
wordt besloten en dus niet om beperkingen van de toegang tot ruimtes binnen een locatie
op basis van de huisregels (bijvoorbeeld de beperking dat privéruimtes van anderen
niet onuitgenodigd betreden mogen worden).
Insluiten- Separeerverblijf (artikel 3:2, tweede lid, onderdeel c, van de wet)
Een separeerverblijf is een ruimte die bedoeld is voor insluiten en voldoet aan de
veiligheidseisen uit de ‘Separeer- en afzonderingsvoorzieningen: bouwmaatstaven voor
nieuwbouw’ die op 13 januari 2003 zijn vastgesteld door het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen
en op 12 maart 2003 zijn goedgekeurd door de Minister van VWS. Dit verblijf behoort
niet tot de standaard gebruiksruimtes van de locatie, en dient specifiek tot insluiting
van betrokkene in de nabijheid van de afdeling.
Insluiten – Extra Beveiligde Kamer (EBK) (artikel 3:2, tweede lid, onderdeel c, van
de wet)
Een EBK is een ruimte die bedoeld is voor insluiten en voldoet aan de bouwkundige
eisen, weergegeven in het TNO-Rapport ‘Vrijheidsbeperking in de GGZ: veldnorm insluiting’
van april 2013. Deze veldnorm is specifiek voor EBK’s opgesteld in opdracht van de
inspectie en afgestemd met GGZ Nederland.
Insluiten – Afzonderingsruimte (artikel 3:2, tweede lid, onderdeel c, van de wet)
Een afzonderingsruimte is een ruimte die bedoeld is voor insluiten en voldoet aan
de veiligheidseisen uit de ‘Separeer- en afzonderingsvoorzieningen: bouwmaatstaven
voor nieuwbouw’ die op 13 januari 2003 zijn vastgesteld door het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen
en op 12 maart 2003 zijn goedgekeurd door de Minister van VWS. Anders dan bij een
separeerverblijf kan deze ruimte een aanvulling vormen op de standaard gebruiksruimtes
van de afdeling.
Insluiten – in de eigen kamer/verblijfsruimte (artikel 3:2, tweede lid, onderdeel
c, van de wet)
Insluiten hoeft niet altijd plaats te vinden in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte
zoals een separeerverblijf of afzonderingsruimte. Dit kan ook plaatsvinden in de eigen
kamer of verblijfsruimte van betrokkene. Er zijn geen specifieke eisen waaraan deze
ruimten dienen te voldoen. Dit laat onverlet dat insluiten altijd veilig en verantwoord
dient te gebeuren, dat adequaat toezicht is geregeld en dat er een ter zake deskundige
zorgverlener bereikbaar moet zijn voor betrokkene.
Uitoefenen van toezicht op betrokkene
Bij de subvorm ‘cameratoezicht’ is van belang te vermelden dat het hier niet gaat
om toezicht in de algemene ruimten van een instelling uit veiligheidsoverwegingen,
maar om cameratoezicht in de individuele ruimte waar de betrokkene op dat moment verblijft.
Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten – beperkingen
in het gebruik van communicatiemiddelen (artikel 3:2, tweede lid, onderdeel h, van
de wet)
Het beperken van mogelijkheden om digitaal of via de ether met anderen te communiceren.
Hierbij kan gedacht worden aan het in beslag nemen van de mobiel of de laptop van
een betrokkene.
Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten – overige
beperkingen
Te denken valt aan gedragsregels met betrekking tot eten, drinken, bedtijd of verplicht
douchen. Deze maatregelen worden geregistreerd onder ‘overig’.
Beperken van het recht op het ontvangen van bezoek
Het betreft hier een beperking om zorginhoudelijke redenen, bijvoorbeeld vanwege loverboyproblematiek.
Tijdsregistratie: moment- of duurregistratie
De tijdsregistratie in het format bestaat uit een combinatie van de datum in de vorm
‘dag-maand-jaar’ en het tijdstip in ‘uur:minuut’ waarop de verplichte zorg is toegepast.
Voor de verplichte zorgvormen ‘toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede
het verrichten van medische controles of ander medische handelingen en therapeutische
maatregelen’; ‘onderzoek aan kleding of lichaam’; ‘onderzoek van woon- of verblijfsruimte
op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen’ en ‘controleren op de
aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen’ (artikel 3:2, tweede lid, onderdelen
a, e, f en g, van de wet) wordt momentregistratie toegepast: het moment waarop deze vormen van verplichte zorg zijn toegepast. De tijdsregistratie
blijft dus beperkt tot de starttijd, omdat de toepassing uit een uit de aard van de
verplichte zorg in tijd beperkte handeling bestaat. Exact hoeveel tijd die beperkte
handeling in de praktijk heeft geduurd, is voor het toezicht niet van belang. Dat
is anders bij de overige verplichte zorgvormen ‘beperken van de bewegingsvrijheid’;
‘insluiten’; ‘uitoefenen van toezicht op betrokkene’; ‘aanbrengen van beperkingen
in de vrijheid het eigen leven in te richten’, ‘beperken van het recht op het ontvangen
van bezoek’; en ‘ontnemen van de vrijheid van betrokkene door hem over te brengen
naar een plaats die geschikt is voor tijdelijk verblijf’ (artikel 3:2, tweede lid,
onderdelen b, c, d, h tot en met k) wordt wel duurregistratie gehanteerd: vermelding van starttijd en eindtijd van de toepassing van de verplichte
zorgvorm. Voor deze zorgvormen zijn namelijk aparte handelingen nodig voor het opstarten
en beëindigen van de toepassing van de verplichte zorg, en is de duur op zichzelf
van belang voor de toetsing van proportionaliteit en subsidiariteit van de toegepaste
verplichte zorg.
Juridische titel
Voorts wordt in het digitale overzicht per toepassing van verplichte zorg in het digitale
overzicht opgenomen op grond van welke juridische titel dit gebeurt. Over het algemeen
zal verplichte zorg binnen dezelfde registratieperiode van een halfjaar op grond van
dezelfde zorgmachtiging worden verleend. Het kan echter ook voorkomen dat betrokkene
binnen die periode op grond van meerdere machtigingen of maatregelen verplichte zorg
ontvangt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer betrokkene voor het eerst in aanraking
komt met verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, waarna binnen datzelfde
halfjaar verplichte zorg aan betrokkene wordt verleend op grond van een machtiging
tot voortzetting van de crisismaatregel en ten slotte een zorgmachtiging. Om inzichtelijk
te maken welk verplichte zorg op grond van welke machtiging of maatregel wordt verleend,
wordt achter iedere registratie ook een nummer opgenomen dat verwijst naar de dan
geldende juridische titel.
Samenhang Rzd
Waar mogelijk is dit format geharmoniseerd met het format van de Regeling zorg en
dwang. Waar de formats verschillen, worden die verschillen gerechtvaardigd door de
verschillen in doelgroepen. Zie hiervoor de toelichting bij het format in de Rzd.
Artikel 8
Eerste lid
Het is aan de zorgaanbieder om de analyse uit te voeren op een betekenisvol niveau.
Dat wil zeggen: op een zodanig niveau dat de verplichte zorg zinvol geanalyseerd kan
worden en de inspectie op basis hiervan een goed beeld kan vormen. De regeling geeft
hieraan richting door als hoofdregel uit te gaan van een analyse op locatieniveau.
Dit laat onverlet dat de zorgaanbieder ervoor kan kiezen de inhoudelijke analyse op
kleinere schaal, zoals op teamniveau of op afdelingsniveau, uit te voeren. De verwachting
is namelijk dat analyses op kleinere schaal in bepaalde gevallen waardevolle informatie
kunnen opleveren, omdat zo de behandeling ten aanzien van vergelijkbare groepen betrokkenen
met elkaar vergeleken kunnen worden. Zo kunnen gegevens van een High & Intensive Care
(HIC) afdeling van een locatie beter vergeleken worden met een HIC op een andere locatie
van de zorgaanbieder dan met andere afdelingen.
Overigens is aanlevering van analyses op grotere schaal, namelijk over meerdere locaties
in één analyse, ook toegestaan, mits duidelijk gemotiveerd. Zie de toelichting bij
het zesde lid. Voor de inspectie is het van belang om te weten op welke locatie(s)
de verplichte zorg waarop de analyse betrekking heeft, is verleend. Daartoe vermeldt
de zorgaanbieder bij de analyse de unieke vestigingsnummers dat de betreffende locatie(s)
door de Kamer van Koophandel toegewezen heeft/hebben gekregen. De zorgaanbieder kan
er vervolgens voor kiezen één analyse aan te bieden: hij hoeft niet per locatie een
door het bestuur ondertekende analyse aan de inspectie te sturen.
Tweede lid
Voor het tot stand brengen van de analyse vormen de gegevensverwerkingen op grond
van artikelen 8:4 en 8:24, eerste lid, van de wet de basis. Gegevens over de (verplichte)
zorg van betrokkene worden bijgehouden in het patiëntendossier van betrokkene op grond
van artikel 8:4 van de wet en artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek. In de praktijk
zal dit plaatsvinden in het patiëntendossier dat de zorgaanbieder al over betrokkene
bijhoudt. Een deel van die gegevens, namelijk de gegevens, bedoeld in artikel 8:24,
eerste lid, van de wet, houdt de zorgaanbieder digitaal beschikbaar voor de uitvoering
van de wet en het toezicht door de inspectie. Een deel daarvan wordt vervolgens verwerkt
in het digitale overzicht dat op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de wet ten
minste eens per zes maanden aan de inspectie wordt verstrekt. De analyse, ten slotte,
dient zoals hierboven uiteengezet ter duiding van de verplichte zorg die blijkens
het digitale overzicht in de afgelopen periode door de zorgaanbieder is toegepast.
Derde en vierde lid
Vanwege de samenhang tussen het digitale overzicht en de analyse die de zorgaanbieder
aan de inspectie verstrekt, worden dezelfde halfjaarlijkse periodes aangewezen waarop
de analyses betrekking moeten hebben. Zie in dit verband ook de toelichting bij artikel
6, tweede lid.
Voor de aanlevering van de analyse aan de inspectie is een termijn van twaalf weken
gekozen. Deze termijn is ruimer dan de aanlevertermijn van het digitale overzicht,
omdat voorzien wordt dat de totstandkoming van de analyse meer capaciteit en tijd
van de zorgaanbieder zal vergen. Ook is met deze aanlevertermijn rekening gehouden
met de reactietermijn van vier weken van de cliëntenraad op de analyse van de zorgaanbieder
(artikel 9, derde lid).
Vijfde lid
Voor de verstrekking van de analyse door de zorgaanbieder aan de inspectie is gekozen
voor het bestandstype .pdf/A-1, of de technische opvolger daarvan. Ook dit bestandstype
staat is opgenomen in de lijst open standaarden van Forum Standaardisatie. Zie voor
toelichting bij open standaarden en digitale uitleesbaarheid ook de toelichting bij
artikel 6, vierde lid.
Zesde lid
Hoofdregel is dat de analyse op locatieniveau wordt aangeleverd en rechtstreeks verband
houdt met het digitaal overzicht, bedoeld in artikel 8:24, tweede lid, van de wet.
Het zesde lid biedt de mogelijkheid dat de zorgaanbieder één analyse over meerdere
locaties opstelt en aanlevert. De zorgaanbieder dient deze keuze dan deugdelijk te
motiveren.
Artikel 9
Dit artikel stelt regels aan de analyse, bedoeld in artikel 8:25 van de wet. Het bevat
een opsomming van onderdelen die in elk geval in de analyse opgenomen moeten worden.
De analyse bevat zowel een kwantitatief deel (eerste lid) als een kwalitatief deel
(tweede lid). De analyse is bedoeld als duiding van de digitale overzichten die eens
per zes maanden door de zorgaanbieder worden verstrekt op grond van artikel 8:24,
tweede lid, van de wet. Hierdoor kunnen de gegevens van ggz-instellingen, die op zichzelf
beschouwd voor verschillende interpretaties vatbaar kunnen zijn of sterk gekleurd
kunnen worden door een complexe patiëntenpopulatie, door de zorgaanbieder in de juiste
context worden geplaatst. De analyse dient ten minste duidingen te bevatten van verschillen
ten opzichte van een voorgaande analyse, en, indien van toepassing, van verschillen
tussen meerdere locaties van dezelfde zorgaanbieder, welke maatregelen zijn getroffen
ter terugdringing van verplichte zorg en een beschrijving van de wijze waarop de analyse
tot stand is gekomen. De analyse zou op deze wijze dus een beeld moeten geven van
welke inzichten de zorgaanbieder in de afgelopen periode heeft opgedaan en welke acties
zijn ondernomen om de kwaliteit van zorg te bevorderen en het ultimum remedium-karakter
van verplichte zorg te bewaken. De zorgaanbieder kan overigens ook een nadere invulling
geven aan de analyse, bijvoorbeeld op een bepaald thema. Zo zou een zorgaanbieder
er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om de analyse uit te voeren op basis van de juridische
verblijfstitels of om verplichte zorg binnen de accommodatie en ambulant geleverde
verplichte zorg afzonderlijk te analyseren. Indien vergelijking met een voorgaande
analyse niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het gaat om een nieuwe zorgaanbieder
die pas een halfjaar actief is en er dus geen voorgaande analyse bestaat, dan kan
de vergelijking achterwege blijven. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat, hoewel
de analyse duiding geeft aan het digitale overzicht, er sprake is van twee op zichzelf
staande verplichtingen op grond van de wet van de zorgaanbieder jegens de inspectie.
Tot slot regelt het derde lid dat een reactie van de betrokken cliëntenraad over de
opgestelde analyse wordt opgenomen. Gezien de doelstellingen van de wet is het wenselijk
dat ook namens betrokkenen een visie wordt gegeven op de wijze waarop verplichte zorg
is toegepast in de periode waar de analyse op ziet. Deze visie kan aanleiding zijn
voor de zorgaanbieder om zijn beleid (nader) aan te passen of andere aanvullende maatregelen
te treffen. De zorgaanbieder gunt de cliëntenraad een reactietermijn van vier weken
en neemt deze reactie, eventueel voorzien van een eigen reactie daarop, integraal
op in de analyse. Indien de cliëntenraad geen reactie heeft gegeven, vermeldt de zorgaanbieder
wanneer hij de cliëntenraad in de gelegenheid heeft gesteld om een reactie te geven
op de analyse.
Artikel 10
NEN 7510:2011 (NEN 7510) en NEN 7512, zijnde de verdere uitwerking van de NEN 7510,
zijn normen van Stichting Nederlands Normalisatie-instituut inzake de informatiebeveiliging
in de zorg. Door deze normen aan te wijzen, wordt nadere invulling gegeven aan artikel
3.1, vijfde lid, van het Bvggz. NEN 7510 en NEN 7512 worden reeds in de zorg gebruikt.
Momenteel wordt door het veld gewerkt aan een technische standaard voor veilige en
gestructureerde gegevensuitwisseling tussen zowel het zorgdomein als het overheidsdomein.
Wanneer die technische standaard gereed is, zal worden bezien of aanwijzing daarvan
in het kader van deze regeling noodzakelijk is.
Artikel 11
Deze regeling voorziet in de invulling van een aantal delegatiegrondslagen van de
Wvggz. De inwerkingtreding van deze regeling zal geschieden op het moment dat de Wvggz
in werking treedt. Daarbij wordt rekening gehouden met het kabinetsstandpunt inzake
vaste verandermomenten.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis