TOELICHTING
1. Inleiding
Met deze regeling wordt een subsidiemodule voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten
toegevoegd aan de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (REES).
2. Aanleiding en doel
De Europese Unie en de Nederlandse overheid willen met steungelden uit het Europees
Fonds voor maritieme zaken en visserij (hierna: EFMZV) op basis van Verordening (EU)
nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees
Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG)
nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad
en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014,
L 149) (hierna: verordening 508/2014) bijdragen aan de verwezenlijking van het nieuwe
gemeenschappelijke visserijbeleid, zoals is verwoord in Verordening (EU) nr. 1380/2013
van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk
visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009
van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004
van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: verordening
1380/2013).
Artikel 33 van verordening 508/2014 geeft de mogelijkheid tot financiering van tijdelijke
stopzetting van visserijactiviteiten, indien een dergelijke stopzetting het rechtstreekse
gevolg is van bepaalde instandhoudingsmaatregelen, voorzien in bepaalde Unie- of nationale
visserijbeheerplannen, of voortvloeit uit de niet-verlenging van partnerschapsovereenkomsten
inzake duurzame visserij of protocollen daarbij. Nederland heeft van deze mogelijkheid
geen gebruik gemaakt in zijn Operationeel Programma en financiert deze typen tijdelijke
stopzettingen dus niet in deze programmaperiode.
Artikel 33 van verordening 508/2014 is gewijzigd1 om lidstaten in staat te stellen tijdelijke stopzettingen te financieren, indien
in het geval van een Brexit Unievissersvaartuigen hun toegangsrechten verliezen tot
de wateren van het Verenigd Koninkrijk. Van deze mogelijkheid tot financieren van
tijdelijke stopzettingen maakt Nederland gebruik om de gevolgen van een dergelijk
toegangsverlies te beperken. De visserijactiviteiten met vissersvaartuigen die toegang
hadden tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk, kunnen namelijk verlegd worden
naar andere wateren waar zij nog wel toegang toe hebben, hetgeen de visserijinspanning
op die wateren aanzienlijk kan verhogen. Indien een aantal van deze vissers besluit
hun visserijactiviteiten tijdelijk stop te zetten, dan wordt die visserijinspanning
beperkt en daarmee de mogelijke negatieve effecten daarvan. Onderhavige subsidiemodule
voorziet in een subsidie hiervoor.
3. Opzet van de subsidiemodule
3.1. Algemeen
Met onderhavige regeling wordt een nieuwe titel toegevoegd aan hoofdstuk 3 van de
REES. In deze titel is de subsidiemodule inzake de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten
vanwege Brexit opgenomen.
3.2. Doel van de subsidie
Doel van de subsidie is het stimuleren van de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten
met vissersvaartuigen waarmee in substantiële mate de visserij in de wateren van het
Verenigd Koninkrijk is uitgeoefend. Subsidiëring is enkel aan de orde, indien deze
visserijactiviteiten niet meer in de wateren van het Verenigd Koninkrijk kunnen worden
uitgevoerd, in het geval deze vissersvaartuigen hun toegangsrechten tot die wateren
verliezen door het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en zonder
dat na dit vertrek voor deze vissersvaartuigen in toegang tot deze wateren is voorzien.
Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 3.11.2, tweede lid.
3.3. Subsidiabele activiteiten
Subsidie wordt ingevolge artikel 3.11.2, eerste lid, verstrekt voor de stopzetting
van visserijactiviteiten met een vissersvaartuig. Om voor subsidie in aanmerking te
komen, mag een aanvraag voor subsidieverlening betrekking hebben op minimaal drie
en maximaal dertien weken. Deze ondergrens van drie weken is gekozen om met het oog
op het beperken van de uitvoeringskosten te verzekeren dat er alleen voldoende substantiële
aanvragen worden gedaan. De bovengrens van dertien weken is ingegeven door het belang
te voorkomen dat het subsidieplafond al wordt bereikt door het verstrekken van subsidie
aan een beperkt aantal vaartuigen. Overigens wordt de hoogte van de subsidie vastgesteld
op basis van het aantal weken dat de visserijactiviteiten daadwerkelijk zijn stopgezet;
dit aantal kan lager zijn dan het aantal aangevraagde weken, maar kan niet minder
zijn dan het minimum van drie.
Het gaat voorts om volledige weken, dat wil zeggen zeven aaneengesloten gehele dagen
(artikel 3.11.2, derde lid). Met vissersvaartuigen worden doorgaans namelijk slechts
gedurende een gedeelte van een volledige week visserijactiviteiten uitgevoerd en voorkomen
moet worden dat enkel het stopzetten van visserijactiviteiten wordt gesubsidieerd
op dagen waarop die activiteiten toch niet zouden plaatsvinden.
Het aanlanden van vis is een visserijactiviteit, die dan ook niet mag plaatsvinden
in de volledige ononderbroken week dat de visserijactiviteiten zijn stopgezet. Vissersvaartuigen
die verse vis aanlanden moeten hun vis in één ononderbroken losbeurt aanlanden (artikel
8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij). Dit zal dus altijd aan het
begin van een periode zijn waarin een vissersvaartuig zich in de haven bevindt. Dit
is anders bij een vissersvaartuig uit de pelagische sector waarmee bevroren vis wordt
aangeland. Zij zijn uitgezonderd van de plicht om vis in één ononderbroken losbeurt
aan te landen (artikel 8, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij). Deze
vissersvaartuigen kunnen dus over een langere periode dat zij zich in de haven bevinden
vis aanlanden. Dit verschil tussen vissersvaartuigen uit de pelagische sector en andere
vissersvaartuigen is tot uitdrukking gebracht in de bepaling dat een volledige week
acht dagen bedraagt voor vissersvaartuigen uit de pelagische sector (artikel 3.11.2,
vierde lid).
Een denkbaar scenario is dat na het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese
Unie alsnog een akkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk wordt gesloten
waarin de toegang tot Britse wateren van Europese vissersvaartuigen wordt geregeld.
In dat geval wordt overeenkomstig artikel 3.11.2, tweede lid, geen subsidie meer verstrekt.
Het is denkbaar dat op dat moment vissersvaartuigen minder dan de ondergrens van drie
volledige en ononderbroken weken hebben stilgelegen, waardoor zij voor die weken geen
subsidie zouden ontvangen. Dit zou een onredelijke uitkomst zijn, omdat het niet bereiken
van de ondergrens hen in die omstandigheid niet te verwijten is. Ingevolge artikel
3.11.2, vijfde lid, is de ondergrens van drie weken daarom niet van toepassing in
dit geval.
In artikel 3.11.2, zesde lid, is tot slot bepaald dat de te subsidiëren stopzetting
van visserijactiviteiten ook niet plaatsvinden tussen 25 december 2019 en 1 januari
2020. Het is gebruikelijk dat er geen visserijactiviteiten worden uitgevoerd tijdens
de Kerst en de daarop volgende dagen. Het ligt dan ook niet in de rede om de stopzetting
van visserijactiviteiten gedurende die dagen te subsidiëren.
3.4. Begunstigden
Begunstigden van deze subsidie zijn de eigenaren van vissersvaartuigen die zijn ingeschreven
in het visserijregister, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen
1998 (artikel 3.11.2, eerste lid). In het visserijregister wordt per vissersvaartuig
één eigenaar ingeschreven, ook indien het vissersvaartuig meerdere eigenaren heeft.
Het is die eigenaar aan wie de subsidie wordt verleend en betaald. Is er sprake van
meerdere eigenaren, dan bepalen hun onderlinge verhoudingen in welke mate de mede-eigenaren
profiteren van de subsidie. Het gaat voorts om vissersvaartuigen met een lengte van
twaalf meter of meer, omdat deze schepen dienen te zijn uitgerust met satellietvolgapparatuur.
Artikel 33 van verordening 508/2014 biedt ook de mogelijkheid om de vissers, die werkzaam
zijn op het vissersvaartuig, te subsidiëren voor de periode waarin de visserijactiviteiten
met het vissersvaartuig worden stopgezet. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Wel zijn de arbeidskosten deels meegenomen in het vaste bedrag dat wordt vergoed aan
de eigenaar van het vissersvaartuig voor het stopzetten van de visserijactiviteiten
(zie paragraaf 3.5). Dit geeft de ruimte voor de eigenaren om de vissers die werkzaam
zijn op zijn vissersvaartuig te betalen gedurende de stopzetting van de visserijactiviteiten,
iets waar – afhankelijk van de contractuele relatie tussen eigenaar en visser – ook
een verplichting toe kan bestaan.
3.5. Hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het aantal weken dat daadwerkelijk de
visserijactiviteiten met het vissersvaartuig zijn stopgezet te vermenigvuldigen met
een vast bedrag per week (artikel 3.11.3, eerste lid). Deze methode heeft het voordeel
dat er bij voorbaat duidelijk is voor de aanvragers welk bedrag zij per week zullen
ontvangen en dat de uitvoering wordt vergemakkelijkt, zowel voor de aanvrager als
voor het bevoegde gezag, omdat er geen gemaakte subsidiabele kosten behoeven te worden
onderbouwd en gecontroleerd. Om die reden is artikel 1.3 van de REES, inzake de subsidiabele
kosten, buiten toepassing verklaard voor onderhavige subsidiemodule (artikel 3.11.3,
tweede lid).
De berekening van het vaste bedrag per week is gebaseerd op een rapport van Wageningen
Economic Research, waarin de kosten en baten per week van Nederlandse vissersvaartuigen
in beeld zijn gebracht.2 Hierbij gaat het om de op het moment van opstellen van deze regeling meest recente
beschikbare cijfers van het jaar 2017.
In het rapport wordt onderscheid gemaakt tussen vier categorieën vissersvaartuigen:
kotters met een vermogen van 300pk of minder (hierna: kotters ≤ 300pk), vaartuigen
die gebruik maken van de flyshoot vismethode (hierna: flyshooters), kotters met een vermogen van meer dan 300pk (hierna:
kotters > 300pk) en trawlers. Uit de cijfers blijkt dat de kosten en baten van de
categorieën flyshooters en kotters > 300pk goed vergelijkbaar zijn. De kosten en baten
van de categorie kotters ≤ 300pk liggen aanmerkelijk lager en die van de trawlers
zeer veel hoger. Op basis van deze cijfers is er gekozen voor twee vaste bedragen
per week: één voor vissersvaartuigen met een vermogen van 300pk of minder en één voor
vissersvaartuigen met een vermogen van meer dan 300pk. De categorie vissersvaartuigen
met een vermogen van 300pk of minder komt overeen met de categorie kotters ≤ 300pk
uit het rapport. De categorie vissersvaartuigen met een vermogen van meer dan 300pk
omvat de categorieën flyshooters, kotters >300pk en de trawlers uit het rapport.
Het vaste bedrag per week is afgeleid van de kosten per kalenderweek om visserijactiviteiten
uit te voeren met een vissersvaartuig, zoals opgenomen in het rapport. Het rapport
maakt daarbij onderscheid tussen vaste kosten, arbeidskosten, proportioneel variabele
kosten en gemengd variabele kosten. Gekozen is om het vaste bedrag te baseren op een
optelsom van de volledige vaste kosten en een deel van de arbeidskosten en gemengd
variabele kosten per kalenderweek. Vaste kosten worden immers gemaakt ongeacht de
activiteiten van het vaartuig en dat geldt ook voor een deel van de gemengd variabele
kosten. Arbeidskosten zijn in beginsel variabel, maar afhankelijk van de contractuele
relatie tussen eigenaar en bemanning van het vissersvaartuig kan doorbetaling toch
aan de orde zijn als er geen visserijactiviteiten worden verricht; evenzeer zou de
bemanning andere werkzaamheden kunnen verrichten en uit dien hoofde inkomsten ontvangen.
Gelet hierop is er voor gekozen om de arbeidskosten gedeeltelijk mee te nemen in de
berekening van het vaste bedrag; dat biedt de eigenaren de ruimte om de bemanning
te betalen bij het stopzetten van visserijactiviteiten, ook in gevallen waarin hij
daartoe niet gehouden zou zijn.
Het vaste bedrag per week voor de categorie vissersvaartuigen met een vermogen van
300pk of minder is gebaseerd op de cijfers uit het rapport van de corresponderende
categorie kotters ≤ 300pk. Aangezien de subsidie per volledige ononderbroken week
wordt berekend, wordt uitgegaan van de kosten per kalenderweek zoals weergegeven in
het rapport. Voor de categorie vissersvaartuigen met een vermogen van meer dan 300pk
is het vaste bedrag gebaseerd op een gewogen gemiddelde van de categorieën flyshooters
en kotters > 300pk uit het rapport. De weging is gebaseerd op de relatieve omvang
van het aantal vaartuigen dat onder die categorie valt.
De trawlers, actief in de pelagische sector, vallen ook onder de categorie vissersvaartuigen
met een vermogen van meer dan 300pk. Het vaste bedrag per week dat voor die categorie
is gekozen is niet gebaseerd op de kosten die deze categorie vissersvaartuigen maakt
per kalenderweek. Deze kosten zijn dermate hoog dat, als deze kosten zouden zijn gebruikt
om een gemiddelde voor deze categorie te berekenen, er een bedrag uit zou zijn gekomen
die voor de andere vissersvaartuigen in deze categorie ver boven hun opbrengsten per
kalenderweek ligt. Dat is niet wenselijk. Evenmin wenselijk zou het zijn om een apart
vast bedrag per week voor deze categorie in de subsidiemodule op te nemen, omdat dat
bedrag erg hoog zou zijn in relatie tot het subsidieplafond, waardoor het subsidieplafond
dan snel overschreden zou worden als er slechts aan enkele trawlers subsidie zou worden
verleend. In de overweging om voor de pelagische trawlers niet een apart tarief op
te nemen, speelt tevens mee dat deze schepen meer mogelijkheden hebben om naar andere
visgronden uit te wijken. Ook omringende lidstaten geven geen subsidie voor het stilliggen
van deze schepen.
3.6. Aanvragen voor subsidie, verdeling subsidieplafond en realisatietermijn
Op grond van artikel 3.11.4 wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen. In artikel 3.11.7 is opgenomen dat een aanvraag niet alle gegevens
behoeft te bevatten die worden genoemd in artikel 3.1.4 van de REES, waarin voor alle
subsidiemodules in het kader van het EFMZV is bepaald welke gegevens de aanvrager
bij een aanvraag moet indienen. Deze gegevens worden gezien het karakter van de subsidie
niet als noodzakelijk gezien voor de beoordeling van de aanvraag.
De stopzetting van visserijactiviteiten moet hebben plaatsgevonden voor 25 december
2020 (artikel 3.11.5). Ook hier is de week van Kerst niet meegenomen, zie daarover
paragraaf 3.3 van deze toelichting. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de subsidie
wordt verleend voor een bepaald aantal volledige ononderbroken weken stopzetten van
visserijactiviteiten. De begunstigde wordt ook geacht dit aantal weken de visserijactiviteiten
stop te zetten. Mochten op het moment dat de realisatietermijn (25 december 2020)
is overschreden, de visserijactiviteiten niet het volledige aantal weken zijn stopgezet,
dan zal de subsidie worden vastgesteld ter hoogte van het daadwerkelijke aantal weken
dat de visserijactiviteiten zijn stopgezet, vermenigvuldigd met het toepasselijke
vaste bedrag per week. Als de visserijactiviteiten minder dan het minimale aantal
van drie weken zijn stopgezet, dan zal de subsidie op nul worden vastgesteld. Een
uitzondering hierop is de situatie dat voor afloop van de realisatietermijn de toegang
tot de Britse wateren is geregeld.
3.7 Afwijzingsgronden
Artikel 33 van verordening 508/2014 brengt een aantal beperkingen aan in de potentiële
groep vissersvaartuigen ten aanzien waarvan onderhavige subsidie kan worden verleend.
In de eerste plaats moet het gaan om vissersvaartuigen die als actief zijn geregistreerd.
Hieraan wordt invulling gegeven door te bepalen dat de subsidie wordt geweigerd, indien
het vissersvaartuig niet in het visserijregister is ingeschreven (artikel 3.11.6,
onderdeel a). Ingevolge het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 mogen vissersvaartuigen
pas in gebruik worden genomen na inschrijving in het visserijregister door de eigenaar
en wordt het vaartuig uitgeschreven als het niet meer gebruikt wordt als vissersvaartuig.
In de tweede plaats komen alleen vissersvaartuigen in aanmerking waarmee in de twee
kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende
ten minste 120 dagen visserijactiviteiten zijn verricht in de wateren van het Verenigd
Koninkrijk (artikel 3.11.6, onderdeel b). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan twee
eisen uit verordening 508/2014, te weten dat met het vaartuig in de twee kalenderjaren
voorafgaande aan de aanvraag gedurende ten minste 120 dagen visserijactiviteiten moeten
zijn verricht en dat alleen die vissersvaartuigen in aanmerking komen die in significante
mate afhankelijk zijn van toegang tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk. Ten
aanzien van deze afwijzingsgrond is – teneinde de uitvoeringskosten en de regeldruk
te beperken – gekozen om gebruik te maken van de gegevens die bij de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit berusten in het kader van het Vessel Monitoring System (hierna: VMS). Ingevolge de controleverordening van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid
dient elk vissersvaartuig van twaalf meter lang of meer voorzien te zijn van satellietvolgapparatuur,
waarmee gegevens omtrent de positie van het vaartuig worden verzonden aan de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit. Uit deze gegevens dient te blijken dat het vaartuig in
de twee kalenderjaren voorafgaande aan de subsidieaanvraag gedurende ten minste 120
dagen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk is geweest. Als dit niet uit de VMS-gegevens
blijkt, dan wordt de aanvraag afgewezen. Onder een dag aanwezig zijn in de wateren
van het Verenigd Koninkrijk, wordt verstaan een doorlopende periode van 24 uur of
deel daarvan, gedurende welke een vaartuig buitengaats is en aanwezig is in het betreffende
gebied.
Bij het beoordelen van de VMS-gegevens worden de gegevens gebruikt van het vaartuig,
ten aanzien waarvan subsidie wordt aangevraagd. Hiervoor is leidend het unieke Europese
identificatienummer waaronder het vissersvaartuig in het visserijregister is ingeschreven.
Of het vissersvaartuig in deze periode van eigenaar is gewisseld of dat het kenteken
van het vissersvaartuig is gewijzigd, is daarbij niet relevant.
In de derde plaats wordt een aanvraag op grond van artikel 3.11.6, onderdeel c, afgewezen,
indien ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig al een subsidie voor stilligging
in het kader van deze module is verleend en ten aanzien van deze subsidie nog geen
verzoek tot subsidievaststelling is gedaan. Het gaat hierbij om een verzoek tot subsidievaststelling
voor het aantal weken ten aanzien waarvan de subsidie is verleend; wordt een aanvraag
tot subsidievaststelling voor een lager aantal weken gedaan, dan is onderhavige afwijzingsgrond
ook van toepassing. Met deze afwijzingsgrond wordt voorkomen dat een aanvrager meerdere
subsidieaanvragen op hetzelfde moment kan doen en op die wijze meer dan het maximum
van dertien weken aanvraagt.
Tot slot verzekert artikel 3.11.6, onderdeel d, dat wordt voldaan aan de eis uit artikel
33, tweede lid, van verordening 508/2014 dat de steun mag worden verleend voor een
maximale duur van negen maanden, door te bepalen dat een aanvraag wordt afgewezen
indien, in het geval de subsidie zou worden verleend, het totaal aantal volledige
weken dat de visserijactiviteiten met dat vissersvaartuig zijn stopgezet, meer zou
bedragen dan 39. Het in de verordening genoemde maximum van negen maanden is omgerekend
naar 39 weken (negen maanden is gelijk aan ¾ jaar, hetgeen gelijk is aan 39 weken),
omdat de regeling is gebaseerd op volledige weken stilligging.
3.8 Verplichtingen subsidieontvanger
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van verordening 508/2014 kan steun worden verleend
voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten. Het vierde lid van artikel
33 bepaalt voorts dat de visserijactiviteiten met het betreffende vissersvaartuig
daadwerkelijk moeten worden opgeschort en dat de bevoegde autoriteit zich ervan vergewist
dat het betrokken vissersvaartuig tijdens de periode van de tijdelijke stopzetting
alle visserijactiviteiten heeft stopgezet. Aan deze eisen is invulling gegeven in
artikel 3.11.8, eerste en tweede lid, waarin is bepaald dat de visserijactiviteiten
met het vissersvaartuig moeten worden opgeschort tijdens de volledige weken waarvoor
subsidie is verleend, en dat daaraan in elk geval is voldaan als uit de gegevens uit
het hiervoor genoemde VMS-systeem blijkt dat het betreffende vissersvaartuig gedurende
die week in de haven heeft gelegen. Dit zal ambtshalve worden getoetst op het moment
dat de subsidieontvanger zijn aanvraag tot subsidievaststelling heeft gedaan. Om deze
ambtshalve toetsing mogelijk te maken, is bepaald dat de satellietvolgapparatuur op
het betreffende vissersvaartuig gedurende de volledige periode van het stopzetten
van de visserijactiviteiten moet zijn ingeschakeld (artikel 3.11.8, derde lid). In
beginsel geldt deze verplichting al op grond van artikel 9 van de controleverordening,
maar dat regime kent daar een aantal uitzonderingen op, bijvoorbeeld dat de zender
onder voorwaarden mag worden uitgeschakeld als het vaartuig zich in een haven bevindt.
Van deze uitzondering mag dus geen gebruik worden gemaakt gedurende de periode ten
aanzien waarvan subsidie wordt verleend.
Gezien het feit dat de subsidiehoogte in deze module wordt bepaald op grond van een
vast bedrag per eenheid, ontbreekt de noodzaak dat de subsidieontvanger een administratie
bijhoudt in de zin van artikel 2.17 van de REES. Die bepaling is dan ook buiten toepassing
verklaard voor deze module (artikel 3.11.8, vierde lid).
3.9 Subsidievaststelling
Artikel 2.20, eerste lid, van de REES bepaalt dat een aanvraag tot subsidievaststelling
binnen dertien weken na het einde van de subsidiabele activiteiten moet worden ingediend.
In afwijking daarvan is in artikel 3.11.9 bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling
kan worden gedaan tot uiterlijk zes weken na de in artikel 3.11.5 genoemde uiterlijke
datum voor de realisatie van de subsidiabele activiteiten.
Zoals hiervoor is toegelicht, hoeven bij een aanvraag niet alle gegevens te worden
aangeleverd die zijn voorgeschreven in het algemene deel van hoofdstuk 3. Hetzelfde
geldt voor de aanvraag tot subsidievaststelling (artikel 3.11.9, derde lid). Daarbij
is het voldoende dat de subsidieontvanger aangeeft welke volledige weken hij heeft
stil gelegen (tweede lid).
4. Staatssteun
Op grond van artikel 8, tweede lid, van verordening 508/2014 zijn de artikelen 107,
108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten
doen op grond van en in overeenstemming met die verordening en die binnen de werkingssfeer
van artikel 42 VWEU vallen. De steun die op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef
en onderdeel d, van verordening 508/2014 via onderhavige subsidiemodule gegeven kan
worden, valt binnen deze categorie. Deze subsidiemodule voldoet aan en reikt niet
verder dan wat de bepalingen van verordening 508/2014 mogelijk maken. De betalingen
die op grond van deze subsidiemodule plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening
508/2014 en het operationeel programma dat gebaseerd is op deze verordening. Bovendien
vallen de subsidiabele activiteiten binnen het toepassingsgebied en de doelstellingen
van verordening 1380/2013 (zie de artikelen 1 en 2 van deze verordening), wat maakt
dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.
5. Berekening administratieve lasten
Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor de subsidiemodule voor
tijdelijke stopzetting visserijactiviteiten bedragen in totaal € 13.427 voor de subsidieperiode
en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording van activiteiten
onder deze subsidiemodule. Dit is 0,17% van het totale subsidiebudget van € 8.000.000.
De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 100 aanvragen worden ingediend.
6. Uitvoering
De uitvoering van deze subsidiemodules is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
7. Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van deze regeling is onlosmakelijk verbonden met de terugtrekking
van het Verenigd Koninkrijk in geval er geen terugtrekkingsakkoord tot stand komt
met een overgangsperiode. Artikel III van deze regeling brengt dit tot uitdrukking.
Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten en
de minimuminvoeringstermijn. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd omdat dit aanmerkelijke
ongewenste private nadelen voorkomt. Het is namelijk van belang dat eigenaren van
vissersvaartuigen een beroep kunnen doen op deze subsidiemodule op het moment dat
zij toegang tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk verliezen. Dit geeft de doelgroep
duidelijkheid en zekerheid en kan bijdragen aan het voorkomen dat op dat moment de
visserijdruk in andere wateren toeneemt.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten