Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 oktober 2019, nr. 2019-0000508235 tot wijziging van regelingen op het beleidsterrein van het Ministerie van BZK in verband met de invoering van de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 14, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, artikel 86, vierde lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017, artikel 1.9, onderdeel a, van de Wet normering topinkomens, artikelen 46d, onderdeel d, jo. 39, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden, artikel 3g, zesde lid, jo. 3d, vijfde lid van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, artikel 8.3, onderdeel a, van het Aanpassingsbesluit Wnra, artikel 7, derde lid, van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES;

Besluit:

ARTIKEL I REGELING AANWIJZING TMG-FUNCTIES

De Regeling aanwijzing TMG-functies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘Benoeming als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, van een lid van de topmanagementgroep vindt plaats in een van de volgende functies:’ vervangen door ‘Als functies behorende tot de topmanagementgroep als bedoeld in artikel 6, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 worden aangewezen de functies van:’.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a. Grondslag

Deze regeling berust op artikel 6, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017.

ARTIKEL II REGELING BEDRIJFSCOMMISSIE VOOR DE OVERHEID 2015

De Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

werkgevers en verenigingen van werkgevers:

de sector Rijk, de sector Politie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Vereniging werken voor waterschappen en het Interprovinciaal Overleg.

centrales van overheidspersoneel:

de Algemene Centrale van Overheidspersoneel, de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel, het Ambtenarencentrum, en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid en Onderwijs, Bedrijven en Instellingen.

de sector Rijk:

de ambtelijke diensten van:

  • a. elk ministerie, met uitzondering van het Ministerie van Defensie;

  • b. de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal;

  • c. de Raad van State;

  • d. de Algemene Rekenkamer;

  • e. de Nationale ombudsman;

  • f. de Hoge Raad van Adel;

  • g. het Kabinet van de Koning;

  • h. de Kanselarij der Nederlandse Orden;

  • i. het secretariaat van de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;

  • j. de Raad voor de rechtspraak, de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep, het College van beroep voor het bedrijfsleven, de niet rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak en van de besturen van voornoemde gerechten daaronder begrepen, en de gemeenschappelijke diensten die twee of meer van de in dit onderdeel genoemde organisaties in stand houden;

  • k. het secretariaat van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden;

B

Artikel 2, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De bedrijfscommissie overheid bestaat uit leden die worden benoemd door de werkgevers en verenigingen van werkgevers en de centrales van overheidspersoneel.

C

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘het Verbond Sectorwerkgevers Overheid’ vervangen door ‘werkgevers en verenigingen van werkgevers’ en wordt ‘de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel’ vervangen door ‘de centrales van overheidspersoneel’.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Er wordt één lid en één plaatsvervangend lid benoemd door en namens:

    • a. de sector Rijk;

    • b. de sector Politie;

    • c. de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    • d. de Vereniging werken voor waterschappen;

    • e. het Interprovinciaal Overleg.

ARTIKEL III REGELING RECHTSPOSITIE RIJKSVERTEGENWOORDIGER BES

In artikel 4, derde lid, van de Regeling rechtspositie Rijksvertegenwoordiger BES wordt ‘het bedrag, genoemd in artikel 2 van de Reisregeling binnenland’ vervangen door ‘een bedrag per afgelegde kilometer, dat gelijk is aan het bedrag, waarop ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn, op grond van de voor hen laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst recht hebben als vergoeding per afgelegde kilometer voor een binnenlandse dienstreis met eigen vervoer, in het geval de werkgever heeft bepaald dat het niet praktisch is de dienstreis met openbaar vervoer te maken’.

ARTIKEL IV REGELING UVO 2018

Artikel 5, eerste lid, van de Regeling UVO 2018 komt te luiden:

  • 1. De algemene leiding wordt ondersteund door ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en door ambtenaren die krachtens een aanstelling bij het Ministerie van Defensie werkzaam zijn bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en die bij de UVO worden geplaatst.

ARTIKEL V BESLUIT VAN 21 DECEMBER 2016, NO. 2016-0000797477, HOUDENDE REGELING VERGOEDING VOOR DE KANSELIER DER NEDERLANDSE ORDEN

Het besluit van 21 december 2016, no. 2016-0000797477, houdende regeling vergoeding voor de Kanselier der Nederlandse Orden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984’ vervangen door ‘zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn’.

B

In artikel 2 wordt ‘op grond van het Reisbesluit binnenland’ vervangen door ‘in verband met dienstreizen binnen Nederland overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.’

ARTIKEL VI UITVOERINGSREGELING HUURPRIJZEN WOONRUIMTE

De Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7a vervalt.

B

Artikel 7b vervalt.

C

Artikel 7e, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters hebben recht op het Individueel Keuzebudget en op de mogelijkheid om betaald meer uren te werken overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in hoofdstuk 9 van de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.

D

In artikel 8a, tweede lid, wordt ‘ter zake van reizen ten behoeve van de huurcommissie gedaan, overeenkomstig het Reisbesluit binnenland en de Reisregeling binnenland’ vervangen door ‘ter zake van reizen ten behoeve van de huurcommissie gedaan, overeenkomstig hetgeen is overeengekomen over binnenlandse dienstreizen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn’.

ARTIKEL VII UITVOERINGSREGELING WNT

In artikel 2, tweede lid, onderdeel i, subonderdeel 1, onder a en b, en in subonderdeel 2, onder a, b en c van de Uitvoeringsregeling WNT wordt ‘artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931‘ vervangen door ‘de artikelen 12 en 12o van de Wet ambtenaren defensie’.

ARTIKEL VIII INTREKKING

Het Voorzieningenstelsel Uitzendingen BZK wordt ingetrokken.

ARTIKEL IX INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Deze regeling strekt tot aanpassing van regelingen ten behoeve van de invoering en uitvoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (hierna: Wnra). Die wet heeft ten doel de rechtspositie van ambtenaren zoveel mogelijk gelijk te stellen aan die van werknemers in de private sector. Ten behoeve van de invoering daarvan is invoerings- en aanpassingswetgeving nodig. De onderhavige regeling brengt de daarvoor nodige wijzigingen aan in ministeriële regelingen op het beleidsterrein van het Ministerie van BZK. Deze regeling maakt deel uit van een grotere operatie ten behoeve van de invoering van de Wnra.

De uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de Aanpassingswet Wnra, liggen tevens ten grondslag aan deze regeling. Het belangrijkste uitgangspunt van de invoerings- en aanpassingswetgeving is dat zij technisch en beleidsarm van aard is. In deze regeling zijn regelingen dan ook uitsluitend technisch gewijzigd en in overeenstemming gebracht met het systeem van de Wnra. Voor een toelichting op de uitgangspunten van de invoerings- en aanpassingswet- en regelgeving wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra.1

Vaak betreffen de wijzigingen het aanpassen van verwijzingen naar rechtspositieregelingen die met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra vervallen. Die categorie van wijzigingen wordt in paragraaf 2 toegelicht. De overige wijzigingen worden toegelicht in het artikelsgewijze deel.

2. Verwijzingen in rechtspositionele regelingen naar op de Ambtenarenwet gebaseerde regelgeving

De rechtspositionele regelingen voor ambtenaren gebaseerd op de Ambtenarenwet vervallen per 1 januari 2020 op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017. De in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 genoemde functionarissen behouden hun publiekrechtelijke aanstelling en een publiekrechtelijk geregelde rechtspositie. De rechtspositionele regelgeving betreffende deze functionarissen blijft dan ook in stand.

In de Regeling rechtspositie Rijksvertegenwoordiger BES, het besluit van 21 december 2016, no. 2016-0000797477, houdende regeling vergoeding voor de Kanselier der Nederlandse Orden en de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte werd daarbij verwezen naar rechtspositieregelingen van ambtenaren, die sinds 1 januari 2020 (de inwerkingtredingsdatum van artikel I van de Wnra) onder het private arbeidsrecht vallen. Deze verwijzingen zorgden ervoor dat in de betreffende rechtspositieregeling op specifieke punten werd aangesloten bij de bepalingen die voor rijksambtenaren golden. Zo is aan de Rijksvertegenwoordiger BES2, de Kanselier der Nederlandse Orden3 en aan de leden van de Raad van Advies van de Huurcommissie4 dezelfde vergoeding toegekend van de kosten gemaakt ten behoeve van binnenlandse dienstreizen als aan rijksambtenaren. Daarbij werd verwezen naar het Reisbesluit binnenland, het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling binnenland. Daarnaast werd bij de vaststelling van de bezoldiging van de Kanselier verwezen naar salarisschaal 18, als opgenomen in bijlage B bij het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (hierna: BBRA 1984).5 Deze rechtspositiebesluiten en regelingen hadden hun grondslag in de Ambtenarenwet en vervielen krachtens artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 op 1 januari 2020. Verwijzingen naar deze regelingen en besluiten zijn daarom aangepast. Vanwege het uitgangspunt van een louter technische omzetting zijn hiermee geen inhoudelijke wijzigingen in de rechtspositie van de uitgezonderde groep aangebracht. De aansluiting bij de arbeidsvoorwaarden van rijksambtenaren blijft.

Om dat te bewerkstelligen wordt voortaan verwezen naar de voor die ambtenaren laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao). Het woord ‘laatstelijk’ maakt duidelijk dat met de rechtspositionele bepaling aangesloten wordt bij de meest recente cao. Daardoor werken nieuwe wijzigingen in de cao door in de betreffende bepalingen. Tevens blijft de materiële werking van de bepaling in stand in het geval er op enig moment sprake zou zijn van een cao-loze periode.

3. Financiële gevolgen en regeldrukgevolgen

Voor een toelichting op de financiële gevolgen en de uitvoerings- en handhavingsaspecten wordt verwezen naar paragraaf 6.2 en hoofdstuk 7 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra.6 Uit deze regeling vloeien voor de overheid geen nadere gevolgen voort, die niet al besloten liggen in de Wnra zelf.7 Ook voor burgers en bedrijven vloeien uit deze regeling geen extra lasten voort, omdat het uitsluitend ambtenaren en overheidsinstanties raakt.

II. Artikelsgewijs

Artikel I Regeling aanwijzing TMG-functies

Artikel 13a van de Ambtenarenwet 2017 bepaalt dat voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen functionarissen bij koninklijk besluit wordt besloten tot het aangaan of beëindigen van een arbeidsovereenkomst. Artikel 6, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 wijst hiertoe mede de functies aan, die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden aangewezen als behorende tot de topmanagementgroep. De Regeling aanwijzing TMG-functies wees reeds die functies aan en was voorheen gebaseerd op artikel 7, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR). Het ARAR is echter op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 vervallen op 1 januari 2020. Artikel 1, aanhef, is daar technisch op aangepast. Artikel 6, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 is vanaf dat tijdstip de grondslag voor deze regeling. Het ingevoegde artikel 1a regelt dat de Regeling aanwijzing TMG-functies voortaan op die bepaling is gebaseerd.

Artikel II Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015

In artikel 2, tweede lid, van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015 was voorheen bepaald dat de bedrijfscommissie overheid bestaat uit leden die worden benoemd door het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (hierna: VSO) en de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel. Het VSO was een samenwerkingsverband van kabinetssectoren, decentrale overheden en onderwijssectoren. Onder meer vanwege de invoering van de Wnra, hebben de decentrale overheden en de onderwijssectoren besloten de stichting ZPW op te richten: Zelfstandige Publieke Werkgevers. Om die reden is besloten het VSO met ingang van 1 januari 2020 te ontbinden.

De werkgevers of verenigingen van werkgevers die deelnamen in het VSO worden door de wijzigingsopdracht van onderdeel A expliciet opgenomen onder een nieuwe definitie in artikel 1 van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015. De term ‘sector Rijk’ was voorheen gedefinieerd in het ARAR, dat met inwerkingtreding van de Wnra op 1 januari 2020 is vervallen. Daarom is ‘sector Rijk’ voortaan in deze regeling gedefinieerd.

De term ‘Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel’ ziet op een samenwerkingsverband van de centrales van verenigingen van ambtenaren zoals voorheen bedoeld in Hoofdstuk XI van het ARAR. De bedoelde centrales waren voorheen expliciet opgenomen in artikel 105, tweede lid, van het ARAR.

Met inwerkingtreding van de Wnra is het ARAR komen te vervallen. Om duidelijk te maken welke centrales van overheidspersoneel in de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015 worden bedoeld, zijn de centrales voortaan expliciet opgenomen onder een nieuwe definitie in artikel 1 van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015.

Waar in de overige artikelen van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015 voorheen naar het VSO of naar de Samenwerkende centrales van overheidspersoneel werd verwezen, zijn die verwijzingen vervangen door verwijzingen naar de nieuwe definities die voor dezelfde instanties in deze regeling zijn gekozen. Dit betreft een technische wijziging waarmee geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd.

In artikel 18 van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015 werd voorheen bepaald dat het VSO leden benoemt namens de betreffende werkgevers of verenigingen van werkgevers. Vanwege de ontbinding van het VSO is ervoor gekozen om nu de betreffende werkgevers of verenigingen van werkgevers zelf een lid te laten benoemen, dat hen vertegenwoordigt in de bedrijfscommissie overheid.

Artikel III Regeling rechtspositie Rijksvertegenwoordiger BES

Deze wijziging is reeds toegelicht in paragraaf 2. Ter nadere toelichting wordt nog opgemerkt dat voorheen werd aangesloten op de kilometervergoeding van € 0,37 per afgelegde kilometer die in artikel 2 van de Reisregeling binnenland was opgenomen voor de situatie bedoeld in artikel 7 van het Reisbesluit binnenland. Indien de dienstreis naar het oordeel van het bevoegde gezag niet of niet op doelmatige wijze per openbaar vervoer kan worden ondernomen, kon het bevoegd gezag toestemming verlenen om voor een dienstreis gebruik te maken van een eigen motorvoertuig of bromfiets. De redactie van artikel 4, derde lid, is op die situatie toegespitst. In de cao is gekozen voor de term ‘praktisch’ in plaats van de voorheen in regelgeving gebruikte term ‘doelmatig’. Nu de in de cao bedoelde kilometervergoeding van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, is de in de cao gebruikte term ‘praktisch’ in dit artikel opgenomen.

Artikel IV Regeling UVO 2018

De ambtenaren werkzaam bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) zijn voortaan werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat. De ambtenaren werkzaam bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zijn in dienst bij het Ministerie van Defensie en zij behouden hun publiekrechtelijke aanstelling en rechtspositie op grond van artikel 3, onderdeel c, van de Ambtenarenwet 2017. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling UVO 2018 is hier redactioneel op aangepast.

Artikel V Besluit van 21 december 2016, no. 2016-0000797477, houdende regeling vergoeding voor de Kanselier der Nederlandse Orden

Deze wijziging is reeds toegelicht in paragraaf 2.

Artikel VI Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte

Onderdelen A, B en C

Op grond van artikel 11.1, vierde lid, van de Aanpassingswet Wnra blijven algemeen verbindende voorschriften die op grond van titel III of titel IIIa van de Ambtenarenwet tot stand zijn gebracht voorlopig van toepassing voor zover zij op leden van zelfstandige bestuursorganen en adviescolleges van overeenkomstige toepassing zijn. Op grond van dat artikellid zou de materiele werking van de artikelen 7a, 7b en 7e van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte in stand blijven op het moment van inwerkingtreding van de Wnra, en daarom zouden deze artikelen niet hoeven te worden aangepast.

Er is echter gebleken dat het in stand houden van deze verwijzingen in dit specifieke geval problemen voor de uitvoeringspraktijk op zou leveren. In artikel 7e, tweede lid, werd voorheen de mogelijkheid gegeven voor de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters om gebruik te kunnen maken van het Individuele keuzen in het ArbeidsvoorwaardenPakket (IKAP) van rijkspersoneel, en de IKAP-regeling Rijkspersoneel werd van overeenkomstige toepassing verklaard. Echter, met ingang van 1 januari 2020 biedt P-Direkt, de organisatie die uitvoering geeft aan dergelijke voorzieningen, voor sector Rijk niet langer de voorziening van het IKAP. In plaats daarvan is voor rijksambtenaren in de cao het nieuwe ‘Individueel Keuzebudget’ (IKB) overeengekomen in hoofdstuk 9 van die cao, waar P-Direkt met ingang van 1 januari 2020 uitvoering aan gaat geven. De voorziening die voorheen bekend stond als IKAP, komt als onderdeel van dat IKB terug onder de benaming ‘Fiscaal vriendelijke doelen’ in hoofdstuk 9 van de cao. Om die reden wordt artikel 7e, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte aangepast door voortaan aan te sluiten op de voorziening van het IKB zoals overeengekomen in de cao. Daarnaast was de mogelijkheid om betaald meer uren te werken voorheen onderdeel van het IKAP, terwijl dat voortaan zelfstandig is opgenomen in paragraaf 9.2 van de cao. Artikel 7e, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte is dus tevens aangepast zodat wordt aangesloten op de voorziening die in de cao is opgenomen om op verzoek betaald meer uren te kunnen werken.

Het IKB is echter ruimer dan het IKAP. Het IKB omvat een onderdeel ‘IKB-budget’, waar de vakantie-uitkering over het salaris en de eindejaarsuitkering van rijksambtenaren in opgaan. Om die reden wordt in de onderdelen A en B geregeld dat de artikelen 7a en 7b van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte vervallen.

De artikelen 7a en 7b van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte verklaarden de aanspraken op de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering die rijksambtenaren hadden op grond van het BBRA van overeenkomstige toepassing voor de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters van de huurcommissie. Nu zijn die aanspraken voor rijksambtenaren dus echter onderdeel geworden van het nieuwe IKB zoals overeengekomen in hoofdstuk 9 van de cao. Door dat hoofdstuk van overeenkomstige toepassing te verklaren, hebben de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters per 1 januari 2020 recht op het IKB, waarin de aanspraken op vakantie-uitkering over het salaris en de eindejaarsuitkering zijn opgegaan.

Onderdeel D

Deze wijziging is reeds toegelicht in paragraaf 2.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat artikel 11.1 van de Aanpassingswet Wnra op de leden van de Raad van Advies van de Huurcommissie niet van toepassing is. Op grond van het vierde lid van dat artikel blijven algemeen verbindende voorschriften die op grond van titel III of titel IIIa van de Ambtenarenwet tot stand zijn gebracht voorlopig van toepassing voor zover zij op leden van zelfstandige bestuursorganen en adviescolleges van overeenkomstige toepassing zijn. De Raad van Advies van de Huurcommissie is geen zelfstandig bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en geen adviescollege als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet adviescolleges.

De verwijzing naar de betreffende arbeidsvoorwaarden van rijksambtenaren in artikel 8a, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte behoefde derhalve aanpassing.

Artikel VII Uitvoeringsregeling WNT

In artikel 2, tweede lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling WNT werd verwezen naar het bepaalde in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor wat betreft de (minimum) aanspraak op vakantie (artikel 7:634 BW), de vervaltermijn van die aanspraak (7:640a BW) en de verjaring van een rechtsvordering over de toekenning van vakantie (7:642 BW) en daarmee overeenkomende voorschriften die krachtens onder andere artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 tot stand zijn gekomen.

Met de invoering van de Wnra is echter artikel 125 van de Ambtenarenwet vervallen en is het private arbeidsrecht van toepassing geworden op ambtenaren. Dat geldt ook voor de in artikel 2, tweede lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling WNT genoemde voorzieningen uit het BW. De verwijzing naar artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet is daarom geschrapt.

Daarnaast behoefde de verwijzing naar artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 op twee punten aanpassing. Ten eerste wijzigde artikel 3.1, onderdeel E, van de Aanpassingswet Wnra de citeertitel van de Militaire Ambtenarenwet 1931 in Wet ambtenaren defensie. Ten tweede is telkens een verwijzing naar artikel 12o van de Wet ambtenaren defensie ingevoegd, omdat rechtspositionele voorschriften voor burgerlijke ambtenaren van defensie voortaan krachtens dat artikel tot stand komen, en niet langer krachtens artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet.

Artikel VIII Intrekking

In artikel VIII is het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VUBZK) expliciet ingetrokken. Deze regeling was gebaseerd op artikel 4 van het Besluit beschikbaarstelling ambtenaren aan het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dat besluit is expliciet ingetrokken in artikel 8.3, onderdeel a, van het Aanpassingsbesluit Wnra, omdat de betreffende regels voortaan zijn opgenomen in de cao voor rijksambtenaren. Om onduidelijkheid te voorkomen wordt deze onderliggende regeling expliciet ingetrokken.

Het Voorzieningenstelsel Buitenlandtoeslagen Rechterlijke Ambtenaren (VBRA), dat voorheen gebaseerd was op het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VUBZK), wordt omgehangen in sectorspecifieke wetgeving voor rechterlijke ambtenaren, en vervalt niet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 35 073, nr. 3.

X Noot
2

Artikel 4, derde lid, Regeling rechtspositie Rijksvertegenwoordiger BES.

X Noot
3

Artikel 2 van het besluit van 21 december 2016, no. 2016-0000797477, houdende regeling vergoeding voor de Kanselier der Nederlandse Orden.

X Noot
4

Artikel 8a van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte.

X Noot
5

Artikel 1 van de Regeling vergoeding Kanselier der Nederlandse Orden.

X Noot
6

Kamerstukken II 2018/19, 35 073, nr. 3.

X Noot
7

Zie voor de gevolgen van de Wnra zelf: Kamerstukken II 2010/11, 32 550, nr. 6, p. 15-17, Kamerstukken I 2013/14, 32 550, C, p. 14, Kamerstukken I 2014/15, 32 550, G, p. 7-9 en 11-14 en Kamerstukken I 2014/15, 32 550, H, p. 4-6.

Naar boven