ARTIKEL I REGELING AANWIJZING TMG-FUNCTIES
De Regeling aanwijzing TMG-functies wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt ‘Benoeming als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het Algemeen
Rijksambtenarenreglement, van een lid van de topmanagementgroep vindt plaats in een
van de volgende functies:’ vervangen door ‘Als functies behorende tot de topmanagementgroep
als bedoeld in artikel 6, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017
worden aangewezen de functies van:’.
B
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1a. Grondslag
Deze regeling berust op artikel 6, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet
2017.
ARTIKEL II REGELING BEDRIJFSCOMMISSIE VOOR DE OVERHEID 2015
De Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma,
toegevoegd:
- werkgevers en verenigingen van werkgevers:
-
de sector Rijk, de sector Politie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Vereniging
werken voor waterschappen en het Interprovinciaal Overleg.
- centrales van overheidspersoneel:
-
de Algemene Centrale van Overheidspersoneel, de Christelijke Centrale van Overheids-
en Onderwijspersoneel, het Ambtenarencentrum, en de Centrale van Middelbare en Hogere
Functionarissen bij Overheid en Onderwijs, Bedrijven en Instellingen.
- de sector Rijk:
-
de ambtelijke diensten van:
-
a. elk ministerie, met uitzondering van het Ministerie van Defensie;
-
b. de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal;
-
c. de Raad van State;
-
d. de Algemene Rekenkamer;
-
e. de Nationale ombudsman;
-
f. de Hoge Raad van Adel;
-
g. het Kabinet van de Koning;
-
h. de Kanselarij der Nederlandse Orden;
-
i. het secretariaat van de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
-
j. de Raad voor de rechtspraak, de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van
Beroep, het College van beroep voor het bedrijfsleven, de niet rechterlijke leden
van de Raad voor de rechtspraak en van de besturen van voornoemde gerechten daaronder
begrepen, en de gemeenschappelijke diensten die twee of meer van de in dit onderdeel
genoemde organisaties in stand houden;
-
k. het secretariaat van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden;
B
Artikel 2, derde lid, komt te luiden:
C
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘het Verbond Sectorwerkgevers Overheid’ vervangen door ‘werkgevers
en verenigingen van werkgevers’ en wordt ‘de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel’
vervangen door ‘de centrales van overheidspersoneel’.
2. Het derde lid komt te luiden:
ARTIKEL III REGELING RECHTSPOSITIE RIJKSVERTEGENWOORDIGER BES
In artikel 4, derde lid, van de Regeling rechtspositie Rijksvertegenwoordiger BES
wordt ‘het bedrag, genoemd in artikel 2 van de Reisregeling binnenland’ vervangen
door ‘een bedrag per afgelegde kilometer, dat gelijk is aan het bedrag, waarop ambtenaren
die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn, op grond van de
voor hen laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst recht hebben als vergoeding
per afgelegde kilometer voor een binnenlandse dienstreis met eigen vervoer, in het
geval de werkgever heeft bepaald dat het niet praktisch is de dienstreis met openbaar
vervoer te maken’.
ARTIKEL IV REGELING UVO 2018
Artikel 5, eerste lid, van de Regeling UVO 2018 komt te luiden:
ARTIKEL V BESLUIT VAN 21 DECEMBER 2016, NO. 2016-0000797477, HOUDENDE REGELING VERGOEDING
VOOR DE KANSELIER DER NEDERLANDSE ORDEN
Het besluit van 21 december 2016, no. 2016-0000797477, houdende regeling vergoeding
voor de Kanselier der Nederlandse Orden wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt ‘van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1984’ vervangen door ‘zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve
arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat
werkzaam zijn’.
B
In artikel 2 wordt ‘op grond van het Reisbesluit binnenland’ vervangen door ‘in verband
met dienstreizen binnen Nederland overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen
in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens
een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.’
ARTIKEL VI UITVOERINGSREGELING HUURPRIJZEN WOONRUIMTE
De Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:
C
Artikel 7e, tweede lid, komt te luiden:
-
2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters hebben recht
op het Individueel Keuzebudget en op de mogelijkheid om betaald meer uren te werken
overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in hoofdstuk 9 van de laatstelijk
afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst
met de Staat werkzaam zijn.
D
In artikel 8a, tweede lid, wordt ‘ter zake van reizen ten behoeve van de huurcommissie
gedaan, overeenkomstig het Reisbesluit binnenland en de Reisregeling binnenland’ vervangen
door ‘ter zake van reizen ten behoeve van de huurcommissie gedaan, overeenkomstig
hetgeen is overeengekomen over binnenlandse dienstreizen in de laatstelijk afgesloten
collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst
met de Staat werkzaam zijn’.
ARTIKEL VII UITVOERINGSREGELING WNT
In artikel 2, tweede lid, onderdeel i, subonderdeel 1, onder a en b, en in subonderdeel
2, onder a, b en c van de Uitvoeringsregeling WNT wordt ‘artikel 125, eerste lid,
van de Ambtenarenwet, artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931‘ vervangen door
‘de artikelen 12 en 12o van de Wet ambtenaren defensie’.
ARTIKEL VIII INTREKKING
Het Voorzieningenstelsel Uitzendingen BZK wordt ingetrokken.
ARTIKEL IX INWERKINGTREDING
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I van de Wet normalisering
rechtspositie ambtenaren in werking treedt.
TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Deze regeling strekt tot aanpassing van regelingen ten behoeve van de invoering en
uitvoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (hierna: Wnra). Die wet
heeft ten doel de rechtspositie van ambtenaren zoveel mogelijk gelijk te stellen aan
die van werknemers in de private sector. Ten behoeve van de invoering daarvan is invoerings-
en aanpassingswetgeving nodig. De onderhavige regeling brengt de daarvoor nodige wijzigingen
aan in ministeriële regelingen op het beleidsterrein van het Ministerie van BZK. Deze
regeling maakt deel uit van een grotere operatie ten behoeve van de invoering van
de Wnra.
De uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de Aanpassingswet Wnra, liggen tevens ten
grondslag aan deze regeling. Het belangrijkste uitgangspunt van de invoerings- en
aanpassingswetgeving is dat zij technisch en beleidsarm van aard is. In deze regeling
zijn regelingen dan ook uitsluitend technisch gewijzigd en in overeenstemming gebracht
met het systeem van de Wnra. Voor een toelichting op de uitgangspunten van de invoerings-
en aanpassingswet- en regelgeving wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij
de Aanpassingswet Wnra.1
Vaak betreffen de wijzigingen het aanpassen van verwijzingen naar rechtspositieregelingen
die met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra vervallen.
Die categorie van wijzigingen wordt in paragraaf 2 toegelicht. De overige wijzigingen
worden toegelicht in het artikelsgewijze deel.
2. Verwijzingen in rechtspositionele regelingen naar op de Ambtenarenwet gebaseerde
regelgeving
De rechtspositionele regelingen voor ambtenaren gebaseerd op de Ambtenarenwet vervallen
per 1 januari 2020 op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017.
De in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 genoemde functionarissen behouden hun publiekrechtelijke
aanstelling en een publiekrechtelijk geregelde rechtspositie. De rechtspositionele
regelgeving betreffende deze functionarissen blijft dan ook in stand.
In de Regeling rechtspositie Rijksvertegenwoordiger BES, het besluit van 21 december
2016, no. 2016-0000797477, houdende regeling vergoeding voor de Kanselier der Nederlandse
Orden en de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte werd daarbij verwezen naar
rechtspositieregelingen van ambtenaren, die sinds 1 januari 2020 (de inwerkingtredingsdatum
van artikel I van de Wnra) onder het private arbeidsrecht vallen. Deze verwijzingen
zorgden ervoor dat in de betreffende rechtspositieregeling op specifieke punten werd
aangesloten bij de bepalingen die voor rijksambtenaren golden. Zo is aan de Rijksvertegenwoordiger
BES2, de Kanselier der Nederlandse Orden3 en aan de leden van de Raad van Advies van de Huurcommissie4 dezelfde vergoeding toegekend van de kosten gemaakt ten behoeve van binnenlandse
dienstreizen als aan rijksambtenaren. Daarbij werd verwezen naar het Reisbesluit binnenland,
het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling binnenland. Daarnaast werd bij de vaststelling
van de bezoldiging van de Kanselier verwezen naar salarisschaal 18, als opgenomen
in bijlage B bij het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (hierna:
BBRA 1984).5 Deze rechtspositiebesluiten en regelingen hadden hun grondslag in de Ambtenarenwet
en vervielen krachtens artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 op 1 januari
2020. Verwijzingen naar deze regelingen en besluiten zijn daarom aangepast. Vanwege
het uitgangspunt van een louter technische omzetting zijn hiermee geen inhoudelijke
wijzigingen in de rechtspositie van de uitgezonderde groep aangebracht. De aansluiting
bij de arbeidsvoorwaarden van rijksambtenaren blijft.
Om dat te bewerkstelligen wordt voortaan verwezen naar de voor die ambtenaren laatstelijk
afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao). Het woord ‘laatstelijk’
maakt duidelijk dat met de rechtspositionele bepaling aangesloten wordt bij de meest
recente cao. Daardoor werken nieuwe wijzigingen in de cao door in de betreffende bepalingen.
Tevens blijft de materiële werking van de bepaling in stand in het geval er op enig
moment sprake zou zijn van een cao-loze periode.
3. Financiële gevolgen en regeldrukgevolgen
Voor een toelichting op de financiële gevolgen en de uitvoerings- en handhavingsaspecten
wordt verwezen naar paragraaf 6.2 en hoofdstuk 7 van het algemeen deel van de memorie
van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra.6 Uit deze regeling vloeien voor de overheid geen nadere gevolgen voort, die niet al
besloten liggen in de Wnra zelf.7 Ook voor burgers en bedrijven vloeien uit deze regeling geen extra lasten voort,
omdat het uitsluitend ambtenaren en overheidsinstanties raakt.
II. Artikelsgewijs
Artikel I Regeling aanwijzing TMG-functies
Artikel 13a van de Ambtenarenwet 2017 bepaalt dat voor bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur aangewezen functionarissen bij koninklijk besluit wordt besloten tot het
aangaan of beëindigen van een arbeidsovereenkomst. Artikel 6, onderdeel b, van het
Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 wijst hiertoe mede de functies aan, die door
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden aangewezen als behorende
tot de topmanagementgroep. De Regeling aanwijzing TMG-functies wees reeds die functies
aan en was voorheen gebaseerd op artikel 7, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
(hierna: ARAR). Het ARAR is echter op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet
2017 vervallen op 1 januari 2020. Artikel 1, aanhef, is daar technisch op aangepast.
Artikel 6, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 is vanaf dat
tijdstip de grondslag voor deze regeling. Het ingevoegde artikel 1a regelt dat de
Regeling aanwijzing TMG-functies voortaan op die bepaling is gebaseerd.
Artikel II Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015
In artikel 2, tweede lid, van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015
was voorheen bepaald dat de bedrijfscommissie overheid bestaat uit leden die worden
benoemd door het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (hierna: VSO) en de Samenwerkende
Centrales van Overheidspersoneel. Het VSO was een samenwerkingsverband van kabinetssectoren,
decentrale overheden en onderwijssectoren. Onder meer vanwege de invoering van de
Wnra, hebben de decentrale overheden en de onderwijssectoren besloten de stichting
ZPW op te richten: Zelfstandige Publieke Werkgevers. Om die reden is besloten het
VSO met ingang van 1 januari 2020 te ontbinden.
De werkgevers of verenigingen van werkgevers die deelnamen in het VSO worden door
de wijzigingsopdracht van onderdeel A expliciet opgenomen onder een nieuwe definitie
in artikel 1 van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015. De term ‘sector
Rijk’ was voorheen gedefinieerd in het ARAR, dat met inwerkingtreding van de Wnra
op 1 januari 2020 is vervallen. Daarom is ‘sector Rijk’ voortaan in deze regeling
gedefinieerd.
De term ‘Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel’ ziet op een samenwerkingsverband
van de centrales van verenigingen van ambtenaren zoals voorheen bedoeld in Hoofdstuk
XI van het ARAR. De bedoelde centrales waren voorheen expliciet opgenomen in artikel
105, tweede lid, van het ARAR.
Met inwerkingtreding van de Wnra is het ARAR komen te vervallen. Om duidelijk te maken
welke centrales van overheidspersoneel in de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid
2015 worden bedoeld, zijn de centrales voortaan expliciet opgenomen onder een nieuwe
definitie in artikel 1 van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015.
Waar in de overige artikelen van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015
voorheen naar het VSO of naar de Samenwerkende centrales van overheidspersoneel werd
verwezen, zijn die verwijzingen vervangen door verwijzingen naar de nieuwe definities
die voor dezelfde instanties in deze regeling zijn gekozen. Dit betreft een technische
wijziging waarmee geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd.
In artikel 18 van de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015 werd voorheen
bepaald dat het VSO leden benoemt namens de betreffende werkgevers of verenigingen
van werkgevers. Vanwege de ontbinding van het VSO is ervoor gekozen om nu de betreffende
werkgevers of verenigingen van werkgevers zelf een lid te laten benoemen, dat hen
vertegenwoordigt in de bedrijfscommissie overheid.
Artikel III Regeling rechtspositie Rijksvertegenwoordiger BES
Deze wijziging is reeds toegelicht in paragraaf 2. Ter nadere toelichting wordt nog
opgemerkt dat voorheen werd aangesloten op de kilometervergoeding van € 0,37 per afgelegde
kilometer die in artikel 2 van de Reisregeling binnenland was opgenomen voor de situatie
bedoeld in artikel 7 van het Reisbesluit binnenland. Indien de dienstreis naar het
oordeel van het bevoegde gezag niet of niet op doelmatige wijze per openbaar vervoer
kan worden ondernomen, kon het bevoegd gezag toestemming verlenen om voor een dienstreis
gebruik te maken van een eigen motorvoertuig of bromfiets. De redactie van artikel
4, derde lid, is op die situatie toegespitst. In de cao is gekozen voor de term ‘praktisch’
in plaats van de voorheen in regelgeving gebruikte term ‘doelmatig’. Nu de in de cao
bedoelde kilometervergoeding van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, is de
in de cao gebruikte term ‘praktisch’ in dit artikel opgenomen.
Artikel IV Regeling UVO 2018
De ambtenaren werkzaam bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) zijn
voortaan werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat. De ambtenaren werkzaam
bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zijn in dienst bij het
Ministerie van Defensie en zij behouden hun publiekrechtelijke aanstelling en rechtspositie
op grond van artikel 3, onderdeel c, van de Ambtenarenwet 2017. Artikel 5, eerste
lid, van de Regeling UVO 2018 is hier redactioneel op aangepast.
Artikel V Besluit van 21 december 2016, no. 2016-0000797477, houdende regeling vergoeding
voor de Kanselier der Nederlandse Orden
Deze wijziging is reeds toegelicht in paragraaf 2.
Artikel VI Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte
Onderdelen A, B en C
Op grond van artikel 11.1, vierde lid, van de Aanpassingswet Wnra blijven algemeen
verbindende voorschriften die op grond van titel III of titel IIIa van de Ambtenarenwet
tot stand zijn gebracht voorlopig van toepassing voor zover zij op leden van zelfstandige
bestuursorganen en adviescolleges van overeenkomstige toepassing zijn. Op grond van
dat artikellid zou de materiele werking van de artikelen 7a, 7b en 7e van de Uitvoeringsregeling
huurprijzen woonruimte in stand blijven op het moment van inwerkingtreding van de
Wnra, en daarom zouden deze artikelen niet hoeven te worden aangepast.
Er is echter gebleken dat het in stand houden van deze verwijzingen in dit specifieke
geval problemen voor de uitvoeringspraktijk op zou leveren. In artikel 7e, tweede
lid, werd voorheen de mogelijkheid gegeven voor de voorzitter, de plaatsvervangend
voorzitter en de zittingsvoorzitters om gebruik te kunnen maken van het Individuele
keuzen in het ArbeidsvoorwaardenPakket (IKAP) van rijkspersoneel, en de IKAP-regeling
Rijkspersoneel werd van overeenkomstige toepassing verklaard. Echter, met ingang van
1 januari 2020 biedt P-Direkt, de organisatie die uitvoering geeft aan dergelijke
voorzieningen, voor sector Rijk niet langer de voorziening van het IKAP. In plaats
daarvan is voor rijksambtenaren in de cao het nieuwe ‘Individueel Keuzebudget’ (IKB)
overeengekomen in hoofdstuk 9 van die cao, waar P-Direkt met ingang van 1 januari
2020 uitvoering aan gaat geven. De voorziening die voorheen bekend stond als IKAP,
komt als onderdeel van dat IKB terug onder de benaming ‘Fiscaal vriendelijke doelen’
in hoofdstuk 9 van de cao. Om die reden wordt artikel 7e, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling
huurprijzen woonruimte aangepast door voortaan aan te sluiten op de voorziening van
het IKB zoals overeengekomen in de cao. Daarnaast was de mogelijkheid om betaald meer
uren te werken voorheen onderdeel van het IKAP, terwijl dat voortaan zelfstandig is
opgenomen in paragraaf 9.2 van de cao. Artikel 7e, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling
huurprijzen woonruimte is dus tevens aangepast zodat wordt aangesloten op de voorziening
die in de cao is opgenomen om op verzoek betaald meer uren te kunnen werken.
Het IKB is echter ruimer dan het IKAP. Het IKB omvat een onderdeel ‘IKB-budget’, waar
de vakantie-uitkering over het salaris en de eindejaarsuitkering van rijksambtenaren
in opgaan. Om die reden wordt in de onderdelen A en B geregeld dat de artikelen 7a
en 7b van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte vervallen.
De artikelen 7a en 7b van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte verklaarden
de aanspraken op de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering die rijksambtenaren
hadden op grond van het BBRA van overeenkomstige toepassing voor de voorzitter, de
plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters van de huurcommissie. Nu zijn
die aanspraken voor rijksambtenaren dus echter onderdeel geworden van het nieuwe IKB
zoals overeengekomen in hoofdstuk 9 van de cao. Door dat hoofdstuk van overeenkomstige
toepassing te verklaren, hebben de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de
zittingsvoorzitters per 1 januari 2020 recht op het IKB, waarin de aanspraken op vakantie-uitkering
over het salaris en de eindejaarsuitkering zijn opgegaan.
Onderdeel D
Deze wijziging is reeds toegelicht in paragraaf 2.
Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat artikel 11.1 van de Aanpassingswet Wnra
op de leden van de Raad van Advies van de Huurcommissie niet van toepassing is. Op
grond van het vierde lid van dat artikel blijven algemeen verbindende voorschriften
die op grond van titel III of titel IIIa van de Ambtenarenwet tot stand zijn gebracht
voorlopig van toepassing voor zover zij op leden van zelfstandige bestuursorganen
en adviescolleges van overeenkomstige toepassing zijn. De Raad van Advies van de Huurcommissie
is geen zelfstandig bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen en geen adviescollege als bedoeld in artikel 1, onderdeel
a, van de Kaderwet adviescolleges.
De verwijzing naar de betreffende arbeidsvoorwaarden van rijksambtenaren in artikel
8a, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte behoefde derhalve
aanpassing.
Artikel VII Uitvoeringsregeling WNT
In artikel 2, tweede lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling WNT werd verwezen
naar het bepaalde in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor wat betreft
de (minimum) aanspraak op vakantie (artikel 7:634 BW), de vervaltermijn van die aanspraak
(7:640a BW) en de verjaring van een rechtsvordering over de toekenning van vakantie
(7:642 BW) en daarmee overeenkomende voorschriften die krachtens onder andere artikel
125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet
1931 tot stand zijn gekomen.
Met de invoering van de Wnra is echter artikel 125 van de Ambtenarenwet vervallen
en is het private arbeidsrecht van toepassing geworden op ambtenaren. Dat geldt ook
voor de in artikel 2, tweede lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling WNT genoemde
voorzieningen uit het BW. De verwijzing naar artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet
is daarom geschrapt.
Daarnaast behoefde de verwijzing naar artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931
op twee punten aanpassing. Ten eerste wijzigde artikel 3.1, onderdeel E, van de Aanpassingswet
Wnra de citeertitel van de Militaire Ambtenarenwet 1931 in Wet ambtenaren defensie.
Ten tweede is telkens een verwijzing naar artikel 12o van de Wet ambtenaren defensie
ingevoegd, omdat rechtspositionele voorschriften voor burgerlijke ambtenaren van defensie
voortaan krachtens dat artikel tot stand komen, en niet langer krachtens artikel 125,
eerste lid, van de Ambtenarenwet.
Artikel VIII Intrekking
In artikel VIII is het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(VUBZK) expliciet ingetrokken. Deze regeling was gebaseerd op artikel 4 van het Besluit
beschikbaarstelling ambtenaren aan het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dat besluit
is expliciet ingetrokken in artikel 8.3, onderdeel a, van het Aanpassingsbesluit Wnra,
omdat de betreffende regels voortaan zijn opgenomen in de cao voor rijksambtenaren.
Om onduidelijkheid te voorkomen wordt deze onderliggende regeling expliciet ingetrokken.
Het Voorzieningenstelsel Buitenlandtoeslagen Rechterlijke Ambtenaren (VBRA), dat voorheen
gebaseerd was op het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(VUBZK), wordt omgehangen in sectorspecifieke wetgeving voor rechterlijke ambtenaren,
en vervalt niet.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren