ARTIKEL I
De Regeling preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten en zoönosen
en TSE’s wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 94t en 94u komen te luiden:
Artikel 94t
-
1. Een houder van kippen of kalkoenen laat die dieren overeenkomstig dit artikel onderzoeken,
waarbij een bloedmonster van:
-
a. kippen of kalkoenen wordt onderzocht op de aanwezigheid van antistoffen tegen Mycoplasma
gallisepticum, en
-
b. kalkoenen als bedoeld het tweede lid, onderdeel b, en, voor zover de monsters afkomstig
zijn van kalkoenen die worden gehouden als vermeerderingsdier, zesde lid, onderzoeken
op de aanwezigheid van antistoffen tegen Mycoplasma meleagridis.
-
2. Een houder van kippen of kalkoenen die worden gehouden als vermeerderingsdier of
die daartoe worden opgefokt laat per stal bij 1% van het aantal dieren, maar bij ten
minste 30 en ten hoogste 60 dieren ten minste 1 milliliter bloed afnemen:
-
a. in geval van kippen: op een leeftijd van 15 of 16 weken, 20 tot en met 22 weken, 30
weken, en vervolgens iedere 12 weken;
-
b. in geval van kalkoenen: op een leeftijd van 10 weken, 18 weken, 26 weken en vervolgens
iedere 12 weken;
-
c. in de twee weken voorafgaand aan het vervoer naar een ander bedrijf waar kippen of
kalkoenen gehouden worden, behalve bij eendagskuikens.
-
3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, gebeurt de monstername bij kippen die
worden gehouden als grootouderdier of die daartoe worden opgefokt op een leeftijd
van 15 of 16 weken, 20 weken en vervolgens iedere 8 weken.
-
4. Een houder die kippen opfokt die bestemd zijn om te worden gehouden als legkip laat
in de drie weken voorafgaand aan de verplaatsing van een koppel kippen naar een ander
legkippenbedrijf per stal bij ten minste 24 van die dieren 1 milliliter bloed afnemen.
-
5. Een houder van een koppel legkippen laat in de negen weken voorafgaand aan het moment
waarop die dieren worden geslacht per stal bij ten minste tien van die dieren 1 milliliter
bloed afnemen.
-
6. Onverminderd het tweede lid, onderdelen b en c, laat een houder van kalkoenen in
de drie weken voorafgaand aan het moment waarop de dieren worden geslacht bij ten
minste 24 van die dieren 1 milliliter bloed afnemen.
B
Na artikel 94u wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 94ua
-
1. Een houder van kippen of kalkoenen laat die dieren overeenkomstig dit artikel onderzoeken,
waarbij
-
a. een bloedmonster wordt onderzocht op de aanwezigheid van antistoffen tegen Mycoplasma
synoviae, en
-
b. een tracheaswabmonster wordt onderzocht op de aanwezigheid van Mycoplasma synoviae.
-
2. Een houder van kalkoenen die worden gehouden als vermeerderingsdier of die daartoe
worden opgefokt laat per stal bij 1% van het aantal dieren, maar bij ten minste 30
en ten hoogste 60 dieren ten minste 1 milliliter bloed afnemen op een leeftijd van
10 weken, 18 weken, 26 weken, vervolgens iedere 12 weken en in de twee weken voorafgaand
aan het vervoer naar een ander bedrijf waar kippen of kalkoenen gehouden worden, behalve
bij eendagskuikens.
-
3. Onverminderd het tweede lid laat een houder van kalkoenen in de drie weken voorafgaand
aan het moment waarop de dieren worden geslacht bij ten minste 24 van die dieren 1 milliliter
bloed afnemen.
-
4. Een houder van kippen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier ten behoeve van
de productie van eieren laat per stal bij 1% van het aantal dieren, maar bij ten minste
30 en ten hoogste 60 dieren ten minste 1 milliliter bloed afnemen op een leeftijd
van 15 of 16 weken en in de twee weken voorafgaand aan het vervoer naar een ander
bedrijf waar kippen of kalkoenen gehouden worden, behalve bij eendagskuikens.
-
5. Een houder van kippen die worden opgefokt om te worden gehouden als vermeerderingsdier
ten behoeve van de productie van vlees laat per stal bij 24 van die dieren tracheaswabmonsters
nemen in de week voorafgaand aan het moment waarop die dieren worden afgevoerd naar
een ander bedrijf waar kippen of kalkoenen worden gehouden.
-
6. Een houder van kippen die worden gehouden als vermeerderingsdier laat in de twaalf
weken voorafgaand aan het moment waarop de dieren worden afgevoerd weken per stal
bij tien van die dieren ten minste 1 milliliter bloed afnemen.
-
7. In afwijking van het vierde, vijfde en zesde lid laat een houder van kippen die worden
gehouden als grootouderdier of die daartoe worden opgefokt per stal bij 1% van het
aantal dieren, maar bij ten minste 30 en hoogste 60 dieren 1 milliliter bloed afnemen
op een leeftijd van 15 of 16 weken, 20 weken en vervolgens iedere 8 weken.
-
8. Een houder die kippen opfokt die bestemd zijn om te worden gehouden als legkip laat
in de drie weken voorafgaand aan de verplaatsing van een koppel kippen naar een ander
legkippenbedrijf per stal bij 24 van die dieren 1 milliliter bloed afnemen.
-
9. Een houder van kippen die worden gehouden als legkip laat in de negen weken voorafgaand
aan het moment waarop die dieren worden geslacht per stal bij ten minste tien van
die dieren 1 milliliter bloed afnemen.
-
10. Indien kippen of kalkoenen tegen Mycoplasma synoviae zijn gevaccineerd of afkomstig
zijn van een bedrijf waar tegen Mycoplasma synoviae is gevaccineerd, laat een houder
per stal, in afwijking van:
-
a. het tweede, derde, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, bij 24 kippen of kalkoenen
tracheaswabmonsters nemen;
-
b. het zesde en negende lid, bij twaalf kippen tracheaswabmonsters nemen.
-
11. Artikel 94u is van overeenkomstige toepassing.
-
12. Indien een bloedmonster als bedoeld in dit artikel tegelijk wordt genomen met een
bloedmonster als bedoeld in artikel 94t, kan een bloedmonster van 1 milliliter zowel
voor het onderzoek, bedoeld in artikel 94t, eerste lid, als voor het onderzoek, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel a, worden gebruikt.
C
In artikel 94w wordt ‘artikel 94t, tweede lid’ vervangen door ‘de artikelen 94t, eerste
lid, en 94ua, eerste lid’.
ARTIKEL II
De Regeling preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten en zoönosen
en TSE’s wordt als volgt gewijzigd:
B
In artikel 94w wordt ‘de artikelen 94t, eerste lid, en 94ua, eerste lid’ vervangen
door ‘artikel 94t, eerste lid’.
TOELICHTING
De Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en
zoönosen en TSE’s (hierna: de regeling) voorziet in monitoringsverplichtingen, onder
andere, voor de ziekte Mycoplasma synoviae. Die verplichtingen zijn met deze regeling
aangepast. Verder is geregeld dat het monitoringsprogramma voor Mycoplasma synoviae
per 1 januari 2021 eindigt. De wijzigingen worden hieronder toegelicht.
Het monitoringsprogramma voor Mycoplasma synoviae is voor twee categorieën pluimveebedrijven
gewijzigd: bedrijven die hennen opfokken voor vermeerderingsbedrijven, waar broedeieren
voor vleeskuikens worden geproduceerd (opfokbedrijven vermeerdering vleeskuikens)
en vermeerderingsbedrijven waar broedeieren voor de leg- en vleeskuikenhouderij worden
geproduceerd (vermeerderingsbedrijven).
Het monitoringsprogramma toont aan dat besmettingen met Mycoplasma synoviae met name
optreden op bedrijven waar hennen worden opgefokt voor vermeerderingsbedrijven in
de vleesketen. Voor de afnemers van deze bedrijven is het belangrijk om te weten of
de dieren al dan niet besmet zijn met Mycoplasma synoviae. Een PCR-onderzoek van tracheaswabmonsters
kort voor de afvoer van de dieren geeft hier de meest betrouwbare informatie over.
Daarom vervalt voor deze groep bedrijven de mogelijkheid van het serologische onderzoek.
Verder is de termijn waarin het onderzoek moet plaatsvinden verkort, van ten hoogste
twee weken voorafgaand aan de afvoer van de hennen in ten hoogste één week. Voor vermeerderingsbedrijven
geldt nu een monitoringscyclus van 12 weken. Voor deze bedrijven is het met name belangrijk
te weten of er tijdens de productiefase een besmetting heeft plaatsgevonden en of
eventuele maatregelen om Mycoplasma synoviae buiten de deur te houden hebben gewerkt
of niet. Dit kan aan het slot van de productiefase worden geconstateerd. Deze monitoringscyclus
is daarom vervangen door een eindcontrole van het koppel. De monsteraantallen kunnen
daarmee ook worden beperkt; in een besmet koppel zullen aan het einde van de productie
de meeste hennen besmet zijn. Een relatief kleine steekproef zal daarom voldoen om
een besmetting aan te tonen.
Hoewel er dus maar twee wijzigingen zijn aangebracht in het monitoringsprogramma voor
Mycoplasma synoviae, zijn de artikelen 94t en 94u opnieuw vastgesteld en is er een
nieuw artikel 94ua ingevoegd. Dat komt omdat dit monitoringsprogramma sterk was vervlochten
met die voor Mycoplasma gallisepticum en meleagridis. Om de artikelen begrijpelijk
te houden, zijn de momenten waarop monsters moeten worden genomen voor Mycoplasma
synoviae apart beschreven. Dat betekent niet dat het nodig is om twee verschillende
bloedmonsters te nemen voor Mycoplasma-onderzoek; genomen monsters kunnen voor beide
onderzoeken worden gebruikt. Daarin voorziet artikel 94ua, elfde lid.
Ten slotte stelt deze wijziging een einddatum voor het monitoringsprogramma voor Mycoplasma
synoviae, te weten 1 januari 2021. De reden daarvoor is dat de huidige monitoringsplicht
een voortzetting is van de wens van de pluimveesector om op deze ziekte te monitoren.
Het toenmalige productschap heeft deze regels geïntroduceerd om, waar nodig, bestrijdingsmaatregelen
te kunnen treffen en zo het aantal ziektegevallen te verminderen. Er geldt geen Europese
verplichting om op deze ziekte te monitoren. Mycoplasma synoviae is een zogenoemde
bedrijfsgebonden dierziekte. Voor de preventie en bestrijding van bedrijfsgebonden
ziekten zijn pluimveehouders in principe zelf verantwoordelijk. De einddatum van 1 januari
2021 geeft de pluimveesector de tijd om na deze datum door middel van private afspraken
een vervolg te organiseren voor dit programma.
Hoewel er als gevolg van deze wijzigingsregeling minder frequent op Mycoplasma synoviae
hoeft te worden gemonitord, blijven de administratieve lasten gelijk. De monstername
liep namelijk gelijk op met die voor Mycoplasma gallisepticum en meleagridis, en die
frequentie verandert niet.
Artikel I van deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2019. Die datum sluit aan
bij de vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17
van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat er minimaal
twee maanden zit tussen de publicatiedatum van een ministeriële regeling en het tijdstip
van inwerkingtreding. Op dat uitgangspunt wordt een uitzondering gemaakt, omdat deze
wijziging in het belang van de pluimveehouders is. Artikel II, waarmee het monitoringsprogramma
voor Mycoplasma synoviae wordt ingetrokken, treedt in werking op 1 januari 2021.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten