De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op artikel 91f, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
Besluit:
’s-Gravenhage, 25 oktober 2019
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
TOELICHTING
Met ingang van 1 januari 2020 wordt aan rundveehouders een diergezondheidsheffing
opgelegd, ten behoeve van het Diergezondheidsfonds. Voorheen was het niet nodig om
de bijdrage van de rundveesector via heffingen te verzamelen, omdat er nog reserves
beschikbaar waren van het voormalige productschap. Die reserves zijn vanaf het jaar
2020 niet langer voldoende om in de kosten van het Diergezondheidsfonds te voorzien.
De diergezondheidsheffing voor het houden van dieren wordt geheven naar het aantal
dieren van een diersoort of diercategorie dat in een kalenderjaar wordt gehouden.
Dat regelt artikel 91f, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Deze wijziging legt de berekeningswijze vast van het aantal runderen, ouder dan een
jaar, dat in een kalenderjaar wordt gehouden. Dat gebeurt, net als bij geiten en schapen,
door het aantal aanwezige runderen op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november
van het desbetreffende kalenderjaar op te tellen en te delen door vier. Voor deze
vier momenten is gekozen, omdat het aantal gehouden dieren gedurende het jaar kan
fluctueren. Het heffingsbedrag wordt vervolgens berekend door de uitkomst van de berekening
te vermenigvuldigen met het tarief zoals vastgelegd in het Besluit diergezondheidsheffing.
Uit deze wijziging van de Regeling diergezondheidsheffing vloeien geen nieuwe verplichtingen
voort en dus ook geen regeldrukkosten.
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2020 en wordt uiterlijk 1 november 2019
in de Staatscourant gepubliceerd. Daarmee wordt voldaan aan het kabinetsbeleid voor
vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn voor regelgeving.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten