Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit diergezondheidsheffing in verband met de vaststelling van nieuwe plafondbedragen en de tarieven voor 2020 en wijziging van de maximale hoogte van de reserve

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 8 oktober 2019

WJZ / 19223910

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit diergezondheidsheffing in verband met de vaststelling van nieuwe plafondbedragen en de tarieven voor 2020 en wijziging van de maximale hoogte van de reserve.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 augustus 2019, nr. 2019001546, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 11 september 2019, nr. W11.19.0249, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De redactionele opmerking van de Afdeling is verwerkt, in paragraaf 2 van de nota van toelichting. Verder is gebleken dat een aantal kleine aanpassingen in de pluimveetarieven, dat naar aanleiding van de consultatie was aangebracht, per abuis nog niet was doorgevoerd in het aan de Afdeling voorgelegde ontwerp. Dat is hersteld.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de regels over de tarieven voor de diergezondheidsheffing op een ondergeschikt punt te verduidelijken. Op bedrijven die broedeieren produceren ten behoeve van de vermeerdering (ter verkrijging van andere ouderdieren, legkippen of vleeskuikens) worden zowel hanen als hennen gehouden. De begripsbepaling, waarin gesproken wordt over (groot)moederdieren, sloot daar niet goed op aan. Dat wordt verholpen door in plaats daarvan over (groot)ouderdieren te spreken.

Ook is in dit besluit een technische wijziging opgenomen van het Besluit natuurbescherming, die los staat van de wijzigingen van het Besluit diergezondheidsheffing. Op grond van artikel 3.24, vierde lid, van het Besluit natuurbescherming waren ten onrechte twee categorieën beschermde soorten uitgezonderd van het verbod op het verhandelen en onder zich te hebben, te weten gefokte dieren en gekweekte planten en voor 10 juni 1994 verkregen dieren en planten van soorten onder de reikwijdte van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn. Een verbod op die handelingen ten aanzien van deze categorieën dier- en plantensoorten is nodig, uit het oogpunt van handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van de Europese CITES-regelgeving. Deze omissie wordt hersteld in een nieuw artikel II.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Advies Raad van State

No. W11.19.0249/IV

’s-Gravenhage, 11 september 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 15 augustus 2019, no.2019001546, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit diergezondheidsheffing in verband met de vaststelling van nieuwe plafondbedragen en de tarieven voor 2020 en wijziging van de maximale hoogte van de reserve, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen inhoudelijke opmerkingen over het ontwerpbesluit.

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W11.19.0249/IV

  • Bij besluit van 14 augustus 2015 heeft de Europese Commissie goedkeuring verleend aan de steunmaatregelen die verband houden met het Diergezondheidsfonds, voor de periode tot 31 december 2021.1 De Afdeling stelt vast dat het ontwerp wetsvoorstel inhoudelijk door die goedkeuring wordt gedekt. In artikel I, onderdeel A, van het ontwerpbesluit (voorgesteld artikel 3a) worden de plafondbedragen voor de periode 2020 tot en met 2024 vastgesteld, dus tot na de periode waarop de goedkeuring ziet. Uit de toelichting blijkt niet dat verlenging van de goedkeuring voor de periode na 2021 wordt gevraagd. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van .......... tot wijziging van het Besluit diergezondheidsheffing, in verband met de vaststelling van nieuwe plafondbedragen en de tarieven voor 2020 en wijziging van de maximale hoogte van de reserve

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 augustus 2019, nr. WJZ / 19184839;

Gelet op de artikelen 91j, 91k, derde lid, en 91m van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van .........., nr. ..........);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van .........., nr. WJZ ..........;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit diergezondheidsheffing wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

De tarieven voor de diergezondheidsheffing worden voor de jaren 2020 tot en met 2024 zodanig vastgesteld dat de totale opbrengst in die periode niet meer bedraagt dan:

  • a. voor runderen: € 43.220.000;

  • b. voor varkens: € 57.947.300;

  • c. voor kippen, kalkoenen, eenden en broedeieren: € 78.000.000;

  • d. voor schapen en geiten: € 9.095.440.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

De omvang van de in artikel 91k, eerste lid, onderdeel b, van de wet bedoelde reserve bedraagt:

  • a. voor runderen: € 1.800.000;

  • b. voor varkens: € 7.400.000;

  • c. voor kippen, kalkoenen, eenden en broedeieren: € 7.423.000;

  • d. voor schapen en geiten: €98.000.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘€ 1,060996’ vervangen door ‘€ 0,752708’.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,089361’ vervangen door ‘€ 0,040169’.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘€ 0,172464‘ vervangen door ‘€ 0,136553’.

4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘€ 1,023720‘ vervangen door ‘€ 0,906818’.

5. In het derde lid, onderdeel a, wordt ‘€ 0,008595‘ vervangen door ‘€ 0,007941’.

6. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,005157‘ vervangen door ‘€ 0,005404’.

7. In het vierde lid, onderdeel a, wordt ‘€ 0,002039‘ vervangen door ‘€ 0,002767’.

8. In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,001594‘ vervangen door ‘€ 0,000777’.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘€ 0,5194‘ vervangen door ‘€ 0,878850’.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,05917‘ vervangen door ‘€ 0,141753’.

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘€ 0,016463‘ vervangen door ‘€ 0,023432’.

4. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘€ 1,161781‘ vervangen door ‘€ 0,991695’.

5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,213226‘ vervangen door ‘€ 0,270809’.

6. In het derde lid, onderdeel a, wordt ‘€ 0,451179‘ vervangen door ‘€ 0,513797’.

7. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,339641‘ vervangen door ‘€ 0,314132’.

8. In het derde lid, onderdeel c, wordt ‘€ 0,257878‘ vervangen door ‘€ 0,201225.

9. In het derde lid, onderdeel d, wordt ‘€ 0,214681‘ vervangen door ‘€ 0,164585’.

10. In het vierde lid, onderdeel a, wordt ‘€ 0,005015‘ vervangen door ‘€ 0,004962’.

11. In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,000534‘ vervangen door ‘€0,000420 ’.

12. In het vierde lid, onderdeel c, wordt ‘€ 000338‘ vervangen door ‘€ 0,000281’.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘€ 0,049871‘ vervangen door ‘€ 0,0472249’.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,079794‘ vervangen door ‘€ 0,0977278’.

3. In het tweede lid wordt ‘€ 0,001213’ vervangen door ‘€ 0,004076’.

F

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 0,003509’ vervangen door ‘€ 0,013604’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 0,002643’ vervangen door ‘€ 0,001197’.

G

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 1,807’ vervangen door ‘€ 2,442’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 0,3465’ vervangen door ‘€ 0,345’.

H

Artikel 10 komt als volgt te luiden:

Artikel 10
  • 1. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van schapen bedraagt € 0,896 per schaap.

  • 2. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van geiten bedraagt € 1,291 per geit.

ARTIKEL II

Artikel 9 van het Besluit diergezondheidsheffing treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit diergezondheidsheffing. Via de diergezondheidsheffing dragen houders van productiedieren en andere ondernemers in de dierlijke productieketen bij aan de kosten van preventie en bestrijding van dierziekten, die uit het Diergezondheidsfonds worden betaald. De heffing voor het houden van dieren wordt geheven naar het aantal dieren van een diersoort of diercategorie dat in een kalenderjaar wordt gehouden. Behalve bij pluimvee waar wordt geheven per koppel dat in een stal wordt gebracht. Over de bijdragen zijn afspraken gemaakt tussen het Rijk en de betrokken sectoren. Die afspraken zijn voor de jaren 2020 tot en met 2024 vastgelegd in een nieuw convenant, het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2020–2024.

Voor het jaar 2020 worden de tarieven voor vier sectoren aangepast: voor pluimveehouders en broederijen, voor rundveehouders, voor schapenhouders en voor geitenhouders. Voor de varkenssector is het niet nodig om de heffingstarieven aan te passen, omdat de verwachte uitgaven constant blijven. Voor de pluimveehouders en broedeierenproducenten zijn de totale kosten die in 2020 via een heffing moeten worden opgebracht lager dan in 2019. Ook is de verdeling tussen de verschillende categorieën pluimveehouders aangepast. In de rundveesector werden tot en met 2019 geen heffingen opgelegd, omdat er nog reserves beschikbaar waren van het voormalige productschap. Die reserves zijn niet langer voldoende om in de kosten van het Diergezondheidsfonds te voorzien. Daarom treedt artikel 9 van het Besluit diergezondheidsheffing op 1 januari 2020 in werking en wordt ook aan rundveehouders een diergezondheidsheffing opgelegd. Voor de schapen- en geitensector veranderen de totale kosten die met de heffing moeten worden opgebracht nauwelijks. Wel zijn de kosten op verzoek van beide sectoren toegedeeld aan één van beide sectoren en worden er, anders dan tot nu toe het geval was, aparte heffingstarieven voor schapen- en geitenhouders vastgesteld.

Verder worden nieuwe plafondbedragen vastgesteld, voor de jaren 2020 tot en met 2024, en wordt de hoogte van de crisisreserve aangepast.

De wijzigingen worden hieronder verder toegelicht.

2. Plafondbedragen

Met de wijziging van het heffingenstelsel voor de diergezondheidsheffing in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, die op 1 januari 2018 in werking trad, zijn de plafondbedragen voor de periode 2015–2019 in de wet vastgelegd, in artikel 91n van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren1. Artikel 91j van die wet regelt dat deze plafondbedragen vanaf 2020 bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld, voor periodes van vijf kalenderjaren. De plafondbedragen die per 1 januari 2020 worden vastgesteld, zijn dus van toepassing tot en met 31 december 2024. Deze bedragen worden opgenomen in een nieuw artikel 3a van het Besluit diergezondheidsheffing.

Het plafondbedrag wordt net als in de voorgaande jaren vastgesteld per sector: runderen, varkens, kippen, kalkoenen, eenden en broedeieren en schapen en geiten. Deze bedragen zijn steeds opgebouwd uit een deel bestrijdingskosten en een deel reguliere kosten.

Bestrijdingskosten zijn de uitgaven die de sector voor zijn rekening neemt bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte. Deze kosten blijven voor de rundveesector en de schapen- en geitensector gelijk ten opzichte van de periode 2015–2019. Er zijn aanwijzingen dat het risico op het uitbreken van een besmettelijke dierziekten lager is geworden. Deze inschatting is gebaseerd op basis van een modelberekening voor de insleep van mond- en klauwzeer. Een laag risico betekent echter niet dat de kosten bij een uitbraak ook laag zijn. Aangezien de verwachte bestrijdingskosten in de periode 2015–2019 al laag waren ingeschat en bovendien de afspraken over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheid en houders van dieren in het kader van dierziektebestrijding gelijk zijn gebleven, is besloten het deel van het plafond dat de bestrijdingskosten betreft gelijk te houden.

Voor de schapen- en geitensector wordt opnieuw één gezamenlijk plafondbedrag vastgesteld. Bij de berekening van die kosten wordt gekeken naar aantallen dieren en grootte van bedrijven en naar de kans op insleep en op verspreiding. Aan de ene kant is het aantal gehouden geiten en het aantal geitenbedrijven gestegen, aan de andere kant laten schapenhouders vaker dan geitenhouders hun dieren buiten lopen, waardoor het risico op een dierziekte-uitbraak op een schapenbedrijf en verspreiding van een ziekte vanaf het bedrijf groter is dan bij een geitenbedrijf. Daarentegen geldt dat, als er een uitbraak op een geitenbedrijf plaatsvindt, de kosten van die uitbraak hoger zijn als het een geitenbedrijf betreft, omdat op geitenbedrijven meer dieren worden gehouden dan op schapenbedrijven. Gelet op deze omstandigheden blijken de verwachte bestrijdingskosten volgens berekeningen van Wageningen Economic Research voor schapen- en geitenhouders ongeveer gelijk te zijn.

Voor de pluimveesector wordt het aandeel van de bestrijdingskosten in het plafondbedrag lager. Deze wijziging hangt samen met de inwerkingtreding van de nieuwe Europese diergezondheidsverordening, op 21 april 20212. Op grond van die verordening is laagpathogene vogelgriep (LPAI) in een andere categorie ingedeeld dan hoog pathogene vogelgriep (HPAI) en hoeft deze niet meer te worden bestreden zoals dat onder de huidige regelgeving het geval is. Vanwege het vervallen van de Europese bestrijdingsplicht voor LPAI hoeft vanaf april 2021 niet langer rekening te worden gehouden met de kosten van uitbraken van LPAI, zoals het ruimen van besmette bedrijven. Op basis van de kosten die de afgelopen jaren gemaakt zijn voor de bestrijding van LPAI is berekend dat dit voor de periode 2020–2024 een bedrag van – afgerond – € 5 miljoen zou zijn, dat dus in mindering gebracht kan worden op het plafondbedrag.

Ook voor de varkenssector worden de verwachte bestrijdingskosten lager, vanwege de nieuwe Europese diergezondheidsverordening. Blaasjesziekte of vesiculaire varkensziekte is vanaf 21 april 2021 niet meer bestrijdingsplichtig. In de convenantsperiode 2015–2019 was voor deze ziekte € 8 miljoen aan bestrijdingskosten begroot. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op het plafondbedrag voor de periode 2020–2024. Voor de start van deze periode (1 januari 2020) tot het vervallen van de bestrijdingsplicht in april 2021 geldt dat met deze kosten geen rekening wordt gehouden in de berekening. De kans op een uitbraak van blaasjesziekte wordt namelijk als nihil ingeschat.

Behalve bestrijdingskosten wordt in het plafondbedrag rekening gehouden met reguliere kosten, de zogeheten ‘5‑jaarlijkse kosten’. Dit zijn kosten voor preventie, waaronder monitoring, paraatheid van voorzieningen die in geval van crisis nodig zijn en uitvoeringskosten van het innen van de heffing. Dit deel van de kosten is in de plafondbedragen voor alle sectoren voor 2020–2024 hoger geworden. De verhoging is een gevolg van de overname van een aantal monitoringsprogramma’s van de voormalige productschappen 2015. Deze kosten zijn voor de periode 2015–2019 buiten het plafondbedrag gehouden; deze kosten kwamen geheel voor rekening van de heffingplichtigen. Met het gewijzigde heffingenstelsel is dat niet langer mogelijk. Dat betekent dat deze kosten nu wel onderdeel worden van de nieuwe plafondbedragen. De kosten bedragen voor de pluimveesector € 46 miljoen, voor de rundveesector € 34,22 miljoen, voor de schapensector € 4,69986 miljoen, voor de geitensector € 3,90558 miljoen en voor de varkenssector € 16,9473 miljoen.

3. Crisisreserve

Omdat bestrijdingskosten voor dierziekten lastig op voorhand te begroten zijn, wordt in de tarieven een bijdrage opgenomen voor de vorming van een crisisreserve. De omvang van die reserve mag ten hoogste 40% van het plafondbedrag zijn (artikel 91k, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren).

Voor de pluimveesector, de rundveesector en de schapen- en geitensector blijft de crisisreserve in absolute zin gelijk ten opzichte van de periode 2015–2019. Het gaat respectievelijk om €7,423 miljoen, €1,8 miljoen en €98.000. Ondanks de verwachte lagere bestrijdingskosten voor LPAI is de omvang van de crisisreserve op verzoek van de pluimveesector gelijk gebleven, gezien het aanhoudend risico op een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep. Voor de varkenssector wordt de crisisreserve lager, omdat blaasjesziekte vanaf 21 april 2021 geen bestrijdingsplichtige ziekte meer is. Hierdoor wordt de crisisreserve verlaagd, van € 9,8 miljoen naar €7,4 miljoen.

In artikel 4 van het Besluit diergezondheidsheffing was opgenomen dat de crisisreserve voor de jaren 2018 en 2019 20% van de plafondbedragen bedraagt. Omdat de totale plafondbedragen voor deze sectoren hoger zijn geworden, zoals is beschreven in de vorige paragraaf, zijn de crisisreserves procentueel veel lager geworden: 9,5% voor de pluimveesector, 4,2% voor de rundveesector, 12,8% voor de varkenssector en 1,2% voor de schapen- & geitensector. Afgezet tegen het gedeelte van de plafondbedragen dat op bestrijdingskosten ziet gaat het telkens om een reserve van ongeveer 20%.

4. Tarief diergezondheidsheffing

4.1. Schapen en geiten

In de begroting voor de schapen- en geitensector treden ten opzichte van 2019 geen grote veranderingen op. Wel worden, zoals in de inleiding is toegelicht, voor houders van schapen en geiten aparte tarieven vastgesteld. De achtergrond van die wijziging is dat het aantal geiten en geitenbedrijven de laatste jaren is toegenomen. Daarmee is de verhouding tussen het aantal gehouden schapen en geiten zodanig veranderd dat het nodig is om de uitgaven voor beide diersoorten apart te begroten. Het plafondbedrag voor de schapen- en geitensector blijft gelijk; om recht te doen aan het toegenomen aantal geiten en geitenhouders wordt in het tarief onderscheid gemaakt tussen schapen- en geitenhouders en wordt het tarief voor schapenhouders lager. De toedeling van de verschillende uitgavenposten is onder tabel 1 uitgelegd.

Tabel 1

Uitgavenposten (x1000€)

Begroting

Schapen

Geiten

Voorzieningen1

315

201

114

Uitvoering2

250

231

19

       

Blauwtong monitor1

19

12,7

6,3

Basismonitoring, TSE, Brucella melitensis 3

748

374

374

Monitoring Q koorts4

270

67,5

202,5

       

Totaal

 

886,2

715,8

Heffing per dier

 

€0,896

€1,291

X Noot
1

Verdeelsleutel op basis van het aantal dieren in 2018. Dit betreft uitgaven gekoppeld aan bestrijding van een dierziekte. Waar dieren geruimd of gevaccineerd worden, is het aantal dieren bepalend voor de uitgaven.

X Noot
2

Verdeelsleutel op basis van het aantal bedrijven in 2018 (omdat facturen per bedrijf worden gestuurd)

X Noot
3

Gelijke verdeling (50–50) op basis van gelijk nut.

X Noot
4

Bemonstering vindt alleen bij geiten plaats, maar omdat de resultaten ook van belang zijn voor de schapensector is de verdeling in overleg met de sector bepaald op 75–25.

Voor de berekening van de tarieven voor het houden van schapen en geiten is het aantal bedrijven en het aantal dieren gebruikt zoals vastgesteld in 2018: 989.445 schapen, 554.423 geiten, 8.280 schapenbedrijven en 680 geitenbedrijven.

4.2. Runderen

In de inleiding is toegelicht dat rundveehouders met ingang van 2020 ook een diergezondheidsheffing moeten betalen. Artikel 9 van het Besluit diergezondheidsheffing, dat nog niet in werking was getreden, bevatte al tarieven voor het houden van runderen. Voor runderen jonger dan één jaar wordt het tarief bepaald op basis van het aantal dieren dat in het kalenderjaar uit de stal is afgevoerd om te worden geëxporteerd of te worden vervoerd naar een slachthuis (artikel 3, derde lid, Besluit diergezondheidsheffing). Voor runderen van één jaar of ouder wordt het tarief berekend door het aantal aanwezige runderen op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van het desbetreffende kalenderjaar op te tellen en te delen door vier. Daartoe zal de Regeling diergezondheidsheffing per 1 januari 2020 worden gewijzigd.

Deze tarieven worden met dit besluit aangepast. In de eerste plaats is de begroting voor 2020 hoger geworden door toevoeging van de uitvoeringskosten. Die waren eerder nog niet meegenomen bij de berekening van het tarief voor de diergezondheidsheffing. De toename is in tweede plaats het gevolg van de afname van het aantal runderen van één jaar of ouder. Omdat de heffing betaald moet worden per gehouden rund en er in totaal minder runderen worden gehouden, wordt het tarief hoger. In tabel 2 staan de uitgaven weergegeven en de toedeling naar runderen jonger dan een jaar en van één jaar of ouder. Onder de tabel staat aangeven hoe deze uitgavenposten verdeeld zijn.

Tabel 2

Uitgavenposten (x1000€)

Begroting

Runderen <1 jaar

Runderen ≥1 jaar

Preventie1

1.156

130,6

1025,37

Monitoring Leukose2

321

 

321

Basismonitoring veekijker2

886

 

886

Basismonitoring VMT2

165

 

165

Basismonitoring data analyse1

240

27,12

212,88

Basismonitoring pathologie1

835

94,35

740,65

       

Bestrijding1/ Verdenkingen

1.515

171,19

1.343,8

       

Voorzieningen1

853

96,39

756,61

Uitvoering1

250

28,25

221,75

SDa3

121,9

60,96

60,96

       

totaal

6.343

608,86

5.734,02

Tarief per dier

 

€0,345

€2,442

X Noot
1

Verdeelsleutel op basis van de standaardopbrengst (SO), dat is een norm voor het vaststellen van de omvang van land- en tuinbouwbedrijven uitgaande van de gestandaardiseerde opbrengst van een diersoort. Op basis hiervan is het aandeel voor runderen <1 jaar 11,3%.

X Noot
2

Een aantal uitgavenposten zijn programma’s die alleen van toepassing zijn op runderen ≥1 jaar

X Noot
3

De verdeling voor de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit is 50–50 op basis van gelijk nut

Voor de berekening van de tarieven is het aanwezig aantal dieren of het aantal afgevoerde dieren gebruikt uit 2018: voor runderen jonger dan een jaar zijn dat 1.762.872 afvoeren voor slacht of export; runderen van één jaar of ouder is het aantal gehouden dieren 2.347.566.

4.3. Pluimvee

Voor pluimvee en broedeieren is in de onderstaande tabel 3 een raming gemaakt van de kosten voor preventie en bestrijding van dierziekten. De totale kosten die in 2020 door de pluimveesector via heffingen moeten worden opgebracht bedragen € 12.503.500. Dit is lager dan in 2019, omdat de verwachte uitgaven voor bestrijding van salmonella, laagpathogene vogelgriep en Mycoplasma afnemen. Deze trend is de afgelopen jaren ingezet en zet naar verwachting door.

De verdeelsleutel die gebruikt werd om de kosten over de 25 verschillende pluimveecategorieën te verdelen, stamt uit de tijd van de productschappen en is niet meer actueel. Er is een alternatief ontwikkeld met behulp van twee onafhankelijk vastgestelde normen: waardetabellen en de zogenoemde ‘volwaardig arbeidskracht’ (VAK). De VAK is een norm die door Wageningen University & Research wordt gebruikt in het handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN-Veehouderij).3 Een belangrijk deel van de kosten heeft een generiek karakter. Dat geldt bijvoorbeeld voor monitoringskosten, kosten voor voorzieningen en uitvoeringskosten. Het onafhankelijke kengetal ‘VAK’ wordt gebruikt om deze kosten gelijkwaardig over de verschillende pluimveecategorieën te verdelen. Zo betalen vergelijkbare bedrijven hetzelfde bedrag.

Niet voor alle categorieën pluimveehouders is een VAK beschikbaar. In die gevallen is de verdeelsleutel gebaseerd op waardetabellen van Wageningen Economic Research, die regelmatig geactualiseerd worden. Deze waardetabellen geven een goede indicatie van de waardeverdeling binnen de pluimveeketen. Voor de berekening zijn de gemiddelde waarden van de waardetabellen genomen over de jaren 2016, 2017 en 2018.

De verdeling van de begrote kosten en de toedeling naar de 25 categorieën in tabel 4 opgenomen. De tarieven worden in zes decimalen weergegeven vanwege de grote aantallen dieren of eieren die in deze sector worden gehouden.

Tabel 3

Uitgavenposten (x1000€)

Begroting

Preventie

 

Monitoringsprogramma AI/NCD/MG/NzS1

2.024

Basismonitoring

905

Bewaking LPAI

45

Salmonella

2.450

Verdenkingen en bestrijding

 

Voorzieningen

600

NCD

28

LPAI

950

MG

0

Salmonella

1.100

   

Uitvoeringskosten

600

SDa

90

   

Crisisreserve

3.711,5

   

Totaal

12.503,5

X Noot
1

(LP)AI= (Laagpathogene) Aviaire Influenza, NCD= Newcastle Disease, MG= Mycoplasma gallisepticum, NzS=non-zoönotische Salmonella.

Tabel 4

Categorie

Preventie, verdenking en bestrijding

Bestrijding en verdenkingen

Preventie

     

Totaal tarief

(T in euro)

Aantal dieren of eieren(A)

(x1000)

Totaal bedrag

(T x A in euro)

Vleessector

Sal-monella

LPAI

 

NCD

Voorzieningen

BM1

Monitoring AI, NCD, MG, nzS

SDa1

Uitvoering

crisis reserve

Broedeieren fok- en vermeerderingspluimvee

0,000355

0,000141

 

0,000008

0,000170

0,000575

0,000257

0,000026

0,000170

0,001054

0,002757

36.000.000

99.246

Eendagskuikens grootmoederdieren

0,096571

0,038435

 

0,002163

0,0463541

0,156368

0,069902

0,006953

0,046354

0,286739

0,749841

471.650

353.662

Eendagskuikens moederdieren

0,005143

0,002370

 

0,000115

0,002469

0,008328

0,003723

0,000370

0,002469

0,015272

0,040259

7.746.034

311.846

Grootmoederdieren

0,116343

0,046305

 

0,002606

0,055845

0,188383

0,084213

0,008377

0,055845

0,345447

0,903363

569.437

514.409

Moederdieren

0,017485

0,008056

 

0,000392

0,008393

0,028311

0,012656

0,001259

0,008393

0,051915

0,136859

5.466.217

748.100

Broedeieren gebruikspluimvee

0,000099

0,000040

 

0,000002

0,000048

0,000161

0,000072

0,000007

0,000048

0,000295

0,000772

380.000.000

293.550

Vleeskuikens regulier

0,000692

0,000319

 

0,000016

0,000332

0,001120

0,000501

0,000050

0,000332

0,002055

0,005416

270.793.263

1.466.738

Vleeskuikens traaggr.

0,001017

0,000468

 

0,000023

0,000488

0,001646

0,000736

0,000073

0,000488

0,003019

0,007959

114.220.796

909.068

Kalkoenen

                         

Hennen

0,006050

0,002787

 

0,000136

0,0022904

0,009796

0,004379

0,000436

0,002904

0,017964

0,047355

900.090

42.624

Hanen

0,011323

0,005217

 

0,000254

0,005435

0,018335

0,008196

0,000815

0,005435

0,033622

0,088633

930.433

82.467

Broedeieren

0,000519

0,000207

 

0,000012

0,000249

0,000841

0,000376

0,000037

0,000249

0,001542

0,004032

2.000.000

8.063

Eenden

                         

Broedeieren

0,000140

0,000056

 

0,000003

0,000067

0,000227

0,000102

0,000010

0,000067

0,000417

0,001091

6.000.000

6.544

Eenden

0,001742

0,000803

 

0,000039

0,000836

0,002820

0,001261

0,000125

0,000836

0,005172

0,013634

7.514.842

102.460

Legsector

                         

Broedeieren fok- en vermeerderingspluimvee

0,000636

0,000253

 

0,000014

0,000305

0,001030

0,000461

0,000046

0,000305

0,001889

0,004941

9.000.000

44.467

Eendagskuikens grootmoederdieren

0,112694

0,044852

 

0,002524

0,054093

0,182474

0,081572

0,008114

0,054093

0,334610

0,875025

118.921

104.059

Eendagskuikens moederdieren

0,019087

0,007181

 

0,000404

0,008661

0,029215

0,013060

0,001299

0,008661

0,053573

0,141140

1.186.026

167.396

Eendagskuikens geb.pl1

0,003

0,001382

 

0,000067

0,001440

0,004858

0,002172

0,000216

0,001440

0,008908

0,023484

33.061.187

776.420

Grootmoederdieren

0,127136

0,050611

 

0,002848

0,061038

0,205903

0,092045

0,009156

0,061038

0,377574

0,987378

129.692

128.055

Moederdieren

0,063082

0,012161

 

0,000684

0,014666

0,049474

0,022116

0,002200

0,014666

0,090722

0,269772

937.747

252.978

Broedeieren geb.pl1

0,000053

0,000021

 

0,000001

0,000026

0,000086

0,000039

0,000004

0,000026

0,000158

0,000413

100.000.000

41.305

Kooikippen

0,101637

0,004259

 

0,000207

0,004437

0,014967

0,006691

0,000666

0,004437

0,027446

0,164747

3.102.922

511.198

Scharrelkippen

0,106329

0,006420

 

0,000312

0,006689

0,022564

0,010087

0,001003

0,006689

0,041376

0,201469

14.598.234

2.941.087

Vrije uitloop kippen

0,114425

0,059887

 

0,000493

0,010575

0,035672

0,015947

0,001586

0,010575

0,065413

0,314572

4.739.443

1.490.897

Biologische kippen

0,134262

0,113812

 

0,000938

0,020097

0,067793

0,030306

0,003015

0,020097

0,124315

0,514633

2.109.303

1.085.518

Vaccinbroedeieren

0,000036

0,000017

 

0,000001

0,000017

0,000058

0,000026

0,000003

0,000017

0,000107

0,000282

75.000.000

21.139

 

12.503.294

X Noot
1

geb.pl = gebruikspluimvee; BM= basismonitoring; SDa= Autoriteit Diergeneesmiddelen

5. Advies en Consultatie

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Het college ATR heeft besloten om over dit Besluit geen advies uit te brengen omdat de gevolgen voor de regeldruk niet substantieel zijn.

Het ontwerpbesluit is van 27 april 2019 tot en met 26 mei 2019 via internet geconsulteerd, op www.internetconsultatie.nl. Het wetsvoorstel en een link naar de website www.internetconsultatie.nl zijn rechtstreeks onder de aandacht gebracht van alle betrokken partijen bij het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten.

Er zijn 33 reacties binnengekomen, allemaal vanuit de pluimveehouderij. Veertien respondenten hebben dezelfde reactie ingestuurd met een aantal vragen voornamelijk over de verdeelsleutel. Vijftien respondenten hebben aangegeven dat ze de heffing voor biologisch legkippenhouders te hoog vinden. Eén respondent heeft twee reacties ingestuurd met dezelfde opmerking. Een respondent is het niet eens met de berekening voor de kalkoenen en één respondent vindt de kosten voor uitvoering en ruimingen te hoog omdat deze chaotisch en inefficiënt zouden zijn. Tenslotte heeft ook de Stichting AVINED nog een reactie ingebracht omdat er een onduidelijkheid zou zitten bij de verdeling tussen hanen en hennen bij kalkoenen.

Naar aanleiding van reacties is een consultatieverslag gemaakt en dit wordt online gepubliceerd.

De verdeelsleutel tussen de categorieën van pluimveehouders is een terugkerend punt in de reactie bij bijna alle respondenten. Het betrof vragen over de betrokkenheid van de sector bij het opstellen van de verdeelsleutel en waarom deze verdeling niet de gewenste lagere tarieven oplevert.

Voorafgaand aan de internetconsultatie is uitgebreid met de verschillende sectorvertegenwoordigers gesproken. In deze overleggen is de gelegenheid geboden om mee te praten over de tarieven en de berekeningssystematiek. In deze overleggen is afgesproken om een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren door de economische afdeling van de WUR zodat de verdeelsleutel kan worden geactualiseerd (mede op eerdere verzoeken van de pluimveesector afgelopen jaren). Alle resultaten van dit onderzoek van de WUR zijn met vertegenwoordigers van de sector besproken. Op basis hiervan is in gezamenlijkheid (overheid en AVINED) tabel 4 opgesteld waarin de opbouw van de tarieven per diercategorie geduid worden. In de nota van toelichting worden al veel details gegeven over de opbouw van de tarieven, maar vanwege de mate van detail is er voor gekozen om niet alle achterliggende cijfers op te nemen.

Ter verduidelijking: de oude verdeelsleutel was gebaseerd op de zogenaamde Nederlandse grootte-eenheid (nge) voor de vaststelling van de economische omvang of waarde van de diverse deelsectoren in de pluimveehouderij. Deze nge wordt niet meer gemaakt want deze is Europees vervangen door de Standaard Opbrengst (SO). De SO-normen zijn echter een indicatie voor omzet en minder geschikt voor het bepalen van de economische omvang per diercategorie dan de indertijd hiervoor gebruikte nge-normen. Daarom heeft de WUR gebruik gemaakt van de waarde van de veestapel als basis voor de verdeelsleutel. Dit heeft als voordeel dat de waardetabellen meer gespecificeerd zijn dan de SO-normen. De waardetabellen worden ook jaarlijks geactualiseerd. Waardetabellen geven een goede indicatie van de waardeverdeling binnen de pluimveeketen. Voor de tarieven in dit wijzigingsbesluit zijn de gemiddelde waarden van de waardetabellen genomen over de jaren 2016, 2017 en 2018.

Een belangrijk deel van de uitgavenposten hebben echter een generiek karakter, zoals kosten voor monitoring, voorzieningen en uitvoeringskosten. Vanuit de pluimveesector was de vraag om juist deze uitgaven, gelijkwaardig over de bedrijfscategorieën te verdelen. Daarom heeft WUR geadviseerd om de generieke kosten te verdelen op basis van het onafhankelijke kengetal Volwaardig arbeidskracht (VAK). De VAK is een norm die door WUR 2-jaarlijks wordt geactualiseerd.

De gevolgen van deze nieuwe verdeelsleutel zijn dat voor bepaalde categorieën het tarief 2020 hoger wordt en voor andere categorieën wordt het tarief lager.

In de KWIN norm voor kalkoenen wordt geen onderscheid gemaakt tussen het houden van hanen en hennen, hiervoor heeft WEcR een interpretatie van de KWIN norm gehanteerd. Dit leidt tot een lager tarief per haan. Vanwege de systematiek voor het berekenen van de tarieven op basis van de VAK norm, wijzigen hierdoor alle tarieven voor de categorieën die op basis van VAK berekening worden berekend.

De reacties op de internetconsultatie hebben daarmee geleid tot een wijziging in tabel 4 en de toelichting is op enkele punten aangepast om meer duidelijkheid te geven.

6. Regeldruk

Dit besluit heeft alleen een regeldrukeffect voor rundveehouders. Voor de overige sectoren wijzigt de regeldruk niet, omdat voor hen als gevolg van dit besluit geen nieuwe administratieve lasten of nalevingskosten ontstaan. Zij waren al heffingplichtig op grond van het Besluit diergezondheidsheffing.

In paragraaf 4.2 is toegelicht dat de situatie voor de rundveehouderij wijzigt: vanaf 2020 wordt ook aan rundveehouders een heffing opgelegd. De verwachting is dat dit zal leiden tot een toename van de administratieve last, met € 880.000,– (ca. 24.000 rundveehouders, geschatte gemiddelde tijdsbesteding 1 uur per jaar tegen een uurtarief van € 37,–). Die last bestaat eruit dat veehouders het aantal dieren moeten controleren en een betalingsprocedure moeten uitvoeren.

7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020. Deze datum sluit aan bij de vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Zoals toegelicht in paragraaf 4.2 regelt dit besluit ook dat artikel 9 van het Besluit diergezondheidsheffing met ingang van 1 januari 2020 in werking treedt.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,


X Noot
1

PbEU 2015, C 325

X Noot
1

Kamerstukken II 2016/17, 34570.

X Noot
2

Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (Pb EU 2016, L 84).

X Noot
3

De KWIN-veehouderij bevat recente normen voor het maken van (saldo)berekeningen, bedrijfsevaluaties en begrotingen en wordt 2-jaarlijks geactualiseerd.

Naar boven