Call for proposals Peil.onderwijs Digitale geletterdheid einde basisonderwijs 2021, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)

Inhoud

1

Inleiding

1

 

1.1

Achtergrond

1

 

1.2

Beschikbaar budget

1

 

1.3

Geldigheidsduur call for proposals

1

2

Doel

1

 

2.1

Peilingsonderzoeken

2

 

2.2

Algemene uitgangspunten voor Peil.Digitale geletterdheid

2

3

Richtlijnen voor aanvragers

5

 

3.1

Wie kan aanvragen

5

 

3.2

Wat kan aangevraagd worden

6

 

3.3

Wanneer kan aangevraagd worden

8

 

3.4

Het opstellen van de aanvraag

8

 

3.5

Subsidievoorwaarden

8

 

3.6

Het indienen van een aanvraag

10

4

Beoordelingsprocedure

11

 

4.1

Procedure

11

 

4.2

Criteria

13

5

Contact en overige informatie

15

 

5.1

Contact

15

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) coördineert en financiert onderwijsonderzoek en bevordert de verbinding tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktijk van het onderwijs. Zo werkt het NRO aan vernieuwing en verbetering van het onderwijs.

Het NRO is onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Deze call for proposals geeft een overzicht van de procedure voor het indienen van een aanvraag voor subsidie, en de beoordeling en selectie daarvan, voor het peilingsonderzoek digitale geletterdheid einde basisonderwijs 2020–2021 (verder: Peil.Digitale geletterdheid einde basisonderwijs).

Aanvragers worden uitgenodigd een uitgewerkte aanvraag in te dienen. Deze call for proposals is tot stand gekomen in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs (verder: inspectie) en valt onder de verantwoordelijkheid van de programmacommissie van het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO).

1.2 Beschikbaar budget

Het beschikbare budget voor Peil.Digitale geletterdheid einde basisonderwijs 2020-2021 bedraagt maximaal € 450.000,-. Met dit budget kan één aanvraag worden gehonoreerd.

1.3 Geldigheidsduur call for proposals

De deadline voor het indienen van aanvragen is 31 oktober 2019, om 14:00 uur CE(S)T.

2 Doel

Voor deze subsidieronde kunnen aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van het peilingsonderzoek naar de digitale geletterdheid van leerlingen in groep 8 van het basisonderwijs op een representatieve steekproef van Nederlandse basisscholen. Daarnaast dient het peilingsonderzoek zicht te geven op het onderwijs in digitale geletterdheid.

2.1 Peilingsonderzoeken

Sinds 2014 voert de inspectie de regie over de peilingsonderzoeken onder de naam Peil.onderwijs (spreek uit: peil- punt-onderwijs). De onderzoeken worden sinds 2016 via het NRO uitgezet. De peilingen richten zich op de leergebieden die onderscheiden worden in de kerndoelen en vinden plaats in groep 8 van het basisonderwijs en/of bij schoolverlaters in het speciaal (basis)onderwijs. Peilingen in het primair onderwijs bieden in de volle breedte zicht op leerlingresultaten, ontwikkelingen in resultaten en resultaten in relatie tot het onderwijsleerproces (aanbod, tijd en kwaliteit). Peil.onderwijs heeft betrekking op hetgeen leerlingen kennen en kunnen; het gaat om kennis, vaardigheden en houding en kan zowel het leerproces als het leerresultaat betreffen.

De resultaten van peilingsonderzoek vormen de basis voor een (maatschappelijke) dialoog over de inhoud, kwaliteit en het niveau van het onderwijs en bieden bruikbare inzichten aan scholen, schoolbesturen, beleidsmakers en methode- en toetsontwikkelaars. De inspectie wil in het peilingsonderzoek niet alleen volstaan met constateringen over prestaties van leerlingen. Er dient ook te worden gezocht naar verbanden tussen de prestaties en kenmerken van leerlingen, scholen en het onderwijsleerproces. De vraag of de prestaties van de leerlingen voldoende zijn, vormt onderwerp van het maatschappelijk debat.

Peil.onderwijs is onderdeel van de stelselmonitoring door de inspectie. Aan de hand van de peilingen worden uitspraken gedaan over de resultaten op het niveau van het onderwijssysteem, niet op het niveau van individuele leerlingen of scholen. De anonimiteit van de deelnemende scholen en leerlingen in de publicaties over de onderzoeken is volledig gewaarborgd. Voor deelnemende scholen wil de inspectie meerwaarde creëren in de vorm van een terugkoppeling die handvatten biedt voor schoolverbetering. Deze terugkoppeling wordt verzorgd door de partijen die de peilingsonderzoeken uitvoeren.

2.2 Algemene uitgangspunten voor Peil.Digitale geletterdheid

Bij de uitwerking van het onderzoek dient rekening gehouden te worden met de onderstaande kaders.

2.2.1 Leerlingcompetenties en kenmerken van de deelnemende leerlingen, leerkrachten en scholen

Het onderzoek dat wordt gefinancierd in deze subsidieronde dient zich te richten op het samenstellen van het meetinstrumentarium en het verrichten van veldwerk voor het in kaart brengen van het onderwijs in digitale geletterdheid op basisscholen en de competenties van groep 8-leerlingen op het gebied van digitale geletterdheid (verder: DG-competenties). Ook de werving van scholen, de feedback aan de deelnemende scholen, het verrichten van analyses en het rapporteren hierover, zijn onderdeel van het onderzoek.

Instrumentarium DG-competenties

Peil.Digitale geletterdheid richt zich op het verzamelen van informatie over de DG-competenties einde basisonderwijs. Uitgangspunt voor de in het peilingsonderzoek in kaart te brengen DG-competenties is de uitwerking van deze competenties in de domeinbeschrijving ‘Digitale geletterdheid in het basisonderwijs. Domeinbeschrijving ten behoeve van peilingsonderzoek’ (Fisser & Strijker, 2019; zie bijlage op de financieringspagina bij deze call). Aanvragers dienen in ieder geval gegevens te verzamelen over de aspecten informatievaardigheden, ICT-basisvaardigheden (als randvoorwaarde) en onderdelen van mediawijsheid die hieraan raken. De informatie over de DG-competenties van leerlingen einde basisonderwijs dient uitdrukkelijk niet te worden verkregen via zelfrapportage.

Het instrumentarium wordt waar mogelijk samengesteld op basis van (delen van) in binnen- en buitenland bestaande instrumenten voor het meten van digitale geletterdheid. In de ‘Review digitale geletterdheid’ (Voogt en Van Braak, 2019; zie bijlage op de financieringspagina bij deze call) is een overzicht te vinden van bestaande instrumenten. De geschiktheid van deze bestaande instrumenten voor de leerlingpopulatie van dit peilingsonderzoek (groep 8-leerlingen van Nederlandse basisscholen) dient te worden onderzocht door middel van een pretest van voldoende omvang. Mochten de items niet geschikt blijken voor afname bij leerlingen aan het einde van het basisonderwijs, dan wordt van de aanvragers verwacht dat zij voor de betreffende inhouden zelf items ontwikkelen. Dat geldt ook daar waar de bestaande instrumenten onvoldoende (geschikte) items bevatten om de inhouden, zoals gespecificeerd op de vorige pagina van deze call en geoperationaliseerd in de domeinbeschrijving ‘Digitale geletterdheid in het basisonderwijs. Domeinbeschrijving ten behoeve van peilingsonderzoek’, in kaart te brengen. Ook deze nieuw ontwikkelde items worden voorafgaand aan het daadwerkelijke peilingsonderzoek onderzocht op geschiktheid door middel van een pretest van voldoende omvang.

Instrumentarium leerling-, leerkracht en schoolkenmerken en kenmerken van het onderwijs in digitale geletterdheid

Als onderdeel van dit onderzoek wordt tevens relevante informatie verzameld over kenmerken van het onderwijs in digitale geletterdheid en van de deelnemende leerlingen, leerkrachten en scholen. Wat betreft de algemene leerling- en leerkrachtkenmerken bieden de in paragraaf 2.2.3 geformuleerde onderzoeksvragen een kader voor de informatie die minimaal moet worden verzameld. In aanvulling daarop wordt de aanvragers verzocht om een conceptueel model op te stellen en in de aanvraag uit te werken. Dit model dient de basis te vormen voor het onderzoeken van de samenhang tussen de algemene en relevante domeinspecifieke kenmerken van leerlingen, leerkrachten en scholen (incl. het onderwijs in digitale geletterdheid) en de DG-competenties van de leerlingen einde basisonderwijs. Met domeinspecifieke kenmerken worden die kenmerken van leerlingen, leerkrachten en scholen bedoeld die betrekking hebben op het te peilen inhoudsgebied, in dit geval digitale geletterdheid. Bij deze domeinspecifieke kenmerken gaat het bijvoorbeeld om:

  • 1. de aanwezigheid en het gebruik van ICT-hulpmiddelen in de thuisomgeving (domeinspecifieke leerlingkenmerken);

  • 2. de attitude ten aanzien van ICT (domeinspecifieke leerling- en leerkrachtkenmerken);

  • 3. de beschikbaarheid van ICT-hulpmiddelen op de school, de aanwezigheid van een visie en geconcretiseerde leerdoelen op het gebied van digitale geletterdheid en de inrichting van het onderwijsleerproces op dit gebied (domeinspecifieke schoolkenmerken).

De bedoeling is in het conceptueel model die domeinspecifieke kenmerken van leerlingen, leerkrachten en scholen op te nemen die in dit peilingsonderzoek in kaart dienen te worden gebracht omdat ze naar verwachting samenhangen met de DG-competenties van de leerlingen einde basisonderwijs.

Van aanvragers wordt verwacht dat er, naast het afnemen van vragenlijsten bij leerkrachten van groep 8 en/of de schoolleiders, op alle deelnemende basisscholen ook verdiepende informatie wordt verzameld om zicht te krijgen op het onderwijs in digitale geletterdheid. Hiertoe wordt in ieder geval een groepsinterview gehouden over de inrichting van het onderwijs in digitale geletterdheid met de schoolleiding, de leerkracht(en) van groep 8 en indien aanwezig de ICT-coördinator. Aanvullend daarop wordt de aanvragers verzocht om in hun voorstel te specificeren welke andere verdiepende informatie zij bij welke doelgroepen (waaronder in ieder geval leerlingen) en met welk doel zouden willen verzamelen. De aanvullende dataverzameling mag in totaal (dus inclusief het groepsinterview) per school maximaal een halve dag in beslag nemen.

Het verzamelen van de aanvullende, verdiepende informatie op de aan het peilingsonderzoek deelnemende scholen wordt gedaan door inspecteurs (in de rol van onderzoekers), op basis van door aanvragers ontwikkelde instrumenten. De door de inspecteurs verzamelde data worden door de aanvragers verwerkt en geanalyseerd als onderdeel van het peilingsonderzoek. De aanvragers verzorgen een training voor inspecteurs in het gebruik van de ontwikkelde instrumenten. Met deze training en eventuele aanvullende voor te stellen maatregelen, waarborgen de aanvragers de kwaliteit van de door de inspecteurs verzamelde data.

2.2.2 Steekproefkader en uitsluitingscriteria

Steekproefkader

Het peilingsonderzoek vindt plaats bij een representatieve steekproef van scholen uit het basisonderwijs. De steekproef is van voldoende omvang om op stelselniveau valide en betrouwbare uitspraken te kunnen doen over de DG-competenties van leerlingen en het onderwijs in digitale geletterdheid op de basisscholen.

Steekproefkader basisonderwijs

De steekproefomvang voor het peilingsonderzoek in het basisonderwijs is 135 scholen1. Het streven is dat aanvragers hiervan 85% realiseren, dat betreft dus ongeveer 115 scholen. Indien op deze scholen sprake is van meerdere groepen 8, dienen al deze groepen aan het peilingsonderzoek deel te nemen. De leerlingen in groep 8 van deze scholen krijgen het door de aanvragers ontwikkelde instrumentarium voorgelegd om de DG-competenties in kaart te brengen. Ook vullen de leerlingen een door de aanvragers ontwikkelde vragenlijst in. De totale afname van deze instrumenten mag maximaal 2,5 uur (op dezelfde afnamedag) in beslag nemen. In het afnamedesign voor het onderzoek dienen aanvragers hiermee rekening te houden.

De steekproef voor het basisonderwijs wordt getrokken door de inspectie, in overleg met de aanvragers. De werving van de scholen vindt plaats door de aanvragers. Naast de steekproef van 135 scholen worden twee reservetranches van ieder 135 scholen getrokken. Uit de eerste tranche van steekproefscholen dient minimaal 50% van de scholen aan het peilingsonderzoek deel te nemen.

Uitsluitingscriteria

Aanvragers wordt gevraagd uitsluitingscriteria op het niveau van de leerlingen te formuleren en te verantwoorden. Uitgangspunt daarbij is dat alle exclusies samen niet meer dan 5% van de totale populatie mogen beslaan.

2.2.3 Onderzoeksvragen

In het onderzoek dienen ten minste de onderstaande onderzoeksvragen te worden beantwoord. Het in paragraaf 2.2.1 gevraagde conceptueel model vormt de basis voor het onderzoeken van de samenhang tussen de relevante kenmerken op het niveau van de leerling, leerkracht en school (incl. het onderwijs in digitale geletterdheid) en de DG-competenties.

Leerlingprestaties

  • 1. Wat is de verdeling van de DG-competenties van leerlingen aan het einde van het basisonderwijs? Beschrijf de range van competenties met specifieke aandacht voor de laagst scorende leerlingen, de gemiddelde leerlingen en de hoogst scorende leerlingen door middel van voorbeeldbeschrijvingen op de onderscheiden dimensies.

Samenhang prestaties met leerling- en leerkrachtkenmerken en factoren in het onderwijsleerproces

  • 2. Hoeveel variabiliteit in DG-competenties is toe te schrijven aan scholen en hoeveel aan leerlingen?

  • 3. Welke verschillen in DG-competenties zijn er tussen leerlingen naar algemene leerlingkenmerken (in ieder geval geslacht, leeftijd, opleidingsniveau ouders en vaardigheid begrijpend lezen2)?

  • 4. Welke verschillen in DG-competenties zijn er tussen leerlingen naar domeinspecifieke leerlingkenmerken (zoals attitude ten aanzien van ICT, bezit van ICT en gebruik van ICT)?

  • 5. Welke verschillen in DG-competenties zijn er tussen leerlingen naar algemene leerkrachtkenmerken (in ieder geval geslacht, leeftijd en leservaring)?

  • 6. Welke verschillen in DG-competenties zijn er tussen leerlingen naar domeinspecifieke leerkrachtkenmerken (zoals attitude ten aanzien van ICT, gebruik en professionalisering)?

  • 7. Hoe kunnen de deelnemende scholen worden getypeerd als het gaat om algemene (zoals demografische kenmerken) en domeinspecifieke kenmerken van het onderwijsleerproces (zoals gespecificeerd in het conceptueel model) op het niveau van de school?

  • 8. Welke verschillen in DG-competenties zijn er tussen leerlingen naar algemene en domeinspecifieke kenmerken van het onderwijsleerproces?

  • 9. In welke mate verschillen scholen in het onderwijs in digitale geletterdheid en in hoeverre hangen deze verschillen samen met verschillen in DG-competenties?

  • 10. Welke kenmerken van leerlingen, leerkrachten, scholen en het onderwijs in digitale geletterdheid zijn in onderlinge samenhang mogelijke verklarende variabelen voor verschillen in DG-competenties?

2.2.4 Producten, tussenproducten en looptijd onderzoek Het onderzoek leidt tot de volgende tussenproducten:
  • Set instrumenten voor het peilingsonderzoek, bij voorkeur samengesteld uit bestaande instrumenten, aangevuld met nieuw ontwikkelde items. Onderdeel van het peilingsonderzoek vormt een pretest van het instrumentarium op niet aan het hoofdonderzoek deelnemende scholen. Voor de pretest werven de aanvragers scholen, nemen ze de pretest af en verantwoorden deze.

  • Afnamedesign: toedeling van de instrumenten aan scholen en leerlingen voor de pretest en de daadwerkelijke afname.

  • Instructie, handleiding en materialen voor de afname (incl. de materialen voor de verdiepende informatieverzameling over het onderwijs in digitale geletterdheid).

  • Analyseplan. In het analyseplan wordt gespecificeerd welke analyses worden uitgevoerd om de kwaliteit van het instrumentarium te bepalen. Daarnaast wordt aangegeven welke analysetechnieken worden ingezet ter beantwoording van de onderzoeksvragen.

Het onderzoek leidt tot de volgende eindproducten:

  • Rapportage over de DG-competenties voor de deelnemende scholen (incl. informatie over het onderwijs in digitale geletterdheid op de scholen).

  • Eindrapport en een databestand van het peilingsonderzoek dat in een voorgeschreven (nader overeen te komen) format wordt opgeleverd aan de inspectie. Na publicatie van het eindrapport worden de data, met uitzondering van de items en in overleg met de inspectie, ontsloten in Data Archiving and Networked Services (DANS) ten behoeve van nader onderzoek en publicaties.

Het eindrapport bevat ten minste:

  • Een beschrijving van de opzet van het onderzoek, de werving en de respons (incl. verantwoording respons/representativiteit en non-respons analyse).

  • De opzet en uitvoering van het veldwerk en de dataverzameling (incl. een beschrijving en verantwoording van de kwaliteit van het databestand en de kwaliteit van de data van het verdiepend onderzoek).

  • Een beschrijving en verantwoording van het gebruikte instrumentarium (incl. gegevens als schaling, betrouwbaarheid en validiteit van de gehanteerde instrumenten).

  • De resultaten van de analyses ter beantwoording van de onderzoeksvragen.

De inspectie zal aan de hand van het eindrapport van de aanvragers zelf publiceren over de resultaten van het peilingsonderzoek. Nadat het rapport van de inspectie is verschenen (maximaal een jaar na oplevering van het eindrapport door de aanvragers), kunnen de aanvragers zelf over het door hen uitgevoerde onderzoek publiceren.

Looptijd onderzoek

Globaal genomen dient de werving voor de peiling vóór de zomervakantie van 2020 aan te vangen en de dataverzameling voor de peiling in het voorjaar van 2021. De feedback aan de deelnemende scholen dient uiterlijk juni 2021 aan de deelnemende scholen te worden toegestuurd. Tot slot dienen de eindrapportage en het databestand uiterlijk eind december 2021 te worden opgeleverd.

3 Richtlijnen voor aanvragers

3.1 Wie kan aanvragen

Aanvragen kunnen worden ingediend door onderzoeker(s) met een aanstelling voor ten minste de looptijd van het project bij een (onderzoeksinstelling die gelieerd is aan een) universiteit, een instelling voor hoger beroepsonderwijs, of een andere onderzoeksinstelling in Nederland waar onafhankelijk onderwijsonderzoek wordt uitgevoerd.

Het onderzoeksproject dient te worden uitgevoerd door een consortium, dat wil zeggen een samenwerkingsverband van bovengenoemde onderzoeker(s). In het consortium is, naast inhoudelijke expertise op het gebied van digitale geletterdheid, expertise op het gebied van instrumentontwikkeling, dataverzameling en data-analyse aanwezig. Daarnaast is kennis van het Nederlandse onderwijsveld (bij voorkeur van het basisonderwijs) vereist, evenals het hebben van een netwerk daarbinnen. Ook commerciële bedrijven (denk aan toetsontwikkelaars) kunnen deel uitmaken van een consortium.

Binnen een consortium dient één persoon aangewezen te worden die als hoofdaanvrager en projectleider van het onderzoek optreedt. De projectleider is dus dezelfde persoon als de hoofdaanvrager. Deze persoon dient het voorstel in via ISAAC, het elektronische indiensysteem van NWO, ontvangt alle berichten van het NRO die voor het consortium bedoeld zijn tijdens de beoordelingsprocedure, en is na eventuele toekenning aanspreekpunt en verantwoordelijk voor het door het NRO te financieren onderzoeksproject.

Op alle personen, inclusief de medewerkers van NWO, die betrokken zijn bij de beoordeling van en besluitvorming over aanvragen die in het kader van deze call for proposals worden ingediend is de NWO Code Persoonlijke Belangen van toepassing. De Code Persoonlijke Belangen noemt persoonlijke belangen die deelname aan het beoordelingsproces zonder meer uitsluiten en persoonlijke belangen waarbij een afweging moet worden gemaakt of en onder welke voorwaarden deelgenomen kan worden aan het beoordelingsproces. Op grond van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht dient tevens de schijn van vooringenomenheid te worden uitgesloten. Voor wat betreft het kunnen indienen van een aanvraag betekent dit concreet dat leden van de beoordelingscommissie niet tevens aanvrager kunnen zijn in deze subsidieronde. Dit geldt ook voor leden van de programmaraden, programmacommissies en de Stuurgroep van het NRO, indien zij betrokken zijn bij de beoordeling en/of besluitvorming van deze ronde.

3.2 Wat kan aangevraagd worden

Voor deze subsidieronde Peil.Digitale geletterdheid is een totaalbudget van 450.000 euro beschikbaar. Aanvragen kunnen worden ingediend met een looptijd passend bij de looptijd van het peilingsonderzoek en een budget van maximaal 450.000 euro. Er wordt maximaal één voorstel gehonoreerd.

Er kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van de direct aan het project verbonden personele en materiële kosten. Alle kosten dienen inhoudelijk gemotiveerd te worden. Er kan alleen subsidie worden aangevraagd voor de kosten van personen en instellingen die in Nederland gevestigd zijn.

De NCO-programmacommissie behoudt zich het recht voor bij de toekenning van een aanvraag, vanwege budgettaire en inhoudelijke overwegingen, niet het gehele aangevraagde budget toe te kennen.

3.2.1 Personele kosten

Subsidie kan worden aangevraagd voor de salariskosten van voor het onderzoek aan te stellen personeel. Het betreft in elk geval de salariskosten van wetenschappelijk personeel en incidenteel die van niet-wetenschappelijk personeel. Voor de personele kosten wordt onderscheid gemaakt in personeel verbonden aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen en personeel verbonden aan overige organisaties.

3.2.1.1. 1 Personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen (waaronder universiteiten, middelbaar of hoger beroepsonderwijs, instellingen voor voor- en vroegschoolse educatie, instellingen voor primair en voortgezet onderwijs)

Voor personeel verbonden aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • Postdocs (aangesteld aan een universiteit)

Voor de aanstelling van postdocs op het project is het met de VSNU gesloten Akkoord Bekostiging Wetenschappelijk Onderzoek inclusief bijbehorende meest recente salaristarieven http://www.nwo.nl/financiering/hoe-werkt-dat/salaristabellen van toepassing.

Bij een voltijdsaanstelling voor de duur van het onderzoek wordt een maximale benchfee van 5.000 euro ter beschikking gesteld. Bij een aanstelling in deeltijd wordt de benchfee naar rato toegekend. Deze benchfee is bedoeld voor kosten ter stimulering van de wetenschappelijke carrière van de door het NRO gefinancierde onderzoeker (bijvoorbeeld congresbezoek, publicatie van de dissertatie).

  • Overig personeel

Overig personeel verbonden aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen, waaronder personeel met een vast dienstverband, moeten uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag) gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 2017:

Secretariaat

€ 53/424

Junior/onderzoeksassistentie WP en NWP/docenten

€ 72/576

Medior/universitair docenten/docent-onderzoekers

€ 87/696

Senior/universitair hoofddocenten

€ 95/760

Directie/hoogleraar/lector

€ 119/952

De genoemde tarieven zijn gebaseerd op het kostendekkend tarief inclusief de hierbij geldende opslagen. Het kostendekkend tarief omvat het gemiddeld bruto salaris inclusief verwachte loonontwikkeling, vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering, werkgeverslasten plus een opslag voor overhead.

3.2.1.2. 2 Personeel aan overige organisaties

Personeel aan overige organisaties moet uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag) gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 2017:

Ondersteuning

€ 55/440

Junior

€ 81/648

Medior

€ 130/1.040

Senior/directie

€ 139/1.112

De genoemde tarieven zijn gebaseerd op het kosten-plus tarief exclusief btw, inclusief de hierbij geldende opslagen. Het kosten-plus tarief omvat het gemiddeld bruto salaris inclusief verwachte loonontwikkeling, vakantie- uitkering, eindejaarsuitkering, werkgeverslasten, een opslag voor overhead plus een winstopslag.

Op www.nro.nl/projectbeheer is de Handleiding Overheidstarieven 2017 te vinden met hierin een nadere toelichting op bovenstaande tarieven.

In de aanvraag dient te worden aangegeven hoe de aangevraagde personele kosten verdeeld worden over de verschillende leden van het consortium (indien van toepassing) met de overwegingen achter deze verdeling. In de aanvraag worden per type personeel de dagtarieven opgenomen met een maximum van bovenstaande tarieven; een lager tarief mag worden opgenomen. Deze tarieven zijn vervolgens bindend. Dit betekent dat de in de aanvraag op te nemen uurtarieven worden aangehouden bij een eventuele toekenning en uiteindelijke subsidievaststelling.

De hoofdaanvrager is verantwoordelijk voor de verdeling van het budget over de leden van het consortium. Ten behoeve van de samenwerking tussen de consortiumpartners en ter voorkoming van de afdracht van btw kan een overeenkomst worden opgesteld. Voor een voorbeeld van een dergelijke kostendeelovereenkomst zie www.nro.nl/projectbeheer.

3.2.2 Materiële kosten

In een aanvraag kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van materiële kosten, zoals:

  • de aanschaf van speciaal voor het onderzoek benodigde apparatuur, gebruiksgoederen;

  • kosten voor het houden van enquêtes, het doen van experimenten en testonderzoek, en de aanschaf van databestanden;

  • reizen die noodzakelijk zijn in verband met het onderzoek;

  • studentassistentie. Hierbij geldt een maximaal uurtarief van € 25;

  • kosten die verband houden met disseminatie van onderzoeksresultaten, op toegankelijke wijze ter beschikking stellen van onderzoeksdata, kennisoverdracht en kennisbenutting;

  • internationaliseringskosten.

Let op: congresbezoek van postdocs wordt bekostigd vanuit de benchfee. Dit betreft een vergoeding van maximaal 5.000 euro. Congresbezoek voor het overige personeel kan worden aangevraagd als ‘congreskosten overig personeel’.

Uitsluitend kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het onderzoek zijn subsidiabel. Er kunnen derhalve bijvoorbeeld geen huisvestings-, overhead-, onderhouds- of afschrijvingskosten uit het materiële budget worden bekostigd.

De kosten van apparatuur, van verbruiksgoederen of van administratieve of technische hulp die tot het gebruikelijke voorzieningenpakket van een onderzoeksinstelling gerekend moeten worden, en de kosten voor computergebruik bij rekencentra, alsmede voor het gebruik van laboratoria komen niet in aanmerking voor subsidiëring, tenzij het onderzoek een gebruik van faciliteiten met zich meebrengt dat aantoonbaar uitgaat boven het normale gebruik. Daarnaast komen kosten voor begeleiding van een postdoc niet voor vergoeding in aanmerking.

Internationaliseringskosten

Kosten voor internationalisering van het beoogde onderzoek kunnen, indien ze niet worden vergoed door de eigen instelling en indien ze zijn gespecificeerd en gemotiveerd in de aanvraag, voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreft de kosten van:

  • reizen naar en verblijf in het buitenland voor onderzoeksdoeleinden of een werkbezoek in het kader van NRO-onderzoek;

  • reizen naar en verblijf in het buitenland voor aan het onderzoek verbonden personen die uitgenodigd worden voor de presentatie van onderzoeksresultaten in een workshop of expertmeeting aldaar;

  • de organisatie van workshops in Nederland, alsmede de kosten van reizen naar en verblijf in Nederland voor buitenlandse begeleiders of onderzoekers die uitgenodigd worden voor de presentatie van onderzoeksresultaten op een workshop of expertmeeting in het kader van NRO- onderzoek;

  • reizen naar en verblijf in het buitenland voor het (mede)presenteren door aan het onderzoek verbonden personen van de resultaten van NRO-onderzoek op een internationaal congres. Kosten van promovendi en postdocs voor dit doeleinde, vallen onder de benchfee en gelden als maximum.

Kennisbenutting

Aangezien de inspectie zelf een publieksvriendelijke rapportage zal publiceren op basis van het aangeleverde eindrapport van de aanvragers, betreffen de kosten voor kennisbenutting enkel:

  • eventuele kosten voor het in afstemming met de inspectie en het NRO organiseren van bijeenkomsten voor (specifieke) doelgroepen om eindresultaten te presenteren.

De kosten voor kennisbenutting moeten gespecificeerd en toegelicht worden in de begroting van de aanvraag. Kosten van personeel binnen het consortium voor kennisbenuttingsactiviteiten worden in het aanvraagformulier opgegeven onder ‘personele kosten’ en niet onder de post ‘kennisbenutting’, die valt onder ‘materiële kosten’.

Materiële kosten dienen zowel inhoudelijk gemotiveerd als financieel onderbouwd te worden.

3.3 Wanneer kan aangevraagd worden

De deadline voor het indienen van intentieverklaringen is 3 oktober 2019, om 14:00:00 uur CE(S)T.

De deadline voor het indienen van aanvragen is 31 oktober 2019, om 14:00 uur CE(S)T.

Bij het indienen van uw aanvraag in ISAAC dient u ook online nog gegevens in te voeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

3.4 Het opstellen van de aanvraag

  • Download het aanvraagformulier vanuit het online aanvraagsysteem ISAAC of vanaf de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument).

  • Vul het aanvraagformulier in.

  • Sla het formulier op als pdf en upload het in ISAAC.

Het uitgangspunt bij het opstellen van een aanvraag wordt gevormd door deze call for proposals.

Uw aanvraag dient in het Nederlands te worden opgesteld.

Disciplinecodes

Het is verplicht om in het aanvraagformulier een of meerdere disciplinecode(s) in te vullen die van toepassing is/zijn op het voorgestelde onderzoek. U kunt hiervoor alleen gebruik maken van de NWO-disciplinecodes, te vinden via www.nwo.nl/disciplinecodes. Het is verplicht om deze informatie ook in ISAAC in te vullen in het tabblad “Algemeen” bij “Disciplines” voor u de aanvraag indient.

In zowel het aanvraagformulier als ISAAC hoort daar in ieder geval altijd de disciplinecode voor “Onderwijswetenschappen” (41.90.00) tussen te staan. U zet in rangorde van boven naar onder de belangrijkste (sub)disciplines.

3.5 Subsidievoorwaarden

Op alle aanvragen zijn de NWO-subsidieregeling 2017 en het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek van toepassing.

Open Access

Alle wetenschappelijke publicaties van onderzoek dat is gefinancierd op basis van toekenningen voortvloeiend uit deze call for proposals dienen onmiddellijk (op het moment van publicatie, dus nadat de publicatie van de inspectie is verschenen) wereldwijd vrij toegankelijk te zijn (Open Access). Er zijn verschillende manieren voor onderzoekers om Open Access te publiceren. Een uitgebreide toelichting hierop vindt u op www.nwo.nl/openscience.

Projectresultaten moeten zo spoedig mogelijk na het verschijnen van de publicatie van de inspectie worden gepubliceerd, ook wanneer sprake is van te verwachten exploitatierechten.

Datamanagement

Bij goed onderzoek hoort verantwoord datamanagement. NWO wil dat onderzoeksdata die voortkomen uit met publieke middelen gefinancierd onderzoek zo veel mogelijk ‘vrij’ en duurzaam beschikbaar komen voor hergebruik door andere onderzoekers. NWO wil bovendien het bewustzijn bij onderzoekers over het belang van verantwoord datamanagement vergroten. Aanvragen dienen daarom te voldoen aan het datamanagementprotocol van NWO. Dit protocol bestaat uit twee stappen:

  • 1. Datamanagementparagraaf

    De datamanagementparagraaf maakt deel uit van de uitgewerkte onderzoeksaanvraag. Onderzoekers dienen vier vragen te beantwoorden over datamanagement binnen hun beoogde onderzoeksproject. Zij worden dus gevraagd reeds voor aanvang van het onderzoek te bedenken hoe de verzamelde data geordend en gecategoriseerd moeten worden zodat zij vrij beschikbaar kunnen worden gesteld. Vaak zullen al bij het tot stand komen van de data en de analyse daarvan maatregelen getroffen moeten worden om opslag en deling later mogelijk te maken.

    Onderzoekers kunnen, in overleg met de inspectie, zelf aangeven welke onderzoeksdata zij voor opslag en hergebruik relevant achten.

  • 2. Datamanagementplan

    Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de datamanagementparagraaf uit te werken tot een datamanagementplan. Het datamanagementplan is een concrete uitwerking van de datamanagementparagraaf. De onderzoeker beschrijft in het plan of gebruik gemaakt wordt van bestaande data of dat het om een nieuwe dataverzameling gaat en hoe de dataverzameling dan FAIR: vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar gemaakt wordt. Uiterlijk een maand na honorering van de aanvraag moet dat plan via ISAAC zijn ingediend bij NWO. NWO keurt het plan zo snel mogelijk goed. Goedkeuring van het datamanagementplan door NWO is voorwaarde voor de subsidieverlening. Het plan kan tijdens het onderzoek worden bijgesteld.

    Meer informatie over het datamanagementprotocol van NWO staat op: www.nwo.nl/datamanagement.

NARCIS

Bij aanvang van het onderzoek dient melding gemaakt te worden bij NARCIS, de Nederlandse onderzoekdatabank van Data Archiving and Networked Services (DANS) van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Dit ten behoeve van opname van de onderzoeksbeschrijving in de databank van NARCIS: www.narcis.nl. Het onderzoek wordt dan na aanmelding binnen 5 werkdagen opgenomen in NARCIS en krijgt daarbij een uniek onderzoeknummer (OND-nummer). Daarmee is het bekend voor andere onderzoekers.

DANS

Alle producten en tussenproducten, met name databestanden met onderzoeksgegevens die zich lenen voor meervoudig gebruik dienen door de onderzoekers, geschoond van de vertrouwelijke gegevens, de gerubriceerde gegevens en de gegevens waarvan op grond van de wet- en regelgeving het openbaar maken achterwege moet blijven, binnen drie maanden na publicatie van de rapportage door de inspectie aangeboden te worden aan het online archiveringssysteem EASY van Data Archiving and Networked Services (DANS) van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW, i.c. www.easy.dans.knaw.nl), onder vermelding van het unieke OND-nummer.

Databestanden dienen voorzien te zijn van documentatie conform de richtlijnen van DANS. Na opname van de databestanden in EASY wordt een Persistent Identifier van het databestand toegekend door DANS.

Na toekenning

Uiterste startdatum

De studie dient direct na toekenning te beginnen met de instrumentontwikkeling, ter voorbereiding op de peiling die in het voorjaar van 2021 moet plaatsvinden, anders kan het subsidiebesluit worden ingetrokken.

Voor de start van het project stuurt u de volgende startdocumenten toe aan het NRO:

  • een volledig ingevuld en ondertekend projectmeldingsformulier (PMF);

  • Bij iedere aanstelling van een postdoc op het project stuurt u tevens een volledig ingevuld en ondertekend personeelsinformatieformulier (PIF) toe;

  • een formulier ‘deelnameverklaring’ ondertekend door alle partners in het consortium.

U kunt alle documenten downloaden via www.nwo.nl/nroprojectbeheer.

Juridisch kader

Voor het peilingsonderzoek zullen persoonsgegevens verwerkt worden. Onderzoekers dienen na toekenning met het NRO (NWO) en de Inspectie van het Onderwijs af te stemmen over de grondslag en voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het peilingsonderzoek.

Startgesprek

Het project zal aanvangen met een startgesprek, waarin in overleg met een begeleidingscommissie de nadere invulling van de aanpak – binnen de door de aanvragers voorgestelde kaders – wordt vastgelegd. De begeleidingscommissie bestaat uit een vertegenwoordiging van de inspectie en inhoudsdeskundigen. De startgesprekken vinden plaats in de week van 27 januari 2020.

Tussentijdse wijzigingen melden

Op de hoofdaanvrager van wie een project is gehonoreerd rust de verplichting om, conform de algemene subsidievoorwaarden, eventuele afwijkingen in de planning of uitvoering van het onderzoek, onmiddellijk en met redenen omkleed voor te leggen aan het NRO-bureau.

Voor budgetverschuivingen geldt dat een verschuiving tussen personeel en materieel en binnen personeel altijd dient te worden voorgelegd aan het NRO. Een verschuiving binnen het materieel budget behoeft alleen te worden voorgelegd indien:

  • de verschuiving gevolgen heeft voor de inhoud, planning en/of beoogde opbrengsten van het onderzoek;

  • de verschuiving groter is dan 20% van het totale materieel budget of groter is dan 5.000 euro.

Monitoring voortgang onderzoek

Tijdens het traject vindt regelmatig overleg plaats tussen de aanvragers en de begeleidingscommissie. Het NRO monitort in samenspraak met deze begeleidingscommissie de voortgang en evalueert de resultaten van het gesubsidieerde onderzoek op basis van de in de aanvraag vermelde planning en beoogde opbrengsten. Het onderzoek dient de in de call voor proposals voorgeschreven planning en fasering te volgen. Indien hierop een afwijking wordt geconstateerd, behoudt de NCO-programmacommissie zich het recht voor betaling van tranches aan te houden, en de subsidie lager vast te stellen en/of in te trekken. Bij de toekenning van de subsidie ontvangt de hoofdaanvrager een nader uitgewerkte toetsings- en evaluatieprocedure.

Daarnaast verlangt het NRO dat gedurende de looptijd, en tot twee jaar na de looptijd van het project, iedere publicatie of andere vorm van output volgens het Standaard Evaluatie Protocol (SEP) afzonderlijk wordt geregistreerd in ISAAC; het elektronische indiensysteem van NWO op www.isaac.nwo.nl. Daar is een uitgebreide beschrijving te vinden van de stappen voor het registreren van producten in ISAAC.

Beoordeling output

De aan te besteden werkzaamheden voor het peilingsonderzoek eindigen met het opleveren van het in paragraaf 2.2.5 gespecificeerde eindrapport en een databestand. Dit eindrapport en databestand worden beoordeeld op kwaliteit door de begeleidingscommissie. De begeleidingscommissie stelt een advies op dat ter bekrachtiging aan de NCO-programmacommissie wordt voorgelegd.

Eindverslag en financiële verantwoording

Uiterlijk binnen drie maanden na afronding van het onderzoek dient de hoofdaanvrager een eindverslag en een financiële verantwoording in via ISAAC. Alle tot dan toe in het kader van het project gerealiseerde en in de aanvraag genoemde output dient de hoofdaanvrager tevens afzonderlijk te registreren in ISAAC. Na goedkeuring van het eindverslag wordt de subsidieperiode afgesloten en de definitieve subsidie vastgesteld.

3.6 Het indienen van een aanvraag

Het indienen van een aanvraag kan alleen via het online aanvraagsysteem ISAAC. Aanvragen die niet via ISAAC zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Een hoofdaanvrager is verplicht zijn/haar aanvraag via zijn/haar eigen ISAAC-account in te dienen. Indien de hoofdaanvrager nog geen ISAAC-account heeft, dient hij/zij dat minimaal een dag voor het indienen aan te maken. Dit om eventuele aanmeldproblemen op tijd te kunnen verhelpen. Indien de hoofdaanvrager al een account bij NWO heeft, hoeft deze geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen.

Bij het indienen van uw aanvraag in ISAAC dient u ook online nog gegevens in te voeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Wanneer een hoofd- en/of medeaanvrager bij een organisatie werkt die niet is opgenomen in de database van ISAAC, kan dit gemeld worden via relatiebeheer@nwo.nl. De organisatie zal dan worden toegevoegd. Aangezien enige dagen nodig zijn om het verzoek te verwerken, dient dit uiterlijk een week voor de deadline gemeld te worden.

Voor vragen van technische aard verzoeken wij u contact op te nemen met de ISAAC-helpdesk, zie paragraaf 5.1.2.

4 Beoordelingsprocedure

4.1 Procedure

De eerste stap in de beoordelingsprocedure is een toets of de aanvraag in behandeling genomen kan worden. Hiervoor worden de voorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze call for proposals toegepast.

Voor alle bij de beoordeling en/of besluitneming betrokken personen en betrokken NWO-medewerkers is de Code persoonlijke belangen van toepassing.

De datamanagementparagraaf in de aanvraag wordt niet beoordeeld en derhalve ook niet meegewogen in de beslissing om een aanvraag al of niet toe te kennen. De commissie kan wel advies geven met betrekking tot de datamanagementparagraaf. Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de paragraaf uit te werken in een datamanagementplan. Aanvragers kunnen hierbij gebruik maken van het advies van de commissie. Het project kan van start gaan zodra het datamanagementplan is goedgekeurd door NWO.

NWO voorziet alle uitgewerkte aanvragen van een kwalificatie. Deze kwalificatie wordt aan de aanvrager bekend gemaakt bij het besluit over al dan niet toekennen van financiering.

Om voor financiering in aanmerking te kunnen komen, dient een aanvraag ten minste de kwalificatie excellent/zeer goed/goed te krijgen.

De kwalificatie kent de volgende categorieën:

  • excellent

  • zeer goed

  • goed

  • ontoereikend

  • komt niet in aanmerking voor de volgende fase van de NWO-beoordelingsprocedure (geldt alleen voor financieringsinstrumenten met een voorselectie)

Voor meer informatie over de kwalificaties zie: http://www.nwo.nl/kwalificaties.

In deze subsidieronde is gekozen voor een procedure met uitgewerkte aanvragen.

De procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • Indiening van intentieverklaringen

  • Indiening van aanvragen

  • In behandeling nemen van de aanvragen

  • Voorselectie (optioneel)

  • Preadvisering beoordelingscommissie

  • Interviews door de beoordelingscommissie

  • Beoordeling door de beoordelingscommissie

  • Besluitvorming NCO-programmacommissie

Vanwege de in de beoordelingscommissie aanwezige expertise en het tijdpad voor het onderzoek is besloten gebruik te maken van de mogelijkheid gegeven bij artikel 2.2.4 van de NWO Subsidieregeling 2017 om een afwijkende selectieprocedure te volgen ten aanzien van advisering, beoordeling en besluitvorming. Deze afwijking houdt in dat de beoordelingsprocedure zonder inschakeling van referenten zal worden uitgevoerd.

Op grond van het tijdpad en de gevraagde expertise van de aanvragers is besloten gebruik te maken van de mogelijkheid bij artikel 2.2.6. van de NWO Subsidieregeling 2017 om interviews te houden met de aanvragers.

Indiening van in tentieverklaringen

Door middel van een intentieverklaring geeft u aan dat u een aanvraag wilt indienen voor deze call for proposals. De intentieverklaring is bedoeld om de aanvragers te informeren over het te verwachten aantal aanvragen en om het bureau te informeren ten behoeve van volgende stappen in de procedure. Voor indiening van de intentieverklaring is een standaardformulier beschikbaar. Intentieverklaringen dienen uiterlijk 3 oktober 2019, 14:00:00 uur via ISAAC ontvangen te zijn. Het indienen van een intentieverklaring is verplicht. Het is verplicht om bij de intentieverklaring definitieve opgave te doen van de namen van hoofdaanvrager en medeaanvragers. U kunt hier niet meer van afwijken in het aanvraagformulier. Ontvangst van de intentieverklaring zal bevestigd worden aan de hoofdaanvrager. Het is mogelijk om een intentieverklaring in te trekken. U wordt gevraagd om dit via e-mail aan het NRO kenbaar te maken, en wanneer de verklaring via ISAAC is ingediend in ISAAC terug te trekken.

Indiening van aanvragen

Voor indiening van de uitgewerkte aanvraag is een standaardformulier beschikbaar. Aanvragers dienen zich te houden aan de in dit formulier opgenomen vragen en de toelichting hierop, alsmede aan de richtlijnen voor het maximale aantal woorden en pagina’s.

Volledig ingevulde aanvraagformulieren dienen uiterlijk 31 oktober 2019, 14:00:00 uur via ISAAC te zijn ontvangen. Na genoemd tijdstip is indiening niet meer mogelijk. Na ontvangst van de aanvraag ontvangt de indiener hiervan een bevestiging.

In behandeling nemen van de aanvragen

Zo spoedig mogelijk na indiening van het voorstel krijgt de hoofdaanvrager bericht over het al dan niet in behandeling nemen van de aanvraag. Het NRO-secretariaat bepaalt dat aan de hand van een aantal administratief- technische criteria. Deze staan vermeld in paragraaf 4.2.1. Een aanvraag die niet voldoet aan een van de genoemde criteria, wordt niet in behandeling genomen.

Voorselectie (optioneel)

Bij grote aantallen uitgewerkte aanvragen kan de NCO-programmacommissie ervoor kiezen om een voorselectie te houden (art. 2.2.3 NWO Subsidieregeling 2017). Hierbij is het aantal ingediende aanvragen minimaal vier maal groter dan het aantal honoreringen. Bij een voorselectie worden de aanvragen globaal op de beoordelingscriteria beoordeeld. De beoordelingscommissie geeft de aanvrager gelegenheid tot wederhoor en adviseert vervolgens de NCO-programmacommissie. Vervolgens besluit de NCO-programmacommissie de minder kansrijke aanvragen terzijde te schuiven.

Preadvisering beoordelingscommissie

Elke aanvraag wordt allereerst voor commentaar voorgelegd aan leden van de beoordelingscommissie (de preadviseurs). De preadviseurs geven schriftelijk een inhoudelijk en beargumenteerd commentaar op het voorstel. Zij formuleren dit commentaar aan de hand van de beoordelingscriteria, die vermeld staan in paragraaf 4.2.2.

Daarnaast geven de preadviseurs voor elk hoofdcriterium een score. De preadviseurs mogen geen persoonlijke belangen hebben bij de aanvragen waarover zij adviseren.

Interviews door de beoordelingscommissie (weerwoord)

De hoofdaanvrager ontvangt de geanonimiseerde preadviezen op de aanvraag en krijgt minimaal een week de gelegenheid een weerwoord voor te bereiden. Dit weerwoord wordt geformuleerd tijdens het interview met de beoordelingscommissie. Indien de teneur van de preadviezen overwegend negatief is, wordt het consortium dringend aangeraden om de aanvraag terug te trekken. De kans op een positieve beoordeling is over het algemeen namelijk klein bij overwegend negatieve preadviezen. Indien het consortium besluit de aanvraag terug te trekken, dan dient de hoofdaanvrager dit zo snel mogelijk per e-mail aan het bureau te melden en de aanvraag in ISAAC in te trekken.

Beoordeling door de beoordelingscommissie

De aanvragen, preadviezen en weerwoorden fungeren als startpunt voor de bespreking door de beoordelingscommissie. De beoordelingscommissie wordt door de NCO-programmacommissie ingesteld en gekozen op basis van expertise.

De commissie stelt naar aanleiding van de bespreking een schriftelijk advies op voor de NCO-programmacommissie over de kwaliteit en prioritering van de aanvragen, uitgaande van de beoordelingscriteria. Dit advies wordt ook voorgelegd aan de inspectie. Het voorstel als geheel dient ten minste als ‘goed’, en per hoofdcriterium ten minste als ‘goed’ gekwalificeerd te worden om in aanmerking te komen voor honorering.

De kwalificaties komen tot stand op basis van scores per criterium volgens de NWO scoretabel (op een schaal van 1 tot 9, waarbij ‘1’ excellent is en ‘9’ zeer matig). Indien na beoordeling blijkt dat twee of meer aanvragen met dezelfde gewogen totaalscore (twee decimalen achter de komma) gelijk eindigen, en deze aanvragen bevinden zich op de grens van honorering binnen het subsidieplafond, dan zal de aanvraag die de hoogste score heeft behaald op het criterium ‘kwaliteit van het onderzoeksplan’ als hoogste eindigen. Als ook dan aanvragen gelijk eindigen, zal de aanvraag die de hoogste score heeft behaald op het criterium ‘kwaliteit van het beoogde instrumentarium’ als hoogste eindigen. Als ook dan aanvragen gelijk eindigen bepaalt de commissie met behulp van een (anonieme) meerderheidsstemming de rangorde (art. 2.2.7. lid 3 sub a, onderdeel iv NWO Subsidieregeling 2017). Mochten de stemmen staken zal het NRO door middel van een door een notaris uit te voeren loting de prioritering vaststellen.

Besluitvorming NCO- programmacommissie

Het advies van de beoordelingscommissie en de gevolgde procedure worden door de NCO-programmacommissie getoetst. Vervolgens stelt deze de definitieve kwalificaties vast en besluit welke aanvraag wordt gehonoreerd.

Daarbij kan de NCO-programmacommissie beleidsmatige overwegingen in aanmerking nemen (zie paragraaf 4.2.3).

Bezwaar en beroep

Voor het indienen van formele bezwaren tegen beslissingen in het kader van de subsidieronde Peil.Digitale geletterdheid staan, waar van toepassing, de geldende bezwaar- en beroepsprocedures open.

Voorlopig tijdpad

3 oktober 2019

Indienen intentieverklaringen

31 oktober 2019

Indienen aanvragen

Eind november/begin december 2019

Opstellen preadviezen

9 – 13 december 2019

Beoordelingsvergadering

Eerste helft januari 2020

Besluitvorming NCO-programmacommissie

Medio januari 2020

Bekendmaking uitslag

27 – 31 januari 2020

Startgesprek

Aanpassingen tijdpad

Het kan zijn dat het NRO het noodzakelijk acht om tijdens de lopende procedure nog aanpassingen in het tijdpad van deze subsidieronde aan te brengen.

4.2 Criteria

4.2.1 Formele ontvankelijkheidscriteria

Om in aanmerking te komen voor toelating tot de beoordelingsprocedure dient iedere aanvraag te voldoen aan een aantal formele voorwaarden, zoals hieronder beschreven. Aanvragen zullen eerst op deze voorwaarden worden getoetst. Alleen aanvragen die aan de onderstaande voorwaarden voldoen, zullen tot de beoordelingsprocedure worden toegelaten:

  • de aanvraag is ingediend door een persoon die aan de gestelde eisen in paragraaf 3.1 voldoet;

  • het aanvraagformulier is, na eventueel verzoek tot aanvulling of wijziging, juist, compleet en volgens de instructies ingevuld;

  • de aanvraag is ingediend via het ISAAC-account van de hoofdaanvrager;

  • de aanvraag is tijdig ingediend;

  • de aanvraag is in het Nederlands opgesteld;

  • de aanvraag valt binnen de thematiek van deze call for proposals, zoals uitgewerkt in hoofdstuk 2;

  • het budget is volgens de richtlijnen in de call for proposals opgesteld;

  • de periode waarover subsidie wordt aangevraagd is passend bij de looptijd van het peilingsonderzoek.

Aanvragers worden gevraagd om zich na indiening van een aanvraag beschikbaar te houden om eventuele wijzigingen door te voeren om (alsnog) te voldoen aan de ontvankelijkheidscriteria.

4.2.2 Inhoudelijke beoordelingscriteria

De onderzoeksvoorstellen voor deze call for proposals worden inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1. De kwaliteit van het onderzoeksplan (35%)

  • 2. De kwaliteit van het beoogde instrumentarium (20%)

  • 3. De kwaliteit van het afnamedesign en het plan voor werving en feedback (20%)

  • 4. De kwaliteit van het consortium (15%)

  • 5. De prijs-kwaliteitverhouding (10%)

De criteria hebben de volgende onderliggende onderdelen.

  • 1. De kwaliteit van het onderzoeksplan (35%)

    • a. helderheid, volledigheid en haalbaarheid van het plan van aanpak;

    • b. kwaliteit van de gemaakte keuzes en de onderbouwing daarvan;

    • c. mate waarin het onderzoeksplan beantwoording van de onderzoeksvragen mogelijk maakt;

    • d. specificatie van de uitsluitingscriteria op het niveau van de leerlingen;

    • e. gedegen beschrijving van de voorgestelde wijze van dataverzameling en data-analyse;

    • f. kwaliteit van de uitwerking van het conceptueel model;

    • g. kwaliteit van de uitwerking van de instrumenten waarmee (naast vragenlijsten) ook verdiepende informatie over het onderwijs in digitale geletterdheid wordt verzameld;

    • h. kwaliteit van de uitwerking van de doelen waarmee en de doelgroepen waarbij aanvullende verdiepende informatie wordt verzameld.

  • 2. De kwaliteit van het beoogde instrumentarium (20%)

    • a. concreet en onderbouwd voorstel voor het in te zetten instrumentarium voor zowel het in kaart brengen van de DG-competenties van groep 8-leerlingen als voor de kenmerken van leerlingen, leerkrachten en scholen (incl. het onderwijs in digitale geletterdheid);

    • b. goede argumentatie van de (on)mogelijkheden tot het inzetten van bestaande meetinstrumenten op het gebied van digitale geletterdheid voor het in kaart brengen van de DG- competenties van leerlingen einde basisonderwijs;

    • c. kwaliteit van de procedures waarmee de betrouwbaarheid en validiteit van het beoogde instrumentarium worden onderzocht (met specifieke aandacht voor de constructvaliditeit).

  • 3. De kwaliteit van het afnamedesign en het plan voor werving en feedback (20%)

    • a. haalbaar afnamedesign met goede balans tussen de gevraagde inspanningen van scholen, leerkrachten en leerlingen en het verkrijgen van een betrouwbaar en volledig beeld van de DG- competenties, leerling-, leerkracht- en schoolkenmerken (incl. het onderwijs in digitale geletterdheid);

    • b. verwachte effectiviteit, originaliteit en innovativiteit van de voorgestelde aanpak voor werving en het optimaliseren van het responspercentage;

    • c. relevante en betekenisvolle feedback aan de deelnemende scholen.

  • 4. De kwaliteit van het consortium (15%)

    • a. kennis van het Nederlandse onderwijsveld, het hebben van een netwerk daarbinnen en de bereidheid om het onderwijsveld te betrekken bij onder andere de validering van het instrumentarium;

    • b. expertise op het terrein van digitale geletterdheid in het basisonderwijs;

    • c. ervaring met grootschalige dataverzameling en -analyse

    • d. ervaring met instrumentontwikkeling;

    • e. de bijdrage van de individuele consortiumpartners aan het onderzoek.

  • 5. De prijs-kwaliteitverhouding (10%)

    • a. adequate onderbouwing van de gevraagde middelen;

    • b. goede balans tussen investeringen in instrumentsamenstelling/-ontwikkeling, dataverzameling en analyses ter beantwoording van de onderzoeksvragen.

Het eerste criterium telt voor 35% mee in de eindbeoordeling. Het tweede en derde criterium tellen elk voor 20% mee, het vierde criterium telt voor 15% mee en het vijfde criterium telt voor 10% mee. De beoordeling per criterium, elk met het gewicht zoals hierboven aangegeven, resulteert in een eindkwalificatie waarbij het standaard kwalificatiesysteem van NWO wordt gehanteerd.

Op alle criteria dient ten minste sprake te zijn van een kwalificatie ‘goed’ om in aanmerking te komen voor subsidietoekenning.

5 Contact en overige informatie

5.1 Contact

5.1.1 Inhoudelijke vragen

Voor inhoudelijke vragen over Peil.onderwijs Digitale geletterdheid einde basisonderwijs 2021 en deze call for proposals neemt u contact op met:

Beleidsmedewerker:

Dr. Nina Ouddeken

T: 070 349 41 04, E: opro@nro.nl

Secretariaat

T: 070 344 09 28, E: opro@nro.nl

Contactpersoon Inspectie van het Onderwijs

Drs. Marleen van der Lubbe

T: 088 669 60 88, E: m.vanderlubbe@owinsp.nl

5.1.2 Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem ISAAC

Bij technische vragen over het gebruik van ISAAC kunt u contact opnemen met de ISAAC-helpdesk. Raadpleeg eerst de handleiding voordat u de helpdesk om advies vraagt. De ISAAC-helpdesk is bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 10.00 tot 17.00 uur op telefoonnummer +31 (0)20 346 71 79. U kunt uw vraag ook per e-mail stellen via isaac.helpdesk@nwo.nl. U ontvangt dan binnen twee werkdagen een reactie.


X Noot
1

Expliciet stratificatiecriterium voor deze steekproef is de schoolweging zoals berekend door het CBS, impliciete criteria zijn urbanisatiegraad en schoolgrootte. De berekening van de schoolwegingsmaat is gebaseerd op de opleiding van de ouders, het land van herkomst, de verblijfsduur in Nederland en gegevens over het al dan niet in de schuldsanering zitten (ziehttps://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2017/06/herziening- gewichtenregeling-primair-onderwijs).

X Noot
2

Ten aanzien van de vaardigheid begrijpend lezen wordt de aanvragers verzocht om voor alle deelnemende leerlingen de score op de meest recent afgenomen toets begrijpend lezen uit het leerlingvolgsysteem op te vragen.

Naar boven