Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 24 september 2019, nummer WBV 2019/16, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B8/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op tijdelijke humanitaire gronden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende verblijfsdoelen:

  • eergerelateerd en huiselijk geweld;

  • slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel;

  • vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • amv’s die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet;

  • overgangsrecht naar aanleiding van wijziging beleid voor amv’s per 1 juni 2013;

  • verblijf in afwachting van een verzoek ex artikel 17 RWN;

  • medische behandeling;

  • verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen;

  • plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

  • verblijf van vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden;

  • verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel;

  • verblijf als beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.6, 3.46, 3.48, 3.49, 3.99a, 3.102b, 61c en 6.1d Vb.

B

Paragraaf B8/13 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

13 Verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

13.1 Ondertoezichtstelling

De IND verleent op grond van 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld, als uit advies van de DT&V blijkt dat de kinderbeschermingsmaatregel niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

Daarnaast dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • 1. De vorenbedoelde kinderbeschermingsmaatregel is door de kinderrechter voor één jaar opgelegd;

  • 2. De minderjarige vreemdeling komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd.

De IND wijst de aanvraag af indien niet aan alle hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan.

13.2 Vragen van advies aan de DT&V

De IND vraagt de DT&V om advies inzake de overdraagbaarheid van de kinderbeschermingsmaatregel, behoudens het bepaalde in paragraaf B8/13.3.

13.3 Afwijzing van de aanvraag zonder advies DT&V

Kortdurende kinderbeschermingsmaatregel

De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld af, zonder advies te vragen aan de DT&V, als:

  • de vorenbedoelde kinderbeschermingsmaatregel door de kinderrechter voor korter dan één jaar is opgelegd;

  • de minderjarige vreemdeling kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening; of

  • de minderjarige vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere EU-lidstaat.

13.4 Inwilliging als de feitelijke overdracht van de ondertoezichtstelling binnen anderhalf jaar niet heeft plaatsgevonden

De IND verleent op grond van 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld, als uit het advies van de DT&V blijkt dat aan alle hierna volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De minderjarige vreemdeling staat inmiddels gedurende een aaneengesloten periode van in totaal anderhalf jaar onder toezicht;

  • 2. De feitelijke overdracht van de vorenbedoelde kinderbeschermingsmaatregel aan de autoriteiten van het land van herkomst of aan de autoriteiten van een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend, heeft niet binnen de hiervoor genoemde anderhalf jaar plaatsgevonden;

  • 3. De minderjarige vreemdeling komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

13.5 MVV-vrijstelling

De onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule (artikel 3.71, derde lid, Vb), als hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van paragraaf B8/13.1 of B8/13.4 Vc.

13.6 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van maximaal 1 jaar. De einddatum van de geldigheidsduur van de verblijfsververgunning kan niet later zijn dan de einddatum van de ondertoezichtstelling.

13.7 Verlenging en intrekking

Verlenging en intrekking

De IND wijst de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alleen af, of trekt deze alleen in wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden:

  • 1. Als de geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling door de kinderrechter niet is verlengd; óf

  • 2. Als uit advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling inmiddels kan worden overgedragen aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

Ad1 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning niet af of trekt deze niet in, omdat de ondertoezichtstelling voor korter dan 1 jaar is verlengd.

13.8 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken of de duur daarvan is verlengd.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

13.9 Gezinsleden van minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND verleent op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende gezinsleden:

  • de biologische of juridische ouder(s), als het onder toezicht gestelde kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouder(s);

  • de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouder(s) een verblijfsvergunning heeft verleend als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, als genoemd in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV. De minderjarige broers en zussen moeten onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders staan.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c en k, Vw.

13.10 MVV-vrijstelling gezinsleden

De gezinsleden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, gelet op het bepaalde in artikel 3.71, derde lid, Vb, als zij aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij de onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling.

13.11 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de gezinsleden onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij (hoofdpersoon)’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

De IND verleent de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling.

C

Paragraaf B8/14 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

14 Beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid

14.1 Beleidsregels voor de hoofdpersoon

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder g VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan beschermde getuigen die in het beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid zijn opgenomen als er een daartoe strekkend verzoek is gedaan door de Officier van Justitie belast met getuigenbescherming en bijzondere getuigen van de Landelijke Eenheid.

14.2 Beleidsregels voor de gezinsleden van de hoofdpersoon

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder g, VV, aan de (adoptie- of pleeg) kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner die feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon.

De hoofdpersoon moet aantonen dat zijn (adoptie- of pleeg)kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.

14.3 MVV-vrijstelling

De beschermde getuige opgenomen in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid en zijn gezinsleden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule (artikel 3.71, derde lid, Vb), als hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb en artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder g, VV.

14.4 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar.

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van Beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb niet.

De vreemdeling kan:

  • na zes maanden een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (zie paragraaf B9 Vc).

Intrekking

Bij beëindiging van het beschermingsprogramma zal de IND de verblijfsvergunning in beginsel intrekken. Als tussentijds blijkt dat de betreffende vreemdeling niet langer voldoet aan één van de voorwaarden die aan het verblijfsrecht is verbonden, beoordeelt de IND of dit aanleiding is het verblijfsrecht te beëindigen.

D

Paragraaf B9/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op niet-tijdelijk humanitaire gronden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende verblijfsdoelen:

  • Oud-Nederlanders;

  • Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • Terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet;

  • Terugkeeroptie (minderjarige vreemdelingen);

  • Afsluiting Definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen;

  • Verblijfsvergunning na eerder verblijf als minderjarige in het kader van verblijf als familie- of gezinslid;

  • Verblijfsvergunning na verblijf als familie- of gezinslid;

  • Na verblijf in het kader van medische behandeling;

  • Na verblijf als slachtoffer van mensenhandel die hiervan geen aangifte kan of wil doen;

  • Na verblijf als slachtoffer van (dreigend) eergerelateerd geweld of (dreigend) huiselijk geweld;

  • Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel;

  • Na verblijf als getuige-aangever van mensenhandel;

  • Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

  • Verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel;

  • Verblijf als beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid

De beleidsregels zijn een nadere invulling of een uitwerking van de artikelen 3.50 en 3.51 Vb.

E

Onder vernummering van paragraaf B9/16 tot en met B9/18 Vreemdelingencirculaire 2000 naar paragraaf B9/18 tot en met B9/20 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt een nieuwe paragraaf B9/16 en B9/17 (zie onder F) ingevoegd. Paragraaf B9/16 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

16 Verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

16.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de beleidsregels voor vergunningverlening op niet-tijdelijke humanitaire gronden aan minderjarige vreemdelingen (en hun gezinsleden):

  • 1. Als het gezag van de ouder(s) over hen is beëindigd en een voogd is benoemd (zie paragraaf B9/16.2 tot en met 16.4 Vc); dan wel

  • 2. Als zij gedurende één jaar in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV (zie paragraaf B9/16.5 en 16.6 Vc).

16.2 Gezagsbeëindiging

De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een minderjarige vreemdeling als:

  • 1. Het gezag van de ouder(s) over de minderjarige vreemdeling is beëindigd door de kinderrechter; én

  • 2. De minderjarige vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd.

16.3 Mvv-vrijstelling

De minderjarige vreemdeling, die aan de voorwaarden als bedoeld in paragraaf B9/16.2 Vc voldoet, wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule (artikel 3.71, derde lid, Vb).

16.4 Gezinsleden van de minderjarige vreemdeling over wie het gezag van de ouders is beëindigd

De gezinsleden van de minderjarige vreemdeling, over wie het gezag van de ouders is beëindigd, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij de vorenbedoelde minderjarige vreemdeling, tenzij weigering van verblijf aan de gezinsleden een schending van artikel 8 EVRM oplevert (zie paragraaf B7/3.8 Vc).

16.5 Niet-tijdelijk verblijf na verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Aan de minderjarige vreemdeling is een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk verleend op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV;

  • 2. De minderjarige vreemdeling is gedurende één jaar in het bezit geweest van de voornoemde verblijfsvergunning humanitair tijdelijk vanwege de ondertoezichtstelling; én

  • 3. Uit het advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling nog immer niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

16.6 Gezinsleden

Gezinsleden van een minderjarige vreemdeling, aan wie een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden is verleend omdat hij gedurende één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV, komen op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb in aanmerking voor een verblijfsvergunning wegens verblijf bij vorenbedoelde vreemdeling.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c en k, Vw.

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Paragraaf B7/4 Vc is van toepassing indien op grond van paragraaf B9/16.4 en B9/16.6 aan gezinsleden een verblijfsvergunning wordt verleend.

F

Onder vernummering van paragraaf B9/17 Vreemdelingencirculaire 2000 tot paragraaf B9/19 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt een nieuwe paragraaf B9/17 Vreemdelingencirculaire 2000 ingevoegd en komt te luiden:

17 Beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid.

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder k, VV verleent de IND een verblijfsvergunning aan de vreemdeling als:

  • De vreemdeling nog immer is opgenomen in het getuigenbeschermingsprogramma van de Politie Landelijke eenheid; en

  • De vreemdeling nog immer voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid Vw, met uitzondering van de subcategorie c en k.

G

Paragraaf B9/16 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/18 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:

18 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ’niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ met de geldigheidsduur van vijf jaar.

H

Paragraaf B9/17 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B9/19 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:

19. Verlenging en intrekking

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar.

De IND trekt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ niet in en wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling niet langer voldoet aan de beperking waaronder de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend. Onder de oorspronkelijke verblijfsvergunning verstaat de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die voorafging aan de verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Afhankelijke gezinsleden oud-Nederlanders

De IND merkt de aanvraag van de afhankelijke gezinsleden van oud-Nederlanders om opnieuw te worden toegelaten tot Nederland aan als een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als:

  • de aanvraag tegelijk met de aanvraag van de oud-Nederlander is ontvangen binnen zes maanden nadat de militaire dienstplicht of detentie van de oud-Nederlander is beëindigd; en

  • de afhankelijke gezinsleden voorafgaand aan hun vertrek uit Nederland daarvan kennis hebben gegeven aan de Korpschef.

Dit geldt ook voor de afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die buiten Nederland zijn gedetineerd of hun dienstplicht vervullen.

Als de IND verblijfsrecht van de oud-Nederlander niet beëindigt, dan beëindigt de IND evenmin het verblijfsrecht van de afhankelijke gezinsleden als de afhankelijke gezinsleden niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan en niet samenwonen met de oud- Nederlander.

I

Paragraaf B9/18 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B9/20 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:

20. Bewijsmiddelen

20.1. Algemene bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wi één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wi zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wi en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat de vreemdeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, WIN de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, WIN met goed gevolg is afgelegd;

  • een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets, zoals deze geldig was op 1 april 2003, is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;

  • een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond (in geval van vreemdelingen die na 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de beoordeling of de IND kan overgaan tot een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.2:

  • een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de vreemdeling is aangewezen en als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3:

  • een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of

  • een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en

  • de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule vanwege bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3, bescheiden waaruit deze bijzondere individuele omstandigheden blijken. Aan de hand hiervan beoordeelt de IND of de vreemdeling voor ontheffing in aanmerking komt. De bescheiden bevatten in ieder geval een onderbouwing van:

  • de wil en de geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen; en

  • de bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan het met goed gevolg afleggen (van een deel) van het inburgeringsexamen niet kan worden gevergd.

20.2. Verblijfsspecifiek

Oud-Nederlanders geboren en getogen in Nederland

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.

Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.

Remigratie en terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.

Terugkeeroptie minderjarige vreemdelingen

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.

Verblijfsvergunning na overlijden referent

De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.

Verblijfsvergunning na medische behandeling

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:

  • een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’, die niet ouder is dan zes weken;

  • een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ die niet ouder is dan zes maanden; en

  • relevante medische gegevens zoals beschreven in paragraaf A3/7.1 Vc.

Bijzondere individuele omstandigheden

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; óf

  • een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

In combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beschouwt ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

Slachtoffer mensenhandel

De IND beschouwt de dagvaarding of een andere verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM tot vervolging overgaat ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

De IND beschouwt een verklaring van de politie, KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.

De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit blijkt dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag minderjarig is. Als de vreemdeling op grond van artikel 3.72 Vb wordt vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dan dient hij zijn minderjarigheid met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Daarbij wordt betrokken of sprake is van bewijsnood.

Getuige-aangever mensenhandel

De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor mensenhandel.

Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bewijsstukken waaruit de banden met Nederland en de intensiteit daarvan blijken als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling privéleven heeft opgebouwd in Nederland.

Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

De IND beschouwt de instemmingsverklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingestemd met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt het instemmingsbesluit van de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling als bewijsmiddel dat de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft besloten om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt een verklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling zal gaan verblijven.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel dat het gezag over de vreemdeling is geregeld.

Minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND beschouwt een uitspraak van de kinderrechter als bewijsmiddel dat het gezag van de ouders over een minderjarige vreemdeling is beëindigd en dat er een voogd is benoemd.

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is verlengd.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang kan worden verleend.

J

Paragraaf B12/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

Paragraaf B9/20.1 Vc is van toepassing.

(Ex)-geprivilegieerden

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de ex-geprivilegieerde tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:

  • een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag tien jaar aaneengesloten verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een geprivilegieerde status; of

  • het door het Ministerie van BuZa afgegeven verblijfsdocument.

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling die gedurende deze periode in Nederland heeft verbleven op grond van een geprivilegieerde status als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder c, Vb.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit een familierechtelijke relatie moet blijken:

  • een huwelijksakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid de echtgeno(o)t(e) is van de ex-geprivilegieerde;

  • een geboorteakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid het kind is van de ex-geprivilegieerde; of

  • bescheiden met betrekking tot het partnerschap in het geval dat het afhankelijke gezinslid de partner is van de ex-geprivilegieerde.

Als het afhankelijke gezinslid van de ex-geprivilegieerde niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan beschouwt de IND een verklaring van de ex-geprivilegieerde waaruit blijkt dat het afhankelijke gezinslid kan beschikken over het inkomen als bewijsmiddel dat het afhankelijke gezinslid zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

K

Paragraaf C5/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Procedurele regels verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Indiening aanvraag

De vreemdeling moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Als de vreemdeling na afloop van geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen aanvraag heeft ingediend start de IND een procedure om intrekking van de beschermingsstatus. Zie hiervoor C1/3 en C2/10.1 en C2/10.4 Vc.

De IND wijst een aanvraag om verlening van verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan zes maanden voor afloop van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend. Hierop maakt de IND een uitzondering als de vreemdeling op het moment van indienen van de aanvraag vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder c, Vw.

Op grond van artikel 40 Vw kan de vreemdeling de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet eerder indienen dan vier weken voor de afloop van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Als de vreemdeling de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indient tussen de zes maanden en vier weken voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan bepaalt de IND de aanvraagdatum op vier weken voor afloop van deze verblijfsvergunning.

Ingangsdatum verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Als de aanvraag is ingediend voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel geldt conform artikel 44, derde lid, Vw als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de dag dat de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als:

  • de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel is verlopen op of na 1 oktober 2018;

  • het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus op dat moment nog niet in rechte vaststaat; én

  • de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet.

Overgangsrecht

Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen vóór 1 oktober 2018 geldt het recht zoals dat gold voor deze datum.

De IND verleent direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is meer dan vijf jaar na het indienen van de aanvraag genomen;

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

Voor de beleidsregels met betrekking tot het inburgeringsvereiste, waaronder de vrijstellings- en ontheffingsgronden, als bedoeld in artikel 3.107a Vb is paragraaf B9/8.1.2 Vc van overeenkomstige toepassing. Voor de bewijsmiddelen met betrekking tot het inburgeringsvereiste is paragraaf B9/20.1 Vc van overeenkomstige toepassing.

Zie paragraaf C2/10 Vc met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur, als de vreemdeling niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet.

Arbeidsmarktaantekening

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

Als de IND de vreemdeling direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleent, zonder dat de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan is artikel 29, tweede lid, Vw van toepassing.

Vervangen/vernieuwen verblijfsdocument

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

L

Paragraaf D1/2.5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5.3. Bewijsmiddelen

Paragraaf B9/20.1 Vc is van toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2019.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 september 2019

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ALGEMEEN

Nadat de discretionaire bevoegdheid op 1 mei 2019 is afgeschaft, is het alleen nog mogelijk om verblijfsvergunningen in het kader van tijdelijke en niet-tijdelijke humanitaire gronden te verlenen op basis van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, c.q. artikel 3.51, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 aan categorieën vreemdelingen die specifiek zijn aangewezen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000.

In het VV zijn twee nieuwe categorieën vreemdelingen aangewezen in artikel 3,24aa, eerste lid aanhef en onder f en g VV en artikel 3 artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j en k VV namelijk 1) verblijf als minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel (OTS) en 2) verblijf als beschermde getuige in een beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid.

In deze WBV zijn deze twee betreffende beleidskaders opgenomen.

De eerste categorie betreft kinderen ten aanzien van wie de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel heeft opgelegd. Het gaat hier om situaties waar problematiek binnen een gezin er, na een melding bij Veilig Thuis en onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, toe leidt dat de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel oplegt ten behoeve van het wegnemen van een ontwikkelingsbedreiging bij het kind. Een dergelijke kinderbeschermingsmaatregel is een ultimum remedium dat niet lichtvaardig wordt toegepast. Het betreft kinderen die onderdeel zijn van een gezin dat geen aanspraak kan maken op verblijf in Nederland. In dat geval wordt bezien of de kinderbeschermingsmaatregel kan worden overgedragen aan het land van herkomst of aan een Dublin-partner of een ander land binnen de EU waar het kind bescherming geniet, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Indien de kinderbeschermingsmaatregel niet overdraagbaar is, moet de kinderbeschermingsmaatregel in Nederland ten uitvoer worden gelegd. In het verleden werd verblijf beoordeeld onder de noemer van schrijnendheid. Nu dit niet meer kan is een beleidskader aangewezen. In dit beleidskader staat de terugkeer van het gezin in kwestie voorop. Alleen in die gevallen dat de kinderbeschermingsmaatregel niet overdraagbaar is en is opgelegd voor ten minste een jaar, wordt verblijf toegestaan. Eindigt de kinderbeschermingsmaatregel dan komt de grond voor verblijf te vervallen. In dat geval is de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij het kind opgeheven en kan het kind weer in de gezinssituatie verblijven zonder gedwongen hulpverlening en kan het ook in gezinsverband terugkeren. Het verblijfsrecht blijft in stand in het geval de kinderrechter het noodzakelijk acht de kinderbeschermingsmaatregel te verlengen omdat de ontwikkelingsdreiging niet is opgeheven. Ook in het geval het gezag van de ouders op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming door de rechter wordt beëindigd, krijgt het kind een verblijfsvergunning. Is een maatregel wel overdraagbaar dan is verblijf niet aangewezen. In het geval echter dat de kinderrechter de maatregel verlengt en het feitelijk niet mogelijk is gebleken gedurende de looptijd van de maatregel vertrek te realiseren, wordt bij een aaneengesloten maatregel na een periode van anderhalf jaar alsnog beoordeeld of verblijf kan worden verleend.

De tweede categorie betreft vreemdelingen die in aanmerking komen voor het zogenoemde getuigenbeschermingsprogramma. Het komt sporadisch voor dat de medewerking van een getuige, bij opsporing of vervolging van strafbare feiten, ten aanzien van die persoon aanleiding geeft of zal geven tot een dreiging. In uitzonderlijke gevallen is die dreiging zo ernstig en staat deze in zodanig direct verband met de verleende medewerking aan politie of justitie, dat er voor de overheid een zorgplicht ontstaat de betrokken persoon voor de duur van de dreiging te beschermen. Een dergelijke zorgplicht ontstaat ook als de bevoegde autoriteiten van een ander land of een internationaal gerecht de bevoegde autoriteiten in Nederland verzoekt om beschermingsmaatregelen te treffen of voort te zetten ten aanzien van een door die autoriteit aangewezen persoon. Met het aanwijzen van beschermde getuigen als één van de categorieën in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 die in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden en het opnemen van het onderhavige beleidskader in de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt door de overheid voldaan aan een zorgplicht om deze vreemdelingen gedurende een dreiging te beschermen. (brief van 30 juli 2019, Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 19 637, nr. 2522).

ARTIKELSGEWIJS

A

De lijst van verblijfsdoelen in B8/1 Vc is gecompleteerd met verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel (zie B8/13 van dit WBV) en beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid (zie B8/14 van dit WBV)

B

Er is een beleidskader opgenomen voor minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel in de paragrafen B8/13 en B9/16 Vc.

Het beleidskader voor minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel beoogt recht te doen aan het kinderbeschermingsbeleid maar ook aan het belang van terugkeer. Het beleidskader is bedoeld voor minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel die niet op enig andere grond dan in de paragrafen B8/13 en B9/16 Vc genoemd in aanmerking kunnen komen voor verblijf in Nederland.

Paragraaf B8/13 Vc ziet op minderjarige vreemdelingen die onder toezicht zijn gesteld door de kinderrechter (OTS). OTS is een tijdelijke kinderbeschermingsmaatregel. Of een kind op grond van de OTS in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ hangt af van de duur van de vorenbedoelde kinderbeschermingsmaatregel en de overdraagbaarheid daarvan aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang kan worden verleend.

Er zijn drie categorieën onder toezicht gestelde minderjarige vreemdelingen die in principe niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’. Dat zijn allereerst minderjarige vreemdelingen met een ondertoezichtstelling van korter dan één jaar, omdat het hier slechts om een kortdurende kinderbeschermingsmaatregel gaat.

Onder toezicht gestelde minderjarige vreemdelingen die kunnen worden overgedragen op grond van de Dublinverordening en onder toezicht gestelde minderjarige vreemdelingen die internationale bescherming in een andere EU-lidstaat genieten komen evenmin in aanmerking voor vorenbedoelde verblijfsvergunning, omdat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag worden uitgegaan dat de lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Dublin- en EU-lidstaten zijn, evenals Nederland, partij bij Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Op grond hiervan kan de minderjarige vreemdeling worden overgedragen aan een andere lidstaat. Nederland mag er immers vanuit gaan dat de andere lidstaat zijn verplichtingen nakomt en ervoor zorgt dat de minderjarige vreemdeling de zorg krijgt die het nodig heeft gelet op zijn/haar kwetsbare positie. In géén van deze gevallen is een advies van de DT&V omtrent de overdraagbaarheid nodig.

Buiten de hiervoor genoemde gevallen, brengt de DT&V advies uit over de overdraagbaarheid van de ondertoezichtstelling, als de minderjarige vreemdeling voor één jaar onder toezicht is gesteld.

Als uit het advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is, dan wordt aan de betrokken minderjarige vreemdeling ambtshalve of op aanvraag een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘ tijdelijke humanitaire gronden’ verleend. Er wordt eveneens een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk verleend aan de onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling, als deze inmiddels anderhalf jaar onder toezicht staat en de DT&V er niet in is geslaagd de overdracht van betrokkene aan de autoriteiten van het land van herkomst of aan de autoriteiten van een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend binnen voornoemde anderhalf jaar te realiseren. Het is voor een kind immers belangrijk om te weten waar zijn toekomstperspectief ligt.

Paragraaf B9/16 Vc ziet op minderjarige vreemdelingen over wie het gezag van de ouder(s) is beëindigd en een voogd is benoemd (een gezagsbeëindigende maatregel). Paragraaf B9/16 Vc ziet daarnaast op onder toezicht gestelde minderjarige vreemdelingen, die gedurende één jaar in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk wegens een OTS en van wie deze OTS, blijkens het advies van de DT&V, nog immer niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend. Voornoemde minderjarige vreemdelingen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. In beide gevallen gaat het om langdurige kinderbeschermingsmaatregelen. De minderjarige vreemdeling is dan gebaat bij verblijfszekerheid.

In B8/13 is tevens een beleidskader opgenomen voor gezinsleden van minderjarige vreemdelingen die onder toezicht zijn gesteld. Zij kunnen voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij de onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling in aanmerking komen.

In B8/16.4 is opgenomen dat gezinsleden van minderjarige vreemdelingen over wie het gezag van de ouder(s) is beëindigd en een voogd is benoemd, niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij vorenbedoelde minderjarige vreemdelingen, behoudens artikel 8 EVRM. Gezinsleden van een minderjarige vreemdeling, aan wie een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden is verleend omdat hij gedurende één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk wegens een onder toezichtstelling, kunnen in aanmerking voor een verblijfsvergunning komen wegens verblijf bij vorenbedoelde vreemdeling.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat het overgangsrecht zoals neergelegd in het besluit van 8 april 2019 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit in verband met het aanpassen van enkele regels voor de beoordeling van verblijfsaanvragen (Staatsblad 2019, 143) van toepassing is op vergunningen die zijn verleend op grond van de artikelen 3.48, tweede lid, onderdeel b, en artikel 3.51, eerste lid, onderdeel k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 zoals die luidden vóór 1 mei 2019.

C

Voor getuigenbescherming komt in aanmerking een getuige als bedoeld in artikel 226 e.v. van het Wetboek van Strafvordering of een ander persoon die medewerking heeft verleend aan de met opsporing en vervolging van strafbare feiten belaste autoriteiten, voor zover daartoe een dringende noodzaak is ontstaan als gevolg van die medewerking en daarmee verband houdend overheidsoptreden.

Het komt voor dat de medewerking van een getuige, bij opsporing of vervolging van strafbare feiten, ten aanzien van die persoon aanleiding geeft of zal geven tot een dreiging. In uitzonderlijke gevallen is die dreiging zo ernstig en staat deze in zodanig direct verband met de verleende medewerking aan politie/justitie, dat er voor de overheid een zorgplicht ontstaat de betrokken persoon voor de duur van de dreiging te beschermen. Het is ook mogelijk dat op verzoek van bevoegde autoriteiten van een ander land of op verzoek van een internationaal gerecht de Officier van Justitie het Team getuigenbescherming (Team GTB) opdraagt beschermingsmaatregelen te treffen of voort te zetten ten aanzien van een door die autoriteit aangewezen persoon (artikel 9 Besluit Getuigenbescherming).

Het belang van het beschermen van getuigen in strafzaken kan met zich meebrengen dat het Team Getuigenbescherming (Team GTB) van de Politie Landelijke Eenheid de IND verzoekt na te gaan of aan die persoon een verblijfsvergunning verstrekt kan worden. De IND kan in dat geval, wegens humanitaire gronden, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die als beschermde getuige in het beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid is opgenomen.

D

De lijst van verblijfsdoelen in B9/1 Vc is gecompleteerd met verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel (zie B9/16 van dit WBV) en als beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid (zie B9/17 van dit WBV).

E

Zie toelichting bij paragraaf B8/13 Vc.

F

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de beschermde getuige niet. De beschermde getuige kan na zes maanden een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, bij voortduring van het getuigenbeschermingsprogramma.

Reden om na zes maanden een niet-tijdelijke vergunning te verlenen is dat de beschermde getuige zo verplicht wordt in te burgeren in de Nederlandse maatschappij, zodat de getuige vervolgens zelfstandig, en dus zonder ondersteuning van het team getuigenbescherming, verder in Nederland kan verblijven.

G

Paragraaf B9/16 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/18 Vreemdelingencirculaire 2000.

H

Paragraaf B9/17 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B9/19 Vreemdelingencirculaire 2000.

I

Aan paragraaf B9/20.2 Vc zijn toegevoegd de bewijsmiddelen die verband houden met het beleidskader ‘Minderjarige vreemdelingen met kinderbeschermingsmaatregel’, als bedoeld in paragraaf B9/16 Vc.

J

In paragraaf B12/3 wordt verwezen naar paragraaf B9/18.1. Deze verwijzing is thans aangepast, omdat paragraaf B9/18 in dit WBV is vernummerd tot paragraaf B9/20.

K

In paragraaf C5/2 wordt verwezen naar paragraaf B9/18.1. Deze verwijzing is thans aangepast, omdat paragraaf B9/18 in dit WBV is vernummerd tot paragraaf B9/20.

L

In paragraaf D1/2.5.3 wordt verwezen naar paragraaf B9/18.1. Deze verwijzing is thans aangepast, omdat paragraaf B9/18 in dit WBV is vernummerd tot paragraaf B9/20.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

Naar boven