Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 september 2019, nr. 2019-0000502417, tot wijziging van de Regeling koopsubsidiegrenzen Wet BEW oud (normrente en normbedrag spaarpremie vierde kwartaal 2019)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel II, vierde lid, van de wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (verruiming en vereenvoudiging van de werking van de Wet bevordering eigenwoningbezit) (Stb. 734);

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling koopsubsidiegrenzen Wet BEW oud wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8 wordt ‘in het tijdvak van 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019: 2,3’ vervangen door ‘in het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019: 1,9’.

B

In artikel 9 wordt ‘in het tijdvak van 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019: € 95,77’ vervangen door ‘in het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019: € 102,38’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

De Wet bevordering eigenwoningbezit stelt regels omtrent het aan mensen in lagere inkomensgroepen toekennen van een financiële bijdrage ten behoeve van het verkrijgen en kunnen blijven bewonen van een eigen woning.

Op 1 januari 2007 is de wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (verruiming en vereenvoudiging van de werking van de Wet bevordering eigenwoningbezit) (Stb. 734) (hierna: de Wet BEW plus) in werking getreden. Op de voor 1 januari 2007 op voet van de Wet bevordering eigenwoningbezit toegekende eigenwoningbijdragen blijft, op grond van artikel II van de Wet BEW plus, de Wet bevordering eigenwoningbezit, zoals die luidde op 31 december 2006 (hierna: de Wet BEW oud), van toepassing.

Indien voor 1 januari 2007 een eigenwoningbijdrage of op voet van de zogenoemde vangnetregeling een bijzondere bijdrage is toegekend, heeft de eigenaar-bewoner recht op eigenwoningbijdragen voor de op de primaire toekenning volgende driejaarstijdvakken of op bijzondere bijdragen na de eerste keer dat zo’n bijzondere bijdrage is toegekend, zolang wordt voldaan aan de eisen van de Wet BEW oud. Om hier op een juiste manier uitvoering aan te kunnen geven moet een aantal parameters van de Wet BEW oud jaarlijks worden aangepast. Artikel II van de Wet BEW plus, zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding van de wet van 29 mei 2008 tot wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (uitvoeringstechnische wijzigingen) (Stb. 198), voorziet in de grondslag daarvoor.

De parameters in artikel 26 van de Wet bevordering eigenwoningbezit worden jaarlijks per 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober aangepast. Hiervoor biedt artikel II, vierde lid, van de Wet BEW plus de wettelijke grondslag.

Met deze regeling worden voor het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 de normrente en het normbedrag voor de per maand te betalen spaarpremie gewijzigd vastgesteld.

Deze regeling betreft enkel cijfermatige aanpassingen en heeft derhalve geen effecten op de regeldruk.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en B

Deze onderdelen strekken ertoe om het percentage van de normrente en het normbedrag voor de per maand te betalen spaarpremie, bedoeld in artikel 26, eerste respectievelijk tweede lid, van de Wet BEW oud, vast te stellen per 1 oktober 2019.

Deze normrente en dit normbedrag voor de per maand te betalen spaarpremie worden per kwartaal vastgesteld. Met tussentijdse ontwikkelingen wordt dan geen rekening gehouden. Het voordeel van deze methode is dat vooraf duidelijk is wanneer de normrente wordt gewijzigd. De financiers kunnen hiermee bij de uitvoering van de wet rekening houden. Voorts is deze methode eenvoudiger te onderhouden, omdat niet dagelijks de renteontwikkeling dient te worden gevolgd. Voor ieder nieuw kwartaal worden het percentage van de normrente en het normbedrag vastgesteld op basis van de gegevens die gelden op de eerste (werk)dag van de laatste maand van het lopende kwartaal.

De normrente is de gemiddelde marktrente voor een hypothecaire lening en wordt gebruikt om de hoogte van de eigenwoningbijdrage te bepalen. Voor de bepaling van het percentage van de normrente is gekozen voor het middelen van de rentepercentages van tien grote financiële instellingen voor een spaarhypotheek met een rentevaste periode van 15 jaar, rekening houdend met de Nationale Hypotheek Garantie en dit gemiddelde af te ronden op 0,1%, zulks om een handzame normrente te kunnen hanteren.

Voor de situaties waarin sprake is van een spaarhypotheek wordt tevens een normbedrag voor de per maand te betalen spaarpremie bij ministeriële regeling vastgesteld, uitgaande van een hypothecaire lening van € 50.000. Het normbedrag voor de spaarpremie wordt uitsluitend gebruikt voor de berekening van de compensatie voor een eventuele rentestijging na de rentevaste periode van 15 jaar. Het normbedrag wordt bepaald door de spaarpremies van tien grote financiële instellingen voor een spaarhypotheek met een rentevaste periode van 15 jaar te middelen en het gemiddelde af te ronden op hele eurocenten.

Artikel II

De inwerkingtredingsdatum is in overeenstemming met het stelsel van vaste verandermomenten. Omdat wordt uitgegaan van de cijfers zoals die luiden op de eerste werkdag van de laatste maand van het lopende kwartaal is afgeweken van de minimale invoeringstermijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven