Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 september 2019, nr. MBO-1077193, houdende wijziging van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo en de Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022 in verband met wijziging van de regels inzake cofinanciering

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan artikel 26 van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien het totaal van de daadwerkelijk gerealiseerde cofinanciering meer bedraagt dan twee derde deel van de meerjarenbegroting, wordt, indien in het eindverslag wordt aangetoond dat het project succesvol is afgerond, de hoogte van het subsidiebedrag vastgesteld, voor zover het bedrag is besteed aan de doelstellingen van het project, omschreven in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 13, op een derde deel van de meerjarenbegroting.

ARTIKEL II

Aan artikel 29 van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien het totaal van de daadwerkelijk gerealiseerde cofinanciering voor een project als bedoeld in artikel 8 meer bedraagt dan twee derde deel van de meerjarenbegroting, wordt, indien in de eindrapportage wordt aangetoond dat het project succesvol is afgerond, de hoogte van het subsidiebedrag, voor zover dit bedrag is besteed aan de doelstellingen van het project, omschreven in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 16, vastgesteld op een derde deel van de meerjarenbegroting.

  • 7. Indien het totaal van de daadwerkelijk gerealiseerde cofinanciering voor een project als bedoeld in artikel 10 meer bedraagt dan 50% van de meerjarenbegroting, wordt, indien in de eindrapportage wordt aangetoond dat het project succesvol is afgerond, de hoogte van het subsidiebedrag, voor zover dit bedrag is besteed aan de doelstellingen van het project, omschreven in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 16, vastgesteld op 50% van de meerjarenbegroting.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juni 2019, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 30 juni 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Met deze regeling worden de Regeling regionaal investeringsfonds mbo en de Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022 gewijzigd.

In 2019 wordt de aanvullende bekostiging van de eerste projecten van het regionaal investeringsfonds mbo (RIF) vastgesteld aan de hand van de ingediende eindrapportage (waar in deze toelichting wordt gesproken over eindrapportage wordt tevens bedoeld eindverslag) en jaarrekening. Dit betreft de projecten die in 2014 zijn gestart. Voor deze projecten dient de subsidieontvanger uiterlijk 1 juli 2019 de eindrapportage en de jaarrekening in. Deze documenten bevatten zowel inhoudelijke informatie met betrekking tot de al dan niet behaalde doelstellingen als financiële informatie met betrekking tot de realisatie van de kosten en de cofinanciering.

Hoger gerealiseerde cofinanciering

Inmiddels is duidelijk dat bij bepaalde projecten de gerealiseerde cofinanciering hoger uit zal vallen dan bij de aanvraag van het project begroot. In plaats van twee derde deel van de meerjarenbegroting wordt bijvoorbeeld 75% van de kosten gedekt met cofinanciering. Mede hierdoor tonen deze projecten aan dat de inbreng van de partners groot is en dat het een succesvol project is dat in de toekomst zonder subsidie zal worden voortgezet. Dit is in lijn met de eis van duurzaamheid na de subsidieperiode die in beide regelingen wordt gesteld.

Omdat in het voorbeeld 75% van de kosten gedekt worden door cofinanciering zal de subsidie vastgesteld worden op het restbedrag à 25% van de kosten (dit vloeit voort uit artikel 7.8, derde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS). Omdat het project een hoger bedrag aan aanvullende bekostiging kan ontvangen in de vorm van een voorschot per kwartaal gedurende de looptijd van de projectperiode, zou het teveel uitgekeerde subsidiebedrag worden teruggevorderd.

Voor de betreffende instelling komt deze werkwijze over als straf: er is sprake van een goed lopend project, zij zal succesvol verduurzamen (wat in lijn is met het beleidsdoel van de regeling) en vervolgens wordt zij 'gekort’ op de subsidie.

Om bovengenoemde reden worden de beide regelingen in die zin gewijzigd dat indien een project meer cofinanciering realiseert dan bij de aanvraag in de meerjarenbegroting is opgenomen, de hoogte van het subsidiebedrag wordt vastgesteld op één derde deel van de meerjarenbegroting. In geval van een project dat is aangevraagd op grond van artikel 10 van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022 wordt de hoogte van het subsidiebedrag vastgesteld op 50% van de meerjarenbegroting. Wel is als voorwaarde opgenomen dat de instelling in het eindrapportage aantoont dat het project succesvol is afgerond. Op die manier wordt oneigenlijk gebruik van deze mogelijkheid tegengegaan.

Artikelsgewijs

Artikelen I en II

Zowel de Regeling regionaal investeringsfonds mbo als de Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022 worden gewijzigd met deze regeling. Omdat in de laatstgenoemde regeling een aparte aanvraag voor de entreeopleiding kan worden ingediend met een lager cofinancieringspercentage (50% in plaats van 66%), geldt voor deze projecten een afzonderlijk voorschrift.

In alle gevallen geldt als voorwaarde voor de vaststelling van de subsidie op een vast aandeel van de meerjarenbegroting dat de subsidieontvanger in de eindrapportage aantoont dat het project succesvol is afgerond. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. De subsidieontvanger zal daarom in de eindrapportage concrete resultaten moeten opnemen die onderbouwen waaruit de succesvolle afronding bestaat.

Consequentie is dat na inwerkingtreding van deze regeling, deze wijziging geldt voor alle projecten ten behoeve waarvan op grond van genoemde regelingen aanvullende bekostiging is of wordt verstrekt.

Wel blijft het voorschrift gelden dat middelen die niet aan het doel van de subsidie worden besteed, na afloop van de subsidieperiode worden teruggevorderd (artikel 6, tweede lid, van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo, respectievelijk artikel 5, tweede lid, van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022)

Artikel III

Voor de projecten die in 2014 zijn gestart, dient de subsidieontvanger uiterlijk 1 juli 2019 de eindrapportage en de jaarrekening in. Omdat het de bedoeling is dat de effecten van deze regeling ook van toepassing zijn op de eindrapportage en jaarrekening van deze projecten, voorziet deze bepaling in terugwerkende kracht tot en met de datum voor indiening van genoemde documenten: namelijk 30 juni 2019. De instellingen die projecten verzorgen die in 2014 zijn gestart, zijn van deze mogelijkheid op de hoogte gesteld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven