Besluit van 30 augustus 2019, nr. 2019001666 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Boekel krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor de aanleg van een randweg ten westen van Boekel (project Randweg Boekel), vanaf de kruising van de N605/Volkelseweg met de wegen Molenakker en Molenwijk tot de zuidelijke aansluiting van de weg Mutshoek op de N605, alsmede voor de aanleg van aansluitingen van de randweg op de wegen Neerbroek en Erpseweg, de aanleg van een parallelweg tussen de wegen Koesmacht en Lage Raam en Erpseweg en Het Goor, de aanleg van een nieuwe verbindingsweg naar het bedrijventerrein De Vlonder en de aanleg van een verbindingsweg tussen de wegen Leurke en Mutshoek, met bijkomende werken, in de gemeente Boekel).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub a, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 31 januari 2019, kenmerk C2232945/4460185, verzocht, om ten name van Provincie Noord-Brabant over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de onroerende zaken in de gemeente Boekel. De onteigening wordt verzocht om de aanleg van een randweg ten westen van Boekel (project Randweg Boekel), vanaf de kruising van de N605/Volkelseweg met de wegen Molenakker en Molenwijk (km. 0,24) tot de zuidelijke aansluiting van de weg Mutshoek op de N605 (km. 4,87), alsmede voor de aanleg van aansluitingen van de randweg op de wegen Neerbroek en Erpseweg, de aanleg van een parallelweg tussen de wegen Koesmacht en Lage Raam en Erpseweg en Het Goor, de aanleg van een nieuwe verbindingsweg naar het bedrijventerrein De Vlonder en de aanleg van een verbindingsweg tussen de wegen Leurke en Mutshoek, met bijkomende werken, in de gemeente Boekel mogelijk te maken.

Bij e-mail van 14 mei 2019 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaken met de grondplannummers 22, 23 en 58. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeente Boekel. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door het bestemmingsplan Randweg Boekel van de gemeente Boekel. Bij uitspraak van 25 juli 2018, nummer 201705852/1/R6 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het plan onherroepelijk geworden.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 7 maart 2019 tot en met 17 april 2019 in de gemeente Boekel en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in Weekblad Boekel Venhorst en in de Staatscourant van 6 maart 2019, nr 11946.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De provinciale weg N605 (hierna: N605) ligt in de provincie Noord-Brabant en verbindt de gemeente Uden in het noorden met de gemeente Gemert in het zuiden. De weg doorsnijdt de kern van het dorp Boekel.

De N605 is een zodanig drukke verkeersader dat de vlotte en veilige doorstroming van het verkeer door de kern van Boekel in gevaar komt. Het bestaande smalle wegprofiel leidt tot verkeersdrukte en vertraging, omdat het niet geschikt is voor een combinatie van langzaam verkeer en grote hoeveelheden gemotoriseerd (vracht)-verkeer. De verkeersdrukte in de kern van Boekel vermindert de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aldaar door geluidsoverlast en luchtvervuiling. De hoeveelheid verkeer brengt ook de verkeersveiligheid in gevaar vanwege het smalle wegprofiel van de N605 en de slechte oversteekbaarheid van de weg.

Provinciale staten van Noord-Brabant hebben op basis van onderzoeken gekozen voor een duurzame oplossing in de vorm van de aanleg van een nieuwe randweg om de kern van het dorp Boekel heen. De bestaande N605 wordt om deze kern heen geleid. Dit werk staat ook bekend als het project Randweg Boekel. De nieuwe randweg heeft een lengte van ongeveer 4,6 kilometer en zal op enkele plaatsen worden aangesloten op het onderliggend wegennet. De aansluiting op de weg Neerbroek zal tevens dienst doen als verbindingsweg naar het bedrijventerrein De Vlonder. De randweg begint ten noorden van de kern van Boekel en loopt vervolgens om de westkant om deze kern heen om ten zuiden van de kern aan te sluiten op de bestaande N605. Na de realisering van de randweg zal tevens de bestaande N605 door de kern van Boekel tot gemeentelijke weg worden afgewaardeerd.

De aanleg van de randweg verbetert de doorstroming van het verkeer op de N605. Doorgaand verkeer in en vanuit de richting van Gemert en Uden hoeft niet meer door de kern van Boekel te rijden met alle obstakels en vertragingen van dien. Door de afwaardering van de bestaande N605 door de kern van Boekel leidt de randweg ook tot een verbetering van de leefbaarheid in die kern. Door de aanleg van de randweg zal er minder doorgaand verkeer door de kern rijden. Daardoor vermindert de geluidsoverlast en neemt de luchtvervuiling af. De verkeersveiligheid zal hierdoor verbeteren.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de Provincie Noord-Brabant de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de aanbesteding van de werkzaamheden in het tweede kwartaal van 2019 van start gaat. De voorbereidende werkzaamheden starten in het vierde kwartaal van 2019. Medio 2020 start de feitelijke uitvoering van de randweg. De oplevering vindt eind 2021 plaats. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. H.C. van de Ven, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 59, verder te noemen: reclamant 1;

  • 2. H.F.P. Penninx, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 27 en 31, verder te noemen: reclamant 2;

  • 3. Neerbroek onroerend goed B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 18, en Neerbroek groentekwekerij B.V.,

    verder te noemen: reclamanten 3.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 8 mei 2019 te Boekel gehouden hoorzitting. Reclamanten 1, 2 en 3 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijze van reclamant 1

1.1

Reclamant exploiteert een agrarisch bedrijf dat is gericht op weidegang van de koeien. Een deel van de onroerende zaak met grondplanummer 59 is nodig voor de aanleg van de Randweg. De overblijvende stukken van het perceel zijn niet langer geschikt voor landbouwkundige bewerking. De randweg heeft grote gevolgen voor de bedrijfsvoering van reclamant. Het bestaande koeienpad komt aan de Randweg te liggen waardoor de koeien niet langer over het koeienpad durven te lopen. De gevolgen bestaan voor reclamant niet alleen uit het verlies van grond en compensatie hiervan door middel van een financiële vergoeding.

Ad 1.1

Uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie tijdens de hoorzitting is Ons het volgende gebleken. Het gedeelte van de onroerende zaak van reclamant waarvoor om onteigening is verzocht, is niet gelegen bij de huiskavel van reclamanten en ook niet ter hoogte van het koeienpad. Deze onderdelen van de zienswijze zien op de noodzaak tot de aanleg van het werk ter plaatse van de onroerende zaak van reclamanten ter hoogte van zijn huiskavel en het koeienpad. Daarmee zijn deze onderdelen planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De noodzaak van het onderhavige plan van het werk is in het kader van die procedure al bepaald en vastgesteld en staat ons derhalve niet meer ter beoordeling.

Voorzover reclamant meent schade te lijden doordat de overblijvende stukken van zijn perceel niet langer geschikt zijn voor landbouwkundige bewerking heeft dit betrekking op de hoogte van de schadeloosstelling.

Wij merken hierover op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

1.2

Reclamant voert aan dat uit de gesprekken met de gemeente volgt dat men voornemens is om een ecologische verbindingszone aan te leggen met een wandelpad. De watergang zal een breedte krijgen van ongeveer zes meter. Daarnaast wordt de watergang dieper ten behoeve van de afvoer van hemelwater van de randweg. Reclamant heeft het gevoel dat hij grond moet afstaan voor plannen van het waterschap. Reclamant heeft hierover ondanks een bij het waterschap ingediend WOB-verzoek, geen duidelijkheid kunnen krijgen. Reclamant betoogt dat de waterloop ter hoogte van perceel N549 in het kader van de realisatie van de randweg moet worden aan gepast en dat daarom vereist is dat duidelijk moet zijn hoe het plan wordt ingevuld.

1.3

Reclamant voert aan dat hij op basis van tekeningen die in het overleg met de gemeente Boekel aan hem zijn getoond, niet kan vaststellen of men wel of geen grond nodig heeft voor de realisatie van het plan. Reclamant beschikt daarnaast over tekeningen van Brabant Water waaruit blijkt dat er sprake is van een andere inrichting. Weliswaar gaat het bij deze tekeningen over leidingen in de grond, maar ook is duidelijk zichtbaar dat de Watergang wordt aangelegd op het perceel van reclamant.

Reclamant merkt verder op dat in de planologische procedure is gesteld dat de watergang geveegd zal worden vanaf de Randweg. Op de tekeningen die reclamant in het minnelijk overleg heeft gekregen is geen veegstrook opgenomen ter hoogte van het perceel van reclamant. Dit strookt echter niet met de stukken uit het onteigeningsdossier waaruit blijkt dat ter hoogte van het perceel van reclamant een schouwpad wordt aangelegd. Reclamant wenst duidelijkheid te krijgen over de werkelijke uitvoering en het hiermee gepaard gaande ruimtebeslag.

Ad.1.2 en 1.3

Uit het gestelde tijdens de hoorzitting en de overgelegde stukken is Ons gebleken dat deze zienswijzeonderdelen betrekking hebben op de wijze van uitvoering door andere overheden ter hoogte van de huiskavel van reclamant. Verzoeker heeft aan de hand van tekeningen toegelicht dat alleen gronden die benodigd zijn voor de aanleg van de randweg en eventuele voorzieningen zoals weergegeven op de ter inzage gelegde tekeningen in het onderhavige verzoek zijn betrokken. De adviseur van reclamant heeft desgevraagd kenbaar gemaakt dat de overige vragen geen betrekking hebben op de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak en dat met de gegeven uitleg de zaken voldoende duidelijk zijn. Gelet op het vorenstaande gaan Wij voor het overige aan dit zienswijzeonderdeel voorbij.

1.4

Reclamant betoogt dat er geen sprake is van serieus minnelijk overleg aangezien niet verzoeker, maar de gemeente Boekel minnelijk overleg voert met reclamant. Het is voor reclamant onduidelijk wie met hem onderhandelingen voert en wie daartoe bevoegd is. Verzoeker heeft in het verleden met reclamant gesproken over de aanloop van grond. Later heeft niet verzoeker maar de gemeente met reclamant onderhandeld. Verzoeker heeft tot en met 12 november 2018 een aantal schriftelijke aanbiedingen gedaan voor de onroerende zaak ten behoeve van de Randweg. Verzoeker wilde de overblijvende niet bruikbare gronden niet aankopen. Vanaf die datum heeft reclamant alleen nog met de gemeente onderhandeld. Zelfs in maart 2019 heeft de gemeente met reclamant onderhandeld over de aankoop van het perceel. Reclamant betoogt dat de gemeente in feite optreedt als de onteigenende overheid, omdat deze meerdere malen aan reclamant heeft voorgelegd dat de aanbiedingen worden gedaan ter voorkoming van onteigening terwijl niet de gemeente maar verzoeker heeft verzocht om onteigening.

1.5

Reclamant betoogt dat er geen andere partij in beeld is dan de gemeente om zijn gronden te verwerven. De gemeente heeft kenbaar gemaakt dat zij bereid is om de grond van reclamant te verwerven. De gemeente is ook bereid om daarvoor compensatiegrond aan te bieden. Reclamant is het niet eens met de prijs van de ruilgrond die wordt aangeboden omdat deze landbouwkundig zeer onwerkbaar is. Daarnaast stelt de gemeente allerlei voorwaarden waarvan reclamant niet weet of hij daar waarde aan kan hechten omdat deze geen mandaat heeft van verzoeker om de gronden aan te kopen of de onteigeningsprocedure te starten.

1.6

Reclamant betoogt dat ingeval de Kroon van oordeel is dat er wel sprake is van serieus overleg er geen noodzaak is om de onroerende zaak ter onteigening aan te wijzen omdat deze nagenoeg tot overeenstemming is gekomen met de gemeente. Dit heeft echter nog niet tot een getekende overeenkomst geleid omdat reclamant een aantal aanvullende vragen heeft gesteld waarop de gemeente nog geen antwoord heeft gegeven. Een aantal zaken is voor reclamant nog onduidelijk. In de overeenkomst worden een aantal voorwaarden genoemd waarbij men afhankelijk is van andere partijen waaronder het waterschap. Reclamant voert aan dat hij pas akkoord kan gaan als er sprake is van duidelijke voorwaarden.

Ad 1.4, 1.5 en 1.6

Deze onderdelen van de zienswijze hebben in hoofdzaak betrekking op het gevoerde overleg, dat dit overleg niet door verzoeker is gevoerd en de mogelijkheid van alternatieve oplossingen.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan indien vóór de terinzagelegging van de onteigeningsstukken tijdig een begin met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, met de administratieve onteigeningsprocedure wordt begonnen. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken al een formeel bod is gedaan en genoegzaam is vast komen te staan, dat dit overleg voorlopig niet tot eigendomsoverdracht zal leiden.

Verder overwegen Wij dat de onteigeningswet de onteigenende partij niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en veelal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Ten aanzien van de stelling van reclamant dat niet verzoeker maar de gemeente het minnelijk overleg heeft gevoerd, overwegen Wij het volgende.

Uit het ingestelde onderzoek is Ons gebleken dat verzoeker minnelijk overleg heeft gevoerd met alle eigenaren van- en rechthebbenden op de gronden die nodig zijn voor de realisering van de randweg. De gemeente Boekel heeft in overleg met verzoeker het initiatief genomen om de gesprekken over kavelruil voor de randweg te begeleiden en heeft daartoe ook een coördinator aangesteld. Alle informatie waar de gemeente in dit kader over beschikt en door reclamant is verstrekt is doorgeleid naar verzoeker, die aldus volledig op de hoogte is van wat besproken is en wordt. Waar minnelijke verwerving door middel van ruilgrond (op voorhand) niet mogelijk is, heeft verzoeker deze eigenaren en rechthebbenden waaronder reclamant aanbiedingen gedaan gericht op de aankoop van de gronden die nodig zijn voor de randweg. Gelet op het vorenstaande zijn Wij van oordeel dat de rolverdeling voldoende kenbaar was voor belanghebbenden en dat verzoeker op juiste gronden heeft getracht om de voor de realisering van de randweg benodigde percelen minnelijk te verwerven.

Anders dan reclamant stelt zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie, geen reden om te oordelen dat verzoeker geen serieuze onderhandelingen met hem heeft gevoerd. Verzoeker heeft enerzijds getracht om het gedeelte van de onroerende zaak die nodig is voor de aankoop van het tracé minnelijk te verwerven. Hiertoe heeft de verwerver tijdens een bespreking op 26 maart 2018 kenbaar gemaakt dat hij een aanbod zal uitbrengen voor het gedeelte van de onroerende zaak, dat nodig is voor de aanleg van de weg. Bij brief van 9 april 2018 brengt verzoeker een aanbod uit, gericht op de aankoop van het benodigde gedeelte van de onroerende zaak met grondplannummer 59. In dat aanbod maakt verzoeker ook kenbaar dat deze bereid is om in gesprek te gaan over de aankoop van het hele perceel en wijst op de beschikbare ruilgrond bij de huiskavel van reclamant als mogelijk onderdeel van een overeenkomst. Reclamant wijst bij e-mail van 7 mei 2018 het aanbod af en doet een tegenvoorstel om het gehele perceel aan verzoeker te verkopen. Verzoeker laat de adviseur van reclamant op 9 mei weten dat de vraagprijs van reclamant dusdanig hoog is dat hij hierop geen tegenvoorstel kan doen. Bij brieven van 3 oktober 2018 en 12 november 2018 brengt verzoeker nogmaals biedingen uit waarbij deze wederom kenbaar maakt dat deze bereid is om in gesprek te gaan over de aankoop van het hele perceel en wijst op de beschikbare ruilgrond. Op 28 november 2018 hebben de adviseur van reclamant en verzoeker telefonisch contact. De adviseur meldt dat reclamant contact heeft opgenomen met de gemeente. Afgesproken wordt dat verzoeker op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van die gesprekken. Verzoeker benadrukt tijdens dit telefoongesprek, dat deze de partij is, die onder andere biedingen blijft sturen zodat het formele (onteigenings-)traject blijft lopen. Op 12 december 2018 doet de vertegenwoordiger van de gemeente aan reclamant een totaalvoorstel, waarin onder meer wordt gerefereerd aan een overleg van 19 oktober 2018 waarin met reclamant is besproken dat de gemeente mede namens verzoeker en waterschap zaken uitwerkt tot een voorstel op basis waarvan kan worden gekeken of partijen tot een ruilvoorstel kavelruil kunnen komen. Bij e-mail van 12 december 2018 laat reclamant verzoeker weten dat hij in gesprek is met de gemeente en dat hij half december weer een gesprek voert met de gemeente. Bij e-mail van 13 december 2018 laat verzoeker weten dat deze na het gesprek met de gemeente graag weer met reclamant in contact treedt. Bij brief van 9 januari 2019 aan de gemeente, stelt reclamant ten aanzien van de kavelruil de vraagprijs, het bod en de voorwaarden over welke hij bereid is in overleg te gaan. In die brief staan vijftien uiteenlopende vragen van reclamant, waarbij hij verwijst naar de gesprekken met verzoeker en gemeente. Uit genoemde brief van 11 januari 2019, die door de gemeente aan verzoeker is doorgestuurd, blijkt dat relamant vooralsnog niet kan instemmen met het voorstel. In verband met de voortgang van de realisatie van de randweg en de onzekerheid over de termijn waarbinnen overeenstemming zou kunnen worden bereikt met reclamant over al deze punten, heeft verzoeker de onteigeningsprocedure gestart door de officiële indiening van het verzoek tot onteigening op 31 januari 2019.

Anderzijds heeft verzoeker samen met reclamant en de gemeente de mogelijkheid van andere oplossingen in de vorm van een grondruil onderzocht. Hiertoe hebben partijen regelmatig overleg gevoerd. Dit heeft geresulteerd in een totaalvoorstel dat op 12 december 2018 door de vertegenwoordiger van de gemeente aan reclamant verstrekt.

Bij bovengenoemde brief van 11 januari 2019 noemt reclamant de vraagprijs, het bod en de voorwaarden waaronder deze bereid is om over de ruilgrond in overleg te gaan. Op 18 januari 2019 heeft reclamant overleg met een vertegenwoordiger van de gemeente en de wethouder. Besproken is dat in verband met de hoogte van het tegenbod van reclamant, ruilgrond niet meer aan de orde is. De gemeente zal wel een minnelijk voorstel doen tot aankoop van de gehele onroerende zaak van reclamant.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaak minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamant, al dan niet in de gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. Verzoeker en de gemeente hebben de mogelijkheid van ruilgrond en de vraag van reclamant tot aankoop van het hele perceel onderkend, onderzocht en zich ingespannen om te komen tot een voorstel waarbij ruilgrond grenzend aan de huiskavel is aangeboden. Daarnaast heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat deze bereid is om het hele perceel aan te kopen en heeft de gemeente daartoe (onverplicht) een voorstel gedaan. Echter gelet op de opstelling van reclamant, kon zowel voor de aankoop van het ter onteigening aan te wijzen gedeelte of het ruilvoorstel niet op afzienbare termijn overeenstemming worden verwacht. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Wij merken op dat het overleg met reclamante zal worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamant 2

2.1

Reclamant voert aan dat verzoeker geen serieus minnelijk overleg heeft gevoerd. Reclamant wordt benaderd door verzoeker voor de aankoop van de gronden die nodig zijn voor de aanleg van de Randweg en door de gemeente Boekel voor de aankoop van het hele perceel. De gemeente Boekel heeft het voornemen om ter plaatse een industrieterrein aan te leggen. De laatste bieding van verzoeker voor de gronden die nodig zijn voor de aanleg van de weg is van 12 november 2018. Verzoeker heeft echter niet vastgelegd dat de gemeente ook met reclamant in overleg is over de aankoop van de eigendommen van reclamant. Partijen voeren overleg over de aankoop van het geheel en de gemeente wenst hierover op korte termijn overeenstemming te bereiken met reclamant. Reclamant betoogt dat verzoeker niet kan volstaan met het inzetten van de gemeente voor de verwerving van de gronden.

Ad 2.1

Bij e-mail van 15 mei 2019 heeft de adviseur van reclamant kenbaar gemaakt dat dit gedeelte van de intrekt, omdat verzoeker wel bij het overleg aan tafel heeft gezeten en derhalve ook is betrokken bij het minnelijk overleg. Om die reden overwegen Wij dat dit zienswijzeonderdeel van reclamant geen verdere bespreking behoeft.

2.2

Reclamant merkt op dat er geen noodzaak tot onteigening is nu duidelijk was dat overeenstemming bereikt zou worden en dat juist om die reden meer aandacht naar het minnelijk overleg had moeten gaan in plaats van naar het onteigeningsverzoek.

Ad 2.2

Dit onderdeel van de zienswijze heeft betrekking op het gevoerde overleg. Wij wijzen op hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder 1.4, 1.5 en 1.6.

Anders dan reclamant stelt, zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie, geen reden om te oordelen dat de noodzaak tot onteigening ontbreekt omdat duidelijk was dat overeenstemming bereikt zou worden en verzoeker daarom meer aandacht aan het minnelijk overleg had moeten besteden. Er is door verzoeker samen met de gemeente overleg gevoerd om tegemoet te komen aan de wensen van reclamant tot aankoop van zijn gehele bedrijf door de gemeente alsmede de aankoop door verzoeker van de benodigde gronden voor de weg eventueel in combinatie met ruilgronden.

Op 2 november 2016 vindt een gesprek plaats tussen reclamant, de gemeente en de verzoeker. Onder meer komt daarin naar voren dat reclamant zelf een voorkeur heeft voor het aankopen van zijn gehele bedrijf, niet slechts van gronden waarop de randweg is geprojecteerd. De gemeente zou jaren daarvoor wel over verwerving van het geheel hebben gesproken. Uitgaande van de situatie waarin de verzoeker uitsluitend de gronden voor de randweg verwerft, wenst reclamant compensatiegrond waarbij hij minimaal dezelfde oppervlakte die hij verliest, gecompenseerd wil zien. In een gesprek met reclamant, de gemeente en verzoeker op 9 mei 2017, worden twee opties geschetst door de woordvoerder van de gemeente. Optie 1 is dat verzoeker de gronden gelegen onder het tracé van de weg koopt en daarbij eventueel ruilgrond in zal zetten. Optie 2 is dat de gemeente in overleg gaat met reclamant over mogelijke aankoop van het gehele bedrijf op basis van volledige schadeloosstelling. Aanwezigen spreken af dat optie 2 in eerste instantie zal worden onderzocht. Mocht dit niet, op korte termijn, tot resultaat leiden dan resteert optie 1.

Bij brief van 6 februari 2018 brengt verzoeker, op verzoek van reclamant, een bod uit voor de aankoop van de benodigde gronden voor realisatie van de randweg.

Tijdens een overleg op 3 april 2018 met de gemeente en verzoeker, laat reclamant weten dat hij niet (langer) wenst dat het gehele bedrijf wordt aangekocht. Inmiddels geeft hij de voorkeur aan bepaalde ruilgronden. Tijdens dat gesprek kondigt de verzoeker aan dat hij het voornemen heeft om in de zomer 2018 een onteigeningsverzoek in te dienen. Naar aanleiding van diverse overleggen brengt verzoeker bij brief van 17 september 2018 een aangepast bod uit voor de aankoop van de benodigde gronden voor realisatie van de randweg uit. Bij brief van 2 oktober 2018, wijst reclamant het aanbod af en stelt een oplossing voor waarbij de gemeente het gehele bedrijf overneemt en reclamant zijn activiteiten staakt.

Bij brief van 12 november 2018 brengt verzoeker een herhaald aanbod uit en refereert aan de lopende gesprekken met de gemeente en de door reclamant uitgesproken verwachting dat de gemeente een voorstel zal doen. In verband met de voortgang van de realisatie van de randweg en de onzekerheid aangaande overeenstemming met de gemeente, kondigt de verzoeker in de brief aan voornemens te zijn in de komende periode een onteigeningsprocedure op te starten. Bij e-mail van 24 december 2018 doet de gemeente mede namens verzoeker een voorstel aan reclamant. Dit aanbod behelst onder meer de aankoop van de gronden benodigd voor de randweg, aankoop van ruilgronden door reclamant, de inspanningsverplichtingen van de gemeente om bestemmingen aan te passen, en voorts worden enkele vragen van reclamant beantwoord. Bij e-mail van 30 januari 2019 laat reclamant weten dat hij dat voorstel afwijst.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat verzoeker voldoende pogingen heeft ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamant al dan niet in de door hem gewenste vorm overeenstemming kon worden bereikt. Verzoeker en de gemeente hebben de vraag van reclamant tot aankoop van het hele bedrijf en de mogelijkheid van ruilgrond onderkend en onderzocht en zich ingespannen om te komen tot een voorstel. Dat voorstel is door reclamant afgewezen. Daarnaast heeft verzoeker meerdere malen een aanbod uitgebracht voor de aankoop van de benodigde gronden voor realisatie van de randweg. Ook die biedingen zijn afgewezen. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg met reclamant is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Dit overleg heeft alsnog tot overeenstemming tussen partijen geleid. Deze overeenstemming moet nog worden uitgewerkt in een concept- koopovereenkomst die vervolgens ter beoordeling aan reclamant zal worden voorgelegd. Van de juridische levering van de van reclamant benodigde onroerende zaken is daarom thans nog geen sprake. Verzoeker kan daardoor nog niet beschikken over deze voor de realisering van het werk van reclamant benodigde onroerende zaken. Hierbij merken Wij op, dat blijkens de onteigeningspraktijk het bereiken van een grote mate van overeenstemming niet in alle gevallen automatisch tot spoedige ondertekening van een overeenkomst en probleemloze eigendomsoverdracht leidt. De urgentie van de uitvoering van het werk laat evenwel geen vertraging toe in de aanwijzing ter onteigening van de benodigde onroerende zaken. Dientengevolge blijft deze aanwijzing noodzakelijk.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamanten 3

3.1

Reclamanten betogen dat de noodzaak om onteigening ontbreekt omdat ten tijde van het verzoek op 31 januari 2019 allerminst vaststond dat het minnelijk overleg niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming zou hebben geleid. De gemeente – maar ook verzoeker sinds 2015 – heeft zich verplicht om zich in te spannen om die uitbreidingscapaciteit van het bedrijf van reclamanten via een kavelruiling te verplaatsen naar een aangrenzend perceel. Dat uitgangspunt is ook steeds de inzet van de gesprekken geweest. Gezien de stand van de gesprekken over de verplaatsing van de uitbreidingcapaciteit, was het voor reclamanten absoluut niet te verwachten dat overeenstemming daarover zou uitblijven. Op 19 december 2018 was al overeenstemming op hoofdlijnen bereikt over de uitgangspunten voor de verplaatsing van de uitbreidingscapaciteit.

Reclamanten zijn dan ook verrast door de brief van 18 januari 2019, waarin de onteigening is aangekondigd. De strekking van die brief strookt niet met hetgeen is afgesproken in het gesprek van 18 december 2018. Bij e-mailbericht van 14 februari 2019 is door de adviseur van reclamanten hierop gewezen, waarbij deze voorts bij verzoeker en de gemeente erop heeft aangedrongen om – volgens afspraak – de vervolgstappen verder uit te werken. De brief van 27 februari 2019, waarin de tervisielegging van het ontwerp onteigeningsbesluit werd aangekondigd, leidde nog meer tot verbazing bij reclamanten, omdat uit die brief bleek, dat gedeputeerde staten al op 31 januari 2019 hebben verzocht om het perceelsgedeelte van reclamanten ter onteigening aan te wijzen.

Verzoeker en de gemeente dienden echter enkel nog het vervolg van die afspraken nader uit te werken. Reclamanten zijn dan ook van oordeel dat gezien de gehele constellatie van in het verleden en recent gemaakte afspraken en de stand van de gesprekken over de verplaatsing van de uitbreidingscapaciteit verzoeker nog niet kon besluiten tot onteigening.

Reclamanten merken verder op dat voor zover zou worden betoogd dat de afspraken, zoals die zijn gemaakt op 19 december 2018 op 31 januari 2019 onvoldoende zicht gaven op het bereiken van een perfecte, onvoorwaardelijke minnelijke regeling dat dan is te wijten aan de talmende houding van verzoeker en de gemeente. Voor de volgende stap in de gesprekken was het juist nodig dat door verzoeker en de gemeente hetgeen op 19 december 2018 is afgesproken, zou worden uitgewerkt. Echter, het gesprek van 19 december 2018 heeft juist door toedoen van verzoeker en de gemeente geen (tijdig) vervolg gekregen. Verzoeker had in januari 2019 een nadere uitwerking moeten overleggen.

Op dit moment is de bereikte overeenstemming wel nader uitgewerkt in een overeenkomst, waarvan het concept op 12 april 2019 ter beoordeling is voorgelegd aan reclamanten. Gezien de laatste stand van zaken ligt het volgens reclamanten in de rede dat verzoeker het onteigeningsverzoek ten aanzien van de onroerende zaak van reclamanten intrekt.

3.2

Reclamanten betogen dat de noodzaak eveneens ontbreekt omdat er nooit is gesproken over de verwerving van de benodigde oppervlakte voor de randweg. Noch verzoeker, noch de gemeente zijn in het minnelijk overleg ingegaan op enkel de verwerving van de ondergrond van de Randweg. Het verwervingslogboek geeft daar ook geen blijk van. Uitsluitend in de brieven 30 augustus 2018 en van 18 januari 2019 wordt door verzoeker beperkt ingegaan op de verwerving van de benodigde oppervlakte. Door verzoeker is daarom onvoldoende getracht om het voor de randweg benodigde perceelsgedeelte in der minne te verkrijgen.

Ad 3.1 en 3.2

Deze onderdelen van de zienswijze hebben betrekking op het gevoerde overleg en oplossingen anderszins. Wij wijzen op hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder 1.4, 1.5 en 1.6.

Anders dan reclamanten stellen, zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie, geen reden om te oordelen dat de verzoeker geen serieuze onderhandelingen met hen heeft gevoerd. Er is zowel overleg gevoerd om te komen tot een kavelruil (het zogenaamde spoor 1) en daarnaast zijn er aanbiedingen uitgebracht voor het in de onteigening betrokken gedeelte van de onroerende zaak (het zogenaamde spoor 2).

Verzoeker heeft hiertoe enerzijds getracht om de onroerende zaak die nodig is voor de aankoop van het tracé minnelijk te verwerven. Verzoeker heeft reclamanten Bij e-mail van 15 juni 2018 bericht verzoeker dat deze alvast voorsorteert op het scenario waarbij kavelruil niet (tijdig) wordt verwezenlijkt, en dat schadeloosstelling in alleen geld moet worden overeengekomen (hierna spoor 2). In antwoord daarop zeggen reclamanten bij e-mail van 22 juni 2018 toe de voor spoor 2 benodigde financiële gegevens te zullen verzamelen en aan verzoeker te verstrekken. Bij e-mail van 16 juli 2018, vraagt de adviseur van reclamanten onder andere wat de verwachting/tijdslijn is ten aanzien van het uitbrengen van een bieding conform spoor 2. Bij e-mail van 10 augustus 2018 aan de adviseur geeft verzoeker invulling aan spoor 2 en doet een concreet voorstel voor een schadeloosstelling, onder voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring. Bij brief van 30 augustus brengt verzoeker een bod uit voor de in de onteigening betrokken onroerende zaak. Bij e-mail van 13 september 2018 reageert de adviseur inhoudelijk op het aanbod. Daaruit blijkt dat partijen nog ver verwijderd zijn van overeenstemming, en dat reclamanten voornemens zijn om in het kader van spoor 2 een onteigeningsdeskundige in te schakelen. Bij e-mail van 7 november 2018 laten reclamanten verzoeker weten dat zij ten behoeve van spoor 2 een onteigeningsdeskundige in de arm hebben genomen en stellen voor om een afspraak te maken. Reclamanten merken verder op dat zij het aanbod, gezien de voorgeschiedenis en de gemaakte afspraken niet kunnen aanvaarden of verwerpen. Uit dit bericht volgt verder dat reclamanten belang hechten aan het zoeken naar een oplossing inclusief grondruiling. Op 27 november 2018 voeren partijen overleg over spoor 1 en spoor 2. In het kader van spoor 2 kondigt de verzoeker aan dat begin 2019 een verzoek om onteigening aan de Kroon zal worden gedaan. Verzoeker vraagt reclamanten vervolgens meerdere malen om de gesprekken in het kader van spoor 2 parallel te laten lopen aan gesprekken met de gemeente Boekel in het kader van de grondruil spoor 1 en stelt enkele data om te komen tot een afspraak voor. Bij e-mailberichten van 6 december 2018 en 10 december 2018 laat de onteigeningsdeskundige die de belangen van reclamanten behartigt, verzoeker weten dat zij eerst een voorstel voor een grondruil willen afwachten voordat ze met verzoeker in gesprek gaan over de schadeloosstelling. Op 19 december 2018 vindt een bespreking plaats over de schadeloosstelling en de ruiling. Daaruit volgt dat partijen op hoofdlijnen overeenstemming bereiken over de uitgangspunten en de (financiële) voorwaarden voor de grondruil, maar partijen zijn hierbij afhankelijk van overeenstemming met een derde partij. In verband met de voortgang van de realisatie van de randweg en de onzekerheid aangaande overeenstemming met derde partij, bericht verzoeker reclamanten bij brief van 16 januari 2019 dat het nog onduidelijk is of de kavelruil tot overeenstemming zal leiden. Verzoeker kondigt in deze brief aan dat op korte termijn de onteigeningsprocedure gestart zal worden. Verzoeker dient op 31 januari 2019 het verzoek om onteigening bij de Kroon in.

Anderzijds heeft de gemeente Boekel in overleg met verzoeker een kavelruil geïnitieerd en heeft daartoe een coördinator aangesteld. Partijen voeren vanaf 2011 overleg over deze kavelruil en hebben hierover, zoals reclamanten ook in hun zienswijze opmerken op 19 december 2018 op hoofdlijnen overeenstemming kunnen bereiken onder de voorwaarde dat de overheid eerst nog een met een derde partij overeenstemming moet bereiken.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat verzoeker voldoende pogingen heeft ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamanten al dan niet in de door hen gewenste vorm overeenstemming kon worden bereikt. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat er sprake is van een complexe overlegsituatie waarbij de mogelijkheid om te komen tot volledige overeenstemming over de kavelruil afhankelijk is van meerdere partijen. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg met reclamanten is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Dit overleg heeft alsnog tot overeenstemming tussen partijen geleid. Deze overeenstemming is uitgewerkt in een concept- koopovereenkomst die thans ter beoordeling bij reclamanten voorligt. Van de juridische levering van de van reclamanten benodigde onroerende zaak is daarom thans nog geen sprake. Verzoeker kan daardoor nog niet beschikken over deze voor de realisering van het werk van reclamanten benodigde onroerende zaak. Hierbij merken Wij op, dat blijkens de onteigeningspraktijk het bereiken van een grote mate van overeenstemming niet in alle gevallen automatisch tot spoedige ondertekening van een overeenkomst en probleemloze eigendomsoverdracht leidt. De urgentie van de uitvoering van het werk laat evenwel geen vertraging toe in de aanwijzing ter onteigening van de benodigde onroerende zaken. Dientengevolge blijft deze aanwijzing noodzakelijk.

3.3

Reclamanten kwalificeren de brief van 30 augustus 2018 niet als een (finaal) aanbod volgens de systematiek van onteigening; het bod voldoet niet aan de eisen die de Kroon daaraan volgens de handreiking stelt. Het aanbod tot schadeloosstelling in geld is niet in de gesprekken aan de orde gekomen. Het bod betreft een kaal (niet nader onderbouwd) aanbod, op basis waarvan reclamanten niet kunnen beoordelen of het kan worden aanvaard of kan worden verworpen. Het bod ziet uitsluitend op de verwerving van de ondergrond van de rondweg (2.014 m2) en een klein gedeelte van het perceel (circa 595 m2) dat ná de aanleg van de rondweg resteert aan de andere zijde van de rondweg ten opzichte van het glastuinbouwbedrijf. In de beleving van reclamanten dient de brief slechts om het verwervingslogboek “op te leuken” en kan niet anders worden beschouwd dan als een formaliteit.

Ad 3.3

Dit zienswijzeonderdeel heeft betrekking op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling en is daarmee financieel van aard. Een dergelijke zienswijze staat Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling. Wij wijzen op hetgeen Wij hierover hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder 1.1.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 3 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer noodzakelijk worden geacht dat de Provincie Noord-Brabant de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de gedeeltelijk onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 12 juni 2019, nr. RWS-2019/19209, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bij brief van 31 januari 2019, kenmerk C2232945/4460185;

gelezen het e-mailbericht van verzoeker van 14 mei 2019;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 24 juli 2019, no. W17.19.0147/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 14 augustus 2019, nr. RWS-2019/28497, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de aanleg van een randweg ten westen van Boekel (project Randweg Boekel), vanaf de kruising van de N605/Volkelseweg met de wegen Molenakker en Molenwijk (km. 0,24) tot de zuidelijke aansluiting van de weg Mutshoek op de N605 (km. 4,87), alsmede voor de aanleg van aansluitingen van de randweg op de wegen Neerbroek en Erpseweg, de aanleg van een parallelweg tussen de wegen Koesmacht en Lage Raam en Erpseweg en Het Goor, de aanleg van een nieuwe verbindingsweg naar het bedrijventerrein De Vlonder en de aanleg van een verbindingsweg tussen de wegen Leurke en Mutshoek, met bijkomende werken, in de gemeente Boekel, ten name van Provincie Noord-Brabant ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeente Boekel aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Boekel en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 30 augustus 2019

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: randweg Boekel

VERZOEKENDE INSTANTIE: Provincie Noord-Brabant

 

Kadastraal bekend als gemeente Boekel

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

18

2.014

Terrein (akkerbouw)

34.320

K 694

Neerbroek onroerend goed B.V., Boekel.

           

27

1.598

Wonen (agrarisch) Terrein (akkerbouw)

24.420

M 47

Henricus Franciscus Petrus Penninx, Boekel.

           

31

5.677

Terrein (akkerbouw)

68.702

M 626

Henricus Franciscus Petrus Penninx, Boekel.

           

59

8.252

Terrein (grasland)

23.550

O 574

Hendricus Christianus van de Ven, Boekel.

Naar boven