De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op richtlijn nr. 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling
van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer (Pb 306),
richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke
bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest (Pb 192), richtlijn 2001/89/EG
van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding
van klassieke varkenspest (Pb 316), richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december
2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza (Pb
10) en artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
Besluit:
’s-Gravenhage, 16 september 2019
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
TOELICHTING
Met het oog op de bescherming van de bioveiligheid en daarmee de diergezondheid schrijven
de artikelen 65, onder b en c, van richtlijn 2003/185 (mond-en-klauwzeer), 18, vierde
lid, van richtlijn 2002/60 (Afrikaanse varkenspest), 17, vierde lid, van richtlijn
2001/89 (klassieke varkenspest) en artikel 50, derde lid, van richtlijn 2005/94 (aviaire
influenza) kort gezegd voor dat alleen in erkende laboratoria mag worden gewerkt met
deze virussen voor onderzoek, diagnose of productie.
Voor het werken met het mond- en klauwzeervirus vindt de erkenning op communautair
niveau plaats, door opname van laboratoria in de bijlage bij de richtlijn. Voor Nederland
is dit, waar het gaat om onderzoek of diagnostiek, Wageningen Bioveterinary Research
(WBVR) in Lelystad en waar het gaat om de vervaardiging van vaccins of van geïnactiveerde
antigenen voor de aanmaak van vaccins, Boehringer-Ingelheim Animal Health Netherlands
BV in Lelystad. Inmiddels heet dit laboratorium ‘Merial S.A.S Lelystad Laboratory’.
Ook voorziet deze richtlijn in bioveiligheidsvoorschriften (bijlage XII, onderdeel
1).
Ten aanzien van de Afrikaanse- en klassieke-varkenspestvirussen en het aviaire-influenzavirus
voorzien de betreffende richtlijnen in een erkenning door de bevoegde autoriteit van
de betreffende lidstaat. In de op de onderscheiden richtlijnen gebaseerde beschikkingen
van de Europese Commissie waarin handboeken voor de diagnose zijn vastgesteld, is
voorzien in specifieke bioveiligheidsregels. Tot dusverre waren er in Nederland geen
plaatsen, inrichtingen of laboratoria die deze virussen, of de onderdelen daarvan,
hanteren.
Gebleken is dat de implementatie van deze onderdelen van genoemde richtlijnen aanpassing
behoeft, zodat het voor de praktijk duidelijk is dat het zonder communautaire erkenning
(mond- en klauwzeervirus) of nationale erkenning (beide varkenspestvirussen en het
aviaire-influenzavirus) niet is toegestaan om te werken met deze virussen, en welke
regels daarvoor gelden.
Dit besluit leidt tot een beperkte verhoging van de administratieve lasten voor de
laboratoria. Deze dienen op schrift te stellen wat het werken met bovengenoemde virussen
behelst zodat de competente autoriteit kan besluiten of een erkenning kan worden verleend.
Het laboratorium dient eveneens documenten te kunnen overleggen waaruit blijkt dat
aan de bioveiligheidseisen is voldaan. Tevens dient het laboratorium een eventuele
inspectie door de competente autoriteit toe te staan.
De NVWA heeft op basis van een uitvoerings- en handhavingstoets gemeld dat zij geen
aanleiding ziet tot het maken van opmerkingen over de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid
en fraudebestendigheid van deze wijziging.
Afgeweken is van het beleid inzake vaste verandermomenten omdat het hier gaat om de
uitvoering van EU-regelgeving.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten