Wijziging van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (correctie modernisering kleineondernemersregeling)

16 september 2019

Nr. IZV 2019-0000150548

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Internationale Zaken en Verbruiksbelastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 25, negende lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;

ARTIKEL I

In de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 vervalt artikel 24.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

TOELICHTING

Algemeen

In deze ministeriële regeling wordt een wijziging vastgesteld in vervolg op de eerdere aanpassing van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: Uitvoeringsbeschikking OB 1968) bij de ministeriële regeling van 10 mei 2019 (hierna: regeling van 10 mei 2019) in het kader van de modernisering van de kleineondernemersregeling (hierna: KOR). 1 De nieuwe KOR bepaalt in navolging van de BTW-richtlijn 20062 dat de omzet die als maatstaf dient voor toepassing van de KOR wordt gevormd door in het bijzonder de som van de vergoedingen voor prestaties, voor zover die in Nederland belast zouden zijn zonder toepassing van de KOR. De BTW-richtlijn 2006 geeft geen specifieke regels voor het bepalen van de omzetgrens voor toepassing van de KOR bij ondernemers die btw berekenen over de winstmarge, in plaats van over de omzet. In de memorie van toelichting behorende bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling) is onder meer in het algemene deel onder paragraaf 2.2 in het onderdeel Omzetgrens, omzetdefinitie en overschrijding opgemerkt dat bij prestaties waarbij de btw wordt betaald over de winstmarge, zoals de reisbureauregeling en de margeregeling voor gebruikte goederen, alleen de winstmarge wordt meegerekend voor de berekening van de in artikel 25, tweede lid, aanhef, en onderdeel a, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) bedoelde omzet.3 Dit is in de regeling van 10 mei 2019 uitgewerkt door de invoeging van artikel 24 Uitvoeringsbeschikking OB 1968.

Op 29 juli 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) een arrest4 gewezen dat betrekking heeft op het bepalen van de omzetgrens in het kader van de KOR bij toepassing van de margeregeling door wederverkopers als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel k, Wet OB 1968. Het HvJ EU heeft bepaald dat de omzet die als maatstaf dient voor de toepassing van de kleineondernemersregeling wordt gevormd door het totale bedrag van de door belastingplichtige wederverkopers ontvangen bedragen, de btw niet inbegrepen. Het maakt daarbij niet uit op welke wijze deze bedragen belast zullen worden en dus ook niet dat deze bedragen door de heffing over de winstmarge maar gedeeltelijk belast worden. Ondernemers die de margeregeling toepassen, mogen dus voor de toepassing van de KOR niet slechts uitgaan van de belaste marge, maar moeten uitgaan van de behaalde omzet. Volgens het HvJ EU zijn de KOR en de margeregeling twee onafhankelijk werkende bijzondere regelingen, waarbij de toepassing van de ene regeling beoordeeld moet worden zonder rekening te houden met de andere regeling. Het doel van de KOR is namelijk een vereenvoudiging voor kleine ondernemers wat betreft boekhoudkundige en administratieve verplichtingen, om de oprichting van kleine ondernemingen te bevorderen en het concurrentievermogen te versterken. Het is, aldus het HvJ EU, niet de bedoeling dat grote ondernemers eenzelfde versterking van het concurrentievermogen genieten. Grote ondernemers die wederverkoper van gebruikte goederen zijn en een hoge omzet en lage winstmarge realiseren, zouden een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel kunnen hebben als zij de KOR zouden kunnen toepassen. Hoewel het arrest alleen de margeregeling voor wederverkopers raakt, kan het gevolg van het arrest ook doorgetrokken worden naar de reisbureauregeling, aangezien op basis van die regeling de verschuldigde btw ook wordt berekend op basis van de winstmarge.

Het vermelde arrest noopt niet tot aanpassing van de Wet OB 1968. Wel is het noodzakelijk dat het nieuwe artikel 24 Uitvoeringsbeschikking OB 1968, zoals dat in werking zou treden per 1 januari 2020, wordt ingetrokken. Met deze intrekking wordt, in afwijking van de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling) en de regeling van 10 mei 2019, bewerkstelligd dat ondernemers die btw berekenen over de winstmarge, voor toepassing van de nieuwe KOR niet slechts de belaste marge maar de totaal ontvangen bedragen in aanmerking moeten nemen. De overige wijzigingen in de regeling van 10 mei 2019 blijven wel van kracht.

Het voorgaande heeft onder meer gevolgen voor wederverkopers en voor ondernemers die de reisbureauregeling toepassen, die zich al hebben aangemeld voor toepassing van de nieuwe KOR overeenkomstig artikel III, eerste lid, van de Wet modernisering kleineondernemersregeling per 1 januari 2020. Deze ondernemers hebben daarbij geen rekening kunnen houden met de onderhavige wijziging. Zij dienen opnieuw te bezien of zij voldoen aan de omzetgrens van de KOR. Mocht dit niet het geval zijn, dan is voor een juiste administratieve verwerking van deze afmelding nodig dat zij hun eerdere melding corrigeren vóór 20 november 2019.

De Belastingdienst heeft de aanpassing van de KOR getoetst met de uitvoeringstoets bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling) (Kamerstukken II 2017/18, 35 033, bijlage bij nr. 3). De genoemde uitvoeringstoets blijft onverkort van kracht.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 10 mei 2019 tot wijziging van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (modernisering kleineondernemersregeling), Stcrt 2019, 27636.

X Noot
2

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2006, L 347).

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 35 033, nr. 3, p. 5.

X Noot
4

HvJ EU, 29 juli 2019, C-388/18 (B), ECLI:EU:C:2019:642.

Naar boven