Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 23 september 2019, nummer WBV 2019/15, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/10.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.3. Meldplicht

10.3.1. Meldplicht in het kader van toelatingsprocedures

De Korpschef of de Commandant der KMar informeert de vreemdeling die kenbaar heeft gemaakt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend, dat op hem, in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag, een meldplicht bij de Korpschef rust (zie artikel 54, eerste lid, onder f, Vw juncto artikel 4.51, eerste lid, onder b, Vb). De vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt of heeft ingediend, wordt een meldplicht opgelegd door gebruik te maken van het model M117-A. Het model M117-A dient ook als proces-verbaal van uitreiking van de meldplicht aan de vreemdeling.

De Korpschef of de Commandant der KMar:

  • moet aan een vreemdeling een beschikking uitreiken als zij de vreemdeling een periodieke meldplicht opleggen;

  • moet de vreemdeling wijzen op wijzigingen over zijn meldplicht;

  • mag naar eigen oordeel afwijken van de instructies voor oplegging van de meldplicht.

De Korpschef:

  • mag de ontheffing van de meldplicht beëindigen als ontheffing niet langer gewenst is;

  • mag naar eigen oordeel afwijken van de instructies voor ontheffing van de meldplicht.

Bij de ontheffing van de meldplicht gelden voor de Korpschef de volgende instructies.

De Korpschef verleent in ieder geval in de volgende situaties geen (of niet langer) ontheffing van de meldplicht aan de vreemdeling:

  • als voor het vreemdelingentoezicht ontheffing van de meldplicht niet (of niet langer) gewenst is;

  • de vreemdeling niet langer in Nederland mag verblijven.

De Korpschef verleent aan een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend uitsluitend in de volgende situaties ontheffing van de meldplicht:

  • tijdens het afwachten van de beslissing in eerste aanleg van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in overleg met de IND;

  • als de vreemdeling minderjarig is jonger dan twaalf jaar en geen amv is.

B

Paragraaf B1/6.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.1. Hoofdverblijf

De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;

  • b. de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of

  • c. de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Ad b.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling, mits de detentie het gevolg is van een daadwerkelijke rechterlijke veroordeling voor het plegen van een strafbaar feit. Bij lagere strafoplegging door een hogere rechterlijke instantie wordt het gedeelte van de straf dat ten onrechte is opgelegd, buiten beschouwing gelaten.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie niet aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling als de detentie het gevolg is van een veroordeling wegens een gedraging die in Nederland niet strafbaar is gesteld.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten;

  • b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling ten hoogste 360 dagen per lidstaat een deel van de studie in één of meerdere tweede lidstaten volgt in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland;

  • c. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;

  • d. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst van het Ministerie van BUZA, die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;

  • e. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;

  • f. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd;

  • g. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • h. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uitvoert en de gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801 geldig blijft;

  • i. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ heeft en niet langer dan acht maanden buiten Nederland verblijft mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen;

  • j. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overplaatsing binnen een onderneming’ heeft en op basis van die vergunning voor korte- of lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie; of

  • k. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling als gezinslid de onder h. genoemde onderzoeker vergezelt wanneer deze een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uit gaat voeren, of de onder j. genoemde werknemer vergezelt wanneer deze voor lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Ad e.

Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich heeft meegebracht.

C

Paragraaf B2/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Working Holiday Scheme (WHS) / Working Holiday Programme (WHP)

Nederland heeft met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong (WHP), Australië en Nieuw-Zeeland (WHS) een overeenkomst gesloten (Memorandum of Understanding (hierna: MoU)) op grond waarvan jongeren die de nationaliteit van één van de landen bezitten, onder bepaalde voorwaarden tijdelijk in Nederland mogen verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur. Het verblijf heeft het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. De jongeren mogen niet ten laste komen van de publieke middelen en de (tijdige) terugreis moet gewaarborgd zijn. Het begrip uitwisseling kenmerkt zich door wederkerigheid, in die zin dat de mogelijkheid om de samenleving en cultuur te leren kennen ook in het land van herkomst van de buitenlandse jongeren bestaat voor de Nederlandse jongeren.

Incidentele arbeid

De uitwisselingsjongere dient zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. Om het verblijf in Nederland financieel te ondersteunen, mag de uitwisselingsjongere overeenkomstig artikel 1j, onderdeel b, BuWav werken zonder dat de werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Voorwaarde daarbij is dat het hoofddoel van het verblijf in Nederland – culturele uitwisseling – voorop blijft staan. Het werk mag dus alleen van incidentele aard zijn.

Weigeren / intrekken verblijfsvergunning

De IND kan de vergunning in ieder geval weigeren of intrekken wegens het niet (meer) voldoen aan de voorwaarden als er sprake is van strijdigheid met het MoU. De IND beoordeelt per geval of daar sprake van is.

Beroep op algemene middelen

De IND neemt aan dat de uitwisselingsjongere die in Nederland verblijft, niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien als bedoeld in artikel 3.24a VV als een beroep wordt gedaan op de algemene middelen.

Studeren

Gedurende het verblijf in Nederland is het toegestaan om een korte studie dan wel een cursus te volgen.

D

Paragraaf B5/2.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.6. Arbeid in loondienst na verblijf als familie- of gezinslid

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ aan de vreemdeling waarvan het verblijf als familie- of gezinslid is beëindigd, als wordt voldaan aan artikel 3.31, eerste lid, Vb.

In het geval de vreemdeling korter dan 5 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet, op grond waarvan hij mocht werken, beoordeelt de IND of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, Vb aan de hand van een individueel arbeidsmarktadvies van het UWV.

De IND vraagt het UWV niet om een individueel arbeidsmarktadvies als de IND op grond van het algemeen arbeidsmarktadvies dat het UWV jaarlijks uitbrengt kan beoordelen of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, Vb.

E

Paragraaf B8/9.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening, en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B8/9.1.1 Vc onder de beperking: ‘medische behandeling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van de medische behandeling voor maximaal één jaar.

F

Paragraaf B9/8.1.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.1.2.3. Onbillijkheid van overwegende aard (ook wel: hardheidsclausule)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

A. Ontheffing vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald in ieder geval de hardheidclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, op grond van het feit dat de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht, als:

  • a. de vreemdeling ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus, een cursus Nederlands als tweede taal of een combinatie daarvan bij een cursusinstelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen;

  • b. de vreemdeling minimaal 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en de vreemdeling aangetoond heeft met een door DUO afgenomen toets naar het leervermogen dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of

  • c. de vreemdeling ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus en een daaropvolgende inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op werk keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgenomen toets blijkt dat de inburgeringsplichtige niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

DUO geeft advies of iemand voldoet aan de criteria genoemd onder a, b en c. De IND gaat bij de beoordeling van deze ontheffingsgrond in beginsel uit van het door de vreemdeling overgelegde advies van DUO. De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet het advies zelf aanvragen bij DUO. Voor het aanmeldformulier en meer informatie over deze procedure raadpleeg de website van DUO www.inburgeren.nl.

Tot 1 juli 2013 kon een vreemdeling zich wenden tot het ROC Amsterdam voor een advies op basis van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek. Adviezen die bij het ROC zijn aangevraagd vóór 1 juli 2013 zullen nog worden meegenomen door de IND bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing.

De IND neemt het ROC-advies niet over als:

  • dit advies op de dag van de indiening van de aanvraag ouder is dan vijf jaar;

  • de IND constateert dat de vreemdeling in een vreemdelingenrechtelijke procedure verklaringen heeft afgelegd die in tegenspraak zijn met het advies; of

  • op een andere manier dan uit een vreemdelingenrechtelijke procedure blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond.

B. Ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald de hardheidsclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, als blijkt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

De IND betrekt in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het inburgeringsexamen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • opleidingsniveau van de vreemdeling;

  • de financiële situatie van de vreemdeling; of

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden van de vreemdeling.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval niet de stelling dat de vreemdeling:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of

  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

De IND past eveneens de hardheidsclausule toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

G

Paragraaf B12/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.6. Inburgeringsvereiste

De vrijstellingen staan genoemd in artikel 3.96a, tweede lid, Vb.

De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.

2.6.1. Medische ontheffing

De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen. De procedure hiervoor is terug te vinden in bijlage 4 van de Regeling inburgering.

2.6.2. Onbillijkheid van overwegende aard (ook wel: hardheidsclausule)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.96a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1.2.3 Vc.

In tegenstelling tot voornoemde paragraaf past de IND de hardheidsclausule niet toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

H

Paragraaf C1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van de artikelen 3.109, zevende lid; 3.109b, eerste lid; of 3.109c, eerste lid, Vb, niet (meer) in aanmerking komt of wenst te komen voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk als de vreemdeling op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb niet (meer) in aanmerking komt voor de rust en voorbereidingstermijn.

Op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb komt een vreemdeling onder andere niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn als hij:

  • a. een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • b. overlast bezorgt aan vreemdelingen die in een opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening of aan anderen.

Ad a.

Vreemdeling zit niet in strafrechtelijke detentie

De IND beslist of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Voor de beoordeling of de vreemdeling in deze gevallen een gevaar vormt voor de openbare orde, wordt aangesloten bij artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb en bij paragraaf B1/4.4 Vc. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn. Voor de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid wordt verwezen naar paragraaf B1/4.4 Vc.

Vreemdeling zit in strafrechtelijke detentie

Een vreemdeling die op strafrechtelijke gronden zijn vrijheid is ontnomen wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 3.109, zevende lid, aanhef en onder a, Vb. Een vreemdeling die tijdens zijn strafrechtelijke detentie te kennen geeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen of na het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op strafrechtelijke gronden zijn vrijheid wordt ontnomen, komt daarom niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn.

Dit geldt ook voor vreemdelingen:

  • van wie de vrijheid is ontnomen ter fine van uit- of overlevering;

  • die onder verantwoordelijkheid van de in Nederland gevestigde Internationale Hoven en Tribunalen vallen en van wie de vrijheid is ontnomen;

  • die de toegang tot Nederland is geweigerd, op strafrechtelijke gronden hun vrijheid is ontnomen en te kennen geven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen.

Ad b.

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109, zevende lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum verblijven lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastig valt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum.

De grensprocedure en last minute aanvragen kennen afwijkende regels, die beschreven worden in de paragrafen C1/2.5 en C1/2.9 Vc.

Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verricht tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten en bescheiden van de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiefolder over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling, nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de documenten, indien de verblijfsaanvraag van de vreemdeling wordt ingewilligd.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten in ieder geval niet terug aan de vreemdeling als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geconcludeerd heeft dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

De grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb duurt voort na de afwijzing van de aanvraag tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Indien de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopings- punten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld als dat nodig is voor de voorbereiding van zijn vertrek.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen, meldt aan de vreemdeling dat de vreemdeling bewijsmiddelen, die geen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten zijn, voor onderzoek naar de authenticiteit moet aanbieden aan de IND.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfs- vergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA; en

  • uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is.

Bij het leeftijdsonderzoek worden röntgenopnamen gemaakt van de groeischijven in het hand/polsgebied en van de sleutelbeenderen. Vervolgens wordt door een arts bepaald of de mate van uitrijping van deze groeischijven past bij de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens of na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden en uitgevoerd.

Leeftijdsschouw

De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;

  • één sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.

De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van evidente:

  • meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

  • minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.

Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • het uiterlijk;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

Voorlichting

Vluchtelingenwerk Nederland verzorgt:

  • de voorlichting van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb; en

  • de verstrekking aan de vreemdeling van de informatie als bedoeld in artikel 3.108c, tweede lid, Vb, voor zover deze informatie niet al in een eerder stadium aan de vreemdeling is verstrekt.

Bijstand en voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De gemachtigde van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de gemachtigde. De gemachtigde en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de gemachtigde.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 zesde lid, Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb).

De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het eerste gehoor en nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van de laatste twee situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7.3 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidings- termijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.

I

Paragraaf C1/2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.9. De procedure bij een tweede of volgende aanvraag

De ééndagstoets asiel

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede en derde lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

De vreemdeling, of diens wettelijk vertegenwoordiger, die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient deze aanvraag in persoon in op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd. Een tweede of volgende aanvraag die niet in persoon is ingediend op het aanmeldcentrum Ter Apel geldt als onvolledige aanvraag waarbij de vreemdeling in verzuim is omdat hij niet voldoet aan het wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag. De vreemdeling krijgt dan een termijn van één week om de aanvraag in persoon in te dienen en het verzuim te herstellen, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 4:5 Awb.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.

Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van het volledig ingevulde en complete model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en, indien nodig, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder a, Vb, tenzij de IND de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder gehoor. In de gevallen waarin de IND afziet van het houden van een gehoor, vangt de ééndagstoets asiel aan met het voornemen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder c, Vb. De IND kan onder meer besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling:

  • zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn;

  • een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s);

  • een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND de beoordeling kan doen op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is;

  • een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;

  • een opvolgende aanvraag doet voor een afgeleide asielvergunning (artikel 29, tweede lid, Vw);

  • een opvolgende aanvraag indient die afhankelijk is van de aanvraag van een familie- of gezinslid;

  • valse of vervalste documenten overlegt dan wel documenten overlegt waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld;

  • een beroep doet op (nieuw) beleid waar hij evident niet onder valt dan wel in aanmerking wenst te komen voor verblijf op niet asiel gerelateerde gronden;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of

  • valt onder de werking van de Dublinverordening.

In gevallen waarin zich een van de hiervoor benoemde situaties voordoet maar individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, wordt gehoord. De IND maakt geen gebruik van de mogelijkheid om af te zien van een gehoor bij de in artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag maar de vreemdeling voor het eerst zelfstandig en op eigen naam een (opvolgende) aanvraag indient.

Indien er aanleiding bestaat om in gevallen waarin is afgezien van een gehoor op grond van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen alsnog de vreemdeling te horen, vangt de ééndagstoets asiel opnieuw aan. Dit geldt ook als de IND al gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten in het aanmeldcentrum als bedoeld in artikel 3.118b, vijfde lid, Vb.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.

Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder het kopje Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, zesde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b tweede lid onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Een toerekenbare overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, Vb door de vreemdeling is geen reden voor verlenging van de termijnen.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.1 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, tiende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.

Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.

Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ is van overeenkomstige toepassing.

De IND zendt het voornemen en de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Indien bij de IND geen gemachtigde bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum reikt de IND het voornemen en de beschikking in persoon uit aan de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling is niet aanwezig op het aanmeldcentrum dan is de laatste alinea van paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ van overeenkomstige toepassing.

Last minuteaanvragen

Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een last minuteaanvraag.

Zodra de vreemdeling aangeeft een last minuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.

Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.

In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.

De procedure na uitzetting of overdracht

Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.

De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft

Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.

J

Paragraaf C1/2.13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.13. Het geven van de beschikking

Beslistermijn

De IND neemt binnen 6 maanden na indiening van de aanvraag voor verlening of verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een beslissing op de aanvraag. Deze termijn kan op grond van artikel 42 Vw worden verlengd.

Met ingang van 11 februari 2016 maakte de IND gebruik van de in artikel 42, vierde lid, onder b, Vw, neergelegde bevoegdheid om in individuele zaken de beslistermijnen met maximaal 9 maanden te verlengen. Voor aanvragen ingediend op of na 1 februari 2017 maakt de IND niet langer gebruik van deze bevoegdheid en kunnen in individuele zaken enkel nog de verlengingsmogelijkheden als neergelegd in artikel 42, vierde lid, onder a en c, Vw worden aangewend.

Onder complexe feitelijke en juridische kwesties zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a, Vw kan in ieder geval worden verstaan dat onderzoek moet worden gedaan door of advies moet worden gevraagd aan:

  • een Nederlands ministerie;

  • het Openbaar Ministerie;

  • de autoriteiten van derde landen;

  • de UNHCR;

  • het BMA, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen;

  • Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (Toelt), voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen; en

  • het NFI.

Er is ook sprake van een complexe feitelijke en juridische kwestie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a, Vw als er 1F-indicaties zijn.

De IND neemt in de verlengde asielprocedure in ieder geval aan dat de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven als bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder c, Vw, wanneer:

  • het (eventuele) aanvullend gehoor op verzoek of door toedoen van de vreemdeling verzet wordt;

  • er bepaalde omstandigheden in het leven van de vreemdeling spelen, zoals langdurige ziekte;

  • de vreemdeling een contra-expertise laat uitvoeren;

  • of de vreemdeling kort voor het verstrijken van de beslistermijn met omvangrijke nieuwe stukken komt.

Wijze van bekendmaken

In de beschikking vermeldt de IND naast de wettelijk vereiste gegevens, de termijn waarin de vreemdeling Nederland moet verlaten (indien van toepassing).

Als de IND de beschikking aan de vreemdeling bekend maakt vermeldt de IND in de verzendopdracht in INDIGO of op het bij de beschikking gevoegde aanbiedingsformulier:

  • de datum en het tijdstip van bekend maken; en

  • de naam van de ambtenaar die de beschikking uitreikt (indien van toepassing).

De beschikking in de algemene asielprocedure

De IND zendt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling.

In de volgende situaties reikt de IND de beschikking aan de vreemdeling uit:

  • van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;

  • indien het een afwijzing van een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betreft die binnen de ééndagstoets asiel wordt behandeld, geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum (zie paragraaf C1/2.9);

  • in de afwijzende beschikking wordt tevens een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw;

  • de DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie, Koninklijke Marechaussee en/of IND hebben wanneer dit nodig is in onderlinge samenspraak vastgesteld dat uitreiking in persoon aangewezen is, bijvoorbeeld omdat onmiddellijk vertrek uit Nederland wordt aangezegd.

Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. De IND stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.

De beschikking in de verlengde asielprocedure

De IND stuurt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als er bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Als de IND er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.

De inwilliging

Als de IND de aanvraag inwilligt op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, motiveert de IND waarom niet is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw. Als de IND de aanvraag inwilligt op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, motiveert de IND waarom niet is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, Vw. De IND beperkt deze motivering tot het benoemen van de (on)geloofwaardige relevante elementen en, indien van toepassing, de redenen waarom deze niet kwalificeren voor vluchtelingenstatus en/of de subsidiaire beschermingsstatus. De IND brengt in deze situatie geen voornemen uit, maar motiveert dit in de inwilligende beschikking.

Als de vreemdeling uitsluitend een adres in het buitenland heeft, stuurt de IND de beschikking door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in dat land naar het buitenlandse adres van de vreemdeling.

K

Paragraaf C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw. Voor de beoordeling van niet uit dit artikel voortvloeiende aspecten (waaronder een gevaar voor de openbare orde) geldt dat het toepasselijke wettelijke kader afhankelijk is van de gekozen procedure (mvv-procedure of asielprocedure).

In geval van het niet verlenen of het intrekken van een mvv, geldt het reguliere kader van artikel 16 Vw en de daaruit voortvloeiende regelgeving (zoals genoemd in de artikelen 3.77 en 3.78 Vb in het geval van openbare orde en het beleid zoals neergelegd in B1/4.4. Vc). In geval van het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning geldt het asielkader (waaronder artikel 30b, aanhef en onder j, Vw in het geval van de openbare orde).

Hoewel voor mvv- dan wel asielprocedures een ander wettelijk kader geldt, gelden wel dezelfde (materiële) beleidsregels, zoals opgenomen in de paragrafen C2/7.10 en C2/10.3 Vc.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als de referent zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw aan het gezinslid van de referent, indien de referent in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.

De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt de gestelde familierelatie met documenten. Zie paragraaf C1/4.4.6 Vc. Als referent de gestelde familierelatie niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. De referent moet ook aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken wanneer er indicaties zijn dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of wanneer er indicaties zijn dat er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.

Ten aanzien van het bestaan van een gezinsband met meerdere personen tegelijkertijd geldt het volgende. In beginsel kan een ouder tegelijkertijd een gezinsband hebben met zijn of haar (huwelijks)partner en meerdere van zijn of haar (biologische) kinderen. Voor minderjarige kinderen geldt dat zij in beginsel een gezinsband kunnen hebben met beide biologische ouders.

Voor het overige geldt dat de nareiziger die op basis van nareis naar Nederland komt, hiermee te kennen geeft dat hij of zij tot het kerngezin van referent behoort. Het is derhalve uitgesloten dat hij of zij ook nog deel uitmaakt van een ander kerngezin. In gevallen waarin de nareiziger na inreis in Nederland zélf als referent op wil treden voor een ander persoon, geldt dan ook dat de IND een dergelijke nareisaanvraag kan afwijzen.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

Biologische minderjarige kinderen

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. De IND beschouwt een relatie als gelijkgesteld met het huwelijk als er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, onderzoekt de IND de feitelijke invulling van de relatie.

Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin. Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven tussen ouders en hun tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geboren, minderjarige biologische kinderen, als beëindigd te kunnen aanmerken.

Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Voor de beoordeling of het biologische minderjarige kind dat om overkomst vraagt feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend. De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien het kind zelfstandig woont en zelfstandig voorziet in het eigen levensonderhoud, kan in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort.

Ook andere omstandigheden (contra-indicaties) kunnen leiden tot de conclusie dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van de bovengenoemde of een andere contra-indicatie. Indien het minderjarige kind een huwelijk of relatie is aangegaan en er geen sprake is van bovengenoemde of een andere contra-indicatie, acht de IND de gezinsband met de ouder(s) niet als verbroken. Indien het minderjarige kind kiest voor nareis bij de biologische ouders, neemt de IND geen gezinsleven aan tussen het minderjarige kind en diens echtgeno(o)t(e).

Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent

Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.

Meerderjarige kinderen

Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is.

Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).

In het geval dat het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt de IND gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig;

  • het kind voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;

  • het kind is belast met de zorg voor een (buitenechtelijk) kind.

Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden. Bovengenoemde opsomming van contra-indicaties is niet-limitatief. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. Indien deze contra-indicaties zich na het vertrek hebben voorgedaan kan de conclusie zijn dat de feitelijke gezinsband verbroken is.

Referent is een amv

Als referent kan ingevolge artikel 29, tweede lid onder c van de Vw, de vreemdeling optreden die een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG. De term ‘minderjarige’ in bovengenoemde definitie moet als volgt worden uitgelegd. Als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een asielaanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft, merkt de IND deze vreemdeling tot 3 maanden na inwilliging van die asielaanvraag aan als minderjarige, ook al heeft de vreemdeling op dat moment de leeftijd van 18 jaar bereikt. Het verzoek om nareis ten behoeve van de ouder(s) van deze vreemdeling moet binnen deze 3 maanden zijn ingediend.

Voor het vaststellen van de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen de amv en zijn ouder(s) wordt verwezen naar paragraaf C1/4.4.6 Vc. Voor het vaststellen van de feitelijke gezinsband wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1 onder ‘biologische minderjarige kinderen’ dan wel ‘meerderjarige kinderen’.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.

Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de referent is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het minderjarige pleegkind niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als degene die in het land van herkomst belast is met het gezag over de kinderen, geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. De IND gaat er vanuit dat het gezag over de kinderen bij beide biologische ouder(s) ligt, tenzij is aangetoond dat dit niet het geval is. Ook als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt, neemt de IND aan dat het gezag bij beide ouders ligt.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:

  • De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van de kinderen naar Nederland; of

  • de referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat referent als enige belast is met het gezag over de kinderen; of

  • De referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van de kinderen naar Nederland; of

  • de referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of

  • de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.

Daarnaast dienen de kinderen te voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Indien een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Ook voor andere casusposities geldt dat zolang sprake is van een polygame situatie, bepaalde gezinsleden niet in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/4.4.6 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

L

Paragraaf D1/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5. Inburgeringsvereiste

De vrijstellingen staan genoemd in artikel 3.96a, tweede lid, Vb.

De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.

(Zie B12/2.6)

M

Paragraaf D1/2.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5.1. Medische ontheffing

De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen. De procedure hiervoor is terug te vinden in bijlage 4 van de Regeling inburgering.

(Zie B12/2.6.1)

N

Paragraaf D1/2.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5.2. Onbillijkheid van overwegende aard (ook wel: hardheidsclausule)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.96a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1.2.3 Vc.

In tegenstelling tot voornoemde paragraaf past de IND de hardheidsclausule niet toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

(Zie B12/2.6.2.)

O

Het model M19 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2019.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 september 2019

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M19 Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge artikel 6, eerste lid, of eerste en tweede lid, of derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A

Ingevolge de artikelen 47 en 54 Vw zijn ambtenaren van de KMar bevoegd om een meldplicht op te leggen aan vreemdelingen. Gelet op artikel 4.51 Vb betekent deze meldplicht dat de vreemdeling zich bij de Korpschef moet melden. Het beleid in deze paragraaf is in lijn gebracht met deze artikelen. Expliciet is opgenomen dat naast de Korpschef, ook de Commandant der KMar een meldplicht aan vreemdelingen kan opleggen in het kader van een toelatingsprocedure.

B

Met deze wijziging wordt een verkeerde verwijzing gecorrigeerd. De laatste alinea verwees naar d., waar een verwijzing naar e. was bedoeld. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging.

C

Per 1 oktober 2019 is het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) gewijzigd. De nadere concretisering van het begrip 'incidentele arbeid' in het kader van een Working Holiday Program zoals sinds 1 oktober 2018 gold, wordt hiermee ongedaan gemaakt.

Gebleken is dat de wijze waarop Nederland sinds 1 oktober 2018 uitlegt wat wordt verstaan onder 'incidentele arbeid', niet wederkerig kan worden toegepast door landen waarmee Nederland een MoU heeft afgesloten. Aangezien de basis van een WHP wederkerig is, komt met de BuWav wijziging d.d. 1 oktober 2019 de concretisering van het begrip 'incidentele' arbeid zoals neergelegd in artikel 1j, onder b, BuWav te vervallen. Het vorenstaande laat onverlet dat arbeid tijdens het verblijf in Nederland op grond van een WHP slechts incidenteel van aard behoort te zijn. De huidige arbeidsmarktaantekening zal daarom gehandhaafd worden.

Op voorhand kan niet concreet worden benoemd in welke gevallen het verrichten van arbeid leidt tot de conclusie dat niet (meer) aan de voorwaarden voor uitwisseling wordt voldaan. In het geval een vreemdeling voltijds arbeid verricht zal duidelijk zijn dat de nadruk niet of onvoldoende op het doel van uitwisseling ligt. Steeds zal op individuele basis moeten worden bezien of het verrichten van arbeid er toe leidt dat niet aan de voorwaarden zoals opgenomen in het MoU wordt voldaan. Om die reden is het beleid niet dwingend geformuleerd, maar gaat het er enkel van uit dat de IND de vergunning kan weigeren of intrekken wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden en dat dat op individuele basis wordt beoordeeld. Een verblijfsvergunning in het kader van WHP wordt niet verleend als het beoogde verblijfsdoel een andere is dan culturele uitwisseling.

Dit nieuwe beleid is ook van toepassing op vreemdelingen die vóór 1 oktober 2019 reeds in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van WHP/WHS waarvan deze verblijfsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit WBV nog geldig is.

D

Per 1 oktober 2019 is een paragraaf 18a toegevoegd aan de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (RuWav), die verduidelijkt op welke wijze de arbeidsmarkttoets plaatsvindt bij voortgezet verblijf na de beëindiging van een relatie. In artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat de IND een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid in loondienst kan verlenen wanneer geen van de afwijzingsgronden van toepassing is van de artikelen 8 en 9 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). In de situatie van voortgezet verblijf na beëindiging van een relatie houdt dit in dat UWV alleen toetst of voor de functie die de vreemdeling reeds vervult prioriteitgenietend aanbod aanwezig is (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wav). UWV stuurt de IND jaarlijks ten behoeve van deze aanvragen een algemeen advies over de situatie op de arbeidsmarkt. De IND vraagt UWV om een individueel arbeidsmarktadvies als de arbeid niet onder dit advies valt. Ten aanzien van laag- of ongeschoolde arbeid kan de IND in de regel een beslissing nemen op basis van het algemene arbeidsmarktadvies van UWV, op grond waarvan kan worden aangenomen dat er voldoende prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is. Met de toevoeging van de nieuwe paragraaf 18a aan de RuWav en onderhavige wijziging wordt een bestendige uitvoeringspraktijk vastgelegd.

E

Met deze wijziging wordt een verkeerde verwijzing gecorrigeerd. In paragraaf B8/9.2 Vc werd onder het kopje ‘Beperking’ verwezen naar artikel 3.4, eerste lid onder o, Vb. Er moet echter worden verwezen naar artikel 3.4, eerste lid onder p, Vb. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging.

F

In deze paragraaf zijn tekstuele aanpassingen gedaan. De tekst wordt in overeenstemming gebracht met de paragrafen B9/18.1 en D1/2.5.2: de term ‘voldoende inspanningen’ wordt gewijzigd in ‘geleverde inspanningen’.

G

In het WBV van 1 april 2019 is een aantal aanpassingen in paragraaf B12/2.6.2 aangebracht. De titels van B12/2.6.1 en B12/2.6.2 zijn toen per abuis niet aangepast. Dat wordt thans gecorrigeerd. Tevens wordt de tekst van B12/2.6 op dezelfde manier geredigeerd als in B9/8.1.2.1 en B9/18.1. Ook wordt een stuk tekst geschrapt omdat de verwijzing naar paragraaf B9/8.1.2.3 volstaat. De laatste alinea onder paragraaf B9/8.1.2.3 is echter niet van toepassing op paragraaf B12/2.6.2. Deze zin ziet alleen op voortgezet verblijf na huwelijk of partnerschap. Om dit te verduidelijken is expliciet aangegeven dat de hardheidsclausule niet wordt toegepast als de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten.

H

In de laatste alinea onder het kopje Leeftijdsschouw is één tekstuele onjuistheid (zorgent is gewijzigd in zorgen) gecorrigeerd.

I

Aan de tekst is toegevoegd dat de ééndagstoets asiel niet alleen staat beschreven in artikel 3.118b, tweede lid, Vb, maar ook in het derde lid. Tevens is in de tekst gecorrigeerd dat op grond van artikel 3.118b, tiende lid, Vb categorieën vreemdelingen kunnen worden aangewezen die worden uitgezonderd van de ééndagstoets asiel en niet op grond van het (abusievelijk genoemde) negende lid.

J

Het beleid omtrent het in persoon uitreiken van een beschikking in de ééndagstoets asiel bij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is in overeenstemming gebracht met paragraaf C1/2.9 onder ‘Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel’.

K

Deze wijziging ziet toe op een verduidelijking van het beleid. In het beleid zijn enkele tekstuele verbeteringen en verduidelijkingen aangebracht, waaronder in het kader voor minderjarige echtgenoten. Ook wordt duidelijker dan voorheen tot uitdrukking gebracht dat in het beleid niet limitatief de contra-indicaties worden genoemd op grond waarvan verbreking van de gezinsband wordt aangenomen. Naast de genoemde contra-indicaties zijn ook andere contra-indicaties denkbaar. Dit hangt echter af van de individuele omstandigheden van de zaak.

L, M, N

In het WBV van 1 april 2019 is een aantal aanpassingen met betrekking tot het inburgeringsvereiste doorgevoerd. Hoofdstuk D1 ‘De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene’, waarvoor het inburgeringsvereiste ook van belang is, is toen per abuis niet aangepast. Dit wordt thans gecorrigeerd. Met dit WBV worden in de paragrafen D1/2.5, D1/2.5.1 en D1/2.5.2 Vc vier niet-inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Ten eerste wordt D1/2.5 in overeenstemming gebracht met de tekst over vrijstellingen in B9/8.1.2.1. Ten tweede wordt de formulering in D1/2.5.1 over wanneer de IND de medische ontheffing toepast in lijn gebracht met de formulering zoals deze luidt in de paragrafen B9/8.1.2 en B12/2.6.1 Vc. Ook wordt in deze paragraaf, net als in de paragrafen B9/8.1.2 en B12/2.6.1 Vc, een verwijzing naar de procedure bij medische ontheffingen toegevoegd.

Ten derde wordt in D1/2.5.2 de formulering over wanneer de IND de hardheidsclausule niet toepast in lijn gebracht met de formulering zoals deze luidt in de paragrafen B9/8.1.2 en B12/2.6.2 Vc. Ten vierde wordt in D1/2.5.2 de verwijzing naar paragraaf B9/8.1 Vc aangepast in B9/8.1.2.3 Vc en een stuk tekst geschrapt omdat de verwijzing naar die paragraaf volstaat.

De laatste alinea onder paragraaf B9/8.1.2.3 is echter niet van toepassing op paragraaf D1/2.5.2. Deze zin ziet alleen op voortgezet verblijf na huwelijk of partnerschap. Om dit te verduidelijken is expliciet aangegeven dat de hardheidsclausule niet wordt toegepast als de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten.

O

Uit het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU, 5 juni 2014, C-146/14) en de daarop gebaseerde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een maatregel tot inbewaringstelling blijk dient te geven van een beoordeling of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig bezwarend zouden maken. In de maatregel moet derhalve kenbaar worden afgewogen of de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in het individuele geval ertoe moeten leiden dat een lichter middel dan de maatregel van bewaring wordt toegepast. Deze jurisprudentie ziet alleen op vrijheidsontnemende maatregelen (artikel 6, eerste en tweede lid, of derde lid, Vw) en niet op vrijheidsbeperkende maatregelen (artikel 6, eerste lid, Vw). In geval van een vrijheidsbeperkende maatregel hoeft in de maatregel niet kenbaar te worden afgewogen of aanleiding bestaat om een lichter middel toe te passen. Daarom is de term ‘vrijheidsbeperkend’ geschrapt op plaatsen in het model waar het gaat om de beoordeling of een lichter middel moet worden toegepast.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

Naar boven