Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 september 2019, nr. 2019-0000108156, tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege een tijdshorizon voor scenario's voor gepensioneerden

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 7e, tweede lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 14a, eerste lid, onderdeel g, wordt ‘onderdelen h en i’ vervangen door ‘onderdelen h, i en j’.

B

In artikel 14b wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien bij de berekeningen voor een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde de berekeningsdatum ligt na de individuele pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet en de pensioenbedragen worden berekend voor weergave in het pensioenregister, bedraagt het aantal jaren A vanaf de berekeningsdatum tien.

C

Artikel 15 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 30 september 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 september 2019

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

Centraal element in de communicatie van pensioenuitvoerders met hun deelnemers is het in te schatten toekomstig pensioen. Dit bedrag is met onzekerheid omgeven. Voor actieven is de hoogte van de pensioenaanspraak een onzekere factor, evenals de mate waarin voor inflatie gecompenseerd wordt – bij pensioenregelingen waar dat de ambitie is. Voor reeds gepensioneerden met een pensioenrecht zijn alleen pensioenverhogingen door indexatie, waar dat de ambitie is, of verlagingen in geval van kortingen een onzekere factor.

Met de hier omschreven regelgeving wordt vastgelegd dat voor deelnemers of gepensioneerden, ouder dan de individuele pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet, geldt dat bij het opstellen van de scenariobedragen tien jaar vooruit gerekend wordt. Er kan in die periode inflatie optreden en het is onzeker in welke mate de pensioenuitvoerder, die dit betreft, in staat is om de deelnemer hiervoor te compenseren. Op deze manier kunnen ook reeds gepensioneerde deelnemers zien dat hun toekomstig pensioen, en wat ze daarmee kunnen kopen, met onzekerheid omgeven is.

Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de regeldruk

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

In artikel 14a van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt een verwijzing aangepast.

Artikel I, onderdeel B

Aan artikel 14b van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt een nieuw derde lid ingevoegd dat van toepassing is bij berekeningen voor weergave van scenario’s in het pensioenregister. Indien de berekeningsdatum ligt na de individuele pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bedraagt de tijdshorizon voor de berekeningen tien jaren.

Artikel I, onderdeel C

In artikel 15 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is bepaald met welke prijsinflatie rekening wordt gehouden bij het geven van indicaties over het te bereiken kapitaal bij premieovereenkomsten. Artikel 15 is een tijdelijke regeling die nodig is tot het moment waarop de weergave van ouderdomspensioen in scenario’s in onder meer het pensioenregister verplicht wordt. Dit tijdstip is 30 september 2019. Op dat moment kan artikel 15 dus vervallen. Dit is geregeld in artikel I, onderdeel C.

Artikel II

De regeling treedt in werking met ingang van 30 september 2019. Hierbij wordt afgeweken van de vaste verandermomenten omdat de onderdelen B en C betrekking hebben op de weergave van ouderdomspensioen in scenario’s op het pensioenregister die start op 30 september 2019.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven