Voorpublicatie tot wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart in verband met het herstel van een omissie (lozen zeeschepen)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat maakt ingevolge artikel 6.25, tweede lid, van de Waterwet, bekend dat eenieder uiterlijk op de dag waarop vier weken zijn verstreken na de datum waarop deze voorpublicatie plaatsvindt zijn of haar zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur.

U kunt uw zienswijze schriftelijk indienen. Uw zienswijze kunt u op de volgende manieren indienen:

  • 1. bij voorkeur per e-mail naar: DGLMdmz@minienm.nl, met in de onderwerp regel de tekst ‘reactie wijziging Scheepsafvalstoffenbesluit’, of

  • 2. per brief naar het volgende adres: Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat DGLM/Directie Maritieme Zaken/Afdeling Binnenvaart en Vaarwegen Postbus 20901 2500 EX Den Haag, onder vermelding van ‘reactie wijziging Scheepsafvalstoffenbesluit’.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van , nr. IenW/BSK-2019/187383, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 6.2, eerste lid, onderdeel b, 6.6, eerste lid, en 6.7 van de Waterwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr. );

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van, nr. IenW/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 77 van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’geplaatst.

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het verbod, bedoeld in artikel 4, kan toiletwater, afkomstig van zeeschepen:

    • a. met minder dan 50 slaapplaatsen, of;

    • b. die bestemd zijn voor het vervoer van minder dan 50 passagiers, of;

    • c. waar minder dan 50 personen aan boord zijn,

    die zich bevinden in zeehavens of op daarheen leidende zeetoegangswegen, die moeten voldoen aan de bepalingen van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978 daarbij, in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht voor zover het afvalwater is behandeld in een zuiveringsinstallatie die is gecertificeerd volgens hoofdstuk 4.1 van MEPC.159(55).

  • 3. Het lozen van bedrijfsafvalwater uit keukens, eetruimten, wasruimten en bijkeukens afkomstig van zeeschepen als bedoeld in het tweede lid, is toegestaan indien het ontvangende oppervlaktewater door de lozing niet zichtbaar of ruikbaar wordt verontreinigd.

  • 4. In afwijking van het verbod, bedoeld in artikel 4, kan bedrijfsafvalwater uit keukens, eetruimten, wasruimten, bijkeukens en toiletwater afkomstig van zeeschepen:

    • a. met meer dan 50 slaapplaatsen, of;

    • b. die bestemd zijn voor het vervoer van meer dan 50 passagiers, of;

    • c. waar meer dan 50 personen aan boord zijn,

    die zich bevinden in zeehavens of op daarheen leidende zeetoegangswegen, die moeten voldoen aan de bepalingen van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978 daarbij, in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht voor zover het afvalwater is behandeld in een zuiveringsinstallatie zoals bedoeld in het tweede lid en het effluent voldoet aan bij regeling van Onze Minister gegeven voorschriften.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met deze wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit (hierna: SAB) wordt een omissie hersteld met betrekking tot het lozen van huishoudelijk afvalwater door zeeschepen. In het SAB was voor zeeschepen onbedoeld geen vrijstelling opgenomen van het in artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet opgenomen verbod om stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen. Voorheen was een vrijstelling op de lozingsvergunningplicht opgenomen in artikel 4, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Bij de invoering van de Waterwet is deze vrijstelling abusievelijk komen te vervallen. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, onder b, van de Waterwet kan van het verbod vrijstelling worden verleend bij algemene maatregel van bestuur. Voor zeeschepen in zeehavens zal, naast de wijziging van dit besluit, tevens de Scheepsafvalstoffenregeling Rijn- en binnenvaart (hierna: SAR) worden gewijzigd zodat ook daar geen vergunningplicht geldt voor de lozing van huishoudelijk afvalwater (grijs water) mits aan de voorwaarden van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978 daarbij (MARPOL), wordt voldaan.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is belast met het toezicht op en de handhaving van de regelgeving die bij de onderhavige wijzigingsbesluit gewijzigd wordt. Het onderhavige wijzigingsbesluit is voor een HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) aan de ILT voorgelegd en is handhaafbaar, uitvoerbaar en niet fraudegevoelig bevonden. Door de ILT is voorgesteld om uit te gaan van de normen voor zuiveringsinstallaties zoals die zijn opgenomen in MEPC.159(55), omdat die praktisch gelijkwaardig is aan MEPC.227(64). Door verwijzing naar die norm kunnen schepen met installaties van voor 2016 ook voldoen aan de nieuwe lozingsvoorwaarden.

Administratieve lasten

De administratieve lasten blijven met de aanpassing van dit besluit ongewijzigd.

Internetconsultatie

Er heeft geen internetconsultatie plaats gevonden over deze regeling. Met deze wijziging wordt de, al bestaande maar tot nu toe niet geïmplementeerde, in artikel 9.01, vijfde lid, van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI) opgenomen vrijstelling voor zeeschepen van het verbod tot lozen van huishoudelijke afvalstoffen in het SAB opgenomen. De implementatie van internationale regelgeving wordt als uitzonderingsgrond genoemd in de brief van de Minister van Justitie van 15 januari 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 279, nr. 62) op grond waarvan internetconsultatie achterwege kan blijven.

Voor- en nahang

Dit besluit moet overeenkomstig artikel 6.25, tweede lid, van de Waterwet worden voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer. Het besluit heeft van ... tot ... voorgehangen bij beide Kamers. In die periode zijn geen schriftelijke opmerkingen ingediend ten aanzien van dit besluit.

Artikelsgewijs

Artikel I

De voorheen in artikel 2, onderdeel a, van de SAR opgenomen uitzondering van het SAB voor zeeschepen die zich bevinden in zeehavens of op daarheen leidende zeetoegangswegen, wordt met deze wijziging verplaatst naar artikel 77, tweede lid, van het SAB en aangevuld met de clausulering van de naleving van de bepalingen in het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978 daarbij (hierna: MARPOL). Deze laatste aanvulling ontbrak in artikel 2, onderdeel a, van de SAR waardoor zeeschepen werden uitgezonderd van de lozingsregels voor huishoudelijk afvalwater ongeacht of die schepen zich in de havens houden aan de regels op grond van MARPOL. Daardoor vielen zeeschepen onder het lozingsverbod van artikel 6.2 van de Waterwet waardoor zowel zwart- als grijs water niet geloosd mocht worden. Dit terwijl binnenvaartschepen zowel zwart- als grijswater mogen lozen. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld. In het CDNI is in artikel 9.01, derde lid, een verbod op het lozen van zwart en grijs water opgenomen voor – kort gezegd – hotelschepen en passagiersschepen met meer dan 50 personen aan boord. Artikel 9.01, vijfde lid, van het CDNI bepaalt dat dit verbod eveneens niet geldt voor zeeschepen in zeehavens aan zeetoegangswegen die moeten voldoen aan de bepalingen van Annex IV van MARPOL. Voor zeeschepen is MARPOL Annex IV van toepassing zodra het schip buitengaats komt. Tot 3 mijl uit de kust geldt daarbij dat alleen behandeld zwart water geloosd mag worden.

Met deze wijziging mogen zeeschepen waar minder dan 50 personen (passagiers en/of bemanningsleden) tegelijkertijd aan boord (kunnen) zijn toiletwater op het oppervlaktewater lozen indien het afvalwater wordt behandeld in een gecertificeerde zuiveringsinstallatie die voldoet aan de voorschriften die door de Internationale Maritieme Organisatie (hierna: IMO) op 13 oktober 2006 zijn aangenomen middels resolutie MEPC.159(55) ‘Revised Guidelines on implementation of effluent standards and performance tests for sewage treatment plants’. Deze voorschriften zijn opgesteld door de Marine Environment Protection Committee (hierna: MEPC) van de IMO en op 1 januari 2010 in werking getreden. Deze resolutie vervangt resolutie MEPC.2(VI) die hetzelfde onderwerp betreft. De specificaties waaraan het effluent moet voldoen zijn opgenomen in Hoofdstuk 4.1 van de resolutie. Deze voorschriften zijn afhankelijk van de installatiedatum van een zuiveringsinstallatie. Voor zuiveringsinstallaties die op of na 1 januari 2010 zijn geïnstalleerd gelden de normen zoals opgenomen in hoofdstuk 4.1.

Er zijn in MARPOL geen lozingsvoorwaarden gesteld ten aanzien van het lozen van grijs water. In het derde lid is opgenomen dat grijs water mag worden geloosd indien het geen zichtbare of ruikbare verontreiniging veroorzaakt.

In het vierde lid is bepaald dat zeeschepen waar meer dan 50 personen (passagiers en/of bemanningsleden) tegelijkertijd aan boord kunnen zijn hun grijs en zwart afvalwater mogen lozen indien het afvalwater voldoet aan de voorschriften die bij ministeriële regeling daaraan worden gesteld. Hiertoe is de Scheepsafvalstoffenregeling gelijktijdig met de onderhavige wijziging aangepast.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2020. Dit is gebaseerd op de vaste verandermomenten voor algemene maatregelen van bestuur.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven