Beleidsregel van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 augustus 2019, nr. 2019-0000056466, tot wijziging van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenbesluit in verband met het differentiëren tussen ouders of verzorgers en werkgever en enkele kleinere aanpassingen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 10:7, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 wordt als volgt gewijzigd:

A

1. Voor de tekst van artikel 4 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Aan artikel 4 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. In geval van het niet naleven van artikel 3:2 van de Arbeidstijdenwet waardoor er sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie, is er voor de verantwoordelijk persoon, bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet, pas sprake van een direct beboetbare overtreding indien deze ten tijde van de inspectie bij de werkzaamheden aanwezig was of vooraf toestemming heeft gegeven voor de betreffende werkzaamheden.

  • 3. Indien een kind van 13 tot en met 15 jaar arbeid verricht tussen 21.00 uur en 06.00 uur is er voor de verantwoordelijk persoon, bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet, pas sprake van een direct beboetbare overtreding indien er arbeid wordt verricht tussen 23.00 uur en 04.00 uur.

B

In bijlage 1 Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet wordt onder ‘Algemene verplichtingen’ de aanduiding ‘– beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie’ vervangen door ‘– niet voldoen aan een eis met betrekking tot beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie’.

C

Bijlage 2 Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel f komt te luiden:

  • f. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder een werknemer1:

    • in een tijdruimte van 14 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 32 uur, of

    • een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 6 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of

    • meer dan 14 uur arbeid per dienst verricht, of

    • gedurende meer dan 72 uur arbeid verricht in een periode van een week, of

    • meer dan 48 uur arbeid gemiddeld verricht berekend over een periode van 16 weken, of

    • in een periode van 52 aaneengesloten weken meer dan 140 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02:00 uur, of

    • 10 of meer achtereenvolgende nachtdiensten verricht.

2. Na onderdeel k wordt een opschrift toegevoegd, luidende: Eis tot naleving.

3. Na het opschrift ‘Eis tot naleving’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • l. Het niet voldoen aan een eis tot naleving als bedoeld in artikel 4:1, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet.

4. In de toelichting bij bijlage 2 komt de tekst onder het begrip ‘week’ te luiden:

In deze beleidsregel wordt onder ‘week’ verstaan het tijdvak dat gelegen is tussen maandag 00.00 uur en de eerstvolgende zondag 24.00 uur. Onder ‘dag’ wordt verstaan de tijdruimte van 00.00 tot 24.00 uur.

ARTIKEL II

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 augustus 2019

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit bevat allereerst een wijziging van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013, zodat in geval van bepaalde overtredingen van de regels voor kinderarbeid (in casu 13-, 14- en 15-jarigen), bij de boeteoplegging gedifferentieerd wordt tussen eenieder die over een kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen (hierna: de ouders) en de werkgever. In concreto komt dit erop neer dat in bepaalde, welomschreven gevallen, de werkgever direct een boete opgelegd kan krijgen, maar de ouders in eerste instantie alleen een waarschuwing.

Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere aanpassingen aan te brengen, waardoor de boeteoplegging beter aansluit bij de ernst van de overtreding.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Als een kind arbeid verricht, zijn zowel de werkgever als de ouders (zie algemene toelichting) verantwoordelijk voor de naleving van de regels van de Arbeidstijdenwet (cf. artikel 3:1). Een aantal van deze regels is direct beboetbaar, dat wil zeggen, bij overtreding wordt zowel tegen de werkgever als tegen de ouders direct een boeterapport opgemaakt.

Eén van deze regels is het niet naleven van artikel 3:2 van de Arbeidstijdenwet, waardoor er een voor het kind gevaarlijke situatie ontstaat. Ouders zijn echter doorgaans niet aanwezig op de werkvloer en kunnen dan ook geen invloed uitoefenen op de werkzaamheden die het kind bij de werkgever verricht. Om die reden is aan artikel 4 (over de verantwoordelijk persoon, dat wil zeggen, de werkgever en degene die over een kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen) een tweede lid toegevoegd dat bepaalt dat er voor ouders pas sprake is van een direct beboetbare overtreding als zij ten tijde van de inspectie op de werkvloer aanwezig waren of als zij vooraf toestemming hebben gegeven voor de betreffende werkzaamheden. Indien deze twee situaties zich niet voordoen krijgen ouders in eerste instantie alleen een waarschuwing.

Tevens is aan artikel 4 nog een derde lid toegevoegd dat bepaalt dat indien een kind van 13 tot en met 15 jaar arbeid verricht tussen 21.00 uur en 06.00 uur, er voor de ouders pas sprake is van een direct beboetbare overtreding indien er arbeid wordt verricht tussen 23.00 uur en 04.00 uur. Dit, omdat er altijd een bepaalde tijd zit tussen het beëindigen van het werk en het moment dat het kind thuiskomt.

Het bovenstaande laat uiteraard onverlet dat wanneer bij een herhaalde controle wederom een dergelijke overtreding geconstateerd wordt, tegen de ouders wèl een boeterapport kan worden opgemaakt. Ook laat deze wijziging onverlet dat als het gaat om arbeid die sowieso verboden is, bijvoorbeeld een kind van 12 jaar of jonger dat reguliere (dus geen arbeid van artistieke aard op basis van een ontheffing) arbeid verricht, tegen de ouders wel direct een boeterapport wordt opgemaakt.

Artikel I, onderdeel B en onderdeel C (2 en 3)

De Arbeidstijdenwet kent maar één bepaling met betrekking tot het stellen van een eis tot naleving, namelijk artikel 4:1, zesde lid. Het betreft het stellen van een eis ten aanzien van het voeren van een beleid ter zake van arbeids- en rusttijden van werknemers. In de oude situatie was het zo dat wanneer deze eis gesteld was en bij herinspectie bleek dat aan deze eis geen gehoor was gegeven, er niet direct boete kon worden opgelegd, omdat het niet voldoen aan een gestelde eis geen direct beboetbare overtreding was. Deze wijziging maakt van het niet voldoen aan een eis een direct beboetbare overtreding. Tevens is hier een boetenormbedrag aan gekoppeld dat in overeenstemming is met dat voor de andere beboetbaar gestelde leden van artikel 4:1 van de Arbeidstijdenwet (€ 2000,–).

Artikel I, onderdeel C (1)

Aan onderdeel ‘f’ van bijlage 2 zijn twee overtredingen toegevoegd, die in de oude situatie niet direct beboetbaar waren, maar die gezien de ernst ervan, dit wel behoren te zijn. De eerste overtreding is dat in een periode van 52 weken meer dan 140 maal arbeid wordt verricht in nachtdiensten die eindigen na 02:00 uur. De tweede overtreding die met deze wijziging direct beboetbaar wordt is het verrichten van 10 of meer achtereenvolgende nachtdiensten. Nachtdiensten vormen een serieus risico voor de gezondheid van de werknemer en om die reden dienen de regels die dit soort diensten beperken strikt te worden nageleefd.

Artikel I, onderdeel C (4)

Dit onderdeel betreft een wijziging van hetgeen in deze beleidsregel wordt verstaan onder het begrip ‘week’. De definitie in de oude beleidsregel sloot aan op het toenmalige spraakgebruik, maar niet langer op het huidige, dat de maandag ziet als de eerste dag van de week. Tevens wordt hiermee het begrip ‘week’ in overeenstemming gebracht met het begrip week zoals dat gehanteerd wordt met betrekking de handhaving van het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Met deze wijziging wordt vastgelegd dat bij de handhaving van de Arbeidstijdenwet en de daarop gebaseerde regels een week geacht wordt te beginnen in de nacht van zondag op maandag om 00:00 uur.

Daar waar deze wijziging zou leiden tot een ander oordeel over de hoogte van de bestuurlijke boete na het tijdstip waarop het feit is begaan, wordt de voor betrokkene meest gunstige uitleg van het begrip ‘week’ gehanteerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Een overtreding met betrekking tot de arbeidstijd, die het gevolg is van het feit dat twee perioden waarin arbeid wordt verricht wordt onderbroken door een te korte dagelijkse rusttijd, is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien genoemde rusttijd korter is dan 6 uur.

Naar boven