Beleidsregel van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 30 juli 2019, nr. ILT- 2019/41462 over de rol van de beheerder bij de beoordeling van de infrastructuurcompatibiliteit in het kader van de toelating van spoorvoertuigen (Beleidsregel rol beheerder bij voertuigtoelating Spoorwegwet)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 26f, 26h, 26i en 26k tot en met 26n van de Spoorwegwet,

Besluit

Artikel 1. Definities

eenloketsysteem:

informatie- en communicatiesysteem bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2016/796;

infrastructuurcompatibiliteit:

verenigbaarheid van het spoorvoertuig met de hoofdspoorweginfrastructuur;

infrastructuurcompatibiliteitsverklaring:

verklaring waarin de beheerder zijn standpunt geeft op de technische compatibiliteit van het spoorvoertuig met de infrastructuur;

spoorvoertuig:

voertuig, bestemd voor het verkeer over spoorwegen;

Spoorwegbureau:

Spoorwegbureau bedoeld in Verordening (EU) 2016/796;

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/ 545:

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2018, L 90);

Verordening (EU) 2016/796:

Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016 L 138);

visie:

visie van de beheerder op de technische compatibiliteit van het spoorvoertuig met de infrastructuur;

voertuigtoelating:

beslissing op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 26f, eerste lid, 26f, tweede lid, 26k, tweede lid, 26k, vierde lid, 26k, vijfde lid, 26m, eerste en tweede lid, 26q, vierde lid, 26q, zesde lid, en 26r, eerste lid, vande Spoorwegwet;

vooroverleg:

overleg als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545;

vooroverlegdossier:

dossier als bedoeld in artikel 23 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/ 545;

Artikel 2. Aanvraag tot vooroverleg

  • 1. Een aanvraag tot vooroverleg gaat vergezeld van:

    • a. een vooroverlegdossier waarin de beheerder een visie geeft ten aanzien van de infrastructuurcompatibiliteit dan wel een motivering van de aanvrager waarom een visie niet noodzakelijk is;

    • b. onderliggende documentatie die de aanvrager heeft ontvangen van de beheerder;

    • c. indien van toepassing, de instemming van aanvrager met het betrekken van de beheerder bij het vooroverleg.

  • 2. In geval een visie als bedoeld in het eerste lid ontbreekt, informeert de ILT de beheerder over de ontvangst van de vooroverlegaanvraag binnen 3 werkdagen.

  • 3. In geval de ILT een visie van de beheerder noodzakelijk acht, stuurt zij de beheerder zo spoedig mogelijk de documenten toe, die nodig zijn om een visie te kunnen verstrekken.

  • 4. De ILT betrekt de visie van de beheerder bij de beoordeling van het vooroverlegdossier en bij de vaststelling van het vooroverlegstandpunt, mits zij de visie heeft ontvangen,

    • a. binnen 15 werkdagen na het versturen van de ontvangstbevestiging, bedoeld in het tweede lid, danwel,

    • b. binnen 15 dagen na het toesturen van de documenten, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3. Aanvraag voertuigtoelating

  • 1. Een aanvraag tot voertuigtoelating wordt vergezeld van:

    • a. een visie van de beheerder dan wel een motivering van de aanvrager waarom een visie niet noodzakelijk is;

    • b. onderliggende documentatie die de aanvrager heeft ontvangen van de beheerder.

  • 2. In geval een visie als bedoeld in het eerste lid ontbreekt, informeert de ILT de beheerder over de ontvangst van de aanvraag binnen 3 werkdagen.

  • 3. In geval de ILT een infrastructuurcompatibiliteitsverklaring -al dan niet in aanvulling op de reeds opgestelde visie- noodzakelijk acht, zal zij zo spoedig mogelijk de beheerder alle documenten toesturen die nodig zijn om een infrastructuurcompatibiliteitsverklaring te kunnen verstrekken.

  • 4. De ILT betrekt de infrastructuurcompatibiliteitsverklaring bij het op de aanvraag te nemen besluit dan wel bij de door de ILT aan het Spoorwegbureau te verstrekken beoordeling in de zin van artikel 21, vijfde lid, onderdeel b, van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545, mits zij de infrastructuurcompatibiliteitsverklaring heeft ontvangen,

    • a. binnen 15 werkdagen na het versturen van de ontvangstbevestiging, bedoeld in het tweede lid, danwel,

    • b. binnen 15 dagen na het toesturen van de documenten, bedoeld in het derde lid.

Artikel 4. Inhoud infracompatibiliteitsverklaring en visie

  • 1. Een infracompatibiliteitsverklaring betreft in elk geval de volgende onderwerpen: ATB, ERTMS, detectie, stoorstromen en EMC, voor zover deze onderwerpen een relevantie hebben voor de aanvraag.

  • 2. Een infracompatibiliteitsverklaring is opgesteld in overeenstemming met de in artikel 41 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 bedoelde inventarisatie en categorisering van knelpunten.

  • 3. Een visie betreft de onderwerpen bedoeld in het eerste lid, voor zover dit mogelijk is gezien de op het moment van verstrekken van de visie beschikbare informatie.

Artikel 5. Vertrouwelijkheid

De ILT verstrekt slechts die gegevens aan de beheerder die zij noodzakelijk acht voor de door de beheerder te verstrekken visie of infracompatibiliteitsverklaring.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel rol beheerder bij voertuigtoelating Spoorwegwet.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, namens deze, De Inspecteur-Generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport

TOELICHTING

Aanleiding

In de Spoorwegwet zoals die gold tot 16 juni 2019 was, onder meer in de artikelen 36 en 36b, bepaald dat de ILT de beheerder moest horen voordat een vergunning als bedoeld in genoemde wetsartikelen kon worden verleend. De nieuwe interoperabiliteitsrichtlijn1 voorziet niet in een dergelijke rol voor de beheerder. Zijn verantwoordelijkheid bij de voertuigtoelating is thans beperkt tot het meewerken aan de uitvoering van tests. Verder heeft de beheerder geen rol in de voertuigtoelating, met uitzondering van deelname aan het vooroverleg, mits de aanvrager daarmee instemt.2 In de nieuwe Spoorwegwet, die onder meer strekt tot implementatie van de interoperabiliteitsrichtlijn, is de verplichting tot het horen van de beheerder dan ook niet meer opgenomen.3

Gezien de kennis die ProRail als beheerder van de infrastructuur heeft op het terrein van de infracompatibiliteit tussen infrastructuur en spoorvoertuigen, zal zij ook in de toekomst echter een rol (moeten) blijven spelen bij voertuigtoelating tot de hoofdspoorweginfrastructuur.

Uitgangspunt van de nieuwe interoperabiliteitsrichtlijn is dat de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de technische eisen (waaronder die van infracompatibiliteit) ligt bij degene die om voertuigtoelating vraagt.4 Dit betekent dat het in eerste instantie de aanvrager is die in voorkomend geval de beheerder zal benaderen met vragen over de compatibiliteit tussen infrastructuur en het toe te laten voertuig. Indien de aanvrager dit heeft nagelaten terwijl het naar het oordeel van de ILT wel noodzakelijk is de beheerder bij de toelating te betrekken, zal de ILT dit zelf doen. Op deze wijze komt de ILT tegemoet aan de zorgen die vanuit de Kamer zijn geuit over het ontbreken van een wettelijke verankering van de adviesrol van ProRail.5

Deze beleidsregel beoogt de aanvragers meer duidelijkheid te verschaffen over wat van hen verwacht wordt in de toelatingsprocedure.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Definities)

De gebruikte definities sluiten aan bij de begrippen die in de Spoorwegwet (hierna: de wet) zijn gebruikt.

Onder het begrip 'voertuigtoelating' vallen in deze beleidsregels de volgende beslissingen op aanvraag:

  • Artikel 26f, eerste lid, van de wet (tot ontheffing van de toepassing van een of meerdere TSI's)6;

  • Artikel 26f, tweede lid, van de wet (tot ontheffing van de toepassing van nationale voorschriften);

  • Artikel 26k, tweede lid, van de wet (tot verlening van een voertuigvergunning);

  • Artikel 26k, vierde lid, van de wet (tot uitbreiding van het gebruiksgebied);

  • Artikel 26k, vijfde lid, van de wet (tot ontheffing van het verbod in de handel te brengen zonder voertuigvergunning);

  • Artikel 26m, eerste en tweede lid, van de wet (tot typegoedkeuring voor spoorvoertuig);

  • Artikel 26q, vierde lid, van de wet (tot ontheffing of vrijstelling van de verplichting om over een voertuigvergunning te beschikken voor dicht bij de grens van de aangrenzende lidstaat gelegen spoorweginfrastructuur);

  • Artikel 26q, zesde lid, van de wet (tot ontheffing van het verbod om zonder voertuigvergunning, of zonder dat het voertuig in het voertuigregister is ingeschreven, of zonder voertuignummer gebruik te maken van de hoofdspoorweginfrastructuur);

  • Artikel 26r, eerste lid, van de wet (tot verlening van een tijdelijke gebruiksvergunning voor het uitvoeren van tests).

De aanvragen op grond van de artikel 26k, tweede en vierde lid, en artikel 26m, eerste en tweede lid, van de wet moeten worden ingediend via het eenloketsysteem 7 van het Europees Spoorwegbureau.

Artikel 2 (Aanvraag tot vooroverleg)

Deze bepaling ziet op een vooroverleg als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 24 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545. Een aanvrager kan op grond van die bepalingen een 'vooroverleg' aanvragen, overlegt daarbij een 'vooroverlegdossier' dat voldoet aan de eisen uit de Uitvoeringsverordening, waarna de ILT of het Spoorwegbureau een 'vooroverlegstandpunt' afgeven. Indien de aanvrager vooraf reeds zelf een visie van de beheerder heeft ingewonnen met betrekking tot de infracompatibiliteit, overlegt hij deze in het vooroverlegdossier. Zo niet, dan stelt de ILT de beheerder op de hoogte van de ontvangst van de aanvraag. Voorts beoordeelt de ILT of een visie van de beheerder noodzakelijk is. Indien dit het geval is, zal zij de beheerder alle relevante documenten toesturen.

Indien de aanvrager ervoor kiest om de beheerder te betrekken bij de vooroverlegprocedure, geeft hij dat aan door middel van instemming van deelname zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel d, van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545.

Gezien de strikte termijnen waar de ILT zich aan moet houden (op grond van artikel 4: 13 Awb dan wel op grond van artikel 26dd van de wet), kan zij slechts rekening houden met de visie van de beheerder indien zij die bijtijds heeft ontvangen.

Het voeren van vooroverleg is overigens niet verplicht. De in artikel 2 genoemde procedurestappen zijn derhalve allemaal vrij willig.

Artikel 3 (Aanvraag voertuigtoelating)

Deze bepaling is van toepassing zowel op aanvragen die worden ingediend via het eenloketsysteem en vervolgens bij ILT terechtkomen, als op aanvragen die rechtstreeks bij ILT worden ingediend. De aanvragen die ILT via het eenloketsysteem dient af te handelen, zijn ofwel aanvragen waarbij ILT (op verzoek van de aanvrager) de vergunningverlenende instantie is ofwel aanvragen waarbij het Spoorwegbureau de vergunningverlenende instantie is. In dit laatste geval zendt de ILT slechts een 'beoordeling' over het Nederlandse gebruiksgebied aan het Spoorwegbureau en neemt zij zelf geen besluit.

Op dezelfde wijze als bij de aanvraag tot vooroverleg geldt dat indien de ILT de beheerder om een infracompatibiliteitsverklaring vraagt, de ILT de beheerder ook de documenten uit de aanvraag zal verstrekken waarover de ILT een uitspraak van de beheerder wenst te krijgen. Indien de ILT een verklaring van de beheerder niet noodzakelijk acht, blijft de beheerder zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de gegevens van de aanvrager of de door deze ingeschakelde conformiteitsbeoordelingsinstanties.

Net zoals bij de visie, kan de ILT gezien de strikte termijnen die op haar besluitvorming van toepassing zijn, slechts rekening houden met de infracompatibiliteitsverklaring indien deze bijtijds wordt verstrekt.

Artikel 4 (Inhoud verklaring en visie) Eerste lid

Eerste lid

De subsystemen waaruit een spoorvoertuig is opgebouwd moeten compatibel zijn met de subsystemen die tot de infrastructuur behoren. Of een spoorvoertuig compatibel is met de infrastructuur, is aan te tonen door bijv. toetsing aan TSI's en de Regeling indienstelling spoorvoertuigen, en door te testen.

In artikel 4 is aangegeven waaraan een infracompatibiliteitsverklaring en een visie minimaal moeten voldoen. De onderwerpen ATB, ERTMS, detectie, stoorstromen en EMC moeten daarin in ieder geval aan de orde komen. Uiteraard kunnen ook andere onderwerpen onderdeel uitmaken van de infrastructuurcompatibiliteitsverklaring en de visie, zoals omgrenzingspro fiel, aslasten en stroomafnemers.

De infrastructuurcompatibiliteitsverklaring en de visie zijn geen 'advies' in de zin van afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Tweede lid

Artikel 41 van de Uitvoeringsverordening bepaalt dat de ILT 'knelpunten' moet inventariseren en categoriseren. De verordening onderscheidt daarbij verschillende types knelpunten. De verklaring die de beheerder aan de ILT stuurt, moet deze categorisering aanhouden.

Derde lid

Afhankelijk van het moment in de procedure waarop aan de beheerder om een visie wordt gevraagd, kan deze meer of minder diepgaand zijn. In een vroeg stadium van de procedure zal een visie niet over alle genoemde onderwerpen uitsluitsel kunnen geven.

Artikel 5 (Vertrouwelijkheid)

De ILT is verplicht tot geheimhouding jegens derden van de gegevens die haar in het kader van de behandeling van een aanvraag om voertuigtoelating worden verschaft. De ILT zal om die reden uitsluitend gegevens ter beschikking stellen aan de beheerder waarvan zij het noodzakelijk acht dat de beheerder deze ontvangt. Ook de beheerder is op grond van artikel 2: 5 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht tot geheimhouding van de haar ter beschikking gestelde gegevens.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, namens deze, De Inspecteur-Generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees parlement en de Raad van 11 mei 2016, betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138).

X Noot
2

Zie artikel 6 Uitvoeringsverordening (EU) 2018/ 545.

X Noot
3

Stb. 2019, 61.

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545.

X Noot
5

Handelingen II, 2018–2019, nr. 8, item 9, blz. 25 e.v.

X Noot
6

Technische specificatie inzake interoperabiliteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 11, van de interoperabiliteitsrichtijn (Richtlijn (EU) 2016/797, PbEU 2016, L138).

X Noot
7

Het informatie- en communicatiesysteem bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2016/796. Ook: One-Stop­ Shop (OSS).

Naar boven