Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Montfoort, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen, Stichtse Vecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vijfheerenlanden, Woerden, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist houdende regels omtrent de GR (Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst regio Utrecht)

Logo Zeist

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Montfoort, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen, Stichtse Vecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vijfheerenlanden, Woerden, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist,

 

 

ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft,

 

 

 

Overwegende dat:

 

 

  • -

    de colleges van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Montfoort, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen, Stichtse Vecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden, Wijk bij Duurstede en Zeist per 24 mei 2012 de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Regio Utrecht hebben getroffen;

  • -

    de colleges van burgemeester en wethouders op voorstel van het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst regio Utrecht besloten hebben om, naar aanleiding van de toetreding van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein en de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen, per 10 juli 2015 de gemeenschappelijke regeling aan te passen;

  • -

    de colleges van burgemeester en wethouders op voorstel van het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst regio Utrecht besloten hebben om, naar aanleiding van de opheffing van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik en de instelling van de gemeente Vijfheerenlanden, per 30 juli 2019 de gemeenschappelijke regeling aan te passen.

Gelet op:

 

  • -

    de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de verkregen toestemming van het algemeen bestuur van Milieudienst Zuidoost-Utrecht en het algemeen bestuur van Milieudienst Noord-West Utrecht tot het treffen van de gemeenschappelijke regeling en het algemeen bestuur van Omgevingsdienst Regio Utrecht tot het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling;

  • -

    de verkregen toestemming van de raad van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Montfoort, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen, Stichtse Vecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vijfheerenlanden, Woerden, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist;

besluiten dat:

 

de navolgende gemeenschappelijke regeling onder de naam “Omgevingsdienst regio Utrecht” luidt als volgt

Hoofdstuk 1 Definities

Artikel 1  

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

 

  • de Omgevingsdienst: het openbaar lichaam Omgevingsdienst regio Utrecht, ingesteld bij deze gemeenschappelijke regeling;

  • de regeling: deze gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst regio Utrecht;

  • de gemeente(n): één of meer van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

  • omgeving: duurzaam leven, wonen en werken, waaronder in ieder geval ook wordt begrepen: milieu, en mogelijk ruimte, veiligheid, bouwen, archeologie, monumenten en natuur;

  • de secretaris: de ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst;

  • de voorzittergemeente: de gemeente die de voorzitter levert;

  • de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2 Het openbaar lichaam

Artikel 2  

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, welke rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de wet, genaamd Omgevingsdienst regio Utrecht.

  • 2.

    De Omgevingsdienst is gevestigd te Zeist.

  • 3.

    Voor de bevoegdheid tot uitvoering van haar nader in de regeling omschreven werkzaamheden, zullen de gemeenten aan de directeur van de Omgevingsdienst bij separaat besluit mandaat verlenen.

  • 4.

    Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of andere regelgeving van overeenkomstige toepassing worden verklaard, dient in de plaats van gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester te worden gelezen: de Omgevingsdienst, zijn algemeen bestuur, zijn dagelijks bestuur respectievelijk zijn voorzitter.

Hoofdstuk 3 Door de Omgevingsdienst te behartigen belangen

Artikel 3  

  • 1.

    De Omgevingsdienst behartigt, met inachtneming van hetgeen hierover in de regeling is bepaald, de belangen van de gemeenten tezamen en van elke deelnemende gemeente afzonderlijk op het gebied van omgeving in de ruimste zin, voor zover de bevoegdheid daartoe de gemeente toekomt en aan de Omgevingsdienst gemandateerd is.

  • 2.

    De Omgevingsdienst draagt zorg voor een organisatie ter behartiging van de in lid 1 genoemde belangen en van de ter uitvoering daarvan opgedragen en overeengekomen taken.

Hoofdstuk 4 Bestuurlijke organisatie

Afdeling 1 Het algemeen bestuur

Artikel 4  

  • 1.

    De Omgevingsdienst heeft een algemeen bestuur dat aan het hoofd van de Omgevingsdienst staat, bestaande uit de voorzitter en leden.

  • 2.

    De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten wijzen ieder uit hun midden één lid en één plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan. De voorzittergemeente levert daarnaast nog de burgemeester of een andere wethouder als voorzitter.

  • 3.

    De colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer deelnemende gemeenten kunnen gezamenlijk een lid van het algemeen bestuur aanwijzen.

  • 4.

    Als leden bedoeld in lid 2 en lid 3 worden aangewezen leden van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die bij voorkeur met zaken op het gebied van omgeving zijn belast.

  • 5.

    Als plaatsvervangend lid als bedoeld in lid 2 wijzen de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten uit hun midden een ander dan het in lid 4 bedoeld lid aan.

  • 6.

    In geval van verhindering of ontstentenis van een lid, kan deze worden vervangen door zijn of haar plaatsvervanger of kan dit lid voorafgaande aan de vergadering van het algemeen bestuur aan een ander lid van het algemeen bestuur verzoeken hem of haar te vervangen.

Artikel 5  

  • 1.

    De zittingsperiode van het algemeen bestuur is gelijk aan die van de gemeenteraden.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt in ieder geval zodra men ophoudt lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente te zijn.

  • 3.

    De (plaatsvervangende) leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde zelf ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter, alsmede de voorzitter van het college van burgemeester en wethouders dat hen heeft aangewezen, onverwijld schriftelijk op de hoogte.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente kan het door hem aangewezen (plaatsvervangend) lid tussentijds ontslag verlenen als het lid niet langer het vertrouwen van dit college geniet.

  • 5.

    Indien tussentijds een plaats binnen het algemeen bestuur openvalt, wijst het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die het aangaat in zijn eerstvolgende verga- dering, of indien dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente geeft van elke aanwijzing tot lid of plaatsvervangend lid als bedoeld in lid 5 binnen twee weken schriftelijk kennis aan de voorzitter.

Artikel 6  

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert eenmaal per kwartaal, tenzij het algemeen bestuur zelf anders bepaalt, en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht, dan wel hiertoe door ten minste een vijfde van het aantal leden een schriftelijk verzoek met opgave van redenen bij de voorzitter wordt ingediend. Het algemeen bestuur vergadert in ieder geval twee maal per jaar.

  • 2.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in lid 2 worden de deuren gesloten wanneer ten minste een vijfde van het aantal aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering op grond van de belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur de bedoelde geheimhouding opheft.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan zich in de vergaderingen door adviseurs laten bijstaan.

Artikel 7  

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van de leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2.

    Indien het op grond van lid 1 vereiste aantal leden niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter opnieuw een vergadering beleggen, onder verwijzing naar dit artikel, waartoe minimaal 24 uur van tevoren wordt opgeroepen.

  • 3.

    Op de vergadering als bedoeld in lid 2 is het bepaalde in lid 1 niet van toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen kan beraadslagen en besluiten nemen indien meer dan de helft van de leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

Artikel 8  

  • 1.

    De leden van het algemeen bestuur hebben ieder één stem, behoudens ingeval een lid van het algemeen bestuur is aangewezen conform artikel 4 lid 3. Een lid, dat door twee of meer deelnemende gemeenten is aangewezen, heeft even zoveel stemmen als het aantal colleges van burgemeester en wethouders door wie hij of zij is aangewezen. De voorzitter heeft in de vergadering een raadgevende stem.

  • 2.

    Besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3.

    Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen in de eerstvolgende vergadering wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot de benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 4.

    In de notulen van de vergaderingen van het algemeen bestuur en in de besluiten en adviezen wordt ten aanzien van alle uitspraken zowel het gevoelen van de meerderheid als dat van de minderheid van de leden van het algemeen bestuur tot uitdrukking gebracht.

Artikel 9  

  • 1.

    De voorzitter draagt er zorg voor dat ieder lid – met uitzondering van spoedeisende gevallen – ten minste 10 werkdagen voor de dag waarop het algemeen bestuur vergadert, schriftelijk wordt opgeroepen om bij deze vergadering aanwezig te zijn. In de oproepingsbrief worden plaats, datum en uur van de vergadering, alsmede een opgave van de te behandelen onderwerpen vermeld. Bij de oproepingsbrief worden zoveel mogelijk de stukken die op de te behandelen onderwerpen betrekking hebben gevoegd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een vergadering als bedoeld in artikel 7 tweede lid.

Artikel 10  

De stukken die van het algemeen bestuur uitgaan worden door de secretaris en de voorzitter gezamenlijk ondertekend.

Artikel 11  

Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Dit reglement wordt overhandigd aan de leden van het algemeen bestuur.

 

Afdeling 2 Het dagelijks bestuur

Artikel 12  

  • 1.

    De Omgevingsdienst heeft een dagelijks bestuur bestaande uit de voorzitter en daarnaast bestaande uit ten minste twee en ten hoogste vier leden waaronder een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2.

    De leden als bedoeld in lid 1 worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt een portefeuilleverdeling vast.

Artikel 13  

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst in de eerste vergadering van iedere zittingsperiode van het algemeen bestuur de leden van het dagelijks bestuur aan.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag waarop de zittingsperiode van het algemeen bestuur eindigt. Zij blijven indien en voor zover zij nog lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente zijn, als lid van het dagelijks bestuur functioneren tot het moment waarop in hun opvolging is voorzien.

  • 3.

    Een lid van het dagelijks bestuur dat tussentijds ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 4.

    De leden van het dagelijks bestuur kunnen te allen tijde zelf ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter onverwijld schriftelijk op de hoogte.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslaan als dit lid niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur geniet.

  • 6.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur openvalt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan. Indien het ontstaan van een vacature in het dagelijks bestuur gepaard gaat met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, geschiedt de aanwijzing zo spoedig mogelijk nadat in de vacature binnen het algemeen bestuur is voorzien, maar in ieder geval binnen 6 weken na openvallen van de plaats in het dagelijks bestuur, tenzij de voorzitter een andere termijn vaststelt.

Artikel 14  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo vaak als de voorzitter dit nodig oordeelt of (één van) de leden van het dagelijks bestuur dit schriftelijk, onder opgave van te behandelen onderwerpen, aan de voorzitter verzoeken.

  • 2.

    De artikelen 58, 59 en 60 lid 1 en lid 2 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De voorzitter en elk lid hebben ieder één stem.

  • 4.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 5.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten indien tenminste de helft van het aantal leden aanwezig is. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, belegt de voorzitter opnieuw een vergadering.

  • 6.

    Op de vergadering, bedoeld in lid 5, tweede volzin, is het bepaalde in lid 5 eerste volzin niet van toepassing, met dien verstande dat het dagelijks bestuur over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen kan beraadslagen en besluiten, indien tenminste de helft van het aantal leden aanwezig is.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur kan zich in de vergaderingen door adviseurs laten bijstaan.

     

Afdeling 3 De voorzitter

Artikel 15  

  • 1.

    Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur hebben dezelfde voorzitter.

  • 2.

    De voorzitter wordt in de eerste vergadering van iedere zittingsperiode van het algemeen bestuur door en uit het algemeen bestuur aangewezen. De gemeente waarvan een lid in het Algemeen bestuur tot voorzitter is benoemd brengt in diens plaats een extra lid in het Algemeen bestuur in.

  • 3.

    De gemeente die de voorzitter levert, is de voorzittergemeente.

  • 4.

    Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangend voorzitter. Deze wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

Artikel 16  

  • 1.

    De voorzitter treedt af op de dag waarop de zittingsperiode van het algemeen bestuur eindigt. De voorzitter blijft indien en voor zover hij of zij nog lid van het college van burgemeester en wethouders van de betrokken deelnemende gemeente is, als voorzitter functioneren tot het moment waarop in zijn of haar opvolging is voorzien.

  • 2.

    Indien de voorzitter ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt hij of zij tevens op voorzitter te zijn.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslaan als hij of zij niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur geniet.

  • 4.

    Indien het voorzitterschap van de Omgevingsdienst tussentijds openvalt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuwe voorzittergemeente c.q. voorzitter aan.

     

Afdeling 4 De secretaris

Artikel 17  

  • 1.

    Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur hebben een secretaris. Als secretaris treedt op de directeur van de Omgevingsdienst als genoemd in artikel 27 van deze regeling, of de door hem/haar aan te wijzen vervanger.

  • 2.

    De secretaris staat het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur terzijde en is in beginsel bij de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3.

    De secretaris draagt onder andere zorg voor:

    • a.

      het administratief voorbereiden, agenderen en notuleren van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • b.

      het coördineren en bewaken van en zorg dragen voor de voortgang van de besluitvorming van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk 5 Aan de Omgevingsdienst overgedragen taken en bevoegdheden

Afdeling 1 Taken van de Omgevingsdienst

Artikel 18  

  • 1.

    Ter behartiging van de belangen als vermeld in artikel 3, verricht de Omgevingsdienst uiteenlopende adviserende en uitvoerende taken op gebied van omgeving in de ruimste zin.

  • 2.

    Tot de in lid 1 behorende taken behoren:

    • a.

      coördinerende, afstemmende en adviserende taken die voor de gemeenten tezamen worden verricht;

    • b.

      de uitoefening van de bij of krachtens de milieu- en omgevingswetgeving gegeven bevoegdheden, een en ander per deelnemende gemeente nader uit te werken bij mandaatbesluit;

    • c.

      het adviseren en bijstaan van de gemeenten bij de uitoefening van hun taken, bevoegdheden of werkzaamheden in het kader van omgeving;

    • d.

      het waar mogelijk verwerven van ondersteunende subsidies voor de gemeentelijke taakuitvoering;

    • e.

      het bieden van een platform voor overleg over ontwikkelingen op gebied van omgeving in de ruimste zin;

    • f.

      het beheer van de organisatie als bedoeld in artikel 3 lid 2.

  • 3.

    In voorkomende gevallen verricht de Omgevingsdienst de in lid 1 bedoelde taken voor andere organisaties dan de gemeenten, op grond van daartoe te sluiten overeenkomsten. Voor de uitvoering van de taken wordt, indien noodzakelijk, bij separaat besluit mandaat verleend aan de Omgevingsdienst.

Artikel 19  

 

  • 1.

    Ter uitvoering en nadere invulling van de in artikel 18 bedoelde taken, maakt de Omgevingsdienst met iedere deelnemende gemeente bij overeenkomst schriftelijke werkafspraken die worden vastgelegd in dienstverleningsovereenkomsten. Voor de uitvoering van de taken wordt bij separaat besluit mandaat verleend aan de Omgevingsdienst.

  • 2.

    De dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Gedurende de looptijd van de overeenkomst kan de omvang van het door iedere deelnemende gemeente van de Omgevingsdienst af te nemen aantal uren onder bepaalde, bij overeenkomst nader vast te stellen voorwaarden, worden geactualiseerd. Ook kunnen tussentijds aanvullende taken en/of uren worden overeengekomen.

     

Afdeling 2 Mandaat van bevoegdheden aan de Omgevingsdienst

Artikel 20  

Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de overige toepasselijke wet- en regelgeving, gelden voor de opdracht tot uitvoering van taken en bevoegdheden door de gemeenten aan de Omgevingsdienst, anders dan de taken en bevoegdheden die reeds op grond van artikel 18 door de Omgevingsdienst zullen worden uitgevoerd respectievelijk uitgeoefend, de volgende voorschriften:

  • a.

    Opdracht tot uitvoering van taken en bevoegdheden door de gemeenten dan wel een gemeente aan de Omgevingsdienst kan plaatsvinden op voorstel van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of één of meer gemeenten.

  • b.

    het dagelijks bestuur voert daartoe overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten en eventueel met andere daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en personen.

  • c.

    het dagelijks bestuur werkt de beoogde opdracht uit en legt die vast in een concept-besluit, voorzien van een financiële onderbouwing als bedoeld in de artikelen 30 en 31, en van een regeling van de inhoudelijke en personele gevolgen, ter vaststelling door het algemeen bestuur.

Hoofdstuk 6 Taken, bevoegdheden en verantwoording Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur en voorzitter

Afdeling 1 Het Algemeen Bestuur

Artikel 21  

Aan het algemeen bestuur komen alle taken en bevoegdheden toe die aan de Omgevingsdienst bij of krachtens de regeling zijn opgedragen, die niet bij of krachtens de regeling dan wel op grond van toepasselijke wet- en regelgeving, aan het dagelijks bestuur of de voorzitter, dan wel een commissie als bedoeld in artikel 26 zijn opgedragen. Tot deze taken en bevoegdheden behoren in ieder geval:

  • a.

    het benoemen, schorsen en ontslaan van de directeur;

  • b.

    het houden van toezicht op het financiële beheer van de Omgevingsdienst;

  • c.

    het vaststellen van een bedrijfsplan en beleidsplannen;

  • d.

    het vaststellen van de begroting en de jaarstukken.

Artikel 22  

  • 1.

    Het algemeen bestuur geeft aan de raden van de gemeenten, indien daartoe door één of meer leden van deze raden wordt gevraagd, dan wel ongevraagd, alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het algemeen bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn. In het reglement van orde van het algemeen bestuur wordt de wijze waarop de bedoelde inlichtingen worden verstrekt, geregeld.

  • 2.

    Ieder lid van het algemeen bestuur is aan het college en de raad van de eigen gemeente verplicht om alle door het betrokken college of de betrokken raad gewenste inlichtingen, die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn, te verstrekken. De inlichtingen worden verstrekt op de in de betrokken deelnemende gemeente gebruikelijke wijze.

  • 3.

    Ieder lid van het algemeen bestuur is aan het college en de raad van de eigen gemeente verantwoording verschuldigd voor het door hem of haar in het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst gevoerde beleid. Verantwoording wordt afgelegd op de in de betrokken deelnemende gemeente gebruikelijke wijze.

     

Afdeling 2 Het Dagelijks Bestuur

Artikel 23  

  • 1.

    Aan het dagelijks bestuur komen de volgende taken en bevoegdheden toe:

    • a.

      het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst, voor zover daarmee niet het algemeen bestuur op grond van de regeling dan wel bij of krachtens de toepasselijke wet- en regelgeving is belast;

    • b.

      de voorbereiding van datgene waarover in de vergadering van het algemeen bestuur wordt beraadslaagd en besloten;

    • c.

      de uitvoering van beslissingen van het algemeen bestuur;

    • d.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

    • e.

      het beheer van de inkomsten en de uitgaven van de Omgevingsdienst;

    • f.

      te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 31a van de wet gemeenschappelijke regelingen;

    • g.

      te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • h.

      de uitoefening van bevoegdheden van het algemeen bestuur, voorzover het algemeen bestuur daartoe besluit en onder door het algemeen bestuur vast te stellen regels.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 24  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur geeft aan de raden van de gemeenten, indien daartoe door een of meer leden van deze raden wordt gevraagd, dan wel ongevraagd, alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur verstrekt het algemeen bestuur, indien daartoe door een of meer leden van het algemeen bestuur wordt gevraagd, dan wel ongevraagd, alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor zijn taak nodig heeft, tenzij gewichtige redenen, zulks ter beoordeling van het dagelijks bestuur, zich hiertegen verzetten. Deze verplichting geldt eveneens voor de voorzitter en elk van de leden afzonderlijk.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur legt op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af voor het gevoerde dagelijks bestuur. Deze verplichting geldt eveneens voor de voorzitter en elk van de leden afzonderlijk.

     

Afdeling 3 De voorzitter

Artikel 25  

  • 1.

    Aan de voorzitter komen de volgende taken en bevoegdheden toe:

    • a.

      het leiden van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • b.

      het in en buiten rechte vertegenwoordigen van de Omgevingsdienst. De voorzitter kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door haar/hem aan te wijzen persoon.

  • 3.

    Indien de gemeente, waarvan de voorzitter lid is van het college van burgemeester en wethouders, partij is in een geding waarbij de Omgevingsdienst is betrokken, oefent een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van het dagelijks bestuur de in lid 1 onder b. bedoelde bevoegdheid uit.

Hoofdstuk 7 Commissies

Artikel 26  

Het algemeen bestuur kan met inachtneming van het daarover in de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalde, commissies van advies en commissies die dienen ter behartiging van bepaalde belangen, instellen.

Hoofdstuk 8 Personeel

Artikel 27  

  • 1.

    De Omgevingsdienst heeft een directeur, die onder verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur belast is met de leiding van de Omgevingsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de Omgevingsdienst.

  • 2.

    Het algemeen bestuur legt de instructie van de directeur vast in een Directiestatuut.

  • 3.

    Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat op voordracht van ten minste drie leden van het algemeen bestuur, de directeur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur regelt bij schorsing en/of ontslag de vervanging van de directeur.

Artikel 28  

Het dagelijks bestuur stelt, na het Georganiseerd Overleg, een rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling vast die op het personeel van de Omgevingsdienst van toepassing is.

Artikel 29  

  • 1.

    De aanstelling of benoeming, schorsing en het ontslag van personeel dat in dienst is van de Omgevingsdienst geschiedt door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur neemt daarbij de door het dagelijks bestuur vastgestelde rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling in acht.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur.

Hoofdstuk 9 Financiën

Afdeling 1 Toedeling kosten Omgevingsdienst

Artikel 30  

Het algemeen bestuur kan met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 31 en 32, gehoord de raden van de gemeenten, nadere regels vaststellen met betrekking tot de door de gemeenten te betalen financiële bijdragen.

Artikel 31  

  • 1.

    De kosten van de taken als bedoeld in artikel 18 worden, voor zover deze niet uit andere inkomsten worden bestreden, door de gemeenten voldaan op basis van een jaarlijks vastgesteld uurtarief, waarbinnen tariefdifferentiatie mogelijk is.

  • 2.

    Bij de kostentoerekening als bedoeld in lid 1 worden naast de directe uitvoeringskosten tevens de overheadkosten verdisconteerd.

  • 3.

    De Omgevingsdienst kan ieder kwartaal voorschotnota’s indienen bij de gemeenten.

Artikel 32  

  • 1.

    Indien enig jaar een batig saldo oplevert wordt dit saldo toegevoegd aan het weerstandsvermogen van de Omgevingsdienst. Het weerstandsvermogen mag maximaal 10% van de jaaromzet bedragen. Voor zover het batig saldo van enig jaar zou leiden tot een weerstandsvermogen van meer dan 10% van de jaaromzet, wordt het saldo boven de 10 % gerestitueerd op basis van de in lid 3 opgenomen verdeelsleutel, tenzij een meerderheid van de gemeenten gemotiveerd instemt met een doelreservering van het batig saldo voor de Omgevingsdienst. Het algemeen bestuur stelt hiertoe een voorstel vast.

  • 2.

    Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en het weerstandsvermogen ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het algemeen bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatie-saldo, het algemeen bestuur bepaalt tevens of en zo ja, tot welk bedrag de gemeenten zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Het bedoelde plan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de raden van de gemeenten gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening ten aanzien van het plan naar voren te brengen.

  • 3.

    Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het tweede lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de gemeenten in het nadelig exploitatiesaldo, wordt het nadelig exploitatiesaldo door de gemeenten gedragen in verhouding tot het aantal uren, gebaseerd op de taken genoemd in artikel 18 lid 2, dat door ieder afzonderlijke deelnemende gemeente wordt afgenomen van de Omgevingsdienst en zoals dit is vastgesteld in de schriftelijke afspraken als bedoeld in artikel 19.

Artikel 33  

  • 1.

    De gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat de Omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2.

    Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

     

Afdeling 2 Begroting en jaarstukken

Artikel 34  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarover de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de vertegenwoordigende organen

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt jaarlijks vóór 15 juli de begroting voor het eerstkomende begrotingsjaar vast.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de algemene financiële en beleidsmatige kaders (ontwerp- kadernota) en de ontwerp-begroting, voorzien van een gespecificeerde toelichting uiterlijk acht weken voor de voorgenomen datum van vaststelling toe aan de raden van de gemeenten en de leden van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De raden van de gemeenten kunnen zowel omtrent de ontwerp-kadernota als omtrent de ontwerp-begroting bij het dagelijks bestuur hun zienswijze naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijzen zijn vervat bij de ontwerp-kadernota en de ontwerp-begroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

Artikel 35  

  • 1.

    Het algemeen bestuur doet zo spoedig mogelijk mededeling aan de raden van de gemeenten van de vaststelling van de kadernota en de begroting.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen 14 dagen na vaststelling aan gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

  • 3.

    Met betrekking tot wijziging van de begroting zijn de artikelen 34 lid 2, 3 en 4 en 35 lid 1 en lid 2 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de genoemde datum.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt bij besluit regels vast zoals bedoeld in artikel 212 en 213 Gemeentewet.

Artikel 36  

  • 1.

    Uiterlijk op 1 juli volgend op het jaar waarop het betrekking heeft stelt het algemeen bestuur de jaarstukken, zijnde de jaarrekening en jaarverslag, voorzien van een accountantsverklaring, hierna rekening te noemen, vast.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de rekening binnen 14 dagen na vaststelling aan de raden van de gemeenten.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de rekening binnen 14 dagen na vaststelling aan gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

  • 4.

    Artikel 199 Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 10 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 37  

  • 1.

    Toetreding tot de Omgevingsdienst is mogelijk nadat het college van burgemeester en wethouders, na verkregen toestemming van de raad van de toetredende gemeente daartoe heeft besloten.

  • 2.

    Het algemeen bestuur beslist over de toetreding als bedoeld in lid 1.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan daarbij voorwaarden verbinden aan de toetreding. In dat geval komt de toetreding eerst tot stand nadat de toetredende gemeente de voorwaarden schriftelijk heeft aanvaard.

  • 4.

    De toetreding gaat - nadat besluitvorming als bedoeld in artikel 39 heeft plaatsgevonden - in op een door het algemeen bestuur te bepalen tijdstip.

Artikel 38  

  • 1.

    Een gemeente kan geheel of gedeeltelijk uit de Omgevingsdienst treden indien het algemeen bestuur met de financiële en organisatorische gevolgen van de uittreding instemt. Het algemeen bestuur besluit daartoe met twee derde meerderheid van de stemmen. De financiële gevolgen van de uittreding komen ten laste van de uittredende gemeente.

  • 2.

    In geval van uittreding verplicht de gemeente zich om het personeel over te nemen dat op grond van de regeling werkzaam is bij de Omgevingsdienst ten behoeve van de uitvoering van de taken en bevoegdheden voor deze betrokken gemeente. De gemeente kan met het algemeen bestuur een afwijkende regeling overeenkomen.

  • 3.

    Uittreding uit de Omgevingsdienst kan slechts plaatsvinden nadat besluitvorming als bedoeld in artikel 39 heeft plaatsgevonden en met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur heeft besloten met de uittreding in te stemmen.

  • 4.

    Na uittreding komt de overeenkomst als bedoeld in artikel 19 te vervallen, tenzij anders wordt overeengekomen.

Artikel 39  

De inhoud van de regeling kan worden gewijzigd indien ten minste twee derde van de colleges van burgemeester en wethouders, na toestemming van hun raad, van de gemeenten en het algemeen bestuur daartoe hebben besloten.

Artikel 40  

  • 1.

    De Omgevingsdienst kan worden opgeheven indien ten minste twee derde van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten daartoe besluiten.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt, gehoord de raden van de gemeenten, een liquidatieplan vast.

  • 3.

    Het liquidatieplan als bedoeld in lid 2 voorziet in de verplichting van de gemeenten om alle rechten en verplichtingen van de Omgevingsdienst over de gemeenten te verdelen. In het liquidatieplan zal de wijze van verdeling bepaald worden.

  • 4.

    Het liquidatieplan als bedoeld in lid 2 omvat een sociaal plan en voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel dat is aangesteld bij dan wel in dienst is van de Omgevingsdienst.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 41  

  • 1.

    Indien zich zaken voordoen waarin de Gemeenschappelijke Regeling of de reglementen van orde niet voorzien, treft het algemeen bestuur de nodige voorzieningen. Het algemeen bestuur doet van deze voorzieningen onverwijld mededeling aan de gemeenten.

  • 2.

    Een voorziening als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval getroffen met betrekking tot de zorg van het dagelijks bestuur voor de archiefbescheiden, zoals bedoeld in de Archiefwet.

Artikel 42  

  • 1.

    De Gemeenschappelijke Regeling is in werking getreden per 24 mei 2012. Een wijziging treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking met inachtneming van het daarover in de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalde.

  • 2.

    De Gemeenschappelijke Regeling geldt voor onbepaalde tijd.

Artikel 43  

Deze gemeenschappelijke regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst regio Utrecht”.

Artikel 44  

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist draagt zorg voor de in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voorgeschreven toezending van de regeling aan gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

Naar boven