Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen | Staatscourant 2019, 42444 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen | Staatscourant 2019, 42444 | beleidsregel |
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op het bepaalde in de artikelen 34a, 35 en 36 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de artikelen 2:22 en 2:23 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 19a Wet overige OCW-subsidies, artikel 3a.1.1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 7 en 10g Participatiewet;
Besluit:
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hanteert bij het beoordelen van aanvragen om een intermediaire activiteit w.o. een tolkvoorziening, vervoers- en computervoorziening in de werk- en onderwijssituatie de uitgangspunten zoals weergegeven in het Protocol Voorzieningen UWV 2019 dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
Het Protocol Voorzieningen UWV 2018 (besluit van 13 maart 2018, gepubliceerd in Staatscourant 21772 van 20 april 2018) wordt ingetrokken.
Dit besluit wordt met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant geplaatst.
Amsterdam, 2 juli 2019
A. Paling Voorzitter Raad van Bestuur
Als een klant – naar het oordeel van UWV – structureel functionele beperkingen heeft, kan UWV hem voorzieningen toekennen op grond van de artikelen 34a, 35 en 36 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) of de artikelen 2:22 en 2:23 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de artikelen 7 en 10g Participatiewet. De voorziening dient dan om het werk mogelijk te maken of te behouden. Het kan gaan om werk in een dienstbetrekking of om werk in zelfstandige arbeid.
Ook kan UWV een persoon op grond van artikel 19a Wet overige OCW-subsidies (WOOS) een voorziening verstrekken, die hem in staat stelt om onderwijs te volgen.
Tevens kan UWV aan een belanghebbende op grond van artikel 3a.1.1 Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een tolkvoorziening in de leefsituatie toekennen.
De bijlage bij dit besluit bevat het Protocol voorzieningen UWV 2019, hierna te noemen Protocol voorzieningen. In het Protocol voorzieningen zijn de bepalingen opgenomen met betrekking tot de inzet van de in deze beleidsregel opgenomen voorzieningen. Het gaat vooralsnog om de intermediaire activiteiten en de vervoers- en computervoorziening in de werk- en onderwijssituatie. Daarnaast wordt ingegaan op het beleid als een klant wil starten als zelfstandig ondernemer en (financiële) ondersteuning van UWV nodig heeft.
In het protocol is een aantal wijzigingen aangebracht die leiden tot een nieuwe versie van het Protocol Voorzieningen. De wijzigingen betreffen:
a. het maximeren van de eigen bijdrage van een persoon aan wie een vervoersvoorziening is toegekend als woon-werkvoorziening.
b. De centralisatie van de tolkvoorziening per 1 juli 2019. UWV wordt uitvoerder van deze voorziening in zowel het werk-, het onderwijs-, als het leefdomein.
Voor personen aan wie een vervoersvoorziening voor woon-werkverkeer is toegekend geldt per 1 juli 2019 een maximale eigen bijdrage per kalendermaand. Deze maximale eigen bijdrage geldt voor alle klanten, ongeacht de hoogte van het inkomen. Met het stellen van een maximale eigen bijdrage ontstaat er een meer reële verhouding tussen het inkomen en de kosten die een persoon maakt om van en naar zijn werk te komen. UWV introduceert hiervoor een nieuw normbedrag, te weten normbedrag C 27. Dit normbedrag geldt voor alle personen die op of na 1 juli 2019 een eigen bijdrage betalen voor de vervoersvoorziening. De klant betaalt dan per maand aan het totaal van de eigen bijdragen C 26-I en C 26-II niet meer dan het normbedrag met code C 27.
Per 1 juli 2019 wordt de uitvoering van de tolkvoorziening gecentraliseerd bij UWV. UWV was tot 1 juli 2019 uitvoerder van de tolkvoorziening voor:
I. personen voor wie UWV (re-integratie)verantwoordelijk is op weg naar en tijdens werk, alsmede werkenden die niet (meer) behoren tot de doelgroep van de Participatiewet;
II. personen die op basis van Participatiewet ondersteuning krijgen van gemeenten op weg naar en tijdens werk;
III. het onderwijsdomein voorzover het om leerlingen gaat die initieel onderwijs volgen.
Per deze datum wordt de taak zoals genoemd onder II wettelijk verankerd in de Participatiewet. Per 1 juli 2019 komt daar ook de uitvoering van de tolkvoorziening bij als het om maatschappelijke ondersteuning gaat zoals bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Onder maatschappelijke ondersteuning wordt o.a. verstaan ‘het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking in de eigen leefomgeving’.
Personen met een auditieve beperking krijgen dan – als zij zijn aangewezen op een tolkvoorziening – nog slechts met één uitvoerder, UWV, te maken. De bepalingen op welke wijze UWV uitvoering geeft aan deze taak zijn in de Wmo 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 opgenomen. Deze Beleidsregel bevat enkel de aanvullende bepalingen op voornoemde regelgeving.
Tot slot zijn er tekstuele aanpassingen opgenomen ter verduidelijking, zonder dat sprake is van een inhoudelijke wijziging.
A. Paling Voorzitter Raad van Bestuur
BEGRIPSBEPALINGEN |
3 |
HOOFDSTUK 1 INLEIDING |
5 |
DEEL A ALGEMENE REGELS MET BETREKKING TOT VOORZIENINGEN |
6 |
HOOFDSTUK 2 UITGANGSPUNTEN |
6 |
2.1. Werking van het Protocol |
6 |
2.2. Doelgroep |
6 |
2.3. Drempelbedrag |
7 |
2.4. Eigen bijdrage klant |
7 |
2.5. Hoogte vergoeding gerelateerd aan perioden van niet gebruik |
8 |
2.6. Bepalen kilometers |
8 |
2.7. Voorziening in bruikleen of eigendom |
8 |
2.8. Eenmalige aanvraag |
8 |
DEEL B DE VOORZIENINGEN |
8 |
HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN |
8 |
3.1. Inkomensgrens |
8 |
3.2. Combinatie vervoersvoorziening in werk- en leefsituatie |
9 |
3.3. Taxikostenvergoeding |
9 |
3.4. Vergoedingen voor gebruik van eigen auto dan wel auto in bruikleen |
9 |
3.5. Reiskosten begeleider |
10 |
HOOFDSTUK 4 INTERMEDIAIRE ACTIVITEITEN ALS ONDERWIJS- EN WERKVOORZIENING |
10 |
4.1. Intermediaire activiteiten |
11 |
4.2. Tolkvoorziening in het werk- en onderwijsdomein |
11 |
HOOFDSTUK 5 COMPUTERVOORZIENING |
15 |
5.1. De computer in de werksituatie |
15 |
5.2. De computer in de onderwijssituatie |
15 |
5.3. Computervoorziening ter ondersteuning van de beperkingen van de leerling |
16 |
5.4. Vorm en duur van de computervoorziening |
17 |
HOOFDSTUK 6 STARTENDE ZELFSTANDIGEN |
17 |
6.1. Inkomensgrens voorzieningen |
17 |
6.2. Kosten begeleiding voor en na de start |
18 |
6.3. Voorbereidingskrediet startende zelfstandige |
18 |
Awb: Algemene wet bestuursrecht
AKW: Algemene Kinderbijslagwet
P-wet: Participatiewet
WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Wsf 2000: Wet studiefinanciering 2000
Wet Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
WOOS: Wet overige OCW-subsidies
WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Wsw: Wet sociale werkvoorziening
ZW: Ziektewet
Degene zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
Een natuurlijk persoon zoals omschreven in artikel 1 van de Wmo 2015. Het begrip cliënt in dit protocol is slechts van toepassing op de tolkvoorziening in het leefdomein.
Een dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de ZW/WAO/WW of een op grond van artikel 4 of 5 van de ZW/WAO/WW gelijkgestelde arbeidsverhouding.
Een natuurlijk persoon met structureel functionele beperkingen als bedoeld in artikel 34a WIA, artikel 35 WIA, artikel 2:22 Wajong, artikel 2.23 Wajong en artikel 7 P-wet. Tot het begrip klant behoren ook de leerling voor voorzieningen in het onderwijsdomein en de cliënt/instelling voor uitsluitend de tolkvoorziening in het leefdomein.
Organisaties die zich specifiek inzetten voor mensen met een auditieve beperking en organisaties die bijeenkomsten in het leefdomein organiseren waarbij tolkgebruikers tot de doelgroep horen.
Persoonlijke dienstverlening die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende auditieve, visuele of motorische lichaamsfunctie, zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, van de Wet WIA en artikel 2:22, tweede lid, onderdeel b, van de Wajong. Het gaat bijvoorbeeld om de tolkvoorziening en de voorleeshulp.
Een natuurlijk persoon zoals omschreven in artikel 19a lid 1 van de Wet Overige OCW-subsidies.
Een voorziening die een cliënt ondersteunt bij het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
Vervoer in de privésfeer van een klant.
Maatschappelijke ondersteuning in de zin van artikel 1.1.1. van de Wmo 2015. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt onder andere verstaan ‘het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking in de eigen leefomgeving’.
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het bedrag dat UWV als norm hanteert bij de verstrekking van een onderwijs- of werkvoorziening. Deze zijn neergelegd in het Besluit normbedragen voorzieningen UWV.
Een voorziening die een leerling ondersteunt bij het volgen van initieel onderwijs. Initieel onderwijs is het onderwijs dat leerlingen volgen vanaf het moment dat ze leerplichtig worden tot het moment dat ze de arbeidsmarkt opgaan.
Het gaat hier om de voorzieningen als bedoeld in:
– artikel 19a lid 2 van de Wet overige OCW-subsidies;
– artikelen 5 lid 1 en 7 van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap en
– artikel 11 van de Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap.
De vergoeding voor gereden kilometers die door de tolk en de overige verleners van intermediaire activiteiten, als werktijd wordt beschouwd. Hierbij is ook de fiscaal toegestane norm onkostenvergoeding per kilometer begrepen.
De natuurlijke persoon die, anders dan in dienstbetrekking, arbeid in zelfstandig beroep of bedrijf gaat verrichten of verricht, teneinde zich daarmee een inkomen te verwerven.
Beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Gaat het om beperkingen bij het verrichten van inkomensvormende arbeid, dan is de verwachting dat deze minimaal één jaar zullen duren. Beperkingen die er toe leiden dat een leerling belemmeringen ondervindt bij het volgen van onderwijs duren naar verwachting tenminste 3 maanden.
Een vertaler van (gesproken) tekst in (geschreven) woord of gebaar die in het Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken (RTGS www.stichtingrtgs.nl) staat ingeschreven. Een communicatie assistent kan niet als tolk optreden.
Een tolk die zijn tolkdiensten verricht vanuit een eigen werklocatie, niet zijnde de locatie waar de klant – die gebruik maakt van de tolk- zich bevindt.
Een middel of dienst die beoogt de beperkingen als gevolg van ziekte en/of gebrek voor het vinden en/of verrichten van inkomensvormende arbeid, het deelnemen aan onderwijs en het maatschappelijk verkeer (uitsluitend voor de tolkvoorziening en het leefvervoer) zoveel als mogelijk weg te nemen. UWV onderscheidt drie type hoofdvoorzieningen; te weten werkvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen en een leefvoorziening.
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
Een voorziening die een klant ondersteunt bij het aan het werk gaan of bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het gaat hier om voorzieningen als bedoeld in:
– artikelen 34a, 35 en 36 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
– artikelen 2:22 en 2:23 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
– artikelen 7 en 10 g van de Participatiewet en de
– artikelen 6, 13, 14, 15 en 15a van het Reïntegratiebesluit.
Een werkgever in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Een natuurlijk persoon die voor eigen rekening en risico deelneemt aan het economisch verkeer.
UWV draagt verantwoordelijkheid voor de re-integratie van werkzoekenden. In dat kader heeft UWV onder meer de wettelijke taak om aan werkzoekenden met structurele functionele beperkingen voorzieningen te verstrekken. Deze werkvoorzieningen hebben tot doel de klant te ondersteunen bij het aan het werk komen of aan het werk blijven.
Daarnaast heeft UWV – in opdracht van Ministerie OCW -de taak om voor klanten die belemmeringen ondervinden bij het volgen van onderwijs voorzieningen te verstrekken. De inzet van een onderwijsvoorziening maakt het mogelijk dat een klant onderwijs volgt of kan volgen.
Mocht een klant, als gevolg van auditieve beperkingen, belemmeringen ondervinden in zijn leefsituatie, dan kan UWV in opdracht van Ministerie VWS een tolkvoorziening verstrekken. De bevoegdheid betreft enkel en uitsluitend de tolkvoorziening.
In het Protocol voorzieningen zijn de bepalingen opgenomen met betrekking tot de inzet van de in deze beleidsregel opgenomen voorzieningen. Het gaat vooralsnog om de intermediaire activiteiten, vervoers- en computervoorziening in de werk- en onderwijssituatie en de tolkvoorziening in de leefsituatie. Daarnaast wordt ingegaan op het beleid als een klant wil starten als zelfstandig ondernemer en (financiële) ondersteuning van UWV nodig heeft.
De Beleidsregel Protocol Voorzieningen UWV 2019 vervangt de Beleidsregel Protocol Voorzieningen UWV 2018 van 13 maart 2018, gepubliceerd in Staatscourant 21772 van 20 april 2018.
UWV hanteert voor de in dit Protocol Voorzieningen opgenomen voorzieningen normbedragen. De bedragen staan in het Besluit normbedragen voorzieningen UWV 2019, hierna te noemen Normbedragenbesluit.
Dit Protocol heeft uitsluitend betrekking op de voorzieningen die UWV in het kader van zijn wettelijke opdracht verstrekt op grond van de artikelen 34a, 35 en 36 WIA, de artikelen 2:22 en 2:23 Wajong, artikel 19a WOOS, artikel 3a.1.1. Wmo 2015 en de artikelen 7 en 10g P-wet.
Voor de toekenning van werkvoorzieningen is het vereist dat de klant die de voorziening aanvraagt structureel functionele beperkingen heeft. Deze structureel functionele beperkingen zijn door UWV vastgesteld evenals de noodzaak tot het inzetten van een voorziening.
Is er sprake van structureel functionele beperkingen dan gelden als aanvullende voorwaarden voor het toekennen van een werkvoorziening dat:
• de klant arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of
• de klant arbeid tijdens een proefplaatsing verricht of gaat verrichten of
• de klant werkzaamheden als zelfstandige verricht of gaat verrichten.
Om voor een onderwijsvoorziening in aanmerking te komen, dient een leerling belemmeringen te ondervinden bij het volgen van initieel onderwijs. Deze belemmeringen duren naar verwachting tenminste nog 3 maanden.
Voorts moet de leerling ingezetene zijn als bedoeld in de Wajong en:
– jonger zijn dan 17 jaar; of
– studerende zijn als bedoeld in de Wajong (de voltijdstuderende); of
– jonger zijn dan 30 jaar en uitsluitend vanwege zijn ziekte of gebrek geen voltijdonderwijs kunnen volgen.
Als studerend als bedoeld in de Wajong wordt aangemerkt de persoon:
– die reguliere studiefinanciering ontvangt op grond van de Wsf 2000. Hierbij gaat het om personen in het hoger onderwijs (hbo en wo) en personen van 18 jaar of ouder in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) die voor hun 30e met studeren zijn begonnen;
– die Wajonggerechtigde (oWajong, Wajong 2010 of Wajong 2015) is en een levenlanglerenkrediet ontvangt;
– die een financiële voorziening ontvangt als bedoeld in artikel 7.51 lid 1 van de WHW. Hierbij gaat het om studenten die na afloop van hun studiefinanciering door hun onderwijsinstelling financieel worden ondersteund omdat zij door een bijzondere omstandigheid, zoals bijv. ziekte, studievertraging hebben opgelopen);
– die een tegemoetkoming ontvangt op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS. Het gaat hier om leerlingen tussen de 18 en 30 jaar oud in het voortgezet onderwijs of die een opleiding volgen in het voortgezet algemeen volwassen onderwijs (vavo);
– voor wie kinderbijslag wordt ontvangen op grond van artikel 7 lid 2 onderdeel a of b van de AKW. Hierbij gaat het om kinderen van 16–17 jaar die overdag op school zitten en die bezig zijn om een startkwalificatie te behalen, zijn vrijgesteld van het behalen van een startkwalificatie of al een startkwalificatie hebben behaald of
– die niet op grond van de voorgaande opsomming als studerend kan worden aangemerkt, niettemin in verband met onderwijs of een beroepsopleiding overdag lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal en voor zolang hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt. Hierbij gaat het om studenten aan niet-erkende instellingen.
Bijzondere situaties
• Ernstige scholingsbelemmeringen
Volgt een leerling een opleiding aan een van de scholingsinstituten, zoals bedoeld in de Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen, dan verstrekt UWV geen onderwijsvoorzieningen. De scholingsinstituten zijn verplicht eventuele voorzieningen beschikbaar te stellen.
• Leerlingen ouder dan 30 jaar
Is een leerling ouder dan 30 jaar, dan kan UWV ook een onderwijsvoorziening toekennen. Echter onder voorwaarde dat de opleiding is gestart voor het 30e levensjaar én de persoon als studerend kan worden aangemerkt. In dat geval kan UWV tot aan het einde van de opleiding een onderwijsvoorziening toekennen (zolang er sprake is van recht op studiefinanciering).
Om voor een tolkvoorziening in het leefdomein in aanmerking te komen, dient een cliënt:
– Een auditieve beperking te hebben én
– Over een verklaring van een huisarts of behandelend medisch specialist te beschikken waaruit blijkt dat hij is aangewezen op de tolkvoorziening.
Om als instelling in aanmerking te kunnen komen voor een tolkvoorziening geldt in elk geval dat de instelling:
– als belanghebbende in de zin van 1:2 Awb kan worden aangemerkt;
– geen winstoogmerk heeft én
– aantoonbaar een of meer activiteiten voor personen met een auditieve beperking organiseert.
Ten slotte moet het passender zijn om door middel van een toekenning aan een instelling een tolkvoorziening te vergoeden dan per auditief beperkte.
Voorzieningen die minder dan een bepaald bedrag per jaar kosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dit normbedrag is bekend onder code B11 in het Normbedragenbesluit.
Zijn de kosten van een voorziening hoger dan dit drempelbedrag, dan vergoedt UWV het totale bedrag tot aan het voor die voorziening gestelde maximale bedrag. Er geldt geen eigen bijdrage van de klant ter hoogte van het drempelbedrag.
Vraagt een klant op een moment meerdere voorzieningen aan, die elk voor zich minder kosten dan het drempelbedrag, dat telt UWV de kosten van elk van deze voorzieningen op. Als de som meer is dan het drempelbedrag, vergoedt UWV het totale bedrag van al deze voorzieningen tezamen.
UWV vergoedt uitsluitend de meerkosten die een klant maakt in verband met zijn beperking. Dit betekent dat van een klant een eigen bijdrage wordt verlangd aan een voorziening ter hoogte van de kosten die een valide persoon maakt. Of en hoe hoog de eigen bijdrage is, is afhankelijk van het type voorziening. Als er een bijdrage wordt verlangd, dan wordt dit bij de betreffende voorziening aangegeven.
UWV gaat ervan uit dat een klant niet het gehele jaar gebruik maakt van een voorziening. Werkt een klant in een dienstbetrekking, dan houdt UWV rekening met perioden van niet werken als gevolg van bijvoorbeeld vakantie. De vergoedingen zijn daarom gebaseerd op 48 weken werken in een kalenderjaar.
Voor onderwijsvoorzieningen geldt dat deze voor maximaal 40 weken per jaar nodig zijn, te weten een volledig schooljaar.
Heeft een klant een voorziening korter dan een (school)jaar nodig, dan stelt UWV deze naar rato vast.
Voor de tolkvoorziening in het leefdomein geldt dat het aantal tolkuren voor het gehele kalenderjaar wordt vastgesteld.
Voor een aantal voorzieningen geldt dat UWV een kilometervergoeding toekent als er moet worden gereisd. Om het aantal gereisde kilometers van het woonadres naar het werkadres (en vice versa) te berekenen, hanteert UWV de routeplanner van de ANWB. Het uitgangspunt is de ‘snelste route’, op basis van volledige postcodes. UWV berekent de reisafstand enkele reis, rondt deze af naar boven en vermenigvuldigt deze met 2.
Als de kosten van een voorziening meer bedragen dan normbedrag I12, dan verstrekt UWV deze voorziening in principe in bruikleen. Liggen de kosten beneden het normbedrag I12, dan verstrekt UWV de voorziening in eigendom. In het geval UWV de voorziening in eigendom verstrekt, dan komen de kosten van onderhoud en verzekering voor rekening van de klant zelf. Wordt de voorziening in bruikleen verstrekt, dan komen de kosten voor onderhoud en verzekering voor rekening van UWV of van de bruikleenverstrekker.
Een klant of leerling hoeft uitsluitend bij de start van een dienstbetrekking dan wel opleiding een aanvraag in te dienen om voor de verstrekking van een voorziening in aanmerking te komen. Kent UWV de voorziening toe, dan geldt deze voor de gehele duur van de betreffende dienstbetrekking dan wel opleiding. Het gaat hierbij niet om voorzieningen die eenmalig worden verstrekt en vanwege bijv. slijtage of andere omstandigheden moeten worden vervangen. In deze situaties is een nieuwe aanvraag vereist.
Voor dienstbetrekkingen voor bepaalde tijd geldt, dat als zij elkaar binnen een periode van maximaal 4 weken opvolgen, UWV deze tijdelijke dienstbetrekkingen als een doorlopende dienstbetrekking ziet. Het moet gaan om een dienstbetrekking voor dezelfde/soortgelijke werkzaamheden. Voor wat betreft de opleidingssituatie is dit inclusief de periode van verlenging als gevolg van bijvoorbeeld doubleren of het niet behalen van een examen. Dit onder voorwaarde dat de persoon als leerling is aan te merken.
Voor de cliënt die een tolkvoorziening in het leefdomein aanvraagt, geldt eveneens de eenmalige aanvraag. De cliënt krijgt per kalenderjaar automatisch het aantal tolkuren voor dat kalenderjaar beschikbaar gesteld. Als er sprake is van maatwerk, waardoor er meer tolkuren nodig zijn, dient de cliënt voor dit maatwerk een nieuwe aanvraag in te dienen.
UWV kent de volgende typen vervoersvoorzieningen:
– Een (rolstoel)taxikostenvergoeding;
– Een verstrekking van een (aangepast) vervoermiddel in bruikleen;
– Een aanpassing van een eigen vervoermiddel als een klant daarover beschikt;
– Een vergoeding voor het gebruik van een vervoermiddel (bijv. een kilometervergoeding).
UWV verstrekt alleen een vervoersvoorziening aan een klant indien hij naar het oordeel van UWV – gelet op zijn structureel functionele beperkingen – aangewezen is op aangepast vervoer. De aanspraak op een vervoersvoorziening, in de vorm van vervoer per auto of taxi – is inkomensafhankelijk. Als het bruto (gezins)inkomen boven de inkomensgrens ligt, dan ziet UWV het vervoer per auto of taxi als algemeen gebruikelijk. UWV verstrekt dan in principe geen auto of taxikostenvergoeding als voorziening, tenzij anders bepaald.
Het normbedrag C20-I geldt als inkomensgrens als er binnen het gezin 1 persoon is aangewezen op een vervoersvoorziening; de eerste inkomensgrens (leef)vervoersvoorziening. Zijn er 2 of meer personen binnen hetzelfde gezin aangewezen op een vervoersvoorziening, dan geldt normbedrag C20-III als inkomensgrens waarboven UWV vervoer per auto als algemeen gebruikelijk ziet (tweede inkomensgrens).
In artikel 12 van de Reïntegratieregeling staat in welke situaties de inkomensgrens niet van toepassing is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan vergoeding voor de aanschaf van een vervoermiddel dat specifiek bedoeld is voor gebruik voor personen met een ziekte of gebrek.
In de onderwijssituatie is er geen toetsing aan een inkomensgrens. Beide normbedragen gelden daarom niet voor de onderwijssituatie.
Als een klant een vervoersvoorziening nodig heeft in zowel de werk- als leefsituatie, dan kent UWV voor zowel het werk- als leefdomein de voorziening toe. Maakt een klant gebruik van een (bruikleen)auto, dan kan de klant maximaal 2000 kilometers aan leefkilometervergoeding declareren. Rijdt hij meer dan dit aantal kilometers, dan zijn de extra kosten in principe voor de klant tenzij door UWV anders is bepaald.
Zie voor de hoogte van de kilometervergoeding onder paragraaf 3.4.
UWV verstrekt een taxikostenvergoeding aan een klant als hij – naar het oordeel van UWV – niet meer dan 100 meter kan lopen. Daarnaast dient hij voor elke verplaatsing buitenshuis aangewezen te zijn op een taxi.
Op de taxikostenvergoeding in de werksituatie is de klant een eigen bijdrage verschuldigd. Heeft de klant een inkomen beneden de inkomensgrens C 20-I dan betaalt hij een eigen bijdrage ter hoogte van normbedrag C 26-I. Als de klant een inkomen heeft boven de inkomensgrens C 20- I of C 20-III, dan geldt een eigen bijdrage ter hoogte van C 26-II per kilometer. UWV maximeert de eigen bijdrage op het in normbedrag C 27 genoemde bedrag per maand. Dit geldt voor elke klant, ongeacht de hoogte van het inkomen.
In artikel 12 lid 5 van de Reïntegratieregeling is namelijk bepaald dat de inkomensgrens niet van toepassing is op een (rolstoel)taxivergoeding in de werksituatie onder de voorwaarde dat UWV geen hogere vergoeding verstrekt dan het verschil tussen de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi en het door UWV vastgestelde normbedrag voor gebruik van een eigen auto.
Is een klant ook voor zijn leefsituatie aanwezen op taxivervoer, dan ontvangt hij voor zijn leefsituatie de volgende normbedragen:
– C31 indien hij niet meer dan 100 meter kan lopen en voor elke verplaatsing buitenshuis is aangewezen op een taxi;
– C32 als de klant een visuele beperking heeft;
– C33 als de klant gebruik maakt van een rolstoeltaxi;
– C34 als de klant ook gebruik kan maken van een (goedkoper) alternatief vervoermiddel zoals een (bel)bus.
De hiervoor vermelde normbedragen worden enkel en uitsluitend in combinatie met een taxikostenvergoeding in het werk/onderwijsdomein verstrekt.
Een klant kan per jaar tot maximaal het bedrag zoals opgenomen in codes C31 tot en met C34 aan taxikosten ten behoeve van zijn leefsituatie bij UWV declareren. Met de genoemde normbedragen kan een klant per jaar een afstand tussen de 1.500 tot 2.000 kilometer overbruggen.
Maakt een klant voor zijn vervoer gebruik van zijn eigen auto, dan wel een auto in bruikleen, dan komt hij in aanmerking voor de vergoeding van extra te maken kosten. Dit zijn de kosten die uitgaan boven het kostenniveau dat hoort bij de zogenaamde referentieauto (normbedrag C18-II).
UWV kan vergoedingen verstrekken als bijdrage in de kosten voor:
– Verzekeringen;
– Motorrijtuigenbelasting;
– Kilometervergoeding;
– Reiskosten voor een begeleider.
Alleen in de werksituatie gaat hier nog een eigen bijdrage vanaf; zie ook onder 3.4.2. De eigen bijdrage geldt niet in de onderwijssituatie.
Is er sprake van een noodzakelijke aanschaf van een auto, dan vergoedt UWV uitsluitend de meerkosten voor verzekering en de motorrijtuigenbelasting ten opzichte van de kosten van een referentieauto. De eigen bijdrage die een klant betaalt voor zijn verzekeringskosten en motorrijtuigenbelasting zijn te vinden in de volgende normbedragen:
– Eigen bijdrage verzekeringskosten (C18-III) en
– Eigen bijdrage motorrijtuigenbelasting (C18-IV).
Het gaat hier om een maandelijkse bijdrage.
Net als elke valide persoon die van of naar zijn werk gaat, dient ook een klant zelf een bijdrage te leveren aan zijn vervoerskosten. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de inkomensgrens:
– Normbedrag C26-I beneden inkomensgrens C20-I, respectievelijk C20-III;
– Normbedrag C26-II boven inkomensgrens C20-I, respectievelijk C20-III.
Eigen bijdrage klant
Kent UWV een kilometervergoeding toe in de werksituatie dan worden de in het normbedrag C26-I en C26-II genoemde bedragen van deze vergoeding afgetrokken. Welk bedrag wordt afgetrokken is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
Voor deze eigen bijdrage geldt dat UWV deze maximeert op het in normbedrag C 27 genoemde bedrag per maand. Dit geldt voor elke klant, ongeacht de hoogte van het inkomen.
De eigen bijdrage geldt niet in de onderwijssituatie.
UWV onderscheidt een drietal kilometervergoedingen:
– Een kilometervergoeding C22: als er sprake is van een auto in bruikleen;
– Een kilometervergoeding C25- I: als de klant gebruik maakt van zijn eigen personenauto;
– Een kilometervergoeding C25-V: als de klant gebruik maakt van zijn eigen bestelauto of bus.
UWV stelt de kilometervergoeding op nihil als de eigen bijdrage hoger is dan de door UWV te verstrekken kilometervergoeding.
Het aantal kilometers dat UWV vergoedt, wordt uiteindelijk bepaald door de woon- werkafstand of woon-schoolafstand. Zie in dit verband paragraaf 2.6.
Als UWV naast een vergoeding voor vervoerskosten in de werksituatie ook een vergoeding toe heeft gekend voor vervoerskosten in de leefsituatie van een klant, dan geldt er geen eigen bijdrage voor de vergoeding in de leefsituatie. Op de kilometers die de klant in de leefsituatie rijdt, worden in dat geval de in het normbedrag C26-I en C26-II genoemde bedragen niet van de kilometervergoeding afgetrokken.
Is een klant niet in staat om zelfstandig te reizen, dan kan hij zich laten vergezellen door een begeleider. UWV verstrekt in dat geval jaarlijks een vaste vergoeding ter dekking van de reiskosten van de begeleider. Deze vaste vergoeding is opgenomen onder normbedrag C71.
Dit hoofdstuk bevat uitsluitend de bepalingen met betrekking tot de intermediaire activiteiten in het onderwijs- en werkdomein. De voorwaarden voor het leefdomein zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.
Intermediaire activiteiten zijn activiteiten die zijn gericht op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende lichaamsfunctie. De lichaamsfunctie moet verband houden met de visuele, auditieve of motorische mogelijkheden van de betrokkene, en de activiteiten moeten bestaan uit diensten die door een persoon worden verricht.
De dienstverlening bevordert de lichaamsfuncties en/of de waarnemingsvaardigheden van een klant die doof én blind of doof én zeer slechtziend is. Voorbeelden van intermediaire activiteiten zijn de tolkvoorziening en de voorleeshulp. Voor alle intermediaire activiteiten – met uitzondering van de tolkvoorziening – geldt dat deze niet behoren tot de gebruikelijke werkzaamheden van de persoon die de dienstverlening verricht.
Op grond van deze omschrijving vallen buiten het begrip `intermediaire activiteiten`:
• Hulpmiddelen en trainingen voor het gebruik van door UWV verstrekte voorzieningen: deze kunnen als onderdeel van de betreffende voorziening worden vergoed;
• Activiteiten inzake meer algemeen gerichte begeleiding bij arbeid: deze kunnen mogelijk in de vorm van een jobcoach worden vergoed:
• Trainingen om een werkgever, de collega`s en de gehandicapte medewerker aan elkaar te laten wennen;
• Algemeen gebruikelijke secretariële en facilitaire ondersteuning;
• Dienstverrichting door dieren zoals blinde geleidehonden, postduiven etc.;
• Mechanische en elektronische hulpmiddelen: indien aan de voorwaarden wordt voldaan, kunnen deze als meeneembare voorziening worden verstrekt.
De vergoeding voor intermediaire dienstverleners visueel gehandicapten en motorisch gehandicapten is opgenomen in normbedragen E17-III en E17-A3.
Aan klanten met een auditieve beperking kan UWV een tolkvoorziening toe kennen. UWV onderscheidt o.a. de volgende type tolken:
– Tolken Nederlandse Gebarentaal;
– Schrijftolken;
– Audiotolken.
De klant bepaalt zelf welk type tolk hij inzet.
• Werksituatie
UWV kent aan klanten, die ondersteuning nodig hebben van een tolk bij de uitoefening van hun werkzaamheden in dienstbetrekking per kalenderjaar maximaal 15% van het aantal te werken uren toe aan tolkuren. UWV kan van dit percentage afwijken als de toepassing van de 15% norm leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de klant (zie artikel 7 lid 2 en 3 van het Reïntegratiebesluit).
In afwijking van deze 15% norm kent UWV aan klanten die werkzaam (zullen) zijn als zelfstandig ondernemer per kalenderjaar maximaal 25% van het aantal te werken uren aan tolkuren toe. De achterliggende gedachte hierbij is in het ondernemerschap meer communicatie met o.a. verschillende opdrachtgevers nodig zal zijn.
Is een klant werkzaam op een meerjarige arbeidsovereenkomst of elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten bij dezelfde werkgever? Dan kunnen niet gebruikte tolkuren in enig kalenderjaar niet meegenomen worden naar een volgend kalenderjaar. UWV geeft de klant bij de start van elk kalenderjaar inzicht in het aantal beschikbare tolkuren voor dat kalenderjaar.
• Onderwijssituatie
Als de leerling een meerjarige opleiding volgt, dan geeft UWV de leerling bij de start van elk leerjaar inzicht in het aantal tolkuren voor dat betreffende leerjaar. UWV stelt voor alle onderwijstypen (met uitzondering van het middelbaar beroepsonderwijs) per leerjaar 1.000 tolkuren beschikbaar. Voor het middelbaar beroepsonderwijs stelt UWV 1600 tolkuren per leerjaar beschikbaar omdat hier sprake is van het lopen van stages. Mocht de individuele situatie van de leerling daarom vragen, dan kan UWV – na een gemotiveerde aanvraag daartoe van de leerling – van dit aantal uren afwijken. Individueel maatwerk blijft hierdoor mogelijk. UWV vergoedt de volgende tolkactiviteiten ten laste van deze tolkuren:
– Tijdens de lesuren
– Aan onderwijs gerelateerde activiteiten zoals
○ deelname aan ouderavonden;
○ gesprekken met bijvoorbeeld docenten en studiebegeleiders;
○ mondelinge examens en mondelinge toelichting op schriftelijke examens;
○ deelname aan onderwijs gebonden groepsactiviteiten (zoals werkgroepen);
○ stages en/of
○ studie-/of schoolreis voor de helft van de tijd met een maximum van 4 uur per dag.
UWV vergoedt geen tolkuren als de lesuren waarvoor de voorziening is aangevraagd, betrekking hebben op incidenteel of aanvullend onderwijs bij een instelling voor regulier onderwijs door een leerling die staat ingeschreven bij een instelling voor speciaal onderwijs.
UWV vergoedt de inzet van een tolk slechts over de tijd waarin de gevraagde dienstverlening heeft plaatsgevonden, afgerond op een heel kwartier. Hierbij geldt als minimale inzet:
– Een lesuur in de onderwijssituatie tussen 08.00 uur en 18.00 uur op basis van werkelijke lengte in minuten; of
– Eén kwartier in alle overige voorkomende situaties.
Als afrondingsregel geldt:
– In onderwijssituaties: het lesuur. Hieronder wordt verstaan de op de desbetreffende onderwijsinstelling geldende (vaak korter dan een klokuur durende) lengte van de leseenheid;
– De declaratie van lestijd over één etmaal in één onderwijsinstelling mag over het totaal naar boven worden afgerond op het eerstvolgende hele kwartier;
– In alle overige situaties: per tolkopdracht naar boven op het eerstvolgende hele kwartier.
Deze minimale eis geldt per getolkte tijd, per opdracht en per locatie in een etmaal.
Pauzes van de klant in de werk- en onderwijssituatie
Als een klant gebruik maakt van de diensten van een tolk tijdens zijn pauze, om bijv. zijn sociale contacten ten behoeve van het werk of het volgen van onderwijs te onderhouden en te bevorderen, dan kan de tolk deze tijd als getolkte tijd declareren.
Als een leerling een tussenuur of een studie-uur heeft in het onderwijs, dan kunnen eventuele tolkactiviteiten niet worden gedeclareerd. Het gaat hier om vooraf ingeroosterde uren. Valt er een lesuur uit, dan gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 4.2.6.
Uurtarief tolken
UWV hanteert een vast uurtarief voor de vergoeding van de tolk, dat is gebaseerd op het normbedrag E17-I. UWV vergoedt naast dit uurtarief geen afzonderlijke kosten, tenzij dit in dit Protocol anders is bepaald.
Voor inzet van een tolk tussen 08:00 en 18:00 uur geldt een vergoedingspercentage van 100% van het normbedrag in de werksituatie. Dit is het basis uitgangspunt voor vergoeding van het uurtarief.
Afwijkende percentage normbedrag onderwijssituatie
In de onderwijssituatie is het vergoedingspercentage voor inzet van een tolk tussen 08:00 en 18:00 afhankelijk van het type onderwijs:
a. in wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs: |
105% van het normbedrag |
b. in het middelbaar (beroeps) onderwijs: |
100% van het normbedrag |
c. in het lager onderwijs: |
95% van het normbedrag |
UWV hanteert, in overleg met het Ministerie OCW, afwijkende vergoedingspercentages omdat de intensiteit van de tolkopdracht per type onderwijs verschilt. De idee is dat bij het lager onderwijs de intensiteit lager is dan bij het middelbaar- en hoger beroeps/wetenschappelijk onderwijs.
Voor tolkopdrachten binnen Nederland wordt in geval van de hieronder vermelde buitengewone werktijden van de tolk de uurvergoeding verhoogd. De navolgende tabel bevat de totaalpercentages van de uurvergoeding:
Maandag t/m vrijdag: |
00.00 uur tot 6.00 uur: |
140% |
6.00 uur tot 8.00 uur: |
120% |
|
18.00 uur tot 22.00 uur: |
120% |
|
22.00 uur tot 24.00 uur: |
140% |
|
Zaterdag: |
0.00 uur tot 6.00 uur: |
140% |
6.00 uur tot 22.00 uur: |
130% |
|
22.00 uur tot 24.00 uur: |
140% |
|
Zondag/feestdag: |
0.00 uur tot 24.00 uur: |
145% |
Voor de opslagpercentages is aansluiting gezocht bij de cao Welzijn.
UWV volgt de maatschappelijke ontwikkelingen bij de bepaling of er sprake is van een feestdag.
Buitenland
De hiervoor genoemde opslagpercentages gelden alleen als de tolk in Nederland zijn diensten verleent. Tolkt een tolk voor een klant tijdens diens verblijf in het buitenland, dan geldt er geen opslagpercentage. UWV vergoedt slechts 100% van het normbedrag, ongeacht het tijdstip waarop is getolkt.
UWV verstrekt een reisvergoeding aan de tolk en de intermediaire dienstverleners op basis van het aantal werkelijk gereisde kilometers, rekening houdend met het in paragraaf 2.6. bepaalde. Aanvullende voorwaarden bij de verstrekking van de reisvergoeding zijn:
– Het adres van de bedrijfsvestiging van de tolk of intermediaire dienstverlener en het adres waar de werkzaamheden worden verricht verschillen minimaal één cijfer of letter in de postcode;
– UWV vergoedt maximaal 110 kilometer per enkele reis.
Voor klanten die naast een ernstige auditieve handicap ook een ernstige visuele handicap hebben, kan tot op zekere hoogte het maximaal aantal kilometers dat de tolk ten behoeve van de klant rijdt, worden overschreden. Het gaat om klanten die doof én blind of doof én zeer slechtziend zijn. UWV bepaalt op basis van de omstandigheden of de meerdere gedeclareerde kilometers redelijk zijn. De tolk mag ten behoeve van de klant tegen de geldende normvergoeding omrijden om de klant op te halen en/of terug naar huis te brengen. Dit onder voorwaarde dat de klant zelf om deze dienstverlening vraagt.
In deze paragraaf wordt ingegaan op een aantal bijzondere situaties bij de inzet van tolken. Deze situaties zijn alleen van toepassing op de inzet van een tolkvoorziening, dus niet op de overige intermediaire activiteiten.
Tolken in het buitenland
UWV wil bevorderen dat er voor een tijdelijk verblijf in het buitenland zoveel als mogelijk van ter plaatse beschikbare dienstverlening gebruik wordt gemaakt. Hiervoor kan een vergoeding worden verstrekt ten behoeve van een tolk ter plaatse. Hierbij wordt rekening gehouden met de bepalingen in dit besluit. UWV geeft daarom geen vergoeding voor door de tolk te maken reis- en verblijfskosten in en naar het buitenland.
Groepsgewijze inzet van tolken in het buitenland
In de situatie dat er sprake is van een tolk die voor een groep tolkgebruikers activiteiten verricht in het buitenland (zgn. Madridmodel), dient de klant voorafgaand toestemming aan UWV te vragen. Deze aanvraag dient uiterlijk 3 weken voordat de activiteit plaatsvindt door UWV te zijn ontvangen.
Bij een groepsgewijze toepassing van de tolkvoorziening in het buitenland kan UWV afwijken van het normbedrag E17-I. UWV zal op basis van maatwerk een passende vergoeding aan de tolk toekennen. Dit geldt ook voor de werkelijk gemaakte reis- en verblijfkosten.
Dit betreft een afwijking van de hoofdregel dat UWV geen vergoeding geeft voor de door te tolk gemaakte reis- en verblijfskosten in en naar het buitenland.
Aan een bemiddelaar kan worden verzocht om, op basis van de samenstelling van de groep, een aantal tolken van het benodigde type vast te stellen.
Voor groepsgewijze tolkdiensten in het buitenland geldt:
– Per dag wordt voor iedere tolk een vergoeding verstrekt voor het daadwerkelijk benodigde aantal tolkuren, met een maximum van acht;
– Reis- en verblijfskosten van de tolk worden vergoed, waarbij als uitgangspunt geldt de werkelijke reis- en verblijfskosten, op basis van een groepsarrangement.
Teamtolk
Er is sprake van een teamtolk als minimaal twee tolken tegelijkertijd voor een klant tolkactiviteiten verrichten. Een klant kan binnen het aan hem aantal toegekende uren naar eigen inzicht gebruik maken van een teamtolk. Een klant kan zowel een teamtolk in Nederland als in het buitenland inzetten. Een teamtolk kan door een klant onder de volgende voorwaarden worden ingezet:
– De opdrachtduur is langer dan een klokuur;
– Van te voren staat vast dat gedurende de opdracht geen pauzes van de tolk(en) mogelijk zijn;
– Van te voren staat vast dat het achtereenvolgens inzetten van verschillende tolken niet mogelijk is.
Zet een klant een teamtolk in, dan ontvangt elk van de tolken een vergoeding conform normbedrag E17-I en de daarbij geldende uitgangspunten.
Tolk op afstand
Van een tolk op afstand is er sprake als de tolk zich niet op dezelfde locatie als de klant bevindt. Is er sprake van inzet van een tolk op afstand, dan kan de tolk het volgende declareren: normbedrag E17-I, vermeerderd met
○ of de reisvergoeding;
○ of een toeslag van 30%.
Het is niet toegestaan beide aanvullingen op het normbedrag E17-I te declareren.
UWV vergoedt onder bepaalde voorwaarden de annulering van de door de klant bestelde tolkopdrachten. De annuleringsregels zijn als volgt:
Annulering door de klant:
– 0% vergoeding als de annulering plaatsvindt meer dan 24 uur voor dat de tolkopdracht zou plaatsvinden;
– Een vergoeding van 50% van het normbedrag als de opdracht binnen 24 uur voor het afgesproken tijdstip van uitvoering van de tolkopdracht is geannuleerd.
Annulering door de tolk:
– 0% vergoeding als de tolkopdracht door de tolk wordt geannuleerd.
UWV trekt de door de klant geannuleerde tolkuren af van het aan de klant toegekende aantal uren. Daarnaast verstrekt UWV – tenzij er sprake is van een annulering ter plaatse – geen reisvergoeding aan de tolk. Dit geldt ook in het geval de annulering de tolk niet of niet tijdig heeft bereikt.
Getolkte tijd is korter dan de oorspronkelijke tijdsduur
Als blijkt dat de getolkte tijd korter is dan de oorspronkelijke tijdsduur, zoals deze door de klant is aangevraagd, dan merkt UWV dit verschil als geannuleerde tijd aan. Het verschil dient tenminste 15 minuten te zijn. Immers UWV rondt de tijd af op een heel kwartier naar boven.
UWV zal niet meer vergoeden dan de oorspronkelijk overeengekomen duur van de tolkopdracht, bij een opdracht die korter blijkt dan de oorspronkelijke tijdsduur.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat de tolk ook de reisvergoeding kan declareren.
Annulering ter plaatse
In het geval de tolkopdracht door de klant wordt geannuleerd op het moment dat de tolk de plaats van bestemming al heeft bereikt, vergoedt UWV 50% van het aantal afgesproken tolkuren. Daarnaast kan de tolk een reisvergoeding declareren.
UWV kan de kosten voor bemiddeling bij het vinden van een tolk, die de diensten gaat verrichten, vergoeden als:
• Het om dienstverlening gaat, die door een tolk wordt uitgevoerd of
• De noodzaak van de bemiddeling naar het oordeel van UWV is aangetoond.
De achterwachtregeling
De achterwachtregeling zorgt er voor dat een klant in bijzondere situaties over een tolk kan beschikken. Meestal gaat het om de inzet van een tolk op ongewone en niet voorzienbare tijdstippen of in ongewone situaties. Is een tolk nodig, dan kan een tolkbemiddelaar deze voor de klant beschikbaar stellen. UWV heeft hiervoor een contract met een tolkbemiddelaar gesloten.
De tolk die de tolkactiviteiten verricht kan zijn uren declareren conform de in dit hoofdstuk gestelde uitgangspunten.
Onder een computervoorziening verstaat UWV de verstrekking van zowel een computer als de eventuele aanpassingen hierop. Onder een computer verstaat UWV een desktop, een laptop of tablet.
Een computervoorziening betreft niet enkel en uitsluitend de verstrekking van de computer, maar als dit nodig is, kan UWV ook aanpassingen aan de computer vergoeden. Afhankelijk van de situatie van de klant bepaalt UWV de inhoud van de computervoorziening.
Voor het verstrekken van een computer (desktop, laptop of tablet) geldt een normbedrag, te weten normbedrag G22-I. Dit betreft het maximumbedrag voor de eenvoudige computer voor de lees-en schrijffunctie.
In de werksituatie beschouwt UWV het hebben van een computer als algemeen gebruikelijk. Deze komt dan ook niet voor verstrekking door UWV in aanmerking. Wel kan UWV, als dit nodig is ter compensatie van de structurele functionele beperking, als computervoorziening eventuele aanpassingen aan een computer vergoeden.
In de onderwijssituatie wordt het gebruik van een computer – afhankelijk van het type onderwijs – door UWV als algemeen gebruikelijk beschouwd. Als dat zo is, dan verstrekt UWV geen computer. Wel kan UWV, als dit nodig is ter compensatie van de structurele beperkingen, wel eventuele aanpassingen aan de computer vergoeden. Hierna is uitgelegd wanneer een computer als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd.
Gaat het om een leerling in:
• het voortgezet onderwijs: klassen Havo 5 en VWO 5 en 6;
• ROC/MBO;
• HBO Bachelor en Master;
• WO Bachelor en Master;
• Of als het gaat om onderwijs waar het hebben van een eigen computer is opgenomen in de school- of studiegids (ook wel bekend als laptopklas).
dan wordt de computer als algemeen gebruikelijk gezien. Deze komt dan ook niet voor verstrekking door UWV in aanmerking. Wel kan UWV, als dit nodig is ter compensatie van de structurele functionele beperking, als computervoorziening eventuele aanpassingen aan een computer vergoeden.
Overgangsregeling
De overgangsregeling is van toepassing op leerlingen in het basisonderwijs (groep 1 t/m 8) en voortgezet onderwijs (klas 1 t/m 4) en die in de beschikking hebben over een door UWV verstrekte computer. Als zij onderwijs volgen op een school die heeft voorgeschreven dat zij de beschikking moeten hebben over een eigen computer, dan wordt slechts aan de 1e vervangingsvraag, op of na 21 april 2018, de datum waarop het Protocol Voorzieningen UWV 2018 van toepassing is, voldaan. Op een 2e vervangingsvraag zal UWV geen computer (meer) verstrekken.
Eenzelfde handelwijze geldt ook voor leerlingen die onderwijs volgen op een ROC/MBO in niveau 1 en 2. Voor hen gaat gelden dat een computer als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Gaat het om een 1e vervangingsvraag, op of na 21 april 2018, de datum waarop Protocol Voorzieningen UWV 2018 van toepassing is, dan verstrekt UWV deze nog. Op een 2e vervangingsvraag zal UWV geen computer meer verstrekken.
Gaat het om een leerling in:
– het basis onderwijs van groep 1 t/m 8 (inclusief speciaal basisonderwijs SBO);
– het voortgezet onderwijs van de eerste t/m de vierde klas;
dan wordt een computer niet als algemeen gebruikelijk gezien. Hierop geldt in een bepaalde situatie een uitzondering: zie par. 5.2.1, 5e bullit)
In deze situatie kan UWV zowel de computer zelf als eventuele aanpassingen verstrekken.
De bevoegdheid van UWV inzake het vergoeden van computervoorzieningen is op twee verschillende situaties gericht. De meest algemene situatie is de computer (desktop, laptop of tablet) zonder aanpassingen die alleen is gericht op de versterking van de lees- en schrijffunctie van de gehandicapte leerling. In deze situatie is de computer in bepaalde typen onderwijs, in sterke mate algemeen gebruikelijk geworden (zie paragraaf 5.2). Daarnaast is UWV ook bevoegd tot het verstrekken van computers die zijn toegerust met specifieke aanpassingen voor leerlingen met een lichamelijke en/of visuele handicap. Hierin heeft UWV een aanvullende bevoegdheid op de taak van de zorgverzekeraars
Samenvattend zet UWV in de onderwijssituatie de computervoorziening in om:
• De lees-en schrijffunctie van de leerling te versterken en/of
• Leerlingen met een lichamelijke en/of visuele handicap te ondersteunen bij het volgen van onderwijs.
UWV heeft in de onderwijssituatie slechts een aanvullende bevoegdheid op de taak die een zorgverzekeraar heeft.
De leerling die in aanmerking kan komen voor een computervoorziening kent derhalve een:
– Visuele beperking (bijv. blind, slechtziend);
– Motorische beperking (kan bijv. geen gebruik maken van algemeen gebruikelijke schrijfmiddelen zoals pen en papier);
– Auditieve beperking (bijv. doof of slechthorend); of
– Is langdurig ziek. Van langdurige ziekte is sprake indien de ziekte naar verwachting ten minste drie maanden zal duren. Ten aanzien van langdurig zieke kinderen wordt als aanvullende voorwaarde gesteld, dat deze leerlingen zodanig bedlegerig zijn dat zij niet in staat zijn met een zekere regelmaat de school te bezoeken.
Voorwaarde is wel dat de leerling staat ingeschreven bij een instelling voor regulier onderwijs. Onder regulier onderwijs wordt verstaan:
– Primair onderwijs;
– Voortgezet onderwijs;
– ROC/MBO of Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie (BVE);
– HBO of
– Universitair onderwijs.
De verstrekking van een computervoorziening heeft tot doel om een oplossing te bieden voor het lees- of schrijfprobleem van een leerling. Weliswaar kunnen de volgende leerlingen ook profijt hebben van een computervoorziening, maar deze ligt eerder in een andere behoefte. Aan de volgende leerlingen verstrekt UWV – op grond van de geconstateerde beperking – géén computervoorziening:
a. de leerling heeft alleen cognitieve beperkingen;
b. de enige diagnose van de leerling is dyslexie;
c. ten behoeve van het in de thuissituatie maken van huiswerk door een leerling die is ingeschreven bij een onderwijsinstelling die valt onder de Wet op de expertisecentra.
Ad a.
Een leerling met een cognitieve beperking zal in de regel in staat zijn wel gebruik te kunnen maken van algemeen gebruikelijke schrijfmiddelen. Zijn behoefte aan een computervoorziening zal veel meer gelegen zijn in het oefenen met onderwijsmiddelen. Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de school.
Ad. b.
Is een leerling uitsluitend bekend met dyslexie, daarvan heeft het Ministerie van OCW bepaald dat deze zijn uitgesloten van een computervoorziening. Spelen er meer factoren mee die de ondersteuning door een computervoorziening rechtvaardigen: in dat geval kan UWV wel een voorziening verstrekken.
Ad. c.
Gaat het om een leerling die is ingeschreven bij een onderwijsinstelling die valt onder de Wet op de Expertisecentra (speciaal onderwijs), dan verstrekt UWV ook geen computervoorziening. Het gaat hier om de clusterscholen 1, 2, 3 en 4 voor respectievelijk leerlingen met een visuele, auditieve, motorische of cognitieve beperking of leerlingen met ernstige gedragsstoornissen en/of psychiatrische problematiek. Aan leerlingen van het speciaal onderwijs worden door UWV geen voorzieningen verstrekt. Daarnaast verstrekt UWV geen computervoorziening voor het maken van huiswerk omdat UWV deze als algemeen gebruikelijk beschouwt. Uitgangspunt hierbij is dat in Nederland nagenoeg ieder huishouden de beschikking heeft over tenminste één computer. Zijn hierop aanpassingen nodig, dan kan de zorgverzekeraar deze vergoeden.
UWV verstrekt de computervoorziening uitsluitend in natura. Aan een leerling kan uitsluitend één type computer per verstrekkingperiode worden toegekend.
De kosten van reguliere soft- en hardware om de leerling in staat te stellen gebruik te maken van de computer, vergoedt UWV niet. In de onderwijssituatie gaat het veelal om software die via speciale regelingen van of via de onderwijsinstelling kan worden betrokken. Evenmin vergoedt UWV de kosten voor instandhouding of verzekering van de computer.
De gemiddelde levensduur van een computervoorziening is bepaald op tenminste vier jaar. Is tussentijds vervanging nodig, dan houdt UWV met een eventuele vervangingsvraag rekening met deze levensduur.
Personen die naar het oordeel van UWV een structurele functionele beperking hebben en die arbeid als zelfstandige verrichten of gaan verrichten kunnen in het kader van de inschakeling en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige van UWV voorzieningen krijgen.
Voorzieningen worden alleen verstrekt in verband met een naar het oordeel van UWV aanwezige structurele functionele beperking die het gevolg is van een ziekte of handicap:
• die bij de arbeid als zelfstandige al aanwezig was of
• binnen drie jaar na de start als zelfstandige is ontstaan. Voorwaarde hiervoor is dat bij de aanvang van de zelfstandige arbeid al een eerste ziekte of handicap aanwezig was.
De aanwezigheid van structurele functionele beperkingen die tot een voorziening kunnen leiden moet vast staan op het moment van de start van de werkzaamheden als zelfstandige. Het is echter geen vereiste dat de startende zelfstandige de voorziening op dat moment al heeft aangevraagd.
Er geldt een wettelijke inkomensgrens voor de verstrekking van voorzieningen aan startende zelfstandigen. Dit betreft het normbedrag Z1. Deze inkomensgrens gaat gelden vanaf het 4e kalenderjaar (loopt van 1 januari tot en met 31 december) na aanvang van de arbeid als zelfstandige.
De inkomensgrens Z1 geldt voor de meeneembare voorzieningen, de aanpassingen aan de bedrijfsruimte en de intermediaire activiteiten die door de startende zelfstandige worden aangevraagd. De inkomensgrens Z1 geldt niet voor het starterskrediet en de bijbehorende instrumenten.
Heeft een zelfstandige een vervoersvoorziening nodig, dan gelden de inkomensgrenzen C 20-I en C 20-III met uitzondering van o.a. aanpassingen en faciliteiten van een vervoermiddel of vervoersvoorzieningen die speciaal bestemd zijn voor personen met een ziekte of gebrek. Dit geldt ook voor de meerkosten die worden gemaakt voor de aanschaf en gebruik van een bijzonder type auto (bijv. bij aanschaf van een bestelbusuitvoering omdat de persoon zittend in een rolstoel vervoerd dient te worden).
Om te voorkomen dat een eenmalige piek in het inkomen van de pas gestarte zelfstandige tot een afwijzing of intrekking van voorzieningen leidt, middelt UWV de vastgestelde inkomens van de laatste drie jaren. Hiermee nivelleert UWV eenmalige uitschieters in het inkomen van de zelfstandige (artikel 15b lid 2 Reïntegratiebesluit).
De kosten van begeleiding voor en na de start als zelfstandige kunnen als voorziening in de zin van artikel 34a Wet WIA worden vergoed. Deze vergoeding kan UWV verstrekken aan alle aanvragers in een zelfstandig beroep of die een bedrijf willen starten. Bovendien kan deze begeleiding worden verstrekt aan klanten, die bij UWV een aanvraag hebben ingediend voor een starterskrediet.
Begeleiding voor de start is in het bijzonder gericht op de voltooiing van het ondernemersplan, waarvoor de startende zelfstandige zelf een eerste aanzet moet leveren.
Begeleiding na de start is gericht op de versterking van de ondernemersvaardigheden bijvoorbeeld bij het opstellen van de jaarrekening, de BTW-afdracht en de belastingaangifte. Voor elk van beide vormen van begeleiding kan een vergoeding tot het maximale bedrag van normbedrag Z2 worden verstrekt.
Als voorwaarde voor deze begeleiding stelt UWV dat de startende zelfstandige niet tegelijkertijd in aanmerking is gebracht voor ondersteuning bij re-integratieactiviteiten.
Het voorbereidingskrediet is bestemd voor de bekostiging van marketing-, netwerk- en overige voorbereidingsactiviteiten van de startende zelfstandige. Het voorbereidingskrediet wordt, na toekenning van het eigenlijke starterskrediet, bij het bedrag van dit krediet opgeteld en dient op gelijke wijze en met hetzelfde rentepercentage te worden afgelost. In geval van afwijzing door UWV van de aanvraag starterskrediet behoeft het inmiddels verkregen bedrag van het voorbereidingskrediet niet te worden terugbetaald. UWV sluit hiermee aan op de uitvoeringspraktijk van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen.
De hoogte van het voorbereidingskrediet is opgenomen in normbedrag Z3.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2019-42444.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.