BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 6 VAN DE REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN OPLEIDINGSSCHOLEN
2019
Kader beoordeling opleidingsschool
De beoordeling van de kwaliteit van de opleidingsschool wordt uitgevoerd aan de hand
van de samenwerkingsovereenkomst en de explicitering daarin van de wijze waarop de
partners in de opleidingsschool gestalte geven aan het programma, het personeelsbeleid,
de voorzieningen en de kwaliteitszorg, alsook over ieders verantwoordelijkheid daarbij.
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie
geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen.
Toelichting op standaard 1
De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of
master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien
aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld
en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.
Criteria voor de opleidingsschool
De opleidingsschool heeft een geëxpliciteerde visie op opleiden in de school geconcretiseerd
in een opleidingsplan.
De opleidingsschool waarborgt dat studenten de gelegenheid hebben de verbinding tussen
theorie en praktijk te leggen. Het opleidingstraject in de school kent voldoende diepgang
door verbindingen met de theorie. Het opleidingstraject in de lerarenopleiding sluit
aan bij de praktijkervaringen in de school en is geconcretiseerd in een opleidingsplan.
De opleidingsschool waarborgt dat studenten de gelegenheid hebben ervaring op te doen
in gevarieerde onderwijssituaties.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor
de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.
Toelichting op standaard 2
De inhoud en vormgeving van het programma stellen de toegelaten studenten in staat
de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de
opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en
voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving.
Criteria voor de opleidingsschool
Programma
Het programma dat door de opleidingsschool is uitgewerkt stelt de studenten in staat
om de eindkwalificaties te bereiken.
De opleidingsschool heeft een samenhangend programma waarbinnen het gedeelte van het
curriculum dat in de school wordt verworven en het gedeelte van het curriculum dat
in de lerarenopleiding wordt verworven een geïntegreerd geheel vormen. De individuele
trajecten zijn verankerd in dit programma.
De scholen en de lerarenopleidingen hanteren in functie van het traject in de opleidingsschool
een didactisch concept waarmee alle partners instemmen.
Personeel
De opleidingsschool zet voldoende personeel in om de studenten op te leiden, te begeleiden
en te beoordelen. Bij de algemene gegevens van de opleidingsschool wordt aangegeven
het percentage master- en hbo-geschoolde docenten.
Het personeel dat wordt ingezet voor de opleidingsschool is deskundig in het opleiden,
begeleiden en beoordelen van de studenten.
De opleidingsschool heeft een visie op professionalisering uitgeschreven en borgt
op systematische wijze de kwaliteit van alle personeel dat betrokken is bij de opleidingsschool.
Studiebegeleiding
De opleidingsschool zorgt ervoor dat de begeleiding vanuit de school en vanuit de
lerarenopleiding op elkaar is afgestemd, transparant is voor studenten en andere betrokkenen
en aansluit bij de specifieke behoeften van de studenten binnen dit traject.
Standaard 3: Toetsing
De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing.
Toelichting op standaard 3
De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.
Criteria voor de opleidingsschool
De opleidingsschool hanteert duidelijke afspraken over de rol, de taken en de verantwoordelijkheden
van elk van de partners bij beoordeling en toetsing. Iedere student heeft volstrekte
helderheid over wat die afspraken in de praktijk van de opleiding betekenen.
De examencommissie van de betreffende instituten heeft expliciet een rol bij de beoordeling
en toetsing.
Standaard 4: Kwaliteitszorg
De opleidingsschool wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen
die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Bij de interne kwaliteitszorg
zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding
actief betrokken.
Criteria voor de opleidingsschool
De opleidingsschool hanteert een kwaliteitszorgplan dat waarborgt dat de streefdoelen
van de opleiding gerealiseerd worden en op regelmatige tijdstippen geëvalueerd worden.
De opleidingsschool geeft aantoonbaar opvolging aan de resultaten van de regelmatige
evaluaties.
De medewerkers en studenten van de opleidingsschool alsook het beroepenveld zijn actief
betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingsschool.
TOELICHTING
Het ministerie van OCW en de sectorraden PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, Vereniging Hogescholen
en VSNU hebben de ambitie om van ‘Samen Opleiden en Professionaliseren’ de norm te
maken voor het opleiden van toekomstige leraren. Over de uitwerking van deze ambitie
wordt op bestuurlijk niveau gesproken en dit traject zal naar verwachting eind 2019
tot een bestuurlijk akkoord leiden. Het doel van het bestuurlijke traject is te komen
tot overeenstemming over financiering, kwaliteitszorg, governance en een landelijke
ondersteuningsstructuur van/voor Samen Opleiden en Professionaliseren. Vooruitlopend
op dit akkoord en nieuwe regelgeving die daarop zal volgen, wordt met voorliggende
regeling een aantal punten doorgevoerd waarover nu al overeenstemming is bereikt.
Deze regeling vervangt de huidige Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen.
Dit zijn de drie grootste wijzigingen:
-
– Er wordt een nieuwe systematiek van peer-review ingevoerd die in de plaats komt van
de beoordeling van opleidingsscholen door de NVAO. In het vervolg zullen opleidingsscholen
driejaarlijks peer-review organiseren en een rapportage hiervan aanleveren bij DUS-I.
Dit is voorwaardelijk voor het verkrijgen van de subsidie.
-
– Met deze regeling wordt voorzien in een nieuwe aanvraagronde voor maximaal achttien
nieuwe aspirant-opleidingsscholen.
-
– De subsidieplafonds voor subsidie aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen
worden gewijzigd.
Achtergrond
Opleiden in de School heeft het afgelopen decennium een steeds belangrijkere plaats
ingenomen binnen het opleiden van leraren. De afgelopen jaren heeft Opleiden in de
School, waarbij studenten intensiever en meer op de werkplek worden opgeleid, zich
ontwikkeld tot Samen Opleiden en Professionaliseren. Leraren in opleiding worden daarbij
opgeleid in een intensieve samenwerking tussen hbo en wo lerarenopleidingen, scholen
voor po, vo en bve en andere betrokkenen. Studenten, lerarenopleiders op de opleiding
en in de school, schoolbesturen en leraren ervaren dat Samen Opleiden en Professionaliseren
de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de opleiding verhoogt. De nauwe samenwerking
in een partnerschap verhoogt bovendien de betrokkenheid van lerarenopleidingen en
scholen bij elkaar. Deelnemende scholen zijn volgens de Inspectie van het Onderwijs
sterker betrokken bij ontwikkelingen binnen de lerarenopleidingen. Tot slot geeft
deelname aan een partnerschap binnen scholen in de praktijk in veel gevallen een impuls
aan de ontwikkeling van een professionele leergemeenschap op school en de verdere
professionalisering van het zittende personeel. Samen Opleiden wordt steeds vaker
uitgebreid tot een goede begeleiding van startende leraren en meer aandacht voor professionalisering
van ervaren leraren. Dit zijn ontwikkelingen die het ministerie van OCW en de sectorraden
verder willen versterken. Daarom is de doelstelling om in 2025 100% van de toekomstige
leraren op te leiden binnen een Samen Opleiden en Professionaliseren traject. Met
deze regeling worden de eerste stappen gezet om dat doel te bereiken. Doelstelling
van deze regeling, met het oog op hierboven genoemde reden, is het verstrekken van
een tegemoetkoming in de kosten aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen.
In 2009 is met de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen een stelsel van
aanvullende bekostiging ten behoeve van opleidingsscholen ingevoerd. De opleidingsscholen
ontvangen vanaf dat moment een aanvullende bekostiging voor de extra kosten die zij
maken voor de intensievere praktijkopleiding. De aanvullende bekostiging is een aanvulling
op de vergoeding die scholen via de lumpsum krijgen voor stagebegeleiding. Hiermee
kunnen scholen een opleidingsinfrastructuur in de school inrichten en in stand houden
en kosten dekken die gemoeid zijn met de feitelijke begeleiding van de studenten.
Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming gelden de volgende voorwaarden:
-
a. alle deelnemende scholen voor po, vo en bve, of afdelingen daarbinnen, in de opleidingsschool
dienen onder het basistoezicht van de Inspectie van het Onderwijs te vallen;
-
b. alle deelnemende lerarenopleidingen in de opleidingsschool dienen geaccrediteerd te
zijn door de NVAO;
-
c. het aantal studenten dat een opleidingsschool opleidt is niet lager dan 60 per schooljaar,
de opleidingsschool geeft jaarlijks voor 1 oktober bij DUO het studentenaantal op;
-
d. de opleidingsschool dient driejaarlijkse peer review te organiseren en de rapportage
daarvan aan DUS-I te sturen.
Voor de aspirant-opleidingsscholen gelden bovengenoemde punten c en d niet. In plaats
daarvan gelden voor aspirant-opleidingsscholen de volgende voorwaarden:
-
a. de aspirant-opleidingsscholen, die is gestart zijn in 2015, 2016 of 2017, dienen aan
de vereiste basiskwaliteit te voldoen aan de hand van het oordeel van de NVAO in het
vierde schooljaar van de aspirant-fase;
-
b. de aspirant-opleidingsscholen, die zijn gestart in 2019, dienen te voldoen aan de
hand van het oordeel van de peer-review in het vierde schooljaar van de aspirant-fase.
Afhankelijk van het aantal studenten dat in de opleidingsschool wordt opgeleid, wordt
de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld. In bijlage 2 is een overzicht van de
daarmee gemoeide bedragen opgenomen. Het subsidiebedrag wordt verstrekt op grond van
het gerealiseerd aantal studenten van het verstreken schooljaar. De verklaring van
de accountant bij de (reguliere) jaarrekening omvat naast een oordeel over de rechtmatige
besteding van de subsidie ook een oordeel over de rechtmatigheid van de gegevens op
grond waarvan de hoogte van de subsidie is verstrekt. Het subsidiebedrag zal worden
overgemaakt aan de penvoerder. De opleidingsschool wijst één van de partners, bij
voorkeur een van de deelnemende scholen voor po, vo of bve (op het niveau van het
bevoegd gezag), aan als penvoerder. De penvoerder is verantwoordelijk voor verdere
verdeling van de middelen onder de partners en voor afrekening en verantwoording.
Peer-review
Met deze regeling wordt een systematiek van peer-review geïntroduceerd. Het past niet
bij de huidige ontwikkeling van het Samen Opleiden en Professionaliseren om vast te
houden aan beoordeling door de NVAO. Met de groei van het werkplekleren is dit steeds
meer integraal onderdeel van de accreditatie van de lerarenopleidingen. Bovendien
kan de NVAO slechts het opleiden beoordelen terwijl veel samenwerkingsverbanden meer
gezamenlijke activiteiten, zoals de begeleiding van startende leraren, ontplooien.
Daarom is gekozen voor een systeem van peer-review op basis van een gedeeld beeld
van de kwaliteit van Samen Opleiden en Professionaliseren. Opleidingsscholen dienen
driejaarlijks peer-review te organiseren en een rapportage hiervan aan te leveren
bij DUS-I. Dit is voorwaardelijk voor het verkrijgen van de subsidie. De peer-review
wordt uitgevoerd met onafhankelijke deskundigen van buiten het betreffende partnerschap
aan de hand van een kwaliteitskader dat wordt ontwikkeld door de platforms Samen Opleiden
en Professionaliseren en vastgesteld in het bestuurlijk overleg van OCW en de sectorraden.
Na vaststellen wordt het kwaliteitskader gepubliceerd op de website van DUS-I en op
deze wijze aan de opleidingsscholen ter beschikking gesteld. Indien een opleidingsschool
geen rapportage van peer-review aanlevert, zal DUS-I de Minister adviseren over het
voortzetten, opschorten of stopzetten van de subsidie.
Voor de aspirant-opleidingsscholen die in de schooljaren 2015–2016, 2016–2017 en 2017–2018
voor het eerst subsidie hebben ontvangen geldt onverkort dat zij in het laatste jaar
van hun aspirant-fase door een panel van deskundigen van de NVAO worden beoordeeld
waarna de NVAO een advies uitbrengt aan de Minister van OCW. Bij deze drie tranches
opleidingsscholen zal voor het eerst peer-review plaatsvinden uiterlijk drie jaar
na afloop van het schooljaar waarin zij als opleidingsschool toetreden tot het bestel
van reguliere opleidingsscholen.
Voor de in het schooljaar 2019–2020 nieuw toe te treden aspirant-opleidingsscholen
geldt dat zij in het vierde jaar van hun aspirant-fase binnen het systeem van peer-review
worden beoordeeld. Deze beoordeling wordt gedaan aan de hand van het op de website
van DUS-I te publiceren kwaliteitskader. Voor aspirant-opleidingsscholen geldt een
afwijkende termijn voor de peer-review omdat de peer-review in het vierde subsidiejaar
als beoordeling aan het einde van de aspirant-fase fungeert. Na afloop van de aspirant-fase
en na toetreding tot het bestel van reguliere opleidingsscholen, draait de opleidingsschool
die dan aspirant-af is mee in de reguliere cyclus van driejaarlijkse peer-review.
Subsidieplafonds
Voor het schooljaar 2019–2020 is in totaal een bedrag van maximaal € 30.127.000 beschikbaar
voor opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in hun derde en vierde subsidiejaar.
Voor de schooljaren 2019–2020 en 2020–2021 is jaarlijks een bedrag van maximaal € 4.500.000
beschikbaar voor achttien nieuwe aspirant-opleidingsscholen.
Aanvraagronde nieuwe aspirant-opleidingsscholen
De uitbreiding van het aantal opleidingsscholen vormt onderdeel van de kwalitatieve
doelstellingen van de Lerarenagenda 2013–2020. De intensievere praktijkcomponent die
de opleidingsscholen verzorgen levert een belangrijke bijdrage aan de versterking
van de lerarenopleiding en de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar. Uitbreiding
van het aantal opleidingsscholen zal bijdragen aan de ambitie om in de toekomst 100%
van de leraren via een Samen Opleiden en Professionaliseren traject op te leiden.
Op basis van de oude regeling ontvingen 91 opleidingsscholen aanvullende bekostiging.
Dit is een gesloten stelsel: nieuwe aspirant-opleidingsscholen kunnen alleen in aanmerking
komen voor aanvullende bekostiging wanneer hiervoor een nieuwe aanvraagronde wordt
opengesteld. De bestaande 91 opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen groeien
weliswaar nog gestaag, maar de mogelijkheden tot groei zijn te beperkt om de ambitie
om 100% van de toekomstige leraren via deze manier op te leiden te realiseren. Daarom
wordt met deze regeling voorzien in een nieuwe aanvraagronde voor het toetreden van
nieuwe aspirant-opleidingsscholen. Er is ruimte voor 15 nieuwe aspirant-opleidingsscholen.
In overleg met de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, Vereniging Hogescholen en de VSNU is
besloten dat er zes nieuwe aspirant-opleidingsscholen voor primair onderwijs, zeven
nieuwe aspirant-opleidingsscholen voor voortgezet onderwijs en vijf nieuwe aspirant-opleidingsscholen
voor bve kunnen toetreden. Indien er minder dan het maximale aantal geschikte aanvragen
van aspirant-opleidingsscholen uit een bepaalde sector zijn, dan komen de overgebleven
plekken ten gunste van aanvragen in de andere sectoren indien daar meer dan het maximale
aantal geschikte aanvragen zijn.
Na goedkeuring van de aanvraag krijgen de nieuwe opleidingsscholen een aspirant-status
voor de periode van vier schooljaren. Tijdens de eerste twee jaar ontvangen zij een
vast bedrag van € 250.000 per jaar. In deze opstartfase zijn naar verwachting de studentenaantallen
gemiddeld lager, terwijl de aspirant-opleidingsschool nog wel hogere ontwikkelkosten
heeft. Daarom ontvangen aspirant-opleidingsscholen in de eerste twee jaar een vast
bedrag per jaar. In de laatste twee jaar van de aspirant fase wordt de hoogte van
de subsidie van aspirant-opleidingsscholen vastgesteld aan de hand van studentenaantallen.
De nieuwe opleidingsscholen moeten een aanvraag indienen bij DUS-I. DUS-I stelt een
ambtelijke commissie van experts samen die de Minister adviseert bij de beoordeling
van de aanvragen.
Administratieve lasten
Met deze regeling komt de beoordeling van opleidingsscholen door de NVAO bij heraanvraag
van subsidie na afloop van de accreditatie van de lerarenopleiding te vervallen. Daar
komt een systeem van peer-review voor in de plaats. Dit past beter bij de huidige
ontwikkeling van het Samen Opleiden en Professionaliseren en de verwachting is dat
hiermee ook de regeldruk en de administratieve lasten verminderen.
De aanvraagronde voor nieuwe aspirant-opleidingsscholen betekent een tijdelijke toename
van administratieve lasten voor de potentiele aspirant-opleidingsscholen. Ook voor
DUS-I is er een extra belasting bij de selectie en begeleiding van de aspiranten.
Caribisch Nederland
De huidige bekostigingsregeling is niet van toepassing op Caribisch Nederland en de
uitbreiding daarmee ook niet. Er zijn geen lerarenopleidingen in Caribisch Nederland
die vallen onder de Nederlandse wetgeving. De geografische afstand tot Nederland maakt
de intensieve samenwerking met Nederlandse lerarenopleidingen die nodig is voor de
vorming van een opleidingsschool ook in de praktijk onmogelijk.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (www.overheid.nl/wettenbank/nationaal) is van toepassing, voor zover daarbij in deze regeling niet wordt afgeweken.
Artikel 4
Partnerschappen aan wie in het verleden subsidie is geweigerd na een negatief advies
van de NVAO waardoor zij niet langer voldeden aan een van de subsidievoorwaarden,
houden de mogelijkheid om opnieuw in aanmerking te komen voor subsidie door een nieuwe
aanvraag voor aspirant-opleidingsschool in te dienen.
Artikel 5
De eerste peer-review vindt uiterlijk plaats drie jaar na afloop van het schooljaar
waarin de eerstvolgende accreditatie van de in de opleidingsschool deelnemende lerarenopleiding
plaatsvindt. Indien meerdere lerarenopleidingen in de opleidingsschool deelnemen vindt
de eerste peer-review plaats uiterlijk drie jaar na de eerstvolgende accreditatie
van de eerste deelnemende lerarenopleiding. De eerste lerarenopleidingen worden in
het schooljaar 2020–2021 geaccrediteerd, dat betekent dat voor hen de eerste peer-review
uiterlijk in schooljaar 2024–2025 zal plaatsvinden. Na de eerste peer-review organiseert
de opleidingsschool ten minste iedere drie jaar peer-review. De rapportage van de
peer-review wordt aan DUS-I verstrekt.
Artikel 6
Voor de aspirant opleidingsscholen die in de schooljaren 2015–2016, 2016–2017 en 2017–2018
voor het eerst subsidie hebben ontvangen geldt het volgende: De subsidieperiode voor
aspirant-opleidingsscholen is drie of vier jaar. Aan het einde van deze periode kunnen
deze aspirant-opleidingsscholen een nieuwe aanvraag indienen om een reguliere opleidingsschool
te worden. De NVAO zal hierbij een advies aan de Minister uitbrengen over de kwaliteit
van de samenwerking en praktijkopleiding die door de opleidingsschool wordt verzorgd.
Als dit advies positief is en ook aan de overige subsidievoorwaarden is voldaan, krijgt
de aspirant-opleidingsschool de status van een bekostigde opleidingsschool. Deze status
wordt toegekend voor een periode van drie jaar (artikel 9, lid 2 en 5).
Artikel 7
In artikel 7 wordt omschreven dat één partner uit de opleidingsschool de penvoerder
is en daarmee de feitelijke subsidieaanvrager. De penvoerder is bij voorkeur één van
deelnemende scholen voor po, vo en/of bve of anders een van de hogescholen of universiteiten
die met zijn lerarenopleidingen aan de opleidingsschool deelneemt. De voorkeur om
de penvoerder bij één van de deelnemende scholen te leggen, is omdat de extra kosten
van het opleiden in de school bovenop de ‘gewone’ lerarenopleidingen vooral liggen
bij de deelnemende scholen en niet bij de lerarenopleidingen. De penvoerder zal ook
het aanspreekpunt zijn voor de subsidieverstrekking en tevens de subsidieontvanger
zijn.
Artikel 8
In bijlage 2 is aangegeven dat de toekenning van een subsidiebedrag plaatsvindt op
basis van een aantal staffels van aantallen studenten die in de opleidingsschool in
een schooljaar worden opgeleid.Het subsidiebedrag wordt bepaald op grond van de realisatie
van aantallen studenten in het voorgaande schooljaar.
Artikel 9
Subsidieverstrekking aan opleidingsscholen wordt gekoppeld aan de accreditatietermijnen
van de lerarenopleidingen en aan de driejaarlijkse peer-review.
Subsidieverstrekking aan aspirant-opleidingsscholen wijkt hiervan af. In de eerste
twee jaar van de aspirant fase krijgen de aspirant-opleidingsscholen een vast bedrag
van 250.000 euro per jaar. In jaar drie en vier wordt de hoogte van de subsidie vastgesteld
aan de hand van studentenaantallen gelijk de staffelsystematiek van de reguliere opleidingsscholen.
Artikel 11
De leden 1 en 2 van artikel 11 gaan over de wijze waarop het beschikbare bedrag wordt
verdeeld over de opleidingsscholen. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag bij
overschrijding van het subsidieplafond evenredig over de subsidieontvangers zodanig
dat iedere subsidieontvanger een gelijk percentage ontvangt van het bedrag wat op
grond van de tabel in bijlage 2 aan hem zou worden verstrekt. De leden 3, 4, 5 en
6 van artikel 11 gaan over de wijze waarop het beschikbare bedrag wordt verdeeld over
aspirant-opleidingsscholen.
Artikel 12
Met deze regeling wordt de systematiek van peer-review geïntroduceerd. Peer-review
vindt plaats in het vierde jaar van de aspirant-fase en daarna iedere drie jaar. De
opleidingsschool levert hiervan een rapportage aan bij DUS-I. Indien de opleidingsschool
dit verzuimt te doen, zal DUS-I de Minister adviseren over het voortzetten, opschorten
of stoppen van de subsidie. Dat betekent dat er nu alleen wordt gekeken naar de aanwezigheid
van een rapportage. Eind 2019 wordt binnen het bestuurlijke traject afgesproken of
en hoe hier ook een inhoudelijke beoordeling van zal plaatsvinden na 2020.
Artikel 14 en 15
De subsidie ontvanger heeft een informatieplicht. Dit betekent dat de subsidieontvanger
op verzoek van de Minister (of door de Minister aangewezen ambtenaren) alle benodigde
inlichtingen met betrekking tot gesubsidieerde project verstrekt. De subsidieontvanger
heeft ook een meldlicht. Dit houdt in dat als er tussentijds bijzondere omstandigheden
plaatsvinden of zich substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project
dat deze direct aan de door de Minister aangewezen ambtenaren, te weten die van de
directie Hoger Onderwijs en Studiefinanciering, worden gemeld.
Jaarlijks uiterlijk op 30 september dient de subsidieontvanger aan DUO een gespecificeerde
opgave van het aantal studenten, zoals bedoeld in deze regeling, in. Dit betekent
dat DUO de opgave op 1 oktober moet hebben ontvangen. De opgave vormt de basis voor
de hoogte van de subsidieverstrekking voor het lopend schooljaar. Indien met betrekking
tot het eerste jaar minder dan het beoogde aantal studenten is gerealiseerd heeft
dit als zodanig geen invloed op de hoogte van de subsidievaststelling voor dat jaar.
De opgave uiterlijk 30 september vormt tevens de basis voor de accountantscontrole
als bedoeld in artikel 15.
Artikel 16 en 17
Artikelen 17 en 18 beschrijven de procedure en de vereisten voor het indienen van
een subsidieaanvraag. De benodigde aanvraagformulieren worden beschikbaar gesteld
op de website van DUO en DUS-I.
Artikel 18
Het subsidiebedrag is een tegemoetkoming in de kosten voor de opleidingsschool. Van
de partners die deelnemen aan de opleidingsschool wordt verwacht dat inzet van eigen
middelen noodzakelijk zal zijn. Omdat de subsidie niet geoormerkt is, mag de opleidingsschool
de subsidie naar eigen inzicht besteden en zullen niet-bestede subsidiegelden niet
worden teruggevorderd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob