Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 juli 2019, nummer WBV 2019/10, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2. Het opschorten van de werking van het (afwijzende) besluit

Vreemdelingen jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd

Indien de werking van een besluit tot afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw is opgeschort door het indienen van een bezwaarschrift, wordt deze opschortende werking geacht automatisch mede de uitvoering van een jegens de vreemdeling uitgevaardigd overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, Dublinverordening.

Aantekening

De IND plaatst in het identiteitspapier en/of geldig document voor grensoverschrijding van een vreemdeling:

  • 1. een aantekening luidende: ’bezwaar/administratief beroep ingediend ... (datum)’, als de werking van het besluit wordt opgeschort totdat op het bezwaar of het administratief beroep is beslist;

  • 2. een sticker ’Verblijfsaantekeningen vervolgprocedures’ (bijlage 7i VV), als de vreemdeling bezwaar maakt tegen een besluit waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd. Het verblijfsdocument wordt niet ingehouden als de uitzetting achterwege blijft. Op deze sticker vult de IND de datum en het nummer van het geldig document voor grensoverschrijding in achter de tekst ’bezwaar ingediend...’.

Ad 1.

De IND haalt de aantekening door als het bezwaar- of administratief beroepschrift ongegrond is verklaard. De ambtenaar die de doorhaling verricht dateert deze en voorziet deze van zijn paraaf.

B

Paragraaf B1/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3. Het verzoek om een voorlopige voorziening

De IND staat de vreemdeling toe om de uitspraak op een binnen 24 uur na de bekendmaking van het besluit ingediend verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten, tenzij:

  • a. het een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening betreft;

  • b. de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen;

  • c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;

  • d. de uitzetting daardoor wordt belemmerd; of

  • e. sprake is van misbruik van recht.

De IND staat het de vreemdeling evenmin toe een voorlopige voorziening af te wachten die is ingediend in het kader van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, zoals opgenomen in paragraaf B9/6 Vc indien:

  • Er sprake is van een reeds in de jurisprudentie aanvaarde afwijzingsgrond, en

  • Uitgesloten is dat in bezwaar te verstrekken gegevens aanleiding kunnen geven tot een andere beoordeling van die afwijzingsgrond.

De hierboven gegeven regel over de mogelijkheid om de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten geldt niet wanneer het besluit betrekking heeft op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In dat geval wordt verwezen naar paragraaf C2/11 Vc onder voorlopige voorziening.

Ad a.

De IND merkt een verzoek om een voorlopige voorziening aan als een eerste verzoek als niet eerder in dezelfde zaak om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening mag niet worden afgewacht. Van een tweede verzoek om een voorlopige voorziening als hiervoor bedoeld is geen sprake als in dezelfde procedure eerder een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen.

De IND betrekt bij de vraag of er sprake is van een eerste voorlopige voorziening in het kader van de Afsluitingsregeling (paragraaf B9/6) ook de eerdere procedures in het kader van voorheen in die paragraaf opgenomen Definitieve Regeling.

Ad d.

De IND merkt de volgende situaties in ieder geval aan als situaties die de uitzetting belemmeren:

  • het paspoort van de vreemdeling, de daarin voorkomende visa of de vervangende reisdocumenten, zijn nog slechts voor korte tijd geldig;

  • de vreemdeling kan worden overgedragen op grond van terug- en overnameovereenkomsten en de terugname of overname op grond van de bepalingen van de overeenkomst zou niet meer haalbaar zijn; of

  • de vreemdeling kan met een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet worden, terwijl uitzetting door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening voor langere tijd niet meer haalbaar is.

Ad e.

Van misbruik van recht is uitsluitend sprake als het verzoek om een voorlopige voorziening geen enkel redelijk belang heeft en sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw.

Vreemdelingen jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd

Indien ten aanzien van een vreemdeling jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd een voorlopige voorziening wordt toegewezen, wordt deze toewijzing geacht automatisch mede de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, Dublinverordening.

C

Paragraaf B8/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1. Beleidsregels

De Commandant van de Koninklijke Marechaussee heeft dezelfde bevoegdheden als de Korpschef van de Nationale Politie voor zover indicaties van mensenhandel zich voordoen bij een vreemdeling.

EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen rechten ontlenen aan de in deze paragraaf neergelegde bepalingen voor zover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht.

De IND onderscheidt drie verblijfsrechtelijke situaties met betrekking tot het tijdelijke verblijfsrecht van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel:

  • 1. de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel;

  • 2. de verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel; en

  • 3. de verblijfsvergunning voor getuige-aangevers van mensenhandel.

Ad 1. De bedenktijd

Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel wordt op grond van artikel 8, onder k Vw een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van een verdachte van mensenhandel, of dat zij hiervan afzien.

Reeds bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel en/of op voorspraak van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Opsporing (ISZW-DO), biedt de politie of KMar aan het vermoedelijke slachtoffer de bedenktijd aan.

Gedurende de bedenktijd schort de IND het vertrek van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland op.

De periode van de bedenktijd is eenmalig en wordt niet verlengd.

De bedenktijd staat uitsluitend open voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en:

  • werkzaam zijn of zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr;

  • nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f WvSr, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel; of

  • geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de KMar, zo nodig in overleg met het OM, de bedenktijd aanbiedt bij de geringste aanwijzing van mensenhandel.

De bedenktijd staat niet open voor getuige-aangevers van mensenhandel.

De IND verleent de bedenktijd aan vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden uitsluitend als het OM en de politie of KMar hiermee akkoord gaan.

Gedurende de periode van de bedenktijd moet het vermoedelijke slachtoffer zich maandelijks melden bij de regionale eenheid van de politie of KMar waar hij of zij administratief is ondergebracht.

De bedenktijd eindigt op het moment dat:

  • de politie of KMar vaststelt dat het vermoedelijke slachtoffer tijdens de periode van de bedenktijd ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken;

  • het vermoedelijke slachtoffer gedurende de periode van de bedenktijd aangeeft af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte;

  • het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte; of

  • het vermoedelijke slachtoffer een aanvraag voor een verblijfsvergunning (anders dan op grond van deze paragraaf) indient.

Als de bedenktijd eindigt, heft de IND de opschorting van het vertrek op.

Ad 2. en 3. De verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

De IND merkt de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie of KMar is doorgestuurd naar de IND.

In aanvulling op artikel 3.48, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling:

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND beslist op een aanvraag van een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel op wie de Dublinverordening niet van toepassing is binnen een streeftermijn van 24 uur nadat de kennisgeving van een aangifte mensenhandel door een vreemdeling door de politie of KMar aan de IND is verzonden.

Vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is

De IND verleent aan een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, c of g Vb louter een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als slachtoffer van mensenhandel dan wel als getuige-aangever nadat het OM heeft bericht dat de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.

De IND beslist op een aanvraag ingediend door een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is:

  • binnen een streeftermijn van 24 uur nadat een bericht is ontvangen van het OM dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel; of

  • zo snel mogelijk nadat een bericht is ontvangen van het OM dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.

Wanneer de aangifte niet is gedaan binnen een termijn van drie maanden na indiening van de eerste asielaanvraag in Nederland, kan de IND de aanvraag afwijzen zonder het bericht van het OM af te wachten.

Wanneer de vreemdeling te kennen geeft aangifte te willen doen van mensenhandel en geen aangifte heeft gedaan voorafgaand aan de overdracht, kan de DT&V besluiten de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat doorgang te laten vinden.

Ambtshalve verlening in de asielprocedure

De IND toetst ex nunc bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

De IND laat de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel achterwege als:

  • de vreemdeling al in het bezit is van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel; of

  • de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers die is ingetrokken.

De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel en wijst af als:

  • de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn (nog) geen aangifte heeft gedaan noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.

Slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken

De IND kan aan een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder d, Vb een verblijfsvergunning verlenen, als het vermoedelijke slachtoffer aantoont dat hij geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met:

  • een ernstige bedreiging; en/of

  • een medische of psychische beperking; en/of

  • minderjarigheid.

In aanvulling op artikel 3.48, derde lid Vb wijst de IND de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het vermoedelijke slachtoffer dat niet kan of wil meewerken niet af als het vermoedelijke slachtoffer:

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waar de vreemdeling slachtoffer van is; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

D

Paragraaf B8/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.

De IND beschouwt een verklaring van de politie, de KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid over mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel geen aangifte kan of wil doen of geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met een ernstige bedreiging en/of een medische of psychische beperking en/of minderjarigheid:

  • een verklaring van de politie of KMar waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn van mensenhandel en in ieder geval een van onderstaande drie verklaringen:

  • een verklaring van de politie of KMar waaruit blijkt dat van de vreemdeling niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar. Als deze verklaring wordt overgelegd, wordt hiermee ook aannemelijk geacht dat betrokkene zich niet aan de bedreigingen kan onttrekken als hij zich zou vestigen in het land van herkomst, omdat mensenhandelbendes vrijwel altijd opereren over de grenzen heen; of

  • een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van een medische behandelaar(s), niet ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:

    • de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);

    • welke medische klachten de vreemdeling heeft;

    • welke gevolgen de genoemde klachten hebben voor de medewerking aan het strafproces; of

  • een verklaring van de politie of KMar waaruit blijkt dat van de vreemdeling niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. Deze verklaring bevat een nadere en op het individuele geval toegespitste toelichting, waarin wordt ingegaan op de gevolgen die de minderjarigheid heeft voor de medewerking aan het strafproces. Van de minderjarigheid wordt enkel uitgegaan indien deze op grond van identificerende documenten, dan wel op grond van paragraaf C1/2.2 Vc is vastgesteld door de IND.

E

Paragraaf B11/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5. Verblijf conform artikel 3.6ba Vb (ambtshalve toets schrijnende situatie)

Inleiding

Uit artikel 3.6ba Vb volgt dat de IND tot het moment waarop de beslissing op een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onherroepelijk is geworden, ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan verlenen onder een andere beperking dan voorzien in artikel 3.4, eerste lid, indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen.

Terughoudend gebruik van de bevoegdheid

De IND maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder een andere beperking dan voorzien in artikel 3.4, eerste lid, Vb.

De IND verleent geen vergunning, als het samenstel van omstandigheden te zeer verband houdt met (één van) de in artikel 3.4, eerste lid, Vb genoemde beperkingen.

Geen ambtshalve besluit artikel 3.6ba Vb

De IND neemt geen ambtshalve besluit in de zin van artikel 3.6ba Vb als:

  • Een aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond artikel 4:5 Awb, artikel 24, tweede lid, Vw of artikel 30c Vw;

  • Op de vreemdeling de Dublinverordening van toepassing is;

  • Er een ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw of een inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw is of wordt opgelegd; of

  • de asielaanvraag is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw of de reguliere aanvraag is afgewezen op grond van een gevaar voor de nationale veiligheid.

Omstandigheden en beoordeling

De IND verstaat onder bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3.6ba in ieder geval dat omstandigheden individueel van aard zijn. Tenzij in deze paragraaf anders is bepaald, kent de IND niet op voorhand een bepaald gewicht toe aan omstandigheden. Hoe omstandigheden meewegen in de beoordeling hangt af van het samenstel van aangevoerde omstandigheden.

De IND hanteert geen limitatieve opsomming van te betrekken omstandigheden. Bijzondere en individuele omstandigheden kunnen – onder meer – hun oorzaak vinden in:

  • (Ernstige) medische problemen (van één of meerdere gezinsleden);

  • Overlijden in Nederland van een gezinslid;

  • Gender gerelateerde aspecten met name eerwraak en huiselijk geweld; of

  • Traumatiserende ervaringen die in Nederland hebben plaatsgevonden.

De IND maakt alleen gebruik van deze bevoegdheid indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen.

Bij de beoordeling of sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden kent de IND een beperkt gewicht toe aan omstandigheden die zijn gerezen tijdens een periode van niet rechtmatig verblijf van de vreemdeling.

Contra-indicaties

Bij de beoordeling worden contra-indicaties in het nadeel van de vreemdeling betrokken. In ieder geval worden de volgende contra-indicaties betrokken:

  • Gevaar voor de openbare orde;

  • Identiteitsfraude of twijfel aan de identiteit van de vreemdeling;

  • Niet rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw.

Advies

Indien de IND dit noodzakelijk acht voor een zorgvuldige beoordeling zal de IND onafhankelijk advies vragen omtrent voor de besluitvorming specifieke relevante aspecten. Dit geldt in het bijzonder wanneer kinderen met een specifieke problematiek bij de procedure zijn betrokken. De IND vraagt geen advies over de (algemene) vraag of sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen zoals bedoeld in artikel 3.6ba Vb.

F

Paragraaf C1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van de artikelen 3.109, zevende lid; 3.109b, eerste lid; of 3.109c, eerste lid, Vb, niet (meer) in aanmerking komt of wenst te komen voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk als de vreemdeling op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb niet (meer) in aanmerking komt voor de rust en voorbereidingstermijn.

Op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb komt een vreemdeling onder andere niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn als hij:

  • a. een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • b. overlast bezorgt aan vreemdelingen die in een opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening of aan anderen.

Ad a.

Vreemdeling zit niet in strafrechtelijke detentie

De IND beslist of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Voor de beoordeling of de vreemdeling in deze gevallen een gevaar vormt voor de openbare orde, wordt aangesloten bij artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb en bij paragraaf B1/4.4 Vc. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn. Voor de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid wordt verwezen naar paragraaf B1/4.4 Vc.

Vreemdeling zit in strafrechtelijke detentie

Een vreemdeling die op strafrechtelijke gronden zijn vrijheid is ontnomen wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 3.109, zevende lid, aanhef en onder a, Vb. Een vreemdeling die tijdens zijn strafrechtelijke detentie te kennen geeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen of na het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op strafrechtelijke gronden zijn vrijheid wordt ontnomen, komt daarom niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn.

Dit geldt ook voor vreemdelingen:

  • van wie de vrijheid is ontnomen ter fine van uit- of overlevering;

  • die onder verantwoordelijkheid van de in Nederland gevestigde Internationale Hoven en Tribunalen vallen en van wie de vrijheid is ontnomen;

  • die de toegang tot Nederland is geweigerd, op strafrechtelijke gronden hun vrijheid is ontnomen en te kennen geven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen.

Ad b.

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109, zevende lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum verblijven lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastig valt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum.

De grensprocedure en last minute aanvragen kennen afwijkende regels, die beschreven worden in de paragrafen C1/2.5 en C1/2.9 Vc.

Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verricht tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten en bescheiden van de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiefolder over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling, nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de documenten, indien de verblijfsaanvraag van de vreemdeling wordt ingewilligd.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten in ieder geval niet terug aan de vreemdeling als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geconcludeerd heeft dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

De grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb duurt voort na de afwijzing van de aanvraag tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Indien de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopings- punten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld als dat nodig is voor de voorbereiding van zijn vertrek.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen, meldt aan de vreemdeling dat de vreemdeling bewijsmiddelen, die geen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten zijn, voor onderzoek naar de authenticiteit moet aanbieden aan de IND.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfs- vergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA; en

  • uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is.

Bij het leeftijdsonderzoek worden röntgenopnamen gemaakt van de groeischijven in het hand/polsgebied en van de sleutelbeenderen. Vervolgens wordt door een arts bepaald of de mate van uitrijping van deze groeischijven past bij de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens of na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden en uitgevoerd.

Leeftijdsschouw

De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;

  • één sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.

De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van evidente:

  • meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

  • minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.

Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de IND zorgent ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • het uiterlijk;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

Voorlichting

Vluchtelingenwerk Nederland verzorgt:

  • de voorlichting van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb; en

  • de verstrekking aan de vreemdeling van de informatie als bedoeld in artikel 3.108c, tweede lid, Vb, voor zover deze informatie niet al in een eerder stadium aan de vreemdeling is verstrekt.

Bijstand en voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De gemachtigde van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de gemachtigde. De gemachtigde en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de gemachtigde.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 zesde lid, Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb).

De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het eerste gehoor en nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van de laatste twee situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7.3 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidings- termijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.

G

Het Model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2019.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 juli 2019

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M55 Kennisgeving bedenktijd/aangifte/verlenen medewerking aan strafproces mensenhandel en beroep op regeling B8/3 Vreemdelingencirculaire 2000

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit wijzigingsbesluit heeft betrekking op verschillende onderdelen van de Vreemdelingencirculaire: de Verblijfsregeling mensenhandel, de leeftijdsschouw en de ambtshalve toets schrijnende situatie. Hieronder worden de wijzigingen nader toegelicht.

ARTIKELSGEWIJS

A en B

Mede naar aanleiding van de wijziging in paragraaf B8/3 Vc (onderdelen C en D) wordt in paragraaf B1/7 Vc verduidelijkt dat ieder rechtsmiddel dat opschortende werking heeft en daarmee de uitvoering van het overdrachtsbesluit verhindert, eveneens tot gevolg heeft dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort. Deze beleidsverduidelijking is in lijn met artikel 27, derde lid en artikel 29 Dublinverordening. Zoals weergegeven in de toelichting bij de gewijzigde paragraaf B8/3 Vc wordt met die beleidswijziging onder andere beoogd te voorkomen dat Nederland verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van een vreemdeling, terwijl het OM de aanwezigheid van die vreemdeling in Nederland niet noodzakelijk acht voor de opsporing en vervolging van mensenhandel. Alleen wanneer het OM dit noodzakelijk acht, zal voortaan nog een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, c of g Vb aan de vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is worden verstrekt. Door deze wijziging is de verwachting dat de aanvragen van vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning in verband met mensenhandel vaker zullen worden afgewezen. Dit brengt naar verwachting tegelijkertijd met zich mee dat er (vaker) rechtsmiddelen zullen worden aangewend tegen deze afwijzingen. Gedurende de behandeling van dit rechtsmiddel kan de vreemdeling jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd in de regel niet worden overgedragen, omdat er op grond van artikel 73, eerste lid Vw veelal sprake zal zijn van opschortende werking. Om te verduidelijken dat het indienen van een bezwaarschrift in dat geval de overdrachtstermijn opschort, wordt dit thans in paragraaf B1/7.2 Vc opgenomen. Tevens wordt in paragraaf B1/7.3 Vc opgenomen dat ditzelfde geldt als er een voorlopige voorziening wordt toegewezen hangende bezwaar, beroep dan wel hoger beroep. Opgemerkt wordt dat dit geldt voor alle rechtsmiddelen met schorsende werking, ook indien deze zijn gericht tegen de weigering om onder een andere beperking dan bedoeld in paragraaf B8/3 Vc een reguliere vergunning te verlenen.

Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening heeft betrekking op de rechtsmiddelen die de uitvoering van het overdrachtsbesluit kunnen opschorten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen geldt dit ook voor rechtsmiddelen die zich niet rechtstreeks richten tegen het overdrachtsbesluit, maar die wel als gevolg hebben dat dat overdrachtsbesluit niet ten uitvoer kan worden gelegd hebben opschortende werking in de zin van artikel 27, derde lid, Dublinverordening. Dit blijkt allereerst uit de Afdelingsuitspraak van 20 juli 2016 (201507245/1, ECLI:NL:RVS:2016:2122), waarin sprake was van een door de staatssecretaris ingediend hoger beroep en dus noch van een bezwaar of beroep, noch van een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 28 juli 2016 (201601422/1, ECLI:NL:RVS:2016:2170) bevestigd dat zowel een toegewezen voorlopige voorziening connex aan een hoger beroep evenals connex aan een bezwaarschrift op grond artikel 72, derde lid, Vw de werking van het overdrachtsbesluit opschort.

C, D en G

In de Nota van Toelichting bij artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) is neergelegd dat het Nederlandse beleid er op is gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. Daarom is het van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen. Met de verblijfsregeling is beoogd te voorkomen dat slachtoffers of getuigen afzien van het doen van aangifte, uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. Ingeval het noodzakelijk is dat de vreemdeling in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in dit artikel bedoelde verblijfsvergunning worden verleend voor zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is. De verblijfsvergunning stelt het slachtoffer of de getuige-aangever in staat om de bewijsvoering te kunnen afronden, hetgeen in het belang van het opsporings- en vervolgingsonderzoek tegen de verdachten is. Ook uit artikel 8 van Richtlijn 2004/81/EG volgt dat voor de verlening van een verblijfstitel als voorwaarde geldt dat het voor het onderzoek of de gerechtelijke procedure dienstig is dat de vreemdeling op het grondgebied van de lidstaat verblijft. In paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire zijn de beleidsregels die hieraan uitvoering geven weergegeven. Het huidige beleid is zo vormgegeven dat alle buitenlandse aangevers van mensenhandel binnen een streeftermijn van 24 uur na de aangifte, die ambtshalve wordt aangemerkt als aanvraag voor een verblijfsvergunning, een beslissing van de IND ontvangen. In de regel worden zij dan in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze vergunning wordt ingetrokken wanneer een bericht van het OM is ontvangen dat er niet langer sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.

Aanleiding voor de onderhavige wijziging van paragraaf B8/3.1 Vc is de recente toename van het aantal vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is (hierna: Dublinclaimanten) dat aangifte doet van mensenhandel. Het hierboven beschreven beleid is laagdrempelig en begunstigend. Voor Dublinclaimanten heeft het vrijwel direct verlenen van een reguliere verblijfsvergunning tot gevolg dat Nederland verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Dit terwijl veelal binnen enkele weken door het OM wordt geconstateerd dat geen (nader) strafrechtelijk onderzoek in Nederland mogelijk is vanwege het ontbreken van (voldoende) opsporingsindicaties. De verblijfsvergunning wordt in de huidige situatie vervolgens met terugwerkende kracht tot aan de datum van de beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek ingetrokken, maar de mogelijkheid de vreemdeling over te dragen op grond van de Dublinverordening herleeft daarmee niet.

Gelet op het voorgaande wordt paragraaf B8/3.1 Vc zo aangepast dat Dublinclaimanten enkel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder a, c of g, Vb wanneer het OM heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van deze vreemdeling in Nederland noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek. Voor Dublinclaimanten wordt in het beleid hiermee dus, met inachtneming van het beoogde doel van de verblijfsregeling en Richtlijn 2004/81/EG, een aanvullende voorwaarde gesteld. Dit brengt logischerwijs met zich mee dat voor Dublinclaimanten niet langer een streeftermijn van 24 uur wordt gehanteerd voor de beslissing van de IND na ontvangst van de kennisgeving van de aangifte. Eerst na de ontvangst van een bericht van het OM is immers duidelijk of aan alle voorwaarden van artikel 3.48, eerste lid, onder a, c of g Vb wordt voldaan, zoals deze zijn uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire. Om die reden wordt in het Model M55 niet langer een termijn van 24 uur opgenomen waarbinnen de IND aan de korpschef van de politie of de Commandant der Koninklijke Marechaussee bericht over de beslissing op de aanvraag.

Met deze wijzigingen wordt aangesloten bij het doel van de oorspronkelijke regeling en de verplichting uit Richtlijn 2004/81/EG: wanneer er voldoende aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek en het verblijf van de vreemdeling in Nederland dienstig is voor het onderzoek of de gerechtelijke procedure wordt aan de vreemdeling een verblijfstitel verstrekt om mee te kunnen werken aan het onderzoek. Tevens wordt nog steeds voorkomen dat slachtoffers of getuigen afzien van het doen van aangifte, uit vrees uit Nederland te worden uitgezet vanwege illegaal verblijf. Tijdens de aanvraagfase wordt de Dublinclaimant immers in staat gesteld mee te werken aan het (eventuele) strafrechtelijk onderzoek en blijft de overdracht achterwege. Wanneer het OM echter constateert dat het verblijf van de Dublinclaimant niet noodzakelijk is omdat sprake is van onvoldoende opsporingsindicaties in Nederland, wordt geen verblijfsvergunning verstrekt en kan het proces ten behoeve van de Dublinoverdracht worden hervat.

Het beleid voor niet-Dublinclaimanten blijft overigens ongewijzigd, omdat de onwenselijke verblijfsrechtelijke prikkel die er van het huidige begunstigende beleid uitgaat (namelijk het vervallen van de Dublinclaim na het verlenen van de verblijfsvergunning) niet geldt voor deze groep.

De werking van deze aanpassing van het beleid zou worden doorkruist wanneer de vreemdeling kan bewerkstelligen dat de IND niet tijdig kan beslissen op de aanvraag, door vlak voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum aangifte te doen. Om die reden is in het beleid bepaald dat wanneer de aangifte niet binnen drie maanden na indiening van de asielaanvraag is gedaan, de IND de aanvraag kan afwijzen zonder het bericht van het OM af te wachten. Er wordt in die situatie immers niet voldaan aan de beperking. Hiermee wordt aangesloten bij de duur van de bedenktijd die voor illegaal verblijvende slachtoffers geldt. Deze vreemdelingen zijn daarmee voldoende in de gelegenheid geweest om tijdig aangifte te doen van mensenhandel.

Hierbij is van belang dat ook Dublinclaimanten, indien er sprake is van het geringste signaal van mensenhandel, worden voorgelicht over het bestaan van de verblijfsregeling en de mogelijkheid van het doen van aangifte en er dus vanuit mag worden gegaan dat zij bekend zijn met de verblijfsregeling. Daarnaast wordt in het beleid niet dwingend voorgeschreven dat dat de IND de aanvraag afwijst, waardoor de mogelijkheid blijft bestaan om in zaken waar daartoe aanleiding bestaat, het bericht van het OM wel af te wachten. Tot slot geldt dat ook andere lidstaten gehouden zijn aan de bepalingen in de Mensenhandelrichtlijnen (Richtlijn 2011/36/EU en Richtlijn 2004/81/EG), zodat vreemdelingen zich desgewenst ook in de lidstaat waarnaartoe zij worden overgedragen, op deze Richtlijnen kunnen beroepen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt ervanuit gegaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn Unierechtelijke en (andere) internationale verplichtingen zal nakomen en de Dublinclaimant aldus in dat land aangifte van mensenhandel kan doen en dat daarnaar onderzoek zal worden gedaan.

Mede gelet hierop is in het beleid tevens opgenomen dat de DT&V kan besluiten een Dublinoverdracht doorgang te laten vinden in het geval de vreemdeling de wens te kennen heeft gegeven aangifte te willen doen, maar dat nog niet voorafgaand aan de overdracht heeft gedaan. Ook hier geldt dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit wordt gegaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn Unierechtelijke en (andere) internationale verplichtingen zal nakomen en de vreemdeling in dat land aangifte van mensenhandel kan doen.

In paragraaf B1/7.2 en B1/7.3 van de Vc (onderdelen A en B) wordt verder verduidelijkt dat, wanneer een ingediend bezwaarschrift tegen een afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier opschortende werking heeft of wanneer een voorlopige voorziening wordt toegewezen, de uiterste overdrachtsdatum wordt opgeschort. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij deze wijziging van deze paragrafen.

E

In paragraaf B11/2.5 Vc was al opgenomen dat er geen ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6ba Vb plaatsvindt als de asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen op grond van de Dublinverordening (artikel 30 Vw). Het wordt wenselijk geacht deze uitzondering van toepassing te laten zijn op alle situaties waarin de Dublinverordening van toepassing is op iemand die voor het eerst verblijf in Nederland vraagt. In die situatie wordt dus ook in reguliere procedures de toets aan artikel 3.6ba Vb achterwege gelaten.

Deze wijziging vindt mede plaats naar aanleiding van de wijziging in paragraaf B8/3 Vc (onderdelen C en D).

F

Bij uitspraak van 9 mei 2019, 201804963/1 (ECLI:NL:RVS:2019:1510) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat uit de formulering van de beleidsregels ten aanzien van de leeftijdsschouw volgt dat, waar de leeftijdsschouw bij de betrokken diensten wordt uitgevoerd door twee medewerkers, zij onafhankelijk van elkaar de vreemdeling schouwen en beoordelen of hij al dan niet evident minder-of meerderjarig is. Dit is echter niet de bedoeling geweest van het beleid. Beoogd is dat er twee sessies plaatsvinden. De samenstelling van de deze twee sessie is als volgt: één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel één sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND. Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en in elke sessie wordt een eigen conclusie getrokken.

In de praktijk vinden deze sessies van de leeftijdsschouw plaats tijdens de intake door AVIM dan wel Kmar én tijdens het aanmeldgehoor door de IND. De leeftijdsschouw is dus onderdeel van gesprekken die de diensten met de (gestelde) minderjarige vreemdeling voeren tijdens de aanmeldprocedure. Door vast te houden aan twee sessies wordt voorkomen dat het proces en daarmee ook de (gestelde) minderjarige vreemdeling extra wordt belast door nog een derde sessie en derhalve een extra gesprek tijdens de aanmeldprocedure. Ook wordt het belang van onafhankelijke oordeelsvorming voldoende gewaarborgd door de twee sessies onafhankelijk van elkaar te laten plaatsvinden.

Met dit besluit wordt naar aanleiding van de Afdelingsuitspraak de beoogde wijze van leeftijdsschouwen, namelijk in twee sessies, alsnog in het beleid neergelegd.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

Naar boven