Call for proposals Bestuurlijk vermogen en de werking van professionaliseringsprikkels in het voortgezet onderwijs, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)

2019 1ste ronde

Inhoud

1

Inleiding

1

 

1.1

Achtergrond

1

 

1.2

Beschikbaar budget

1

 

1.3

Geldigheidsduur call for proposals

1

2

Doel

1

3

Richtlijnen voor aanvragers

5

 

3.1

Wie kan aanvragen inhoud

5

 

3.2

Wat kan aangevraagd worden

5

 

3.3

Wanneer kan aangevraagd worden

7

 

3.4

Het opstellen van de aanvraag

8

 

3.5

Subsidievoorwaarden

8

 

3.6

Het indienen van een aanvraag

11

4

Beoordelingsprocedure

11

 

4.1

Procedure

11

 

4.2

Criteria

14

5

Contact en overige informatie

15

 

5.1

Contact

15

 

5.2

Overige informatie

16

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) coördineert en financiert onderwijsonderzoek en bevordert de verbinding tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktijk van het onderwijs. Zo werkt het NRO aan vernieuwing en verbetering van het onderwijs.

Het NRO is onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Deze call for proposals geeft een overzicht van de procedure voor het indienen van een aanvraag voor subsidie, en de beoordeling en selectie daarvan, voor ‘Bestuurlijk vermogen en de werking van professionaliseringsprikkels in het voortgezet onderwijs’ door de Programmaraad voor Beleidsgericht Onderzoek (ProBO).

1.2 Beschikbaar budget

Het Ministerie van OCW stelt budget beschikbaar voor dit onderzoek en NRO beoordeelt de aanvragen en verdeelt het beschikbare budget volgens de NWO Subsidieregeling 2017.

Het beschikbare budget voor deze subsidieronde ‘Bestuurlijk vermogen en de werking van professionaliseringsprikkels in het voortgezet onderwijs’ bedraagt maximaal 564.000 euro.

1.3 Geldigheidsduur call for proposals

De deadline voor het indienen van aanvragen is 26 september 2019 voor 14:00 uur CE(S)T.

2 Doel

Doel en aanleiding van de subsidieronde

Voor deze subsidieronde kunnen aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van onderzoek naar twee thema’s die beleidsmatig van belang zijn als het gaat om de kwaliteit van het Nederlandse voortgezet onderwijs: 1) het bestuurlijk vermogen van schoolbesturen en 2) de werking van professionaliseringsprikkels in het VO.

Het bestuurlijk vermogen van schoolbesturen en de relatie met de kwaliteit van het onderwijs

De vraag naar bevordering van de kwaliteit van het onderwijs is van alle tijden maar in de huidige tijd opnieuw urgent. Recente voorbeelden van zorg over de onderwijskwaliteit zijn onder andere te vinden in de Staat van het Onderwijs 2019 (over het studiejaar 2017 – 2018) en het advies van de Onderwijsraad: Doorgeschoten differentiatie in het onderwijsstelsel (2019). In samenhang daarmee leeft de vraag in de politiek en in de maatschappij wat er van onderwijsbestuurders verwacht mag en moet worden ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs.

Binnen het sturingsperspectief op het VO-stelsel zijn er bepaalde verwachtingen geformuleerd over de rol en het handelen van schoolbesturen. Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs spelen een belangrijke maatschappelijke rol: zij zijn verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van scholen als maatschappelijke organisaties. Scholen dienen zich te positioneren in hun omgeving, samen te werken met andere instellingen en organisaties (zoals bijvoorbeeld jeugdzorg en gemeenten) en zich rekenschap te geven van hun rol in de samenleving. Tezamen met andere partijen dienen zij in de regio voor elk kind een omgeving te bieden waarin optimale ontplooiing wordt gestimuleerd.

Het begrip ‘kwaliteit van onderwijs’ is voor meerdere uitleg vatbaar. Van scholen wordt verwacht dat zij tenminste voldoen aan de “basiskwaliteit” zoals gedefinieerd door de Inspectie van het Onderwijs. In het waarderingskader1 van de Inspectie van het Onderwijs wordt helder onderscheid gemaakt in de basiskwaliteit (wat móeten het bestuur en de school) en de eigen kwaliteitsambities (wat wíllen het bestuur en de school).

De norm voor de basiskwaliteit is dat een bestuur2 en zijn scholen voldoen aan de deugdelijkheidseisen ten aanzien van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer zoals in het waarderingskader opgenomen. In het waarderingskader worden hiertoe vijf kwaliteitsgebieden onderscheiden: het onderwijsproces, het schoolklimaat, de onderwijsresultaten, de kwaliteitszorg en ambitie, en het financieel beheer. De eerste drie gebieden geven antwoord op de drie elementaire vragen over de betekenis van het onderwijs voor leerlingen: leren ze genoeg (onderwijsresultaten), krijgen ze goed les (onderwijsproces) en zijn ze veilig (schoolklimaat). De standaarden in deze drie gebieden geven gezamenlijk de kern van het onderwijs weer zoals de leerling dat ontvangt. De gebieden ‘kwaliteitszorg en ambitie’, en ‘financieel beheer’ zijn voorwaardelijk voor (het voortbestaan van) de kwaliteit. Onderwijskwaliteit wordt dan ook gedefinieerd als het geheel van de prestaties van de school op deze vijf gebieden.

Hiernaast zijn er de eigen kwaliteitsambities. Scholen mogen hun eigen keuzes maken bijvoorbeeld ten aanzien van inrichting van en pedagogische keuzes in het onderwijs (zoals bijvoorbeeld het centraal stellen van onderzoekend leren of veel aandacht voor kunst). Ook mogen ze hun eigen accenten leggen op bepaalde ontwikkelingen van kinderen, zoals meer of minder aandacht voor één of meer van de drie doeldomeinen van het onderwijs: kwalificatie, socialisatie en subjectivering.

Onderwijskwaliteit heeft in het beoogde onderzoek betrekking op zowel het behalen van de basiskwaliteit als de door de instelling zelf geformuleerde kwaliteitseisen.

In deze call for proposals staat één aspect van het handelen van besturen centraal, namelijk de invloed die schoolbesturen kunnen uitoefenen op de kwaliteit van het onderwijs in hun scholen. Bestuurlijk vermogen is hierbij een belangrijk begrip. Bestuurlijk vermogen bestaat uit capaciteiten om onderwijskwaliteit te monitoren en te verbeteren, en daarnaast uit capaciteiten om sociale relaties binnen en buiten het bestuur te realiseren (Hooge, Janssen, Van Look, Moolenaar & Sleegers, 2015)3. Dat betekent dat schoolbesturen in staat zijn om voor de eigen organisatie (en voor de regio waarin ze onderwijs aanbieden) en in afstemming en samenwerking met relevante partners in de omgeving (binnen de bestaande wet en regelgeving) beslissingen te nemen en activiteiten te ondernemen die nodig zijn om de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen met inbegrip van het adequaat inspelen op relevante ontwikkelingen nu en in de (nabije) toekomst. Deze activiteiten zullen bestuurders in goed samenspel met het interne toezicht en met de medezeggenschap vormgeven.

De relatie tussen het handelen van bestuurders en de kwaliteit van het onderwijs is een complex onderwerp. Redenen hiervoor zijn dat het effect van schoolbesturen op de kwaliteit doorgaans indirect is en via verschillende lagen en actoren verloopt. Tevens is het niet altijd helder om welke relaties tussen bestuurlijk vermogen en kwaliteit het precies gaat. Zie ook de recente systematische literatuurstudie van Honingh, Ruiter en Van Thiel (2017)4. Nader onderzoek naar de verschillende mogelijke relaties tussen het bestuurlijk vermogen en de onderwijskwaliteit is gewenst.

De werking van professionaliseringsprikkels in het VO

Een belangrijke mogelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit van onderwijs ligt in de professionaliteit van de verschillende actoren in het onderwijs zoals bestuurders, maar ook leraren, schoolleiders en interne toezichthouders. In het dagelijks spraakgebruik is professionaliteit vaak synoniem met het goed uitoefenen van een bepaald beroep. Van professionals wordt verwacht dat ze in hun beroepspraktijk individueel en collectief streven naar uitstekende kwaliteit, naar excellentie (Onderwijsraad, 2013)5. Hier ligt vanzelfsprekend een belangrijke opdracht voor onderwijsorganisaties zelf. Professionaliteit is geen statisch gegeven dat van buitenaf kan worden bevorderd, maar een dynamisch concept dat door onderwijsprofessionals in interactie met en afstemming op de onderwijscontext wordt gecreëerd (zie ook hoofdstuk 5 van het NRO meerjarenprogramma6). Tegelijkertijd biedt het Ministerie van OCW wel ruimte aan besturen, interne toezichthouders, schoolleiders en leraren om hun professionaliteit te waarborgen en (verder) te ontwikkelen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan prikkels die voortvloeien uit wet- of regelgeving, aan prikkels van financiële aard en aan prikkels vanuit het toezicht. Lang niet altijd is echter duidelijk wat de beoogde, uitgevoerde en bereikte (ervaren) doelen van de professionaliseringsprikkels zijn. Met andere woorden, of de (professionele) ruimte die het ministerie biedt ook daadwerkelijk effectief wordt benut. In het verlengde van het onderzoek naar bestuurlijk vermogen is er daarom behoefte aan inzicht in welke prikkels er op dit moment zijn (zowel van buiten de onderwijsinstelling als daarbinnen) en wat de beoogde en ervaren impact ervan is op de professionaliteit bij verschillende groepen actoren in het onderwijs. Hierbij gaat het dan in ieder geval om de volgende actoren: 1) bestuurders, 2) interne toezichthouders 3) schoolleiders en 4) leraren.

Doelstellingen van het onderzoek

Er is nog weinig empirisch onderzoek gedaan naar bestuurlijk vermogen in relatie tot onderwijskwaliteit en de effecten van professionaliseringsprikkels in het huidige stelsel. Het onderzoek moet bijdragen aan meer inzicht in het bestuurlijk vermogen: hoe geven besturen dit vorm en hoe werkt dit door op de kwaliteit van het onderwijs?

Daarnaast moet het onderzoek inzicht geven in (de werking van) prikkels in het stelsel die gericht zijn op het bevorderen van de professionele kwaliteit van bestuurders, interne toezichthouders, schoolleiders en leraren.

Ten aanzien van het bestuurlijk vermogen leidt dit tot bijvoorbeeld de volgende vragen:

  • 1. Welke (typen) activiteiten ondernemen bestuurders om de kwaliteit van hun onderwijs te bevorderen?

  • 2. Welke voorbeelden zijn te vinden die inzicht bieden in de mate en vorm waarin bestuurlijke activiteiten van invloed zijn op de kwaliteit van het onderwijs?

  • 3. Welke rol speelt de interactie tussen bestuurders, intern toezichthouders, schoolleiders en medezeggenschap hierin?

Ten aanzien van professionaliseringsprikkels geeft dit aanleiding tot bijvoorbeeld de volgende vragen:

  • 1. Welke typen professionaliseringsprikkels zijn in het onderwijsstelsel te vinden die gericht zijn op bestuurders, interne toezichthouders, medezeggenschap, schoolleiders en leraren? Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan prikkels die voortvloeien uit wet- of regelgeving, aan prikkels van financiële aard en aan prikkels vanuit het toezicht.

  • 2. Wat zijn de beoogde, uitgevoerde en bereikte doelen van de professionaliseringsprikkels gericht op bestuurders, interne toezichthouders, schoolleiders en leraren?

  • 3. Zijn er prikkels in het stelsel te onderscheiden die in het kader van de bevordering van de kwaliteit van het onderwijs mogelijk een negatieve werking hebben op het handelen van bestuurders, interne toezichthouders, schoolleiders en leraren?

  • 4. Welke (beoogde, uitgevoerde en bereikte) effecten van professionaliseringsprikkels kunnen worden beschreven in het basisonderwijs en eventueel andere (onderwijs)sectoren dan funderend onderwijs? Welke lessen zijn daar uit te trekken die vertaalbaar zijn naar het voortgezet onderwijs?

Aard van het onderzoek

Voor onderzoek naar deze thema’s in de Nederlandse context ligt (quasi-)experimenteel onderzoek niet voor de hand. Onderzoekers worden uitgedaagd om alternatieve (kwalitatieve en/of eventueel kwantitatieve) methoden te gebruiken die enerzijds de plausibiliteit van bepaalde verbanden aangeven, anderzijds specifieke verbanden concretiseren, bijvoorbeeld in de vorm van case-studies. Het onderzoek dient betrekking te hebben op schoolbesturen van diverse grootte: van één of enkele scholen tot zeer veel scholen die onder één bestuur vallen.

Aansluiting bij uitgevoerde/lopend onderzoek

Van onderzoekers wordt verwacht dat het onderzoek zoveel mogelijk aansluit bij reeds bestaande onderzoeken en ontwikkelingen. Hieronder worden een paar van deze onderzoeken genoemd.

3 Richtlijnen voor aanvragers

3.1 Wie kan aanvragen inhoud

Aanvragen kunnen worden ingediend door onderzoekers verbonden aan (onderzoeksinstellingen die gelieerd zijn aan) universiteiten, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, of andere onderzoeksinstellingen in Nederland waar onderwijsonderzoek wordt uitgevoerd.

Een onderzoeker mag maximaal eenmaal indienen in deze subsidieronde, hetzij als hoofdaanvrager, hetzij als medeaanvrager. De hoofdaanvrager dient gepromoveerd te zijn.

Binnen een consortium dient één persoon aangewezen te worden die als hoofdaanvrager en projectleider van het onderzoek optreedt. De projectleider is dus dezelfde persoon als de hoofdaanvrager. Deze persoon dient het voorstel in via ISAAC, het elektronische indiensysteem van NWO, ontvangt alle berichten van het NRO die voor het consortium bedoeld zijn tijdens de beoordelingsprocedure, en is na eventuele toekenning aanspreekpunt en verantwoordelijk voor het door het NRO te financieren onderzoeksproject.

Op alle personen, inclusief de medewerkers van NWO, die betrokken zijn bij de beoordeling van en besluitvorming over aanvragen die in het kader van deze call for proposals worden ingediend is de NWO Code Persoonlijke Belangen van toepassing. De Code Persoonlijke Belangen noemt persoonlijke belangen die deelname aan het beoordelingsproces zonder meer uitsluiten en persoonlijke belangen waarbij een afweging moet worden gemaakt of en onder welke voorwaarden deelgenomen kan worden aan het beoordelingsproces. Op grond van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht dient tevens de schijn van vooringenomenheid te worden uitgesloten. Voor wat betreft het kunnen indienen van een aanvraag betekent dit concreet dat leden van de beoordelingscommissie niet tevens aanvrager kunnen zijn in deze subsidieronde. Dit geldt ook voor leden van de programmaraden, programmacommissies en de Stuurgroep van het NRO, indien zij betrokken zijn bij de beoordeling en/of besluitvorming van deze ronde.

Meer informatie over de Code Persoonlijke Belangen kunt u vinden op www.nwo.nl/code.

3.2 Wat kan aangevraagd worden

Voor deze subsidieronde Bestuurlijk vermogen en de werking van professionaliseringsprikkels in het voortgezet onderwijs is een budget van maximaal 564.000 euro beschikbaar. Er kan één voorstel worden gehonoreerd. Aanvragen kunnen worden ingediend met een looptijd van 3 jaar met een budget van maximaal 564.000 euro.

Er kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van zowel de direct aan het project verbonden personele als de materiële kosten. Alle kosten dienen inhoudelijk gemotiveerd te worden. Er kan alleen subsidie worden aangevraagd voor de kosten van personen en instellingen die in Nederland gevestigd zijn.

Het NRO accepteert geen publieke en/of private cofinanciering in de vorm van personele en materiële bijdragen, met uitzondering van de financiering van het laatste jaar van een 4-jarig promovendustraject, indien van toepassing.

De programmaraad behoudt zich het recht voor bij de toekenning van een aanvraag, vanwege budgettaire en inhoudelijke overwegingen, niet het gehele aangevraagde budget toe te kennen.

3.2.1. Personele kosten

Subsidie kan worden aangevraagd voor de salariskosten van voor het onderzoek aan te stellen personeel. Het betreft in elk geval de salariskosten van wetenschappelijk personeel en incidenteel die van niet-wetenschappelijk personeel. Voor de personele kosten wordt onderscheid gemaakt in personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen en personeel aan overige organisaties. Het is van groot belang dat zowel de beleidsrelevantie als de kwaliteit van het onderzoek gewaarborgd wordt. Dit dient tot uitdrukking te komen in een onderbouwde substantiële bijdrage (in tijd) van de hoofdaanvrager aan het project.

3.2.1.1 Personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen (waaronder universiteiten, middelbaar of hoger beroepsonderwijs, instellingen voor voor- en vroegschoolse educatie, instellingen voor primair en voortgezet onderwijs)

Voor personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • Promovendi en postdocs (aangesteld aan een universiteit)

    Promovendi

    Er kan zowel financiering worden aangevraagd voor de eerste drie jaar van een regulier vierjarig traject als wel voor een verkort driejarig promotietraject afhankelijk van de beoogde promotiedatum. Indien het een vierjarig traject betreft dient het consortium zorg te dragen voor financiering van het laatste jaar.

    Voor de aanstelling van promovendi en postdocs op het project is het met de VSNU gesloten Akkoord Bekostiging Wetenschappelijk Onderzoek inclusief bijbehorende meest recente salaristarieven http://www.nwo.nl/financiering/hoe-werkt-dat/salaristabellen van toepassing. Voor het driejarig promotietraject is een afzonderlijke salaristabel van toepassing.

    Bij een voltijdsaanstelling wordt een maximale benchfee van 5.000 euro ter beschikking gesteld. Bij een aanstelling in deeltijd wordt de benchfee naar rato toegekend. Deze benchfee is bedoeld voor kosten ter stimulering van de wetenschappelijke carrière van de door het NRO gefinancierde onderzoeker (bijvoorbeeld congresbezoek, publicatie van de dissertatie).

  • Overig personeel

    Overig personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen, waaronder personeel met een vast dienstverband, moeten uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag) gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 2017:

    Secretariaat

    € 53/424

       

    Junior/onderzoeksassistentie WP en NWP/docenten

    € 72/576

       

    Medior/universitair docenten/docent-onderzoekers

    € 87/696

       

    Senior/universitair hoofddocenten

    € 95/760

       

    Directie/hoogleraar/lector

    € 119/952

    De genoemde tarieven zijn gebaseerd op het kostendekkend tarief inclusief de hierbij geldende opslagen. Het kostendekkend tarief omvat het gemiddeld bruto salaris inclusief verwachte loonontwikkeling, vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering, werkgeverslasten plus een opslag voor overhead.

3.2.1.2 Personeel aan overige organisaties

Personeel aan overige organisaties moet uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag) gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 2017:

Ondersteuning

€ 55/440

   

Junior

€ 81/648

   

Medior

€ 130/1.040

   

Senior/directie

€ 139/1.112

De genoemde tarieven zijn gebaseerd op het kosten-plus tarief exclusief btw, inclusief de hierbij geldende opslagen. Het kosten-plus tarief omvat het gemiddeld bruto salaris inclusief verwachte loonontwikkeling, vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering, werkgeverslasten, een opslag voor overhead plus een winstopslag.

Op www.nro.nl/projectbeheer is de Handleiding Overheidstarieven 2017 te vinden met hierin een nadere toelichting op bovenstaande tarieven.

In de aanvraag dient te worden aangegeven hoe de aangevraagde personele kosten verdeeld worden over de verschillende leden van het consortium (indien van toepassing) met de overwegingen achter deze verdeling. In de aanvraag worden per type personeel de dagtarieven opgenomen met een maximum van bovenstaande tarieven; een lager tarief mag worden opgenomen. Deze tarieven zijn vervolgens bindend. Dit betekent dat de in de aanvraag op te nemen uurtarieven worden aangehouden bij een eventuele toekenning en uiteindelijke subsidievaststelling.

De hoofdaanvrager is verantwoordelijk voor de verdeling van het budget over de leden van het consortium. Ten behoeve van de samenwerking tussen de consortiumpartners en ter voorkoming van de afdracht van btw kan een overeenkomst worden opgesteld. Voor een voorbeeld van een dergelijke kostendeelovereenkomst zie www.nro.nl/projectbeheer.

3.2.2. Materiële kosten

In een aanvraag kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van materiële kosten, zoals:

  • de aanschaf van speciaal voor het onderzoek benodigde apparatuur, gebruiksgoederen;

  • kosten voor het houden van enquêtes, het doen van experimenten en testonderzoek, en de aanschaf van databestanden;

  • reizen die noodzakelijk zijn in verband met het onderzoek;

  • studentassistentie. Hierbij geldt een maximaal uurtarief van € 25;

  • kosten die verband houden met disseminatie van onderzoeksresultaten, op toegankelijke wijze ter beschikking stellen van onderzoeksdata, kennisoverdracht en kennisbenutting.

Let op: congresbezoek van promovendi en postdocs wordt bekostigd vanuit de benchfee. Dit betreft een vergoeding van maximaal 5.000 euro. Congresbezoek voor het overige personeel kan worden aangevraagd als ‘congreskosten overig personeel’.

Uitsluitend kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het onderzoek zijn subsidiabel. Er kunnen derhalve bijvoorbeeld geen huisvestings-, overhead-, onderhouds- of afschrijvingskosten uit het materiële budget worden bekostigd.

De kosten van apparatuur, van verbruiksgoederen of van administratieve of technische hulp die tot het gebruikelijke voorzieningenpakket van een onderzoeksinstelling gerekend moeten worden, en de kosten voor computergebruik bij rekencentra, alsmede voor het gebruik van laboratoria komen niet in aanmerking voor subsidiëring, tenzij het onderzoek een gebruik van faciliteiten met zich meebrengt dat aantoonbaar uitgaat boven het normale gebruik. Daarnaast komen kosten voor begeleiding van een promovendus dan wel postdoc niet voor vergoeding in aanmerking.

Kennisbenutting

Kosten voor kennisbenutting betreffen bijvoorbeeld:

  • kosten voor het ontwikkelen van een handleiding, checklist, app, website, toets- of lesmateriaal (ontwerp, vormgeving, drukwerk, beeldmateriaal, redactie);

  • kosten voor het organiseren van bijeenkomsten voor (specifieke) doelgroepen om eindresultaten te presenteren.

De kosten voor kennisbenutting moeten gespecificeerd en toegelicht worden in de begroting van de aanvraag. Kosten van personeel binnen het consortium voor kennisbenuttingsactiviteiten worden in het aanvraagformulier opgegeven onder ‘personele kosten’ en niet onder de post ‘kennisbenutting’, die valt onder ‘materiële kosten’.

Als richtlijn wordt aangehouden dat ongeveer 5% van de totaal aan te vragen subsidie moet worden besteed aan kennisbenutting. Een hoger percentage is goed mogelijk, mits de opgevoerde bedragen helder beargumenteerd worden.

Bij het controleren van de ontvankelijkheid van de aanvragen, zal het NRO nadrukkelijk aandacht besteden aan de plannen en de begroting voor kennisbenutting. Aanvragers wordt geadviseerd een concrete en realistische omschrijving te geven van op te leveren producten en activiteiten, met bijbehorende begroting.

Bij alle producten en activiteiten dient te worden omschreven:

  • wie de doelgroep vormen,

  • hoe deze doelgroep betrokken wordt bij de ontwikkeling van het product of de activiteit, en

  • hoe de verspreiding en implementatie van het product of de kennis bevorderd wordt.

Materiële kosten dienen zowel inhoudelijk gemotiveerd als financieel onderbouwd te worden.

3.3 Wanneer kan aangevraagd worden

Intentieverklaringen dienen voor 12 september 2019, voor 14:00 uur CE(S)T door NRO te zijn ontvangen.

Aanvragen dienen voor 26 september 2019, voor 14:00 uur CE(S)T door NRO te zijn ontvangen.

Bij het indienen van uw aanvraag in ISAAC dient u ook online nog gegevens in te voeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend worden niet in behandeling genomen.

3.4 Het opstellen van de aanvraag

Het opstellen en indienen van een intentieverklaring werkt als volgt:

  • Download het intentieverklaringsformulier vanaf de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument).

  • Vul het intentieverklaringsformulier in.

  • Sla het formulier op als pdf-bestand en dien het in via probo@nro.nl.

Het opstellen en indienen van een volledige aanvraag werkt als volgt:

  • Download het aanvraagformulier vanuit het online aanvraagsysteem ISAAC of vanaf de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument).

  • Vul het aanvraagformulier in.

  • Sla het formulier op als pdf en upload het in ISAAC.

Het uitgangspunt bij het opstellen van een aanvraag wordt gevormd door deze call for proposals.

Uw aanvraag dient in het Nederlands te worden opgesteld.

Disciplinecodes

Het is verplicht om in het aanvraagformulier een of meerdere disciplinecode(s) in te vullen die van toepassing is/zijn op het voorgestelde onderzoek. U kunt hiervoor alleen gebruik maken van de NWO-disciplinecodes, te vinden via www.nwo.nl/disciplinecodes. Het is verplicht om deze informatie ook in ISAAC in te vullen in het tabblad “Algemeen” bij “Disciplines” voor u de aanvraag indient.

In zowel het aanvraagformulier als ISAAC hoort daar in ieder geval altijd de disciplinecode voor “Onderwijswetenschappen” (41.90.00) tussen te staan. U zet in rangorde van boven naar onder de belangrijkste (sub)disciplines.

3.5 Subsidievoorwaarden

Op alle aanvragen zijn de NWO Subsidieregeling 2017 en het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek van toepassing.

Open Access

Alle wetenschappelijke publicaties van onderzoek dat is gefinancierd op basis van toekenningen voortvloeiend uit deze call for proposals dienen onmiddellijk (op het moment van publicatie) wereldwijd vrij toegankelijk te zijn (Open Access). Er zijn verschillende manieren voor onderzoekers om Open Access te publiceren. Een uitgebreide toelichting hierop vindt u op www.nwo.nl/openscience.

Projectresultaten moeten zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd, ook wanneer sprake is van te verwachten exploitatierechten.

Datamanagement

Bij goed onderzoek hoort verantwoord datamanagement. NWO wil dat onderzoeksdata die voortkomen uit met publieke middelen gefinancierd onderzoek zo veel mogelijk ‘vrij’ en duurzaam beschikbaar komen voor hergebruik door andere onderzoekers. NWO wil bovendien het bewustzijn bij onderzoekers over het belang van verantwoord datamanagement vergroten.

Aanvragen dienen daarom te voldoen aan het datamanagementprotocol van NWO. Dit protocol bestaat uit twee stappen:

  • 1. Datamanagementparagraaf

    De datamanagementparagraaf maakt deel uit van de onderzoeksvraag. Onderzoekers dienen vier vragen te beantwoorden over datamanagement binnen hun beoogde onderzoeksproject. Hij of zij wordt dus gevraagd reeds voor aanvang van het onderzoek te bedenken hoe de verzamelde data geordend en gecategoriseerd moeten worden zodat zij vrij beschikbaar kunnen worden gesteld. Vaak zullen al bij het tot stand komen van de data en de analyse daarvan maatregelen getroffen moeten worden om opslag en deling later mogelijk te maken. Onderzoekers kunnen zelf aangeven welke onderzoekdata zij voor opslag en hergebruik relevant achten.

  • 2. Datamanagementplan

    Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de datamanagementparagraaf uit te werken tot een datamanagementplan (dit is niet van toepassing indien uit de datamanagementparagraaf blijkt dat er geen data uit het project voortkomen). Het datamanagementplan is een concrete uitwerking van de datamanagementparagraaf. De onderzoeker beschrijft in het plan of gebruik gemaakt wordt van bestaande data of dat het om een nieuwe dataverzameling gaat en hoe de dataverzameling dan FAIR: vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar gemaakt wordt. Uiterlijk een maand na honorering van de aanvraag moet dat plan via ISAAC zijn ingediend bij NWO. NWO keurt het plan zo snel mogelijk goed.

    Goedkeuring van het datamanagementplan door NWO is voorwaarde voor de subsidieverlening. Het plan kan tijdens het onderzoek worden bijgesteld.

Meer informatie over het datamanagementprotocol van NWO staat op: www.nwo.nl/datamanagement.

NARCIS

Bij aanvang van het onderzoek dient melding gemaakt te worden bij NARCIS, de Nederlandse onderzoekdatabank van Data Archiving and Networked Services (DANS) van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Dit ten behoeve van opname van de onderzoeksbeschrijving in de databank van NARCIS: www.narcis.nl. Het onderzoek wordt dan na aanmelding binnen 5 werkdagen opgenomen in NARCIS en krijgt daarbij een uniek onderzoeknummer (OND-nummer). Daarmee is het bekend voor andere onderzoekers.

DANS

Alle producten en tussenproducten, met name databestanden met onderzoeksgegevens die zich lenen voor meervoudig gebruik dienen, geschoond van de vertrouwelijke gegevens, de gerubriceerde gegevens en de gegevens waarvan op grond van de wet- en regelgeving het openbaar maken achterwege moet blijven, binnen drie maanden na publicatie van een rapport door de subsidieontvanger aangeboden te worden aan het online archiveringssysteem EASY van Data Archiving and Networked Services (DANS) van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW, i.c. www.easy.dans.knaw.nl), onder vermelding van het unieke OND-nummer.

Databestanden dienen voorzien te zijn van documentatie conform de richtlijnen van DANS. Na opname van de databestanden in EASY wordt een Persistent Identifier van het databestand toegekend door DANS.

NCO

Omvangrijke landelijk representatieve databestanden dienen ter beschikking te worden gesteld aan het CBS ten behoeve van het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) dat onderdeel is van het NRO. Het NCO bepaalt of het wenselijk is dat deze verbinding met het NCO wordt gemaakt. Bij aanvang van het project wordt dit besproken met een van de coördinatoren van het NCO. Indien het NCO besluit om het bestand integraal onderdeel te laten zijn van het NCO, zullen instructies en handleidingen worden verstrekt op basis waarvan de dataverzameling kan worden aangepast en informatie kan worden verstrekt aan de respondenten.

NA TOEKENNING

Uiterste startdatum

Een toegekend project dient uiterlijk 1 januari 2020 te starten, anders kan het subsidiebesluit worden ingetrokken. Het is de bedoeling dat er in 2020 al tussenresultaten beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een overzichtsstudie over wat er ten aanzien van de genoemde thema’s al bekend is.

Voor de start van het project stuurt u de volgende startdocumenten toe aan het NRO:

  • Een volledig ingevuld en ondertekend projectmeldingsformulier (PMF);

  • Bij iedere aanstelling van een promovendus of postdoc op het project stuurt u tevens een volledig ingevuld en ondertekend personeelsinformatieformulier (PIF) toe;

U kunt alle documenten downloaden via www.nro.nl/projectbeheer.

Startgesprek

Het project zal aanvangen met een startgesprek met het NRO-bureau, de programmaraad en betrokkenen vanuit beleid en/of praktijk voor afstemming over de onderzoeksopzet en de beoogde opbrengsten.

Tussentijdse wijzigingen melden

Op de hoofdaanvrager van wie een project is gehonoreerd rust de verplichting om, conform de algemene subsidievoorwaarden, eventuele afwijkingen in de planning of uitvoering van het onderzoek, onmiddellijk en met redenen omkleed ter goedkeuring voor te leggen aan het NRO-bureau.

Voor budgetverschuivingen geldt dat een verschuiving tussen personeel en materieel en binnen personeel dient altijd ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het NRO. Een verschuiving binnen het materieel budget behoeft alleen ter goedkeuring te worden voorgelegd indien:

  • de verschuiving gevolgen heeft voor de inhoud, planning en/of beoogde opbrengsten van

  • het onderzoek;

  • de verschuiving groter is dan 20% van het totale materieel budget of groter is dan 5.000 euro.

Monitoring voortgang onderzoek

Elk jaar dient de hoofdaanvrager verslag te doen van het tot dan toe uitgevoerde onderzoek. Tevens dient de hoofdaanvrager aan te geven hoe het onderzoek gedurende de resterende looptijd zal worden uitgevoerd.

Het NRO monitort de voortgang en evalueert de resultaten van het gesubsidieerde onderzoek op basis van de in de aanvraag vermelde planning en beoogde opbrengsten. Indien hierop een afwijking wordt geconstateerd, behoudt de programmaraad zich het recht voor betaling van tranches aan te houden, en de subsidie lager vast te stellen en / of in te trekken. Bij de toekenning van de subsidie ontvangt de hoofdaanvrager een nader uitgewerkte toetsings- en evaluatieprocedure.

Daarnaast verlangt het NRO dat gedurende de looptijd, en tot twee jaar na de looptijd van het project, iedere publicatie of andere vorm van output volgens het Standaard Evaluatie Protocol (SEP) afzonderlijk wordt geregistreerd in ISAAC; het elektronische indiensysteem van NWO op www.isaac.nwo.nl. Daar is een uitgebreide beschrijving te vinden van de stappen voor het registreren van producten in ISAAC.

Kennisbenutting

Het NRO zal tussentijds, via de projectleider, nauw contact houden met het consortium en ondersteuning bieden bij het verhogen van de bruikbaarheid en verspreiding van de resultaten van het onderzoek.

In de Handleiding Kennisbenutting wordt nader toegelicht wat van uitvoerders wordt verwacht op het gebied van kennisbenutting en welke ondersteuning het NRO daarbij kan bieden. Deze handleiding is te downloaden via https://www.nro.nl/kennis-verspreiden/handleiding-kennisbenutting/

Beoordeling output

Het onderzoek is pas succesvol afgerond als minimaal de in de aanvraag genoemde output ter beschikking is gesteld en is goedgekeurd door de programmaraad. Indien uw project succesvol is afgerond zal de output op de website worden gepubliceerd.

Presentatie projecten

Regelmatig zal het NRO bijeenkomsten beleggen waar onderzoeken die zijn gehonoreerd gepresenteerd worden. Daarmee beoogt het NRO, conform de missie, bij te dragen aan het verbeteren en vernieuwen van het onderwijs. Uitvoerders van dit project worden geacht om aan de bijeenkomsten een bijdrage te leveren indien vanuit het NRO gewenst. Daarnaast wordt van de uitvoerders gevraagd om, in overleg met het NRO, hun onderzoek te presenteren op andere bijeenkomsten in relatie tot het onderwerp van deze call for proposals.

Inhoudelijk eindrapport

Twee maanden voor afronding van de subsidieperiode levert de hoofdaanvrager een concept eindrapport op. De programmaraad beoordeelt het opgeleverde conceptrapport tegen de achtergrond van de oorspronkelijke subsidieaanvraag. Binnen dertig dagen na ontvangst van het conceptrapport ontvangt de hoofdaanvrager een reactie van de programmaraad in de vorm van een goed- of afkeuring van de conceptversie en inhoudelijk commentaar. Indien:

  • het rapport wordt afgekeurd, dient de onderzoeker het rapport aan te passen op grond van het commentaar totdat het wordt goedgekeurd door de programmaraad;

  • het rapport is goedgekeurd, verwerkt de onderzoeker het (laatste) commentaar in het rapport waarna de definitieve versie binnen één maand wordt ingediend via ISAAC. Het eindrapport wordt op de website van het NRO beschikbaar gesteld.

In de beleidscontext waarin het beleidsgericht onderwijsonderzoek figureert, is het belangrijk dat de onderzoeksresultaten op goed leesbare wijze worden gepresenteerd. Daarom heeft de programmaraad bepaald dat in een eindrapport ook een managementsamenvatting moet worden opgenomen van maximaal twee pagina’s. De aanvrager wordt nadrukkelijk verzocht toe te zien op de leesbaarheid van deze managementsamenvatting voor de doelgroep: het beleids- en eventueel onderwijsveld. In deze samenvatting worden met name de conclusies en aanbevelingen toegelicht. De managementsamenvatting wordt bij voorkeur voor in het rapport opgenomen.

Eindverslag en financiële verantwoording

Uiterlijk binnen drie maanden na afronding van het onderzoek dient de hoofdaanvrager een eindverslag en een financiële verantwoording in via ISAAC en dient tevens een verzoek om vaststelling van de subsidie in. Alle tot dan toe in het kader van het project gerealiseerde en in de aanvraag genoemde output dient de hoofdaanvrager tevens afzonderlijk te registreren in ISAAC. Na goedkeuring van het eindverslag en ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie, wordt de subsidieperiode afgesloten en de definitieve subsidie vastgesteld.

3.6 Het indienen van een aanvraag

Het indienen van een aanvraag kan alleen via het online aanvraagsysteem ISAAC. Aanvragen die niet via ISAAC zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Een hoofdaanvrager is verplicht zijn/haar aanvraag via zijn/haar eigen ISAAC-account in te dienen. Indien de hoofdaanvrager nog geen ISAAC-account heeft, dient hij/zij dat tijdig voor het indienen aan te maken. Dit om eventuele aanmeldproblemen op tijd te kunnen verhelpen. Indien de hoofdaanvrager al een account bij NWO heeft, hoeft deze geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen.

Bij het indienen van uw aanvraag in ISAAC dient u ook online nog gegevens in te voeren. Begin daarom tijdig vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Voor vragen van technische aard verzoeken wij u contact op te nemen met de ISAAC-helpdesk, zie paragraaf 5.2.1.

4 Beoordelingsprocedure

4.1 Procedure

De eerste stap in de beoordelingsprocedure is een toets of de aanvraag in behandeling genomen kan worden. Hiervoor worden de voorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze call for proposals toegepast.

Voor alle bij de beoordeling en/of besluitneming betrokken personen en betrokken NWO-medewerkers is de Code persoonlijke belangen van toepassing.

De datamanagementparagraaf in de aanvraag wordt niet beoordeeld en derhalve ook niet meegewogen in de beslissing om een aanvraag al of niet toe te kennen. Zowel de preadviseurs als de commissie kunnen wel advies geven met betrekking tot de datamanagementparagraaf. Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de paragraaf uit te werken in een datamanagementplan. Aanvragers kunnen hierbij gebruik maken van het advies van de preadviseurs en commissie. Het project kan van start gaan zodra het datamanagementplan is goedgekeurd door NWO.

NWO voorziet alle uitgewerkte aanvragen van een kwalificatie. Deze kwalificatie wordt aan de aanvrager bekend gemaakt bij het besluit over al dan niet toekennen van financiering.

Om voor financiering in aanmerking te kunnen komen, dient een aanvraag ten minste de kwalificatie excellent/zeer goed/goed te krijgen.

De kwalificatie kent de volgende categorieën:

  • excellent

  • zeer goed

  • goed

  • ontoereikend

  • komt niet in aanmerking voor de volgende fase van de NWO-beoordelingsprocedure (geldt alleen voor financieringsinstrumenten met een voorselectie)

Voor meer informatie over de kwalificaties zie: http://www.nwo.nl/kwalificaties.

In deze subsidieronde is gekozen voor een procedure met uitgewerkte / beknopte aanvragen. De procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • Indiening van intentieverklaringen

  • Indiening van aanvragen

  • In behandeling nemen van de aanvragen

  • Voorselectie (optioneel)

  • Preadvisering beoordelingscommissie

  • Mogelijkheid tot weerwoord

  • Beoordeling door de beoordelingscommissie

  • Besluitvorming programmaraad

Vanwege de in de beoordelingscommissie aanwezige expertise is besloten gebruik te maken van de mogelijkheid gegeven bij artikel 2.2.4 van de NWO Subsidieregeling 2017 om een afwijkende selectieprocedure te volgen ten aanzien van advisering, beoordeling en besluitvorming. Deze afwijking houdt in dat de beoordelingsprocedure zonder inschakeling van referenten zal worden uitgevoerd.

Indiening van intentieverklaringen

Door middel van een intentieverklaring geeft u aan dat u een aanvraag wilt indienen voor deze call for proposals. De intentieverklaring is bedoeld om het bureau te informeren ten behoeve van volgende stappen in de procedure. Voor indiening van de intentieverklaring is een standaardformulier beschikbaar. Intentieverklaringen dienen uiterlijk donderdag 12 september 2019, voor 14.00 uur, via probo@nro.nl ingediend te zijn. Het indienen van een intentieverklaring is verplicht. Het is verplicht om bij de intentieverklaring definitieve opgave te doen van de namen van hoofdaanvrager en medeaanvragers. U kunt hier niet meer van afwijken in het aanvraagformulier. Ontvangst van de intentieverklaring zal bevestigd worden aan de hoofdaanvrager. Het is mogelijk om een intentieverklaring in te trekken. U wordt gevraagd om dit via e-mail aan het NRO kenbaar te maken, en wanneer de verklaring in ISAAC is ingediend deze in ISAAC terug te trekken.

Indiening van aanvragen

Voor indiening van het voorstel is een standaardformulier beschikbaar. Aanvragers dienen zich te houden aan de in dit formulier opgenomen vragen en de toelichting hierop, alsmede aan de richtlijnen voor het maximale aantal woorden en pagina’s.

Volledig ingevulde aanvraagformulieren dienen uiterlijk donderdag 26 september 2019, voor 14.00 uur via ISAAC ingediend te zijn. Na genoemd tijdstip is indiening niet meer mogelijk. Na ontvangst van de aanvraag ontvangt de indiener hiervan een bevestiging.

In behandeling nemen van de aanvragen

Zo spoedig mogelijk na indiening van het voorstel krijgt de hoofdaanvrager bericht over het al dan niet in behandeling nemen van de aanvraag. Het NRO-secretariaat bepaalt dat aan de hand van een aantal administratief-technische criteria. Deze staan vermeld in paragraaf 4.2.1. Een aanvraag die niet voldoet aan een van de genoemde criteria, wordt niet in behandeling genomen.

Voorselectie (optioneel)

Bij grote aantallen uitgewerkte aanvragen kan de programmaraad ervoor kiezen om een voorselectie te houden (art. 2.2.3 NWO Subsidieregeling 2017). Hierbij is het aantal ingediende aanvragen minimaal vier maal groter dan het aantal honoreringen. Bij een voorselectie worden de aanvragen globaal op de beoordelingscriteria beoordeeld. De beoordelingscommissie geeft de aanvrager gelegenheid tot wederhoor en adviseert vervolgens de programmaraad. Vervolgens besluit de programmaraad de minder kansrijke aanvragen terzijde te schuiven.

Preadvisering beoordelingscommissie

Elke aanvraag wordt allereerst voor commentaar voorgelegd aan leden van de beoordelingscommissie (de preadviseurs). De preadviseurs geven schriftelijk een inhoudelijk en beargumenteerd commentaar op het voorstel. Zij formuleren dit commentaar aan de hand van de beoordelingscriteria, die vermeld staan in paragraaf 4.2.2. Daarnaast geven de preadviseurs voor elk hoofdcriterium een score. De preadviseurs mogen geen persoonlijk belang hebben bij de aanvragen waarover zij adviseren.

Weerwoord

De hoofdaanvrager ontvangt de geanonimiseerde preadviezen op de aanvraag en krijgt minimaal een week de gelegenheid een weerwoord te formuleren. In principe vindt wederhoor plaats in de vorm van een interview. Als blijkt dat er meer dan 5 aanvragen zijn, zal de wederhoor in de vorm van een schriftelijk weerwoord plaatsvinden.

Indien de teneur van de preadviezen overwegend negatief is, wordt de aanvrager dringend aangeraden om de aanvraag terug te trekken. De kans op een positieve beoordeling is over het algemeen namelijk klein bij overwegend negatieve preadviezen. Indien de aanvrager besluit de aanvraag terug te trekken, dan dient de hoofdaanvrager dit zo snel mogelijk per e-mail aan het bureau te melden en de aanvraag in ISAAC in te trekken.

Beoordeling door de beoordelingscommissie

De aanvragen, preadviezen en weerwoorden fungeren als startpunt voor de bespreking door de beoordelingscommissie. De beoordelingscommissie wordt door de programmaraad ingesteld en gekozen op basis van expertise en het ontbreken van persoonlijke belangen bij de aanvragen.

De commissie stelt naar aanleiding van de bespreking een schriftelijk advies op voor de programmaraad over de kwaliteit en prioritering van de aanvragen, uitgaande van de beoordelingscriteria. Het voorstel als geheel dient ten minste als goed beoordeeld te worden om in aanmerking te komen voor honorering.

De kwalificaties komen tot stand op basis van scores per criterium volgens de NWO scoretabel (op een schaal van 1 tot 9, waarbij ‘1’ excellent is en ‘9’ zeer matig). Indien na beoordeling blijkt dat twee of meer aanvragen met dezelfde gewogen totaalscore (twee decimalen achter de komma) gelijk eindigen, en deze aanvragen bevinden zich op de grens van honorering binnen het subsidieplafond, dan zal de aanvraag die de hoogste score heeft behaald op het criterium ‘wetenschappelijke kwaliteit’ als hoogste eindigen. Als ook dan aanvragen gelijk eindigen, zal de aanvraag die de hoogste score heeft behaald op het criterium ‘beleidsmatige betekenis en praktijkrelevantie’ als hoogste eindigen. Als ook dan aanvragen gelijk eindigen bepaalt de commissie met behulp van een (anonieme) meerderheidsstemming de rangorde (art. 2.2.7. lid 3 sub a, onderdeel iv NWO Subsidieregeling 2017). Mochten de stemmen staken zal het NRO door middel van een door een notaris uit te voeren loting de prioritering vaststellen.

Besluitvorming door de programmaraad

Het advies van de beoordelingscommissie wordt door de programmaraad getoetst. Vervolgens stelt deze de definitieve kwalificaties vast en besluit hij welke aanvraag voor honorering in aanmerking komen. Er kan naar verwachting één aanvraag gehonoreerd worden. Daarbij kan de programmaraad beleidsmatige overwegingen in aanmerking nemen (zie paragraaf 4.2.3).

Bezwaar en beroep

Voor het indienen van formele bezwaren tegen beslissingen in het kader van de subsidieronde Bestuurlijk vermogen en de werking van professionaliseringsprikkels in het voortgezet onderwijs staan, waar van toepassing, de geldende bezwaar- en beroepsprocedures open.

12 september 2019

Deadline indiening intentieverklaringen

26 september 2019

Deadline indiening aanvragen

Oktober 2019

Preadviezen

November 2019

Mogelijkheid tot weerwoord

November 2019

Vergadering beoordelingscommissie

December 2019

Besluit Programmaraad voor Beleidsgericht Onderzoek (ProBO)

December 2019

NRO informeert de indieners over het besluit

4.2 Criteria

4.2.1 Formele ontvankelijkheidscriteria

Om in aanmerking te komen voor toelating tot de beoordelingsprocedure dient iedere aanvraag te voldoen aan een aantal formele voorwaarden, zoals hieronder beschreven. Aanvragen zullen eerst op deze voorwaarden worden getoetst. Alleen aanvragen die aan de onderstaande voorwaarden voldoen, zullen tot de beoordelingsprocedure worden toegelaten:

  • de aanvraag is ingediend door een persoon die aan de gestelde eisen in paragraaf 3.1 voldoet;

  • het aanvraagformulier is, na eventueel verzoek tot aanvulling of wijziging, juist, compleet en volgens de instructies ingevuld;

  • de aanvraag is ingediend via het ISAAC-account van de hoofdaanvrager;

  • de aanvraag is tijdig ingediend;

  • de aanvraag is in het Nederlands opgesteld;

  • de aanvraag valt binnen de thematiek van deze call for proposals;

  • het budget is volgens de richtlijnen in de call for proposals opgesteld

  • de periode waarover subsidie wordt aangevraagd is maximaal 36 maanden, en eindigt uiterlijk 1 januari 2023.

Aanvragers worden gevraagd om zich na indiening van een aanvraag beschikbaar te houden om eventuele wijzigingen door te voeren om (alsnog) te voldoen aan de ontvankelijkheidscriteria.

4.2.2. Inhoudelijke beoordelingscriteria

De onderzoeksvoorstellen voor deze call for proposals worden inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1. Wetenschappelijke kwaliteit (30%)

  • 2. Beleidsmatige betekenis en praktijkrelevantie (30%)

  • 3. Kwaliteit consortium (20%)

  • 4. Kennisbenutting (20%)

De criteria hebben de volgende onderliggende onderdelen.

  • 1. Wetenschappelijke kwaliteit (30%)

    • a. Uitwerking probleemstelling en onderzoeksvragen

      • Is de centrale probleemstelling helder beschreven, afgebakend en uitgewerkt en sluit deze aan bij de inhoud van de in hoofdstuk 2 opgenomen doelstellingen van het onderzoek?

      • Maakt het voorstel duidelijk dat de gevraagde inzichten in hoofdstuk 2 van deze call for proposals worden gegeven, en geschiedt dat voldoende dekkend?

      • Bevat het onderzoek in ieder geval de componenten inzicht in bestuurlijk vermogen in het voortgezet onderwijs wat betreft de borging en stimuleren van de onderwijskwaliteit en inzicht in professionaliseringsprikkels op vier niveaus in het stelsel? Het gaat om prikkels gericht op: 1) bestuurders, 2) interne toezichthouders, 3) schoolleiders en 4) leraren.

      • Is de aanduiding van en de aansluiting op bestaande (ook beleid specifieke) kennis en theorieën adequaat?

      • Is de probleemstelling op consequente wijze uitgewerkt in onderzoeksvragen en – voor zover van toepassing – in een conceptueel model en/of hypothesen?

      • Is er voldoende aandacht voor samenhang en dwarsverbanden tussen de verschillende onderdelen van het voorstel?

    • b. Opzet en methoden

      • Zijn de voorgestelde methoden en technieken doelmatig en geschikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden?

      • Is de gekozen onderzoeksopzet consistent, voldoende gemotiveerd en de fasering adequaat?

      • Is de aanvraag helder ten aanzien van maatregelen die genomen worden om de betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksinstrumenten te optimaliseren?

      • Zijn de wetenschappelijke disciplines waar de onderzoeksvragen zich op richten vertegenwoordigd in de opzet van het onderzoek?

    • c. Haalbaarheid, organisatie en begroting van het onderzoek

      • Is er een goed doordacht en haalbaar werkplan waarbij rekening wordt gehouden met de maximale looptijd van het onderzoeksproject?

      • Is er een analyse van risicofactoren en een plan van aanpak hoe deze voldoende te adresseren?

      • Is de organisatie van het project en de samenwerking binnen het onderzoek helder omschreven?

      • Is de raming van de aangevraagde personele en materiële middelen redelijk voor het voorgestelde onderzoek en voldoende adequaat beargumenteerd?

  • 2. Beleidsmatige betekenis en praktijkrelevantie (30%)

    • a. Programmatische betekenis

      • Is de relevantie van het voorgestelde onderzoek voor de in hoofdstuk 2 van deze call for proposals geproblematiseerde vraagstukken helder en overtuigend?

    • b. Relevantie voor onderwijsbeleid

      • Is de beleidsmatige betekenis van het onderzoek helder en overtuigend? Wordt gezocht naar een oplossing, een nieuwe visie, zinvolle aanbevelingen?

      • Speelt het onderzoek in op vragen en problemen waarmee professionals zich in het beleid geconfronteerd zien?

      • Is er interactie tussen wetenschap en beleid om tot bruikbare kennis voor beleid te komen?

    • c. Relevantie voor onderwijspraktijk

      • Is het onderzoek relevant voor de vragen en problemen waarmee de onderwijspraktijk zich in de praktijk geconfronteerd ziet?

      • Is er interactie tussen wetenschap en praktijk om tot bruikbare kennis voor praktijk te komen?

  • 3. Kwaliteit consortium (20%)

    • Zijn de aanvragers deskundig op het desbetreffende terrein, mede blijkend uit publicaties, presentaties en kennisbenuttingsprestaties? (Voor de beoordeling van publicaties wordt o.a. gebruik gemaakt van het Onderzoek publicatieculturen Sociale en Geesteswetenschappen)

    • Wekt de samenstelling van het onderzoeksteam voldoende vertrouwen dat het project tot een goed einde kan worden gebracht?

    • Zijn de wetenschappelijke disciplines waar de onderzoeksvragen zich op richten, met name methodologische, onderwijskundige, bestuurskundige en onderwijsrechtelijke kennis, vertegenwoordigd in de samenstelling van het onderzoeksteam?

  • 4. Kennisbenutting (20%)

    • a. Verwachte output

      • Is de omvang van de verwachte wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke output realistisch en van voldoende kwaliteit?

    • b. Kennisdisseminatie en -implementatie

      • Hoe worden onderzoeksdata ingezet ten bate van beleid en praktijk?

      • Hoe worden de resultaten van het onderzoek (ook tussentijds) gecommuniceerd met gebruikers (overheid en onderwijspraktijk)?

      • Is er aandacht voor de wijze waarop de resultaten benut kunnen worden in het beleid en de praktijk?

Op alle criteria dient ten minste sprake te zijn van een kwalificatie ‘goed’ om in aanmerking te komen voor subsidietoekenning.

4.2.3. Beleidsmatige overwegingen

Bij de honorering van de voorstellen kan de programmaraad naast de kwaliteitscriteria ook de volgende beleidsmatige overwegingen in aanmerking nemen:

  • Budgettaire gronden

5 Contact en overige informatie

5.1 Contact

5.1.1 Inhoudelijke vragen

Voor inhoudelijke vragen over Bestuurlijk vermogen en de werking van professionaliseringsprikkels in het voortgezet onderwijs en deze call for proposals neemt u contact op met:

Beleidsmedewerkers

Rosanne Zwart

T: 070 349 42 65, E: probo@nro.nl

Manisha Ramesar

T: 070 349 41 25, E: probo@nro.nl

Secretariaat

Caroline van der Poel

T: 070 344 09 04, E: probo@nro.nl

5.1.2 Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem ISAAC

Bij technische vragen over het gebruik van ISAAC kunt u contact opnemen met de ISAAC-helpdesk. Raadpleeg eerst de handleiding voordat u de helpdesk om advies vraagt. De ISAAC-helpdesk is bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 10.00 tot 17.00 uur op telefoonnummer +31 (0)20 346 71 79. U kunt uw vraag ook per e-mail stellen via isaac.helpdesk@nwo.nl. U ontvangt dan binnen twee werkdagen een reactie.

5.2 Overige informatie

Het NRO verwerkt gegevens van aanvragers conform de NWO privacyverklaring.

Na afronding van de subsidieronde zal het NRO aanvragers mogelijk benaderen voor een evaluatie van de procedure.


X Noot
2

Het bestuur handelt hierbij namens het bevoegd gezag.

X Noot
4

Honingh, M., Ruiter, M., & Van Thiel, S. (2017). Een internationale vergelijking van de relatie tussen onderwijsbestuur en de kwaliteit van onderwijs in het primair en voortgezet onderwijs – Nederlands exceptionalisme?. Instituut voor Management Research, Radboud Universiteit Nijmegen.

Naar boven