In zijn besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB2015/903M, heeft de Staatssecretaris van
Financiën besloten om de bezwaarschriften tegen aanslagen inkomstenbelasting waarbij
sprake is van belastbaar inkomen in box 3 aan te wijzen als massaal bezwaar.
Het gaat om de bezwaarschriften:
Bovenvermelde bezwaarschriften hebben betrekking op de vraag of de vermogensrendementsheffing
op spaarsaldi naar haar aard in strijd is met artikel 1, eerste Protocol bij het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna:
artikel 1 EP EVRM), zonder dat in geschil is of sprake is van een schending van de
fair balance op grond van een individuele en excessieve last. De vraag ziet op de
vermogensrendementsheffing zoals deze tot en met 2016 is vastgelegd in artikel 5.2,
eerste lid van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het gaat dus alleen om de vraag of
de box 3-heffing op spaarsaldi zodanig is dat deze op stelselniveau in strijd zou
komen met artikel 1 EP EVRM. De persoonlijke en individuele omstandigheden van de
belastingplichtige spelen hierbij geen rol.
Met het oog op de beantwoording van bovenstaande vraag door de administratieve rechter
in belastingzaken zijn zes zaken geselecteerd. De rolnummers van deze zaken zijn bekendgemaakt
op 6 juni 2016 (BLKB2016/425). Op 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen
in deze zes zaken:
ECLI:NL:HR:2019:816
ECLI:NL:HR:2019:911
ECLI:NL:HR:2019:912
ECLI:NL:HR:2019:817
ECLI:NL:HR:2019:948
ECLI:NL:HR:2019:949
Deze arresten zijn alle gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De Hoge Raad is van oordeel dat het destijds door de wetgever in het forfaitaire stelsel
van box 3 voor een lange reeks van jaren veronderstelde (nominale) rendement van 4%
voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau niet meer haalbaar was zonder dat belastingplichtigen
daar (veel) risico voor hoeven te nemen. Dit oordeel wil nog niet zeggen dat de box
3-heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP EVRM. Daarvoor is nog vereist
dat belastingplichtigen voor de jaren 2013 en 2014 worden geconfronteerd met een zogenoemde
buitensporig zware last. Gelet op de overwegingen over de haalbaarheid van het 4%
rendement en de buitensporig zware last oordeelt de Hoge Raad dat de heffing van box
3 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP EVRM vormt, als het nominaal gemiddeld
rendement dat zonder (veel) risico’s haalbaar is lager is dan 1,2% (4% van 30%). Wanneer
sprake is van een dergelijke schending van artikel 1 EP EVRM op stelselniveau dan
levert dit een rechtstekort op waarin niet kan worden voorzien zonder op stelselniveau
keuzes te maken. Nu deze keuzes niet voldoende duidelijk uit het stelsel van de wet
zijn af te leiden, past de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid bij
het voorzien in zo’n rechtstekort op stelselniveau, aldus de Hoge Raad. Voor ingrijpen
van de rechter op stelselniveau is in beginsel dus geen plaats. Het gevolg is dat
de Hoge Raad de aanslagen inkomstenbelasting in stand laat.
Volledigheidshalve merk ik op dat de vraag of een individuele belastingplichtige in
strijd met artikel 1 EP EVRM wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige
last buiten het bereik van de massaalbezwaarprocedure valt.
Gelet op voornoemd oordeel van de Hoge Raad doe ik bij deze voor alle als massaal
bezwaar aangewezen bezwaarschriften collectief uitspraak op bezwaar.
Ik wijs de bezwaarschriften af en handhaaf de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting.
Tegen deze collectieve uitspraak op bezwaar kan geen beroep worden ingesteld. Indien
u toch beroep in wilt stellen, kunt u bij uw inspecteur binnen een redelijke termijn
een verzoek indienen om deze uitspraak te vervangen door een individuele uitspraak
op bezwaar. De individuele uitspraak zal overigens gelijkluidend zijn aan deze collectieve
uitspraak. Tegen de individuele uitspraak kunt u binnen 6 weken na dagtekening beroep
instellen bij de rechtbank. Dit beroep kan alleen de hierboven omschreven vraag betreffen.