TOELICHTING
ALGEMEEN
In deze ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van verschillende
onderwerpen die betrekking hebben op het stelsel van forensische zorg zoals neergelegd
in de Wet forensische zorg (hierna: de wet) en het Besluit forensische zorg (hierna:
het besluit). Het gaat onder meer om nadere regels met betrekking tot de beveiliging
van informatie, gegevensverwerking ten behoeve van wetenschappelijk en historisch
onderzoek en statistiek, de aanwijzing als private instelling voor forensische zorg
en plaatsing.
De gevolgen van de naleving van deze regeling voor de regeldruk voor de uitvoerende
organisaties zijn beperkt. Dat vloeit met name voort uit het feit dat de regeling
in grote mate aansluit op de bestaande uitvoeringspraktijk onder het (oude) Interimbesluit
forensische zorg. Bij het opstellen van deze regeling is het voorkomen van een verzwaring
van de administratieve lasten voor de uitvoerende organisaties een uitgangspunt geweest.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1
Dit artikel bevat een aantal definities die een aanvulling zijn op de begrippen die
al in de wet en in het besluit zijn gedefinieerd. Zo is een definitie opgenomen van
het begrip beveiligingsniveau. Voor de betekenis van deze term in deze regeling is
aangesloten bij de definitie die wordt gehanteerd in de regeling Regeling dbbc’s,
zzp’s en extramurale parameters forensische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit
(Stcrt. 2018, 36719).
Artikel 2
Artikel 1.1, tweede lid van de wet maakt het mogelijk om ook zorg die niet onder de
definitie van forensische zorg in de wet valt aan te merken als forensische zorg.
Forensische zorg, de geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg die in het kader
van een strafrechtelijke titel aan een justitiabele met een psychiatrische aandoening
of beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke handicap kan worden
opgelegd, is in de wet kort gezegd gedefinieerd als zorg zoals omschreven bij of krachtens
artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg (Wlz) of als omschreven bij of krachtens
artikel 11 van de Zorgverzekeringwet (Zvw). Na de inwerkingtreding van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang omvat forensische zorg de zorg
als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en artikel
1, vierde lid, en artikel 2, eerste lid, van de Wet zorg en dwang. Bepaalde vormen
van zorg die thans worden geleverd, zouden zonder nadere regeling niet onder de definitie
van forensische zorg vallen. De vormen van zorg die in dit artikel onder c tot en
met e zijn vermeld, behoren niet tot een te verzekeren prestatie op grond van de Zvw.
Om de zorg wel als zodanig beschikbaar te houden voor de inkoop van forensische zorg,
zijn deze vormen van zorg in dit artikel aangemerkt als forensische zorg.
Artikel 3
In dit artikel is geregeld dat de eisen voor beveiliging van gegevens gelijk of gelijkwaardig
moeten zijn aan de normen NEN/ISO 27001 en 27002. Dit zijn standaarden voor (systemen
voor) informatiebeveiliging. ISO 27001 geeft aan hoe procesmatig met het beveiligen
van informatie kan worden omgegaan, met als doel om de vertrouwelijkheid, beschikbaarheid
en integriteit van informatie binnen een organisatie zeker te stellen. De NEN 27002
is een standaard die binnen de informatiebeveiliging breed wordt toegepast bij het
formuleren en implementeren van beveiligingsmaatregelen.
Artikel 4
Artikel 2.7, onder e, van de wet, bezien in samenhang met artikel 2.5 en 2.6 van het
besluit, maakt het onder voorwaarden mogelijk dat reclasseringsinstellingen en zorgaanbieders
persoonsgegevens van forensische patiënten verstrekken ten behoeve van wetenschappelijk
onderzoek, historisch onderzoek of statistiek. Indien de door de onderzoeker gevraagde
gegevens mede de pro Justitiarapportage behelst, dan is de reclasseringsinstelling
of zorgaanbieder gehouden eerst schriftelijk toestemming te vragen aan het Nederlands
Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) alvorens de rapportage
te verstrekken. Hier bedoelde pro Justitiarapportages bevatten bijzonder gevoelige
gegevens. De rapportages hebben immers betrekking op onderzoeken naar de persoonlijkheid
van justitiabelen in het kader van strafrechtelijke zaken. Vanwege de gevoeligheid
van de gegevens wordt het van belang geacht dat het NIFP beoordeelt of de gegevens
geheel of gedeeltelijk voor het betreffende onderzoek kunnen worden verstrekt. Het
NIFP kan voorwaarden stellen aan de toestemming tot verstrekking. Bij de beoordeling
of toestemming wordt verleend en welke voorwaarden daaraan te verbinden betrekt het
NIFP de vraag of voldoende passende waarborgen worden getroffen. Zo dienen er technische
en organisatorische maatregelen te worden getroffen om minimale gegevensverwerking
te garanderen. Pseudonimiseren van gegevens is een van de mogelijkheden hiervoor.
Indien het gebruik van direct identificeerbare gegevens niet noodzakelijk is voor
het wetenschappelijk onderzoek, dienen de gegevens gepseudonimiseerd te worden verstrekt.
Artikel 5
De Minister koopt zorg in bij zorgaanbieders op basis van contracten. Voor een contract
met een private instelling is een vereiste dat de instelling beschikt over een aanwijzing
als private instelling voor forensische zorg. Met het model in bijlage 1 kan de rechtspersoon
die zo’n instelling beheert een aanvraag indienen bij de Minister tot aanwijzing als
private instelling voor forensische zorg. Bij de aanvraag dienen bescheiden te worden
overgelegd op basis waarvan kan worden beoordeeld of wordt voldaan aan de eisen die
worden gesteld aan de beveiliging en de personele en materiële toerusting van de instelling.
Met het model kan de beheerder van de instelling aangeven of hij wenst dat in de aanwijzing
wordt bepaald dat de instelling in het bijzonder bestemd is voor de verpleging van
ter beschikking gestelden. Voor zo’n bijzondere aanwijzing moet minimaal vijfenzeventig
procent van de zorgplaatsen van de instelling of een organisatorische eenheid binnen
de instelling bestemd zijn voor de verpleging van ter beschikking gestelden. Het gaat
dan om plaatsen die geschikt zijn voor de verpleging van ter beschikking gestelden
en die door de zorgaanbieder voor deze doelgroep zijn geoormerkt. Overigens geldt
voor tbs-instellingen die op het moment van inwerkintreding van de Wfz op 1 januari
2019 beschikten over een aanwijzing voor de verpleging van ter beschikking gestelden
dat die aanwijzing sinds het moment van inwerkingtreding van de wet van rechtswege
voor een periode van vier jaar wordt aangemerkt als een aanwijzing dat de private
instelling of de organisatorische eenheid in het bijzonder bestemd is voor de verpleging
van ter beschikking gestelden.
Artikel 6
In de DBBC-systematiek wordt verblijf onderverdeeld in verschillende soorten. De verblijfssoorten
zijn opgebouwd uit een combinatie van de intensiteit van het verblijf en het niveau
van beveiliging. Er zijn vier beveiligingsniveaus: (zeer) laag, gemiddeld, hoog en
zeer hoog. Onder beveiliging wordt verstaan de materiële en personele beveiliging.
Hierbij gaat het vooral om de organisatorische, personeelsmatige, bouwkundige en elektronische
beveiliging tegen direct gevaar. Dit artikel bepaalt dat de eisen waaraan een instelling
moet voldoen om een aanwijzing te kunnen krijgen als private instelling voor forensische
zorg, de materiële en immateriële voorwaarden zijn zoals weergegeven per beveiligingsniveau
in Bijlage 8 van de Regeling dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg
van de Nederlandse Zorgautoriteit (Stcrt. 2018, 36719). Aan deze eisen dient voortdurend te worden voldaan. Periodiek of naar aanleiding
van bijzondere voorvallen kan worden bezien of de instelling steeds aan de voor haar
geldende eisen voldoet.
Ten aanzien van de private tbs-instellingen met een bijzondere aanwijzing gelden naast
de eisen die gelden voor beveiligingsniveau 4 extra eisen met betrekking tot de beveiliging
en bouwkundige staat. Blijkens het derde lid van dit artikel zijn deze extra eisen
neergelegd in een Programma van eisen. Gezien de risico’s voor de veiligheid als deze
(gedetailleerde) beveiligingseisen openbaar zouden zijn, of zouden kunnen worden ingezien
door personen met oneigenlijke bedoelingen is dit Programma van eisen niet openbaar.
Een zorgaanbieder kan, indien hij een aanwijzing als private instelling voor de verpleging
van ter beschikking gestelden wenst aan te vragen of heeft aangevraagd, een toetsing
van het gebouw door de Minister aanvragen. In dat geval kan vertrouwelijke inzage
worden gegeven in het Programma van eisen. Daarbij kunnen maatregelen worden genomen
om de vertrouwelijkheid te waarborgen, zoals het ondertekenen van een geheimhoudingsverklaring,
het verbieden van dragen van foto- of videocamera en mobiele telefoon bij de inzage.
Het vierde lid bepaalt dat de Minister een fysieke controle bij de instelling kan
verrichten. De controle kan worden uitgevoerd in het kader van de beoordeling of de
instelling waarvoor een aanvraag tot een aanwijzing als private instelling voor forensische
zorg is ingediend voldoet aan de gelden eisen ten aanzien van beveiliging en personele
en materiële toerusting. De controle wordt uitgevoerd door daartoe aangewezen ambtenaren
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De zorgaanbieder is gehouden medewerking
te verlenen aan de controle. Deze mogelijkheid van een controle ter plaatse bestaat
naast de mogelijkheid bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, van het besluit om periodiek
of naar aanleiding van een belangrijk voorval controle op de beveiliging en de bouwkundige
staat uit te voeren.
Artikel 7
De Minister kan de aanwijzing als private instelling voor forensische zorg op de gronden
neergelegd in artikel 3.2 van het besluit opschorten of intrekken. Onderhavig artikel
bevat procedurele regels voor de beslissing tot opschorting. Uitgangspunt voor opschorting
is dat het gaat om een tijdelijke situatie. De opschorting heeft geen punitief karakter.
Hoewel niet verplicht ligt het in de rede dat de Minister de instelling voordat hij
overgaat tot het nemen van een besluit tot opschorting, in gesprek zal gaan met de
betreffende instelling. Indien de Minister (daarna) overgaat tot een opschorting dan
geeft de Minister bij het besluit tot opschorting de periode aan waarvoor de opschorting
geldt. In het geval de reden voor de opschorting gelegen is in het feit dat de instelling
niet voldoet aan de vereisten ten aanzien van beveiliging of personele of materiële
toerusting, of de instelling handelt in strijd met de wet, dan wordt de instelling
in staat gesteld om binnen een door de Minister gestelde termijn maatregelen te treffen.
De termijn kan al naar gelang de aard van de onregelmatigheden en de te treffen maatregelen
worden bepaald. Dit betekent dat in spoedeisende gevallen een korte termijn van bijvoorbeeld
enkele dagen of zelfs uren kan worden gegeven. Maatwerk is dus mogelijk. De te treffen
maatregelen dienen adequaat te zijn, dat wil zeggen dat daarmee de geconstateerde
onregelmatigheden moeten worden weggenomen.
Artikel 8
Dit artikel behelst de procedurele regels voor de beslissing tot intrekking van de
aanwijzing als private instelling voor forensische zorg. Intrekking zal doorgaans
plaatsvinden na opschorting van de aanwijzing. Dat is slechts anders als na beëindiging
van de contractuele afspraken tussen de Minister en de instelling met een aanwijzing
als private instelling voor forensische zorg duidelijk is dat binnen een half jaar
geen nieuwe contractuele afspraken zullen worden gemaakt. In deze gevallen is het
niet nodig dat de instelling de aanwijzing behoudt. De instelling zou anders onnodig
worden geconfronteerd met eisen waaraan de instelling mogelijk niet (meer) kan voldoen.
Artikel 9
De hoofden van de instellingen hebben de wettelijke plicht om aantekeningen te houden
omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van ter beschikking gestelden die
van overheidswege worden verpleegd. Bij het opstellen en vastleggen van deze aantekeningen
dienen zij gebruik te maken van het model zoals weergegeven in bijlage 2.
Artikel 10
De hoofden van private instellingen met een bijzondere aanwijzing als tbs-instelling
en de rijksinstellingen moeten aantekeningen houden van beslissingen tot beperking
van het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam van de ter beschikking gestelde
op grond van de artikelen 24 tot en met 28 en 30 van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden. Dat geldt ook voor de beslissingen tot afzondering of separatie,
genoemd in artikel 34, en voor strafopleggingen genoemd in artikel 49 van die wet.
Bij deze aantekeningen moet gebruik worden gemaakt van het model zoals vastgesteld
in bijlage 3.
Artikel 11
Dit artikel geeft weer dat de bepalingen over het materieel beheer en het privaatrechtelijk
beheer van onroerende zaken van het Rijk in de Regeling beheer onroerende zaken Rijk
2017 van toepassing zijn op de rijksinstellingen.
Artikel 12
Nadat de indicatiestelling heeft plaatsgevonden begint zo spoedig mogelijk het proces
van plaatsing van een justitiabele. De Minister is verantwoordelijk voor de toeleiding
naar een zorgaanbieder die de geïndiceerde zorg en de vereiste beveiliging kan leveren.
Dat gebeurt met een persoonsgerichte aanpak. De te verlenen zorg moet aansluiten bij
de zorgbehoefte en de beveiligingsnoodzaak in de indicatiestelling. Aan de hand van
een set criteria, welke set afhankelijk is van de vorm van de forensische zorg, wordt
een individuele afweging gemaakt bij het selecteren van een zorgaanbieder. De criteria
die bij deze individuele afweging worden betrokken zijn per vorm van forensische zorg
neergelegd in de onderdelen twee tot en met vijf van onderhavig artikel. De selectie,
ook wel ‘matching’ genoemd, vindt plaats aan de hand van de gelijktijdige en integrale
beoordeling van alle voor de betreffende vorm van forensische zorg bepaalde criteria.
In het zesde lid is het algemene uitgangspunt neergelegd dat de forensisch patiënt
zo veel mogelijk wordt geplaatst in de regio waar hij zal re-integreren. De regio
wordt bepaald door de reisafstand met de auto tussen de postcode van het re-integratiegebied
en het postcodegebied van de geselecteerde instelling. Van dit uitgangspunt van plaatsing
in de regio kan worden afgeweken als daar gewichtige redenen voor zijn. Subonderdelen
a tot en met i van het zesde lid betreffen contra-indicaties voor plaatsing bij een
zorgaanbieder in de regio. De omstandigheid dat één of meer van deze contra-indicaties
aan de orde is, kan reden zijn om af te wijken van het uitgangspunt van plaatsing
in de regio. In dat geval wordt de eerst geselecteerde (vestiging van de) instelling
buiten beschouwing gelaten en wordt zo bezien welke instelling het dichtst bij het
re-integratiepostcodegebied ligt.
Artikel 13
Ingevolge artikel 6.1 van het besluit kan de plaatsing bij een zorgaanbieder door
de Minister worden gedaan of namens de Minister of onder diens regie door: de Directie
Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, de directeur van een penitentiaire
inrichting, of door een erkende reclasseringsinstelling. Onderhavig artikel bepaalt
de wijze waarop het besluit bekend wordt gemaakt aan de zorgaanbieder. De betreffende
plaatser stelt het besluit beschikbaar aan de zorgaanbieder in het Informatiesysteem
Forensische Zorg (hierna: het IFZO). Het IFZO ondersteunt het totale proces van forensische
zorg; van het invoeren van een indicatiestelling tot en met plaatsing bij een gecontracteerde
zorginstelling die beschikt over een passend zorgaanbod.
Artikel 14
Dit artikel brengt tot uitdrukking dat de plaatsende instantie of persoon, bedoeld
in artikel 6.1 van het besluit, er voor verantwoordelijk is dat de forensische zorgaanbieder
kan beschikken over de voor de verlening van de forensische zorg noodzakelijke tenuitvoerleggingsgegevens
en gegevens uit het persoonsdossier van de forensisch patiënt. Het gaat hier om relevante
gegevens uit het penitentiair dossier bedoeld in een artikel 36 van de Penitentiaire
maatregel en het inrichtingsdossier bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Penitentiaire
maatregel. De grondslag voor de verstrekking is artikel 51c, tweede lid, onder a,
van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Voorts gaat het om rapporten uit
het persoonsdossier zoals het reclasseringsadvies en de pro Justitiarapportage. Artikel
47, aanhef en onder c, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens vormt
de grondslag voor deze verstrekking.
Artikel 15
De artikelen 12 tot en met 14 die betrekking hebben op de plaatsing van een forensische
patiënt bij een forensische zorgaanbieder zijn van overeenkomstige toepassing bij
de overplaatsing van de forensische patiënt naar een andere forensische zorgaanbieder.
Artikelen 16, 17 en 18
Met deze wijzigingen vinden de Regeling melding bijzondere voorvallen verpleegden,
de Regeling melding ongeoorloofde afwezigheid en de Regeling vervoer van justitiabelen
hun grondslag, naast andere wetgeving, ook in de Wet forensische zorg.
In artikel 3.2, sub b van de Regeling melding ongeoorloofde afwezigheid worden de
artikelen 6.5 tot en met 6.9 in de plaats gesteld van de met de inwerkingtreding van
de Wet forensische zorg vervallen artikelen 13 en 14 van de Beginselenwet verpleging
ter beschikking gestelden.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker