Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 5 juli 2019, nummer 2628872, houdende de regels forensische zorg (Regeling forensische zorg)

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op de artikelen 1.1, tweede lid, 2.7, van de Wet forensische zorg en de artikelen 1.2, 2.5, vijfde lid, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 3.7, en 6.7 van het Besluit forensische zorg;

Besluit:

I

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. begeleiding:

activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

b. beschermd wonen:

wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische problemen of een verstandelijke beperking, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

c. beveiligingsniveau:

het niveau van de beveiliging die is georganiseerd tijdens het verblijf van de forensisch patiënt, dan wel voor de afdeling waar de forensisch patiënt verblijft;

d. de Minister:

de Minister voor Rechtsbescherming;

e. de wet:

de Wet forensische zorg;

f. het besluit:

het Besluit forensische zorg.

Artikel 2

Forensische zorg, bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van de wet, omvat tevens:

  • a. begeleiding, waaronder ambulante begeleiding en dagactiviteiten;

  • b. beschermd wonen;

  • c. behandeling van aanpassingsstoornissen;

  • d. psychoanalyse;

  • e. electroconvulsietherapie.

HOOFDSTUK 2 GEGEVENSVERWERKING

Artikel 3

De beveiliging van de gegevensverwerking die voortvloeit uit de wet voldoet aan NEN-ISO-IEC 27001 en NEN-ISO-IEC 27002 of daaraan gelijkwaardige normen.

Artikel 4
  • 1. De reclasseringsinstelling of zorgaanbieder die beschikt over een pro Justitiarapportage kan deze slechts verstrekken ten behoeve van wetenschappelijk of historisch onderzoek en statistiek nadat daartoe door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie schriftelijk toestemming is verleend.

  • 2. Aan de toestemming, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden worden verbonden.

HOOFDSTUK 3 DE AANWIJZING ALS PRIVATE INSTELLING VOOR FORENSISCHE ZORG

Artikel 5

Voor de aanvraag tot aanwijzing als private instelling voor forensische zorg, bedoeld in 3.2, eerste lid, van de wet wordt het model in bijlage 1 bij deze regeling gebruikt.

Artikel 6
  • 1. Om in aanmerking te komen voor een aanwijzing als private instelling voor forensische zorg, bedoeld in artikel 3.2 van de wet moet de instelling in ieder geval voldoen aan eisen ten aanzien van de beveiliging en de personele en materiële toerusting. Ten aanzien van die eisen worden beveiligingsniveaus onderscheiden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde eisen betreffen de materiële en immateriële voorwaarden in bijlage 8 van de Regeling dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg.

  • 3. Voor een aanwijzing als private instelling die in het bijzonder bestemd is voor de verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet gelden, naast de eisen, bedoeld in het tweede lid die betrekking hebben op beveiligingsniveau 4, nadere eisen ten aanzien van de beveiliging en bouwkundige staat van de instelling. Deze eisen kunnen vertrouwelijk bij de Minister worden ingezien.

  • 4. De Minister kan controle ter plaatse verrichten ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag tot aanwijzing als private instelling voor forensische zorg, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de wet.

Artikel 7
  • 1. De opschorting van een aanwijzing als private instelling voor de verlening van forensische zorg op de gronden genoemd in artikel 3.2, eerste lid, onder b, en tweede lid, van het besluit, bedraagt ten hoogste zes maanden. In uitzonderlijke gevallen kan de opschorting eenmaal worden verlengd met een periode van ten hoogste zes maanden.

  • 2. De Minister stelt de instelling in de gelegenheid binnen een door hem vast te stellen periode adequate maatregelen te treffen alvorens tot opschorting te besluiten op de gronden genoemd in artikel 3.2, eerste lid, onder b, of tweede lid van het besluit.

  • 3. De Minister schort de aanwijzing als private instelling voor forensische zorg op de grond genoemd in artikel 3.2, derde lid, van het besluit op na beëindiging van de contractuele afspraken met de rechtspersoon die de private instelling beheert indien de verwachting is dat binnen zes maanden opnieuw contractuele afspraken met deze rechtspersoon worden gemaakt.

  • 4. Het besluit tot opschorting bevat de redenen voor de opschorting, de gevolgen en de periode waarvoor de opschorting geldt.

  • 5. Het besluit tot opschorting wordt schriftelijk aan de instelling bekend gemaakt.

  • 6. De Minister heft de opschorting op indien de instelling binnen de in het eerste lid bedoelde periode heeft aangetoond dat adequate maatregelen zijn genomen.

  • 7. Het besluit tot opheffing van de opschorting wordt schriftelijk aan de instelling bekend gemaakt.

Artikel 8
  • 1. De Minister kan een aanwijzing als private instelling voor forensische zorg intrekken, indien deze op een van de gronden genoemd in artikel 3.2, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het besluit is opgeschort en de instelling naar zijn oordeel binnen de bij de opschorting aangegeven periode geen of onvoldoende adequate maatregelen heeft getroffen.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt onder opgaaf van redenen schriftelijk bekend gemaakt aan de instelling.

  • 3. De Minister trekt de aanwijzing als private instelling voor forensische zorg, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, of 3.3, eerste lid, van de wet in indien gedurende zes maanden na beëindiging van de contractuele afspraken met de rechtspersoon die de private instelling beheert geen nieuwe contractuele afspraken met deze rechtspersoon zijn gemaakt.

HOOFDSTUK 4 AANTEKENINGEN

Artikel 9

Als model voor de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd, bedoeld in artikel 3.4 van het besluit wordt vastgesteld het formulier in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 10

Als model voor de aantekeningen van de beslissing tot beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, van afzondering of van separatie, bedoeld in artikel 3.5 van het besluit, wordt vastgesteld het formulier in bijlage 3 bij deze regeling.

HOOFDSTUK 5 BEHEER RIJKSINSTELLINGEN

Artikel 11

De Regeling beheer onroerende zaken Rijk 2017 is van toepassing op het beheer van de rijksinstellingen.

HOOFDSTUK 6 PLAATSING EN OVERPLAATSING

Artikel 12
  • 1. De plaatsende instantie of persoon, bedoeld in artikel 6.1 van het besluit, plaatst de forensisch patiënt op basis van de indicatiestelling bedoeld in 5.1, eerste lid, van de wet bij een zorgaanbieder die de geïndiceerde zorg op het vereiste beveiligingsniveau kan verlenen. De plaatsende instantie of persoon, bedoeld in artikel 6.1 van het besluit selecteert de zorgaanbieder aan de hand van de per vorm van forensische zorg vastgestelde criteria.

  • 2. De criteria die worden betrokken bij de keuze voor een zorgaanbieder die ambulante begeleiding biedt dan wel een zorgaanbieder die ambulant behandelt, zijn:

    • a. het geslacht van de forensisch patiënt;

    • b. de zorgaanbieder heeft aangegeven begeleiding te kunnen bieden voor zowel de geïndiceerde dominante zorgvraag als de bijkomende problematiek; en

    • c. de noodzaak tot bemoeizorg.

  • 3. De criteria die worden betrokken bij de keuze voor een zorgaanbieder die verblijfszorg, oftewel verblijf met begeleiding of bescherming, verleent, zijn:

    • a. het geslacht van de forensisch patiënt;

    • b. de leeftijd van de forensisch patiënt;

    • c. de zorgaanbieder heeft aangegeven begeleiding te kunnen bieden voor zowel de geïndiceerde dominante zorgvraag als de bijkomende problematiek;

    • d. de aanwezigheid van zedendelinquentie;

    • e. het geïndiceerde zorg zwaartepakket.

  • 4. De criteria die worden betrokken bij de keuze voor een zorgaanbieder die klinische zorg verleent en de zorgaanbieder die zorg aan een ter beschikking gestelde met voorwaarden verleent, zijn:

    • a. het geslacht van de forensisch patiënt;

    • b. de leeftijd van de forensisch patiënt;

    • c. DB(B)C-hoofdgroep;

    • d. het verstandelijk vermogen van de forensisch patiënt;

    • e. de aanwezigheid van zedendelinquentie;

    • f. de zorgsoort;

    • g. het niveau van verblijfsintensiteit of van het beveiligingsniveau.

  • 5. Bij de keuze voor een zorgaanbieder voor een ter beschikking gestelde met verpleging van overheidswege, is, naast het geslacht van de ter beschikking gestelde, de aanwezigheid van de volgende omstandigheden bij de forensisch patiënt van belang:

    • a. psychiatrische en persoonlijkheidsproblematiek;

    • b. verstandelijke beperking;

    • c. langdurige forensische psychiatrische zorg;

    • d. extreem vlucht- of beheersgevaar;

    • e. een ongewenstverklaring of een inreisverbod opgelegd door of namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

  • 6. De Minister plaatst de justitiabele bij een zorgaanbieder die zich bevindt in de regio waar de forensisch patiënt zal re-integreren, tenzij naar het oordeel van de Minister sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven hiervan af te wijken. Bijzondere omstandigheden die worden aangemerkt als contra-indicatie voor plaatsing van een forensisch patiënt bij een zorgaanbieder binnen de regio van de justitiabele zijn:

    • a. een door het openbaar ministerie opgelegd gebiedsverbod in de regio waar de forensisch patiënt zal re-integreren;

    • b. een criminogeen netwerk van de justitiabele in de regio van de zorgaanbieder;

    • c. de woonplaats van het slachtoffer, de slachtoffers, de nabestaande of nabestaanden in de regio van de zorgaanbieder;

    • d. de maximumcapaciteit van de (vestiging van de) zorgaanbieder voor forensische zorg is bereikt;

    • e. er is een onaanvaardbaar lange wachttijd voor behandeling;

    • f. zwaarwegende (zorg- of behandelinhoudelijke) argumenten, zoals behandelimpasses, incidenten of conflicten;

    • g. de belangen van medepatiënten of personeel komen ernstig in gevaar;

    • h. de mededader is opgenomen in de instelling of in de nabijheid van de vestiging van de zorgaanbieder;

    • i. een relatie of familielid van de forensisch patiënt of diens slachtoffer is werkzaam in de instelling.

Artikel 13

De plaatsende instantie of persoon, bedoeld in artikel 6.1 van het besluit, die het plaatsingsbesluit neemt, informeert de zorgaanbieder die de forensische zorg zal verlenen over het besluit door het beschikbaar te stellen aan de zorgaanbieder in het Informatiesysteem Forensische Zorg.

Artikel 14

De plaatsende instantie of persoon, bedoeld in artikel 6.1 van het besluit, die het plaatsingsbesluit neemt, draagt zorg dat de voor de verlening van de forensische zorg relevante tenuitvoerleggingsgegevens en gegevens uit het persoonsdossier, bedoeld in artikel 1, onder c en d, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, worden verstrekt aan de zorgaanbieder of dat deze door de zorgaanbieder kunnen worden ingezien.

Artikel 15

Artikelen 12 tot en met 14 zijn van overeenkomstige toepassing bij de beslissing tot een overplaatsing of overbrenging, bedoeld in artikel 6.3 van het besluit.

II

Wijzigingen in andere regelingen

Artikel 16

De Regeling melding bijzondere voorvallen verpleegden wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Deze regeling berust mede op artikel 6.11, tweede lid, van de Wet forensische zorg.

Artikel 17

De Regeling melding ongeoorloofde afwezigheid wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.1a

Deze regeling berust mede op artikel 6.11, eerste lid, onder c, en tweede lid, van de Wet forensische zorg.

B

Na artikel 3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1a

Dit hoofdstuk berust mede op artikel 6.11, eerste lid, onder c, en tweede lid van de Wet forensische zorg.

C

In artikel 3.2, onder b, wordt ‘artikel 13, artikel 14’ vervangen door: ‘artikelen 6.5 tot en met 6.9 van de Wet forensische zorg’.

Artikel 18

De Regeling vervoer van justitiabelen wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Deze regeling berust mede op artikel 6.11, eerste lid, onder b, van de Wet forensische zorg.

III

Artikel 19

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling forensische zorg.

Artikel 20

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met het tijdstip dat het Besluit forensische zorg in werking is getreden.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 juli 2019

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

BIJLAGE 1

BIJLAGE 2

BIJLAGE 3

TOELICHTING

ALGEMEEN

In deze ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van verschillende onderwerpen die betrekking hebben op het stelsel van forensische zorg zoals neergelegd in de Wet forensische zorg (hierna: de wet) en het Besluit forensische zorg (hierna: het besluit). Het gaat onder meer om nadere regels met betrekking tot de beveiliging van informatie, gegevensverwerking ten behoeve van wetenschappelijk en historisch onderzoek en statistiek, de aanwijzing als private instelling voor forensische zorg en plaatsing.

De gevolgen van de naleving van deze regeling voor de regeldruk voor de uitvoerende organisaties zijn beperkt. Dat vloeit met name voort uit het feit dat de regeling in grote mate aansluit op de bestaande uitvoeringspraktijk onder het (oude) Interimbesluit forensische zorg. Bij het opstellen van deze regeling is het voorkomen van een verzwaring van de administratieve lasten voor de uitvoerende organisaties een uitgangspunt geweest.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Dit artikel bevat een aantal definities die een aanvulling zijn op de begrippen die al in de wet en in het besluit zijn gedefinieerd. Zo is een definitie opgenomen van het begrip beveiligingsniveau. Voor de betekenis van deze term in deze regeling is aangesloten bij de definitie die wordt gehanteerd in de regeling Regeling dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (Stcrt. 2018, 36719).

Artikel 2

Artikel 1.1, tweede lid van de wet maakt het mogelijk om ook zorg die niet onder de definitie van forensische zorg in de wet valt aan te merken als forensische zorg. Forensische zorg, de geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg die in het kader van een strafrechtelijke titel aan een justitiabele met een psychiatrische aandoening of beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke handicap kan worden opgelegd, is in de wet kort gezegd gedefinieerd als zorg zoals omschreven bij of krachtens artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg (Wlz) of als omschreven bij of krachtens artikel 11 van de Zorgverzekeringwet (Zvw). Na de inwerkingtreding van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang omvat forensische zorg de zorg als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en artikel 1, vierde lid, en artikel 2, eerste lid, van de Wet zorg en dwang. Bepaalde vormen van zorg die thans worden geleverd, zouden zonder nadere regeling niet onder de definitie van forensische zorg vallen. De vormen van zorg die in dit artikel onder c tot en met e zijn vermeld, behoren niet tot een te verzekeren prestatie op grond van de Zvw. Om de zorg wel als zodanig beschikbaar te houden voor de inkoop van forensische zorg, zijn deze vormen van zorg in dit artikel aangemerkt als forensische zorg.

Artikel 3

In dit artikel is geregeld dat de eisen voor beveiliging van gegevens gelijk of gelijkwaardig moeten zijn aan de normen NEN/ISO 27001 en 27002. Dit zijn standaarden voor (systemen voor) informatiebeveiliging. ISO 27001 geeft aan hoe procesmatig met het beveiligen van informatie kan worden omgegaan, met als doel om de vertrouwelijkheid, beschikbaarheid en integriteit van informatie binnen een organisatie zeker te stellen. De NEN 27002 is een standaard die binnen de informatiebeveiliging breed wordt toegepast bij het formuleren en implementeren van beveiligingsmaatregelen.

Artikel 4

Artikel 2.7, onder e, van de wet, bezien in samenhang met artikel 2.5 en 2.6 van het besluit, maakt het onder voorwaarden mogelijk dat reclasseringsinstellingen en zorgaanbieders persoonsgegevens van forensische patiënten verstrekken ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, historisch onderzoek of statistiek. Indien de door de onderzoeker gevraagde gegevens mede de pro Justitiarapportage behelst, dan is de reclasseringsinstelling of zorgaanbieder gehouden eerst schriftelijk toestemming te vragen aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) alvorens de rapportage te verstrekken. Hier bedoelde pro Justitiarapportages bevatten bijzonder gevoelige gegevens. De rapportages hebben immers betrekking op onderzoeken naar de persoonlijkheid van justitiabelen in het kader van strafrechtelijke zaken. Vanwege de gevoeligheid van de gegevens wordt het van belang geacht dat het NIFP beoordeelt of de gegevens geheel of gedeeltelijk voor het betreffende onderzoek kunnen worden verstrekt. Het NIFP kan voorwaarden stellen aan de toestemming tot verstrekking. Bij de beoordeling of toestemming wordt verleend en welke voorwaarden daaraan te verbinden betrekt het NIFP de vraag of voldoende passende waarborgen worden getroffen. Zo dienen er technische en organisatorische maatregelen te worden getroffen om minimale gegevensverwerking te garanderen. Pseudonimiseren van gegevens is een van de mogelijkheden hiervoor. Indien het gebruik van direct identificeerbare gegevens niet noodzakelijk is voor het wetenschappelijk onderzoek, dienen de gegevens gepseudonimiseerd te worden verstrekt.

Artikel 5

De Minister koopt zorg in bij zorgaanbieders op basis van contracten. Voor een contract met een private instelling is een vereiste dat de instelling beschikt over een aanwijzing als private instelling voor forensische zorg. Met het model in bijlage 1 kan de rechtspersoon die zo’n instelling beheert een aanvraag indienen bij de Minister tot aanwijzing als private instelling voor forensische zorg. Bij de aanvraag dienen bescheiden te worden overgelegd op basis waarvan kan worden beoordeeld of wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld aan de beveiliging en de personele en materiële toerusting van de instelling.

Met het model kan de beheerder van de instelling aangeven of hij wenst dat in de aanwijzing wordt bepaald dat de instelling in het bijzonder bestemd is voor de verpleging van ter beschikking gestelden. Voor zo’n bijzondere aanwijzing moet minimaal vijfenzeventig procent van de zorgplaatsen van de instelling of een organisatorische eenheid binnen de instelling bestemd zijn voor de verpleging van ter beschikking gestelden. Het gaat dan om plaatsen die geschikt zijn voor de verpleging van ter beschikking gestelden en die door de zorgaanbieder voor deze doelgroep zijn geoormerkt. Overigens geldt voor tbs-instellingen die op het moment van inwerkintreding van de Wfz op 1 januari 2019 beschikten over een aanwijzing voor de verpleging van ter beschikking gestelden dat die aanwijzing sinds het moment van inwerkingtreding van de wet van rechtswege voor een periode van vier jaar wordt aangemerkt als een aanwijzing dat de private instelling of de organisatorische eenheid in het bijzonder bestemd is voor de verpleging van ter beschikking gestelden.

Artikel 6

In de DBBC-systematiek wordt verblijf onderverdeeld in verschillende soorten. De verblijfssoorten zijn opgebouwd uit een combinatie van de intensiteit van het verblijf en het niveau van beveiliging. Er zijn vier beveiligingsniveaus: (zeer) laag, gemiddeld, hoog en zeer hoog. Onder beveiliging wordt verstaan de materiële en personele beveiliging. Hierbij gaat het vooral om de organisatorische, personeelsmatige, bouwkundige en elektronische beveiliging tegen direct gevaar. Dit artikel bepaalt dat de eisen waaraan een instelling moet voldoen om een aanwijzing te kunnen krijgen als private instelling voor forensische zorg, de materiële en immateriële voorwaarden zijn zoals weergegeven per beveiligingsniveau in Bijlage 8 van de Regeling dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (Stcrt. 2018, 36719). Aan deze eisen dient voortdurend te worden voldaan. Periodiek of naar aanleiding van bijzondere voorvallen kan worden bezien of de instelling steeds aan de voor haar geldende eisen voldoet.

Ten aanzien van de private tbs-instellingen met een bijzondere aanwijzing gelden naast de eisen die gelden voor beveiligingsniveau 4 extra eisen met betrekking tot de beveiliging en bouwkundige staat. Blijkens het derde lid van dit artikel zijn deze extra eisen neergelegd in een Programma van eisen. Gezien de risico’s voor de veiligheid als deze (gedetailleerde) beveiligingseisen openbaar zouden zijn, of zouden kunnen worden ingezien door personen met oneigenlijke bedoelingen is dit Programma van eisen niet openbaar. Een zorgaanbieder kan, indien hij een aanwijzing als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden wenst aan te vragen of heeft aangevraagd, een toetsing van het gebouw door de Minister aanvragen. In dat geval kan vertrouwelijke inzage worden gegeven in het Programma van eisen. Daarbij kunnen maatregelen worden genomen om de vertrouwelijkheid te waarborgen, zoals het ondertekenen van een geheimhoudingsverklaring, het verbieden van dragen van foto- of videocamera en mobiele telefoon bij de inzage.

Het vierde lid bepaalt dat de Minister een fysieke controle bij de instelling kan verrichten. De controle kan worden uitgevoerd in het kader van de beoordeling of de instelling waarvoor een aanvraag tot een aanwijzing als private instelling voor forensische zorg is ingediend voldoet aan de gelden eisen ten aanzien van beveiliging en personele en materiële toerusting. De controle wordt uitgevoerd door daartoe aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De zorgaanbieder is gehouden medewerking te verlenen aan de controle. Deze mogelijkheid van een controle ter plaatse bestaat naast de mogelijkheid bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, van het besluit om periodiek of naar aanleiding van een belangrijk voorval controle op de beveiliging en de bouwkundige staat uit te voeren.

Artikel 7

De Minister kan de aanwijzing als private instelling voor forensische zorg op de gronden neergelegd in artikel 3.2 van het besluit opschorten of intrekken. Onderhavig artikel bevat procedurele regels voor de beslissing tot opschorting. Uitgangspunt voor opschorting is dat het gaat om een tijdelijke situatie. De opschorting heeft geen punitief karakter. Hoewel niet verplicht ligt het in de rede dat de Minister de instelling voordat hij overgaat tot het nemen van een besluit tot opschorting, in gesprek zal gaan met de betreffende instelling. Indien de Minister (daarna) overgaat tot een opschorting dan geeft de Minister bij het besluit tot opschorting de periode aan waarvoor de opschorting geldt. In het geval de reden voor de opschorting gelegen is in het feit dat de instelling niet voldoet aan de vereisten ten aanzien van beveiliging of personele of materiële toerusting, of de instelling handelt in strijd met de wet, dan wordt de instelling in staat gesteld om binnen een door de Minister gestelde termijn maatregelen te treffen. De termijn kan al naar gelang de aard van de onregelmatigheden en de te treffen maatregelen worden bepaald. Dit betekent dat in spoedeisende gevallen een korte termijn van bijvoorbeeld enkele dagen of zelfs uren kan worden gegeven. Maatwerk is dus mogelijk. De te treffen maatregelen dienen adequaat te zijn, dat wil zeggen dat daarmee de geconstateerde onregelmatigheden moeten worden weggenomen.

Artikel 8

Dit artikel behelst de procedurele regels voor de beslissing tot intrekking van de aanwijzing als private instelling voor forensische zorg. Intrekking zal doorgaans plaatsvinden na opschorting van de aanwijzing. Dat is slechts anders als na beëindiging van de contractuele afspraken tussen de Minister en de instelling met een aanwijzing als private instelling voor forensische zorg duidelijk is dat binnen een half jaar geen nieuwe contractuele afspraken zullen worden gemaakt. In deze gevallen is het niet nodig dat de instelling de aanwijzing behoudt. De instelling zou anders onnodig worden geconfronteerd met eisen waaraan de instelling mogelijk niet (meer) kan voldoen.

Artikel 9

De hoofden van de instellingen hebben de wettelijke plicht om aantekeningen te houden omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van ter beschikking gestelden die van overheidswege worden verpleegd. Bij het opstellen en vastleggen van deze aantekeningen dienen zij gebruik te maken van het model zoals weergegeven in bijlage 2.

Artikel 10

De hoofden van private instellingen met een bijzondere aanwijzing als tbs-instelling en de rijksinstellingen moeten aantekeningen houden van beslissingen tot beperking van het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam van de ter beschikking gestelde op grond van de artikelen 24 tot en met 28 en 30 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. Dat geldt ook voor de beslissingen tot afzondering of separatie, genoemd in artikel 34, en voor strafopleggingen genoemd in artikel 49 van die wet. Bij deze aantekeningen moet gebruik worden gemaakt van het model zoals vastgesteld in bijlage 3.

Artikel 11

Dit artikel geeft weer dat de bepalingen over het materieel beheer en het privaatrechtelijk beheer van onroerende zaken van het Rijk in de Regeling beheer onroerende zaken Rijk 2017 van toepassing zijn op de rijksinstellingen.

Artikel 12

Nadat de indicatiestelling heeft plaatsgevonden begint zo spoedig mogelijk het proces van plaatsing van een justitiabele. De Minister is verantwoordelijk voor de toeleiding naar een zorgaanbieder die de geïndiceerde zorg en de vereiste beveiliging kan leveren. Dat gebeurt met een persoonsgerichte aanpak. De te verlenen zorg moet aansluiten bij de zorgbehoefte en de beveiligingsnoodzaak in de indicatiestelling. Aan de hand van een set criteria, welke set afhankelijk is van de vorm van de forensische zorg, wordt een individuele afweging gemaakt bij het selecteren van een zorgaanbieder. De criteria die bij deze individuele afweging worden betrokken zijn per vorm van forensische zorg neergelegd in de onderdelen twee tot en met vijf van onderhavig artikel. De selectie, ook wel ‘matching’ genoemd, vindt plaats aan de hand van de gelijktijdige en integrale beoordeling van alle voor de betreffende vorm van forensische zorg bepaalde criteria.

In het zesde lid is het algemene uitgangspunt neergelegd dat de forensisch patiënt zo veel mogelijk wordt geplaatst in de regio waar hij zal re-integreren. De regio wordt bepaald door de reisafstand met de auto tussen de postcode van het re-integratiegebied en het postcodegebied van de geselecteerde instelling. Van dit uitgangspunt van plaatsing in de regio kan worden afgeweken als daar gewichtige redenen voor zijn. Subonderdelen a tot en met i van het zesde lid betreffen contra-indicaties voor plaatsing bij een zorgaanbieder in de regio. De omstandigheid dat één of meer van deze contra-indicaties aan de orde is, kan reden zijn om af te wijken van het uitgangspunt van plaatsing in de regio. In dat geval wordt de eerst geselecteerde (vestiging van de) instelling buiten beschouwing gelaten en wordt zo bezien welke instelling het dichtst bij het re-integratiepostcodegebied ligt.

Artikel 13

Ingevolge artikel 6.1 van het besluit kan de plaatsing bij een zorgaanbieder door de Minister worden gedaan of namens de Minister of onder diens regie door: de Directie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, de directeur van een penitentiaire inrichting, of door een erkende reclasseringsinstelling. Onderhavig artikel bepaalt de wijze waarop het besluit bekend wordt gemaakt aan de zorgaanbieder. De betreffende plaatser stelt het besluit beschikbaar aan de zorgaanbieder in het Informatiesysteem Forensische Zorg (hierna: het IFZO). Het IFZO ondersteunt het totale proces van forensische zorg; van het invoeren van een indicatiestelling tot en met plaatsing bij een gecontracteerde zorginstelling die beschikt over een passend zorgaanbod.

Artikel 14

Dit artikel brengt tot uitdrukking dat de plaatsende instantie of persoon, bedoeld in artikel 6.1 van het besluit, er voor verantwoordelijk is dat de forensische zorgaanbieder kan beschikken over de voor de verlening van de forensische zorg noodzakelijke tenuitvoerleggingsgegevens en gegevens uit het persoonsdossier van de forensisch patiënt. Het gaat hier om relevante gegevens uit het penitentiair dossier bedoeld in een artikel 36 van de Penitentiaire maatregel en het inrichtingsdossier bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel. De grondslag voor de verstrekking is artikel 51c, tweede lid, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Voorts gaat het om rapporten uit het persoonsdossier zoals het reclasseringsadvies en de pro Justitiarapportage. Artikel 47, aanhef en onder c, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens vormt de grondslag voor deze verstrekking.

Artikel 15

De artikelen 12 tot en met 14 die betrekking hebben op de plaatsing van een forensische patiënt bij een forensische zorgaanbieder zijn van overeenkomstige toepassing bij de overplaatsing van de forensische patiënt naar een andere forensische zorgaanbieder.

Artikelen 16, 17 en 18

Met deze wijzigingen vinden de Regeling melding bijzondere voorvallen verpleegden, de Regeling melding ongeoorloofde afwezigheid en de Regeling vervoer van justitiabelen hun grondslag, naast andere wetgeving, ook in de Wet forensische zorg.

In artikel 3.2, sub b van de Regeling melding ongeoorloofde afwezigheid worden de artikelen 6.5 tot en met 6.9 in de plaats gesteld van de met de inwerkingtreding van de Wet forensische zorg vervallen artikelen 13 en 14 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven