Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 25 juni 2019, nr. 2629324, tot wijziging van de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar (verduidelijking reikwijdte domein II)

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 17, derde lid, van de Wet op de economische delicten;

Besluit:

ARTIKEL I

In de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar wordt domein II (Milieu, welzijn en infrastructuur) als volgt gewijzigd:

a. De onderdelen 1 tot en met 21 worden vervangen door:

1. Algemene wet inzake rijksbelastingen;

2. Herziene Rijnvaartakte;

3. Meetbrievenwet 1981;

4. Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart;

5. Schepenwet;

6. Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967;

7. Vaarplichtwet;

8. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;

9. Artikelen 30 en 34 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;

10. Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

11. Wet behoud scheepsruimte 1939;

12. Wet op de dierproeven;

13. Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;

14. Wet openbare manifestaties;

b. Onderdeel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel wordt vernummerd tot 15.

2. De eerste zin komt te luiden: De in de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten genoemde wettelijke voorschriften, wetten en EU-verordeningen.

c. De onderdelen 23 tot en met 26 worden vernummerd tot 16 tot en met 19.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 juni 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

Sinds 19 september 2018 wordt de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) en van een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder 2° en 3°, van de Wet op de economische delicten (WED) afgebakend door middel van een verwijzing naar de strafbare feiten die behoren tot een domein zoals opgenomen in de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar. Een domein is de aanduiding van een thematische selectie van strafbare feiten. Een bepaling in een aanwijzing van opsporingsbevoegdheid luidt bijvoorbeeld: ‘De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein II, Milieu, welzijn en infrastructuur, zoals opgenomen in de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.’

Tot de inwerkingtreding van de Regeling domeinlijsten waren die lijsten nog opgenomen in de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar. De lijst van domein II in paragraaf 7.4 verwees toen op de volgende wijze naar de WED: ‘De in de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten genoemde wetten en krachtens deze wetten geldende regelgeving.’ Die verwijzing beoogde om de boa in domein II niet alleen bevoegd te maken tot het opsporen van de in de artikelen 1 en 1a WED opgesomde economische delicten (zoals artikel 3a van de Visserijwet 1963), maar ook tot het opsporen van eventuele ándere strafbare feiten in de daar genoemde wetten (zoals de overtreding van artikel 55, eerste lid, van de Visserijwet 1963, een niet-economisch delict).

De wijze waarop de beleidsregels verwezen naar de WED is aanvankelijk ongewijzigd overgenomen in de bijlage bij de Regeling domeinlijsten, maar sinds de inwerkingtreding van de eerste wijziging van de bijlage op 1 januari 2019 luidt die verwijzing: ‘De in de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten (WED) genoemde wettelijke voorschriften.’ Die nieuwe formulering, bedoeld als tekstuele vereenvoudiging en niet als inhoudelijke wijziging, suggereert ten onrechte dat alleen de in de artikelen 1 en 1a WED opgesomde economische delicten binnen de reikwijdte van domein II vallen. De onderhavige wijzigingsregeling (zie artikel I, onderdeel b, onder 2) neemt die suggestie weg, door niet alleen te verwijzen naar de in de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten genoemde wettelijke voorschriften, maar ook naar de in die artikelen genoemde wetten. Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om in de formulering ook expliciet te verwijzen naar de in de artikelen 1 en 1a WED genoemde EU-verordeningen.

In de nieuwe formulering ontbreekt de tot 1 januari 2019 gebruikte toevoeging ‘en krachtens deze wetten geldende regelgeving’. Die toevoeging ontbreekt namelijk ook elders bij de in de domeinlijsten genoemde wetten. Telkens als een domeinlijst een wet of wettelijk voorschrift noemt, omvat die vermelding ook de eventuele krachtens die wet of dat voorschrift gestelde overtredingen. Bij de artikelen 1 en 1a WED blijkt dat overigens ook uit de aanhef van de daarin opgenomen opsommingen: ‘Economische delicten zijn: (...) overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens: (...)’.

Ongewijzigd blijft overigens wat voor elke boa geldt, namelijk dat een boa zich dient te beperken tot het opsporen van de feiten die vallen binnen zijn functie en taakomschrijving. Die beperking volgt expliciet uit de aanhef van de zes domeinlijsten, en overigens ook uit artikel 25, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Diverse in de lijst van domein II genoemde wetten en lagere regelingen vallen al binnen de reikwijdte van dat domein door de nieuwe formulering van de verwijzing naar de artikelen 1 en 1a WED. Daarom schrapt artikel I, onderdeel a, van deze wijzigingsregeling de volgende wetten en lagere regelingen uit die lijst:

  • artikel 19 Besluit luchtverkeer (gebaseerd op de Wet luchtvaart, die wordt genoemd in artikel 1 WED);

  • Erfgoedwet (wordt genoemd in artikel 1 WED);

  • Bijlage 4 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (gebaseerd op de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, die wordt genoemd in artikel 1 WED);

  • Scheepvaartverkeerswet (incl. Rijnvaartpolitiereglement 1995 en Binnenvaartpolitiereglement) (de Scheepvaartverkeerswet wordt genoemd in artikel 1 WED);

  • Waterwet (wordt genoemd in artikel 1a WED);

  • Wet dieren (wordt genoemd in de artikelen 1 en 1a WED);

  • Wet publieke gezondheid (wordt genoemd in artikel 1a WED).

De resterende onderdelen van de lijst zijn opnieuw genummerd.

Volgens aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving moet een ministeriële regeling in werking treden op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en moet de termijn tussen de publicatiedatum van de regeling en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden zijn. Uitzondering op die vaste verandermomenten of die minimuminvoeringstermijn is onder meer mogelijk voor zover het spoed- of reparatieregelgeving betreft. Die situatie is hier aan de orde, vandaar de keuze voor inwerkingtreding op de dag na de publicatiedatum.

Om onduidelijkheid te voorkomen over de reikwijdte van de opsporingsbevoegdheid van domein-II-boa’s in de periode tussen 1 januari 2019 en de datum waarop deze regeling in werking treedt, wordt aan deze regeling terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2019.

’s-Gravenhage, 25 juni 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven