Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 juni 2019, nr. WJZ / 19141038, houdende wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met de subsidiëring van innovatieprestatiecontracten ten behoeve van een duurzame visserij

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 15, 16, 17, 19, 25 en 44, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:

Hoofdstuk 2. Agro, natuur en visserij.

B

Aan hoofdstuk 2 wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 2.11. Innovatieprestatiecontracten ten behoeve van een duurzame visserij

Artikel 2.11.1. Begripsbepaling

In deze titel wordt verstaan onder:

visserijactiviteit:

het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten;

visserijonderneming:

onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten.

Artikel 2.11.2. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Artikel 3.5.17, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op IPC-projecten die gericht zijn op:

    • a. vangstmethoden of vistuigen om selectiever te vissen;

    • b. vangstmethoden of vistuigen die minder bodemberoering tot gevolg hebben dan de huidige in de visserij gebruikte methoden of tuigen;

    • c. vermindering van de negatieve invloed op klimaat of milieu door visserijactiviteiten; of

    • d. andere vangstmethoden of kweekmethoden, die bijdragen aan een duurzame visserij.

  • 2. Een IPC-verband ten behoeve van een duurzame visserij bestaat, naast de IPC-penvoerder, uit ten minste twee en ten hoogste twintig niet met een andere IPC-deelnemer of de IPC-penvoerder in een groep verbonden MKB-ondernemers, van wie ten minste de helft een visserijonderneming in stand houdt.

  • 3. De artikelen 3.1.1, 3.5.1, 3.5.2, eerste, tweede en vierde lid, 3.5.17, eerste lid, 3.5.18, aanhef en onderdeel a, 3.5.19, 3.5.20, 3.5.21, 3.5.22, aanhef en onderdelen a, b, d en e, 3.5.24, 3.5.25, eerste en tweede lid, en 3.5.26 zijn van overeenkomstige toepassing op deze titel.

Artikel 2.11.3. Hoogte subsidie

De subsidie voor activiteiten van een IPC-deelnemer voor de uitvoering van zijn innovatieplan bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten van de IPC-deelnemer tot een maximum van € 20.000.

Artikel 2.11.4. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening, indien:

  • a. er geen sprake is van daadwerkelijke samenwerking binnen het IPC-project; of

  • b. een IPC-deelnemer binnen het IPC-project waaraan hij deelneemt meer dan 70 procent van het totaal van de voor alle IPC-deelnemers in aanmerking komende subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt.

Artikel 2.11.5. Subsidievaststelling

De subsidie, bedoeld in artikel 2.11.2, eerste lid, wordt ambtshalve vastgesteld.

Artikel 2.11.6. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel in artikel 1, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2019 wordt na de rij met titel 2.10 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.11: Innovatieprestatiecontracten ten behoeve van een duurzame visserij

2.11.2, eerste lid

   

02-09-2019 t/m 15-10-2019

€ 1.100.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 25 juni 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Met onderhavige regeling wordt een subsidiemodule ingevoegd in de Regeling nationale EZ-subsidies (hierna: regeling) voor het subsidiëren van innovatieprestatiecontracten ten behoeve van een duurzame visserij.

2. Aanleiding en doel

De visserij staat voor een aantal grote uitdagingen en innovatie kan bijdragen om deze uitdagingen te hanteren. Innovatie moet gezien worden in het bredere beleid dat zich richt op de verduurzaming van de visserij. In het regeerakkoord is € 15 miljoen ter cofinanciering beschikbaar gesteld voor innovatie in de visserij. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister) heeft hierover in februari 2019 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd.1

Doel van de nationale innovatiemiddelen voor visserij is innovaties te stimuleren om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige visserijsector. De visserijsector, non-gouvernementele organisaties en onderzoekers zijn geconsulteerd over de inzet van de nationale middelen voor visserij, waarbij van de zijde van de visserij behoefte bleek aan een subsidie-instrument waarbinnen een branche- of producentenorganisatie een aanvraag zou kunnen indienen namens meerdere ondernemers. Titel 3.5 van de regeling, onderdeel van hoofdstuk 3 inzake innovatie en ondernemerschap, bevat hiertoe een geschikt subsidie-instrument: de innovatieprestatiecontracten. Dit instrument wordt met deze regeling – met enige aanpassingen – ook toegepast op de innovatie in de visserijsector.

3. Opzet van de subsidiemodule

3.1. Algemeen

Innovatieprestatiecontracten zijn een basisinstrument waarmee MKB-bedrijven met behulp van een penvoerder samenwerken aan meerjarige innovatieplannen. Samenwerking en kennisoverdracht spelen hierbij een belangrijke rol. De paragrafen 3.5.1 en 3.5.4 van de regeling bevatten de algemene kaders voor de innovatiecontracten. In het licht van de bijzondere kenmerken van de visserijsector, die op onderdelen nopen tot een andere invulling van het subsidie-instrument van de innovatieprestatiecontracten, is er voor gekozen om een aparte subsidiemodule op te stellen voor de subsidiëring van activiteiten in het kader van innovatieprestatiecontracten in de visserijsector. Deze module wordt toegevoegd aan hoofdstuk 2 van de regeling inzake agro en natuur, aangezien visserij het beste in dit hoofdstuk past. Uit het oogpunt van eenduidigheid is er wel voor gekozen om een groot deel van de bepalingen uit de paragrafen 3.5.1 en 3.5.4 van de regeling van overeenkomstige toepassing te verklaren op deze subsidiemodule (artikel 2.11.2, eerste lid). Dit zal hierna nader worden toegelicht.

3.2 Subsidiabele activiteiten

Uit artikel 3.5.17 volgt dat de minister subsidie kan verlenen voor de uitvoering van een IPC-project, dat bestaat uit activiteiten ter uitvoering van een overkoepelend plan en daarmee samenhangende innovatieplannen (zie de definitie van IPC-project in artikel 3.5.1). Ingevolge artikel 2.11.2, eerste lid, dienen deze activiteiten inhoudelijk gezien gericht te zijn op een viertal doelen die tezamen te vatten zijn onder de noemer van een duurzame visserij. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de te subsidiëren IPC-projecten ook betrekking kunnen hebben op de vangst of kweek van mosselen of oesters en op de aquacultuur, mits wordt bijgedragen aan één van de vier geformuleerde doelen.

Elke deelnemer heeft een eigen innovatieplan dat wordt uitgevoerd gedurende de twee jaar die het innovatietraject maximaal duurt (artikel 3.5.21). De activiteiten dienen plaats te vinden in het kader van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening2 (zie onder meer de definitie van innovatieplan in artikel 3.5.1).

Daarnaast omvat het IPC-project ook de uitvoering van het overkoepelende plan van de penvoerder. Dat plan beschrijft alle activiteiten die de penvoerder tijdens het IPC-project ten behoeve van de deelnemers onderneemt. Het gaat daarbij om begeleiding van de uitvoering van de innovatieplannen van de deelnemers, het stimuleren van collectieve activiteiten en de administratieve afhandeling van de subsidie.

Binnen het IPC-project dient voorts sprake te zijn van daadwerkelijke samenwerking. Dit begrip is gedefinieerd in artikel 1.1 van de regeling, waarbij wordt verwezen naar punt 90 van artikel 1 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Volgens die definitie is sprake van daadwerkelijke samenwerking als sprake is van samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden volgens deze definitie niet als vormen van samenwerking beschouwd.

3.3 Begunstigden

Subsidie kan ingevolge artikel 3.5.17, eerste lid, worden verleend aan een IPC-penvoerder voor de uitvoering van zijn activiteiten die zijn beschreven in het overkoepelende plan en aan een IPC-deelnemer voor de uitvoering van zijn innovatieplan. De IPC-deelnemers kunnen zowel eigen activiteiten uitvoeren als collectieve activiteiten met andere IPC-deelnemers. Op grond van artikel 2.11.2, tweede lid, van de regeling dienen in een IPC-project ten minste twee en ten hoogste twintig MKB-ondernemers samen te werken. Dit is anders dan is geregeld in titel 3.5 van de regeling, op grond waarvan een IPC-verband uit ten minste tien MKB-ondernemers dient te bestaan. Hiervoor is gekozen om ook kleinere innovatieprojecten in de visserijsector te kunnen subsidiëren.

De IPC-penvoerder vormt een belangrijke schakel. Hij ondersteunt en verbindt de afzonderlijke deelnemers en organiseert de collectieve activiteiten. De penvoerder is een rechtspersoon die zich op structurele en niet commerciële basis bezig houdt met het stimuleren van de economische activiteiten van bedrijven (artikel 3.5.2, tweede lid). Een brancheorganisatie is hier een goed voorbeeld van.

Zoals gesteld in de hiervoor genoemde brief over de invulling van het innovatieprogramma visserij, staat de visser in de aanpak centraal: de beschikbare middelen dragen bij aan een innovatieve visserij, die duurzaam is en waar vissers een goede boterham kunnen verdienen. In het licht hiervan bepaalt artikel 2.11.2, tweede lid, dat het IPC-verband voor ten minste de helft dient te bestaan uit visserijondernemingen. Zo is verzekerd dat vissers deelnemen aan de te subsidiëren IPC-projecten en dat zij meedelen in de opbrengsten van deze projecten.

3.4 Hoogte subsidie en subsidiabele kosten

De IPC-penvoerder wordt gesubsidieerd met een vast bedrag (artikel 3.5.18, aanhef en onderdeel a). Voor de IPC-deelnemers bedraagt de subsidie 50 procent van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 20.000,– (artikel 2.11.3). Dit percentage is hoger dan het percentage dat is opgenomen in paragraaf 3.5.4 van de regeling en wordt gerechtvaardigd door het feit dat in onderhavige module – anders dan in paragraaf 3.5.4 – de eis wordt gesteld dat tussen de IPC-deelnemers sprake moet zijn van daadwerkelijke samenwerking (artikelen 2.11.4). De subsidiabele kosten zijn opgenomen in artikel 3.5.19; deze vinden hun oorsprong in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

3.5 Overige elementen

De volgende bepalingen uit titel 3.5 van de regeling inzake innovatieprestatiecontracten zijn van overeenkomstige toepassing op onderhavige subsidiemodule: de verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op volgorde van binnenkomst van de aanvragen (artikel 3.5.20); een deel van de afwijzingsgronden is van toepassing (artikel 3.5.22, onderdelen a, b, d en e) en voorschriften inzake voorschotten en rapportages (artikel 3.5.24) en informatieverplichtingen (artikel 3.5.25) zijn van toepassing.

Ingevolge artikel 2.11.3 van de regeling bedraagt de subsidie voor IPC-deelnemers ten hoogste € 20.000,–. Dit brengt met zich mee dat er geen tussentijdse rapportageverplichting bestaat (artikel 39, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies; hierna: besluit), ambtshalve het gehele subsidiebedrag als voorschot wordt uitgekeerd (artikel 47, eerste en derde lid, van het besluit) en de subsidie ambtshalve zal worden vastgesteld en er derhalve geen verzoek tot subsidievaststelling behoeft te worden ingediend (artikel 50, negende lid, van het besluit). Voor de IPC-penvoerder bedraagt de subsidie € 3.000,– per IPC-deelnemer. Ook voor de IPC-penvoerder is bepaald, ook als hij een subsidie ontvangt van meer dan € 25.000,–, dat er geen tussentijdse rapportageverplichting bestaat (artikel 3.5.24, tweede lid), ambtshalve het gehele subsidiebedrag als voorschot wordt uitgekeerd (artikel 3.5.24, eerste lid) en de subsidie ambtshalve zal worden vastgesteld (artikel 2.11.5).

Artikel 3.5.1 bevat definities van begrippen die worden gebruikt in titel 3.5 van de regeling met betrekking tot innovatieprestatiecontracten en is van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 2.11.2, derde lid. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat enkele van deze definities betrekking hebben op begrippen die niet worden gebruikt in de artikelen uit paragraaf 3.5.4 die ook van overeenkomstige toepassing zijn verklaard; die definities hebben dan ook geen betekenis voor de toepassing van onderhavige module.

4. Staatssteun

De subsidies die worden verstrekt aan de IPC-penvoerder bevatten staatssteun en worden gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.3 De subsidies aan de IPC-deelnemers vallen binnen het kader van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

5. Berekening administratieve lasten

Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor onderhavige subsidiemodule bedragen in totaal € 36.480,– voor de subsidieperiode. Dit is 3,3 procent van het subsidiebudget van € 1.100.000. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 16 aanvragen worden ingediend en op de uitvoering van de volgende activiteiten: kennisname van de regeling en aanvraagprocedure, het invullen van het aanvraagformulier en het opstellen van de innovatieplannen door de IPC-deelnemers en het overkoepelende plan door de IPC-penvoerder. Zoals beschreven in paragraaf 3.5 van deze toelichting zijn aan deze subsidie geen tussentijdse rapportageverplichtingen verbonden en wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Daaruit vloeien derhalve ook geen administratieve lasten voort.

6. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

7. Inwerkingtreding

Onderhavige regeling treedt in werking op 1 juli 2019, overeenkomstig het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. In afwijking van het beleid inzake de invoeringstermijn is de termijn tussen de publicatie en inwerkingtreding van de regeling korter dan twee maanden. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de termijn tussen de inwerkingtreding en de openstelling van deze module op 2 september 2019 de potentiële aanvragers voldoende tijd geeft om zich voor te bereiden. Een latere openstelling zou een ongewenst nadeel voor de aanvragers opleveren, hetgeen hiermee wordt voorkomen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 32 201, nr. 94.

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L187).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).

Naar boven