ARTIKEL I
De Regeling wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel b, wordt ‘de minister van Veiligheid en Justitie’ vervangen
door ‘de minister van Justitie en Veiligheid’.
B
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Na ‘een omschrijving van (...) fabricaat,’ wordt ‘het land of de plaats van vervaardiging,’
ingevoegd.
b. ‘Nummer’ wordt vervangen door ‘serienummer’.
2. In het vierde lid wordt na ‘een omschrijving van (...) fabricaat,’ wordt ‘het land
of de plaats van vervaardiging,’ ingevoegd.
3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Na ‘een omschrijving van (...) fabricaat,’ wordt ‘het land of de plaats van vervaardiging,’
ingevoegd.
b. ‘Nummer’ wordt vervangen door ‘serienummer’.
4. In het zesde lid wordt na ‘een omschrijving van (...) fabricaat,’ wordt ‘het land
of de plaats van vervaardiging,’ ingevoegd.
5. Het zevende lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Na ‘een omschrijving van (...) fabricaat,’ wordt ‘het land of de plaats van vervaardiging,’
ingevoegd.
b. ‘Nummer’ wordt vervangen door ‘serienummer’.
6. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Na ‘een omschrijving van (...) fabricaat,’ wordt ‘het land of de plaats van vervaardiging,’
ingevoegd.
b. ‘Nummer’ wordt vervangen door ‘serienummer’.
7. Het negende lid komt te luiden:
De erkenninghouder of de in het bewijs van erkenning genoemde beheerder maakt via
de elektronische weg onverwijld, doch in elk geval binnen een maand, melding bij de
korpschef van de in het tweede lid, onder a tot en met d, genoemde registraties. Voor
de zevende dag van elke kalendermaand verstrekt hij aan de korpschef de door hem in
die periode ingenomen verloven tot verkrijging. Op verzoek van de korpschef overlegt
hij tevens maandelijks via de elektronische weg een elektronisch afschrift van het
desbetreffende gedeelte van de in het tweede lid onder e genoemde registratie.
8. Na het tiende lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
11. De erkenninghouder of de in het bewijs van erkenning genoemde beheerder levert bij
beëindiging van zijn activiteiten het in eerste lid genoemde register in bij de korpschef.
-
12. Tenminste eenmaal per jaar wordt door de korpschef de werkelijke voorraad opgenomen
en gecontroleerd aan de hand van registratie die overeenkomstig dit artikel aan korpschef
is verstrekt.
C
In artikel 17a, tweede lid, onderdeel a wordt ‘schietvereniging’ vervangen door ‘schietbaan’.
D
Artikel 18, derde lid, komt te luiden:
-
3. De vrijstellingen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, gelden voor de volgende
categorieën vuurwapens, mits van het voorhanden hebben van deze wapens melding is
gedaan bij de korpschef:
-
i. Vuurwapens die op of na 8 april 2016 voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt
uitsluitend indien uit een certificaat afgegeven door de in artikel 43 van de wet
genoemde bevoegde autoriteit voor de controle blijkt dat het betreffende vuurwapen
voor gebruik als zodanig ongeschikt is gemaakt op de wijze, beschreven in Bijlage
I ‘Technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens’ bij de Uitvoeringsverordening
(EU) 2018/337 van de Commissie van 5 maart 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening
(EU) 2015/2403 tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen
en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar
zijn (PbEU 2018, L 65/1)
-
ii. Vuurwapens die vóór 8 april 2016 voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt
volgens deze bepaling zoals deze luidde vóór 8 april 2016, tenzij de vuurwapens naar
een andere lidstaat worden overgebracht of op de markt zijn gebracht, zoals bedoeld
in artikel 1, tweede lid, van de voornoemde verordening.
E
Het opschrift van paragraaf 15 komt te luiden:
15. Vrijstellingen sportschutters, jagers en personen die historische gebeurtenissen
nabootsen voor buitenlandse activiteiten.
F
In artikel 41, derde lid onder b wordt ‘de in het tweede lid bedoelde uitnodiging’
vervangen door: ‘de onder onderdeel a bedoelde uitnodiging’.
G
Na artikel 42 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 42a
-
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, en 22, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend aan personen die een ontheffing op grond van artikel
4 van de wet of verlof op grond van artikel 28 van de wet hebben ten behoeve van het
nabootsen van historische gebeurtenissen.
-
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts voor personen die deelnemen
aan het nabootsen van historische gebeurtenissen die:
-
a. blijkens een schriftelijke uitnodiging of verklaring van een re-enactment- of soortgelijke
vereniging in het buitenland als deelnemer deel gaan nemen aan activiteiten bij het
naspelen van historische gebeurtenissen in het land van bestemming, en
-
b. de meegevoerde vuurwapens en patronen in Nederland krachtens een verlof voorhanden
mogen hebben.
H
In paragraaf 16. Sportschutters en jagers wordt onder vernummering van artikel 43a
naar artikel 43b een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 43a
-
1. Als erkende schietsportdisciplines in de zin van artikel 7, vierde lid, van het Besluit
wapens en munitie worden aanwezen:
-
a. Statische disciplines Groot Kaliber Pistool
-
1° Militair Pistool
-
2° Service Pistool
-
3° Action Shooting
-
4° Meesterkaart Zwaar
-
b. Statische disciplines Groot Kaliber Geweer
-
1° Militair geweer
-
2° Veteranengeweer
-
2° Precisiegeweer
-
2° .30 M1
-
c. Dynamische / Parcours-disciplines Pistool
-
d. Dynamische / Parcours-disciplines Geweer
-
1° IPSC Rifle Semi Auto Open
-
2° IPSC Rifle Semi Auto Standard
-
3° IPSC Rifle Manual Action Open
-
4° IPSC Rifle Manual Action Standard
-
5° Dynamic Service Rifle Geweer Semiautomaat
-
6° Dynamic Service Rifle Geweer Diverse
-
2. Aanvragen voor erkenning van een schietsportdiscipline, als bedoeld in het eerste
lid kunnen ingediend worden door een koepelvereniging voor schietsportverenigingen.
I
Na paragraaf 16 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
16b. Opslageisen
Artikel 43c
-
1. De persoon die bevoegd is tot het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie
II of III, draagt er zorg voor dat de wapens en munitie separaat van elkaar in een
afzonderlijke deugdelijke bergplaatsen worden opgeslagen.
-
2. Het in het eerste lid bepaalde is tevens van toepassing op essentiële onderdelen
van wapens zoals bedoeld in artikel 3 van de wet.
-
3. Onder deugdelijke bergplaatsen, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een
speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde, beveiligde, afsluitbare en voor onbevoegden
niet eenvoudig te bereiken wapenkluis of een andere kluis die daarmee gelijk kan worden
gesteld.
-
4. Indien de in het tweede lid bedoelde kluis een gewicht van minder dan tweehonderd
kilogram heeft, is de kluis deugdelijk verankerd in de vloer of de muur van de ruimte.
-
5. Aan personen of instellingen die bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van meer
dan vijfentwintig wapens of een omvangrijke hoeveelheid munitie, kan door de korpschef
van de politie toestemming gegeven worden de wapens of munitie in een andere deugdelijke
bergplaats op te slaan, zulks naar het oordeel van de korpschef.
Artikel 43d
-
1. De korpschef houdt toezicht op het bepaalde in artikel 43c en voert in verband hiermee
ten minste één keer in de drie jaren een onaangekondigde thuiscontrole uit bij de
in het eerste lid van dat artikel genoemde personen.
-
2. Voor personen die de leeftijd van vijfentwintig jaren nog niet hebben bereikt vindt
de in het eerste lid bedoelde controle jaarlijks plaats.
J
Artikel 44, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a vervalt aan het slot het woord ‘en’.
b. In het derde lid wordt na de puntkomma ‘en’ toegevoegd.
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door: ‘; en’, worden twee
onderdelen toegevoegd, luidende:
-
c. de wapens en munitie zodanig zijn verpakt dat deze niet voor onmiddellijk gebruik
kunnen worden aangewend en
-
d. dat degene die bevoegd is het wapen voor handen te hebben er continu de controle over
houdt.
K
In artikel 50 wordt in het eerste lid onder vervanging van de punt aan het slot door
een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
L
Artikel 50a wordt als volgt gewijzigd:
1. in onderdeel a. wordt ‘€ 130,–’ vervangen door: € 138,20.
2. in onderdeel b. wordt ‘€ 60,–’ vervangen door: € 68,20.
ARTIKEL II
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 juli 2018 ingediende voorstel van wet tot
wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853 van
het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging
van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden
hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22) (Kamerstukken 34 984) wet of die wet in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in
werking.
TOELICHTING
Algemeen
Deze wijziging van de Regeling wapens en munitie (Rwm) strekt tot implementatie van
de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle
op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22).
Een van de doelstellingen van de Richtlijn (EU) 2017/853 (de Richtlijn) is de traceerbaarheid
van vuurwapens binnen de EU te verbeteren. De gewijzigde richtlijn verbreedt de plicht
tot het markeren van vuurwapens en de essentiële onderdelen hiervan en stelt scherpere
eisen dan tot nu toe aan de registratie (door de bevoegde autoriteiten) van vuurwapens.
De lidstaten worden verplicht zorg te dragen voor een deugdelijk registratiesysteem
van vuurwapens dat het mogelijk maakt geautomatiseerd gegevens uit te wisselen tussen
enerzijds wapenhandelaren en de bevoegde autoriteiten binnen de lidstaat en anderzijds
de autoriteiten in andere lidstaten. Daarnaast worden eisen gesteld aan de opslag
en het vervoer van vuurwapens.
1. Eisen ten aanzien van een register dat wapenhandelaren en -makelaars bij moeten
houden
De richtlijn verplicht de lidstaten tot het bijhouden van een geautomatiseerd systeem
van gegevensbestanden waarin elk vuurwapen dat onder de bepalingen van de richtlijn
valt, is geregistreerd. De richtlijn verplicht de lidstaten activiteiten van wapenhandelaren,
zoals die daar zijn gedefinieerd, aan dezelfde eisen te onderwerpen als wapenhandelaren,
aangezien zij vergelijkbare diensten verrichten. Erkenninghouders in de zin van artikel
9 van de Wet wapens en munitie (Wwm) zijn in de Nederlandse situatie wapenhandelaren
in de zin van de richtlijn. Een van de doelstellingen van de richtlijn is de traceerbaarheid
van vuurwapens binnen de EU te verbeteren. Artikel 4 van de richtlijn verplicht wapenhandelaren
en -makelaars gedurende de hele periode van hun activiteit een register bij te houden
waar alle bij hen inkomende of uitgaande onder de richtlijn vallende vuurwapens en
essentiële onderdelen worden geregistreerd. Ook worden de lidstaten verplicht ervoor
zorg te dragen dat het mogelijk is geautomatiseerd gegevens uit te wisselen tussen
enerzijds autoriteiten en anderzijds wapenhandelaren. Het doel is steeds over een
zo actueel mogelijk register te kunnen beschikken.
2. Meldplicht gedeactiveerde vuurwapens
Onbruikbaar gemaakte vuurwapens vallen in categorie C van de richtlijn, dit betreft
vuurwapens waarvoor een aangifteplicht geldt. In Nederland geldt op dit moment nu
een vrijstelling van de vergunningplicht voor deze vuurwapens op grond van artikel
18 van de Rwm Met onderhavige wijziging wordt voor deze categorie wapens een aangifteplicht
in het leven geroepen. Dit betekent dat houders van onbruikbaar gemaakte vuurwapens
hun wapen moeten melden bij de korpschef ten einde aanspraak op de vrijstelling te
kunnen maken.
3. Opslageisen
De richtlijn bepaalt dat vuurwapens en munitie op een veilige manier moeten worden
opgeborgen wanneer er geen rechtstreeks toezicht op is. Vuurwapens en munitie worden
gescheiden van elkaar opgeborgen. Wanneer het vuurwapen en de munitie voor vervoer
moeten worden overgedragen aan een vervoerder, moet die vervoerder verantwoordelijk
zijn voor passend toezicht en passende opslag. In Nederland zijn in de Circulaire
wapens en munitie 2018 criteria voor passende opslag en voor veilig vervoer opgenomen
en worden eisen gesteld aan de wijze van opslag en vervoer van wapens en munitie.
Om het risico dat onbevoegde personen zich toegang verschaffen tot vuurwapens en munitie
tot een minimum te herleiden, verplicht de richtlijn in artikel 5bis de lidstaten
voorschriften vast te stellen voor een passend toezicht op vuurwapens en munitie,
alsmede voorschriften voor de passende opslag ervan op een veilige manier. Vuurwapens
en munitie daarvoor mogen niet samen gemakkelijk toegankelijk zijn. Passend toezicht
betekent in dergelijke gevallen dat de persoon die het betrokken vuurwapen of de betrokken
munitie rechtmatig voorhanden heeft, er gedurende het vervoer en het gebruik ervan
controle over heeft. Het niveau van toezicht op dergelijke passende opslagvoorzieningen
houdt rekening met het aantal en de categorie van de betrokken vuurwapens en munitie.
Om die reden worden eisen voor de opslag en het vervoer van wapens en munitie opgenomen
in een nieuwe paragraaf 16 in de Rwm.
4. Nabootsen van historische gebeurtenissen (Re-enactment)
De richtlijn brengt het nabootsen van historische gebeurtenissen (re-enactment) in
artikel 12, tweede lid onder de vrijstelling van de Europese Vuurwapenpas. Dat betekent
dat verlofhouders voor het deelnemen aan activiteiten in een andere lidstaat geen
consent nodig hebben, als aan de twee in het nieuwe artikel 42a genoemde voorwaarden
is voldaan.
Artikelsgewijs
Onderdeel B
Artikel 12 van de Rwm bevat reeds eisen aan het register dat erkenninghouders bijhouden.
Dit artikel is aangepast overeenkomstig de richtlijn. Nieuw is de plicht het land
of de plaats van vervaardiging van het wapen of de munitie te registeren. Verder bevat
artikel 12 Rwm reeds de eis dat erkenninghouders periodiek een kopie van de registratie
van transacties verstrekken aan de korpschef. Deze werkwijze wordt al jaren gehanteerd
en werkt goed. Momenteel hanteert een kleine minderheid van de erkenninghouders nog
een papieren administratie/voorraadsysteem of heeft de administratie van de activiteiten
en voorraad slechts deels gedigitaliseerd (via spreadsheets of Excel bestanden). Met
de inwerkingtreding van de wijziging van de Rwm worden erkenninghouders verplicht
de registratie automatisch te verwerken, het is niet langer mogelijk een schriftelijke
kopie te verstrekken. Om steeds over een zo actueel mogelijk register te kunnen beschikken
worden erkenninghouders in het nieuwe negende lid verplicht onverwijld, maar in elk
geval maandelijks, bij de korpschef melding te maken van transacties waarbij vuurwapens
of essentiële onderdelen betrokken zijn.
Het nieuwe lid 11 bevat de verplichting voor erkenninghouders het register bij beëindiging
van de activiteiten over te dragen aan de korpschef, zodat ook dan nog beschikt kan
worden of de registraties. In overleg met de korpschef wordt bezien op welke praktische
wijze deze overdracht het beste plaats kan vinden.
Het nieuwe lid 12 verplicht de korpschef als toezichthouder ten minste eenmaal per
jaar de werkelijke voorraad te controleren aan de hand van het register. Dit betreft
geen wijziging van de huidige praktijk, deze taak van de korpschef was reeds opgenomen
in de Circulaire wapens en munitie 2018.
Onderdeel C
Om de vrijstelling van artikel 17a, tweede lid sub a in overeenstemming te brengen
met de terminologie van artikel 44, dat op een soortgelijke regeling betrekking heeft,
wordt de term ‘schietvereniging’ wordt vervangen door de term ‘schietbaan’.
Onderdeel D
Vuurwapens die voorgoed onbruikbaar zijn gemaakt, vallen overeenkomstig de richtlijn
in de categorie C ingedeelde wapens waarvoor een aangifteplicht geldt. Overeenkomstig
artikel 4 bis van de Richtlijn staan lidstaten het verwerven en voorhanden hebben
van dergelijke wapens slechts toe aan personen aan wie daarvoor toestemming is verleend.
In Nederland geldt op dit moment voor vuurwapens die voorgoed onbruikbaar zijn gemaakt
een vrijstelling van de vergunningplicht overeenkomstig artikel 18 van de Rwm. Dit
betreft vuurwapens die overeenkomstig bijlage I ‘Technische specificaties voor de
onbruikbaarmaking van vuurwapens’ bij de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/337 van
de Commissie van 5 maart 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403
tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen en technieken
om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn (PbEU
2018, L 65/1) onbruikbaar zijn gemaakt. Voor deze vuurwapens wordt in artikel 18 Rwm
een meldplicht geïntroduceerd. Om aanspraak te kunnen maken op de vrijstellingen uit
artikel 18 Rwm, moet de houder van het vuurwapen van het voorhanden hebben van dit
vuurwapenmelding maken bij de Korpschef, die hiervan een registratie bijhoudt.
Onderdeel E en G
Een nieuw artikel 42a wordt toegevoegd. Personen die historische gebeurtenissen nabootsen
komen hiermee te vallen onder de vrijstelling van de Europese Vuurwapenpas. Zij mogen
zonder voorafgaande toestemming gedurende een reis door één of meer lidstaten één
of meer gedeactiveerde vuurwapens voorhanden hebben, op voorwaarde dat a) zij in het
bezit zijn van een Europese vuurwapenpas waarin dit vuurwapen of deze vuurwapens zijn
vermeld, en b) zij de reden van de reis kunnen aantonen, met name door het overleggen
van een uitnodiging of een ander bewijs voor hun activiteiten als jager, sportschutter
of deelnemer bij het naspelen van historische gebeurtenissen in de lidstaat van bestemming.
Omdat deze categorie nieuw is in paragraaf 5, wordt ook het opschrift van deze paragraaf
gewijzigd.
Onderdeel F
Deze wijziging betreft een correctie van een onjuiste verwijzing.
Onderdeel H
De invoeging van artikel 43a (nieuw) volgt uit artikel 7, eerste lid van het Besluit
wapens en munitie. Hierin is bepaald dat een aanvrager van een verlof voor een magazijn
voor een vuurwapen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn, slechts
een redelijk belang heeft als dit magazijn wordt gebruikt bij een door Onze Minister
bij regeling aangewezen schietsportdiscipline. In artikel 43 a worden door de minister
de disciplines aangewezen waarvoor het gebruik van grote patroonmagazijnen toegestaan
is.
Het tweede lid bepaalt dat alleen aangewezen organisaties een aanvraag voor het schrappen
of wijzigen van de aangewezen disciplines in kunnen dienen. Reden hiervoor is dat
het onwenselijk wordt geacht dat een wildgroei aan schietdisciplines zou kunnen ontstaan.
Daarom kan alleen een koepelvereniging van schietverenigingen, die hier enige coördinatie
op voert, een dergelijke aanvraag indienen. Op dit moment betreft dit de Koninklijke
Nederlandse Schietsport Associatie (de facto bij publicatie van de Circulaire wapens
en munitie 2014).
Bij de aanwijzing door de minister spelen vijf factoren in elk geval een rol:
-
1. De eerste en primaire overweging is of de organisatie in de wereld van de internationale
schietsport, en specifiek in het verband van het Internationaal Olympisch Comité en
de International Shooting Sport Federation, verbonden is aan NOC*NSF (landelijke sportkoepel)
en als vertegenwoordiger van de Nederlandse schietsport optreedt. Indicatief is dat
de aan te wijzen organisatie de beschikking heeft over de door de Academie van Sportkader
erkende kaderopleidingen op het gebied van training geven, besturen, arbitrage en
veilig sportklimaat.
-
2. Tweede overweging is of sprake is van een organisatie die zich voldoende onderscheid
van een reeds aangewezen organisatie of organisaties.
-
3. De derde overweging heeft betrekking op de competentie van de organisatie. Concreet
komt dit tot uiting in de in artikel 43a genoemde certificeringsrol en of deze naar
behoren vervult kan worden.
-
4. De vierde overweging gaat over het draagvlak en doorzettingsmacht van de organisatie
bij de eigen achterban, waaronder aangesloten verenigingen, en – voor zover relevant
– in de bredere internationale dimensie. Hieruit volgt dat de organisatie zowel naar
binnen als naar buiten een koepelfunctie vervult. Teneinde de noodzakelijke taken
te kunnen uitvoeren moet de organisatie voldoende gezag bezitten.
-
5. Als laatste overweging wordt getoetst of de organisatie als overlegpartner voor de
overheid kan fungeren.
Onderdeel I
Het nieuwe artikel 43c stelt eisen aan de opslag van wapens en munitie. Deze eisen
zijn grotendeels overgenomen uit de Circulaire wapens en munitie 2018. De persoon
aan wie een vergunning is verleend tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie
dient – indien de wapens en de bijbehorende munitie thuis voorhanden worden gehouden
– er voor te zorgen dat deze worden opgeborgen in afzonderlijke, deugdelijk afgesloten,
en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. De wapens dienen dus
gescheiden van de munitie te worden opgeborgen.
Als een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie wordt uitsluitend aangemerkt
een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/wapenkluis of een andere
kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee kan worden gelijkgesteld. Een
kluis dient deugdelijk te worden verankerd in de vloer of de muur van het gebouw tenzij
de kluis van een dusdanig gewicht is (minimaal 200 kilo) dat het zo goed als uitgesloten
is dat de kluis bij een inbraak kan worden meegenomen.
Het vierde lid ziet op personen of instellingen die bevoegd zijn tot het voorhanden
hebben van grote aantallen (meer dan 25) wapens (bijvoorbeeld wapenverzamelaars/musea)
en personen of instellingen die bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van munitie
die in totaal een grote omvang heeft (bijvoorbeeld munitieverzamelaars/musea). Aan
hen is het, naast de berging in (wapen) kluizen, ook toegestaan om wapens en/of munitie
op te bergen in een andere deugdelijk afgesloten bergplaats zoals een speciaal beveiligde
(wapen)kamer. De omvang van de te treffen beveiligingsmaatregelen is uiteraard afhankelijk
van de soort (gevaarzetting) en het aantal wapens of munitie dat in het gebouw ligt
opgeslagen alsmede van de ligging en de beveiliging van het gebouw, hetgeen per geval
zal moeten worden beoordeeld door de politie.
De bepalingen zijn echter niet van toepassing op de (onderdelen van) wapens en (onderdelen
van) munitie waarop de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie
van toepassing is noch op lege hulzen en projectielen die bestemd zijn voor het herladen.
De onderstaande bepalingen zijn wel van toepassing op de opslag van slaghoedjes maar
zijn niet van toepassing op de opslag van kruit. Het voorhanden hebben van kruit valt
immers niet onder de werking van de WWM.
Artikel 43d bepaalt dat de korpschef toezicht houdt op de bepalingen in artikel 43c,
door ten minste éénmaal in de drie jaren een thuiscontrole uit te voeren bij verlofhouders.
In de huidige Cwm 2018 is deze toezichttaak reeds bij de korpschef belegd. Het betreft
daarom geen nieuwe taak.
Onderdeel J
De richtlijn verplicht de lidstaten ook eisen te stellen aan een veilig vervoer van
vuurwapens. Ter uitvoering hiervan wordt artikel 44 gewijzigd. Aan de eisen omtrent
het vervoer wordt de verplichting toegevoegd dat wapens en munitie alleen vervoerd
mogen worden op een wijze zodat deze niet direct voor gebruik kunnen worden aangewend.
Onderdeel K
Ter uitvoering van de Richtlijn is in artikel 43 van de wet de korpschef aangewezen
als bevoegde autoriteit voor de controle op onbruikbaar gemaakte vuurwapens volgens
de standaarden van de Richtlijn. In artikel 41 van de wet is de grondslag opgenomen
om voor het uitvoeren van deze controle leges te heffen. In memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel (onderdeel 4.14 Controlerende autoriteit gedeactiveerde wapens)
is gesteld dat deze zullen uitkomen op 90 euro per controle en dat hiervoor leges
ter hoogte van hetzelfde bedrag zullen worden gerekend.
Onderdeel L
De legesverhoging waaraan in de wijziging van dit artikel uiting wordt gegeven was
reeds aangekondigd in de memorie van toelichting (onderdeel 4. Regeldruk en financiële
gevolgen) bij de wetswijziging in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn
91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben
van wapens (PbEU 2017, L 137/22)
Hiermee worden de structurele kosten bij de politie als gevolg van de wetswijziging
gedekt.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus