Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 18 juni 2019, nr. IENW/BSK-2018/250230, houdende vaststelling van regels betreffende verstrekking van subsidie aan de stichting Dutch Cycling Embassy (Subsidieregeling Dutch Cycling Embassy 2019)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder f, 4, eerste en tweede lid, en 5, van de Kaderwet subsidies I en M, 2, eerste lid en 4, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

activiteitenplan:

activiteitenplan als bedoeld in artikel 4:62 van de wet;

de-minimisverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

product:

(deel)resultaat dat voortkomt uit een project;

project:

geheel van activiteiten dat deel uitmaakt van een thema;

subsidieontvanger:

stichting Dutch Cycling Embassy, gevestigd te Delft;

wet:

Algemene wet bestuursrecht;

xls file:

het format zoals opgenomen in de bijlage voor ramingen en realisaties van de gesubsidieerde projecten en producten ten behoeve van de subsidieverlening en subsidievaststelling.

Artikel 2. Doel subsidie

  • 1. De minister kan op aanvraag per boekjaar een subsidie verstrekken aan de subsidieontvanger voor het uitvoeren van projecten en producten, gericht op de internationale profilering van Nederland als fietsland.

  • 2. Activiteiten in de zin van het eerste lid zijn:

    • a. het internationaal stimuleren van het gebruik van de fiets als vervoermiddel door het propageren van de Nederlandse kennis en kunde op dat gebied;

    • b. het vervullen van een kennis- en loketfunctie voor internationale vragen over het Nederlandse fietsbeleid en -kennis;

    • c. het coördineren van werkbezoeken, kennisbijeenkomsten en projecten;

    • d. het faciliteren van (economische) samenwerking; en

    • e. het organiseren van kennisbijeenkomsten en werkbezoeken.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt voor zover:

    • a. voor een project of product als bedoeld in het tweede lid een subsidie is of wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan dan wel hiervoor andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen; of

    • b. voor zover de activiteiten als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, zijn te kwalificeren als economische activiteiten.

Artikel 3.

De subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen c tot en met e, valt onder de de-minimis verordening (verordening (EU) van de Commissie nr. 1407/2013 van 18 december 2013, PbEU L352/1).

Artikel 4. Toepassing Afdeling 4.2.8 Awb

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 5. Subsidieplafonds

  • 1. Het subsidieplafond voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b, bedraagt € 184.000,– per boekjaar.

  • 2. Het subsidieplafond voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen c tot en met e, bedraagt € 66.000,– per boekjaar.

Artikel 6. Subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 2. Subsidiabele kosten kunnen ook betrekking hebben op de voor de indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten in 2019.

Artikel 7. Concept-activiteitenplan

  • 1. Uiterlijk op 1 september van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zendt de subsidieontvanger een concept van het activiteitenplan aan de minister.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt er geen concept-activiteitenplan voorafgaand aan de subsidieaanvraag voor het boekjaar 2019 ingediend.

Artikel 8. Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidieverlening in bij de minister, uiterlijk op 1 november van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot subsidieverlening voor het boekjaar 2019 ingediend binnen een maand na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling is geplaatst.

  • 3. Onverminderd artikel 4:65 van de wet gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. het activiteitenplan waarin tevens een uiteenzetting wordt gegeven van de projecten en producten en waarin tevens rekening is gehouden met de opmerkingen die de minister heeft gemaakt bij het concept-activiteitenplan;

    • b. de begroting, bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, onder b, van de wet, die tevens de onderbouwing van het geraamde kosten per project bevat;

    • c. de ingevulde ramingen in de xls file;

    • d. de opgave van het kwartaal waarin de projecten en producten zijn afgerond; en

    • e. het ingevulde formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 9. Beschikking tot subsidieverlening

  • 1. De minister neemt de beschikking tot subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. In de beschikking worden vermeld:

    • a. de te subsidiëren projecten en producten;

    • b. het kwartaal waarin de subsidieontvanger gehouden is de projecten en producten te hebben afgerond;

    • c. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld;

    • d. de geraamde kosten per project, en

    • e. de inhoud van het controleprotocol.

Artikel 10. Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 4:35 van de wet kan de minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel:

  • a. in het activiteitenplan onvoldoende rekening is gehouden met de opmerkingen die hij heeft gemaakt bij het concept-activiteitenplan;

  • b. de aanvraag niet voldoet aan artikel 8; of

  • c. er in voorgaande boekjaren ten aanzien van de subsidieverlening dan wel subsidievaststelling toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet.

Artikel 11. Voorwaarde begrotingsvoorbehoud

Voor zover de subsidie wordt verleend ten laste van de nog niet door de Staten-Generaal aangenomen rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Waterstaat, wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld dat de subsidieverlening plaatsvindt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 12. Voorschotverlening

  • 1. De minister verleent een voorschot. Deze beschikking wordt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening gegeven.

  • 2. De hoogte van het voorschot en de tijdstippen waarop de delen van het voorschot worden uitgekeerd worden in de beschikking bepaald met dien verstande dat het totale bedrag van de voorschotverlening ten hoogste 95 procent van de verleende subsidie per boekjaar bedraagt.

Artikel 13. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de verplichtingen op grond van de wet is de subsidieontvanger verplicht tot:

    • a. het afronden van de uitvoering van projecten en producten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk op het kwartaal dat daarvoor is aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening;

    • b. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en de doelmatige aanwending daarvan, zoals financiering van projecten en producten vanuit andere bronnen en over- en onderschrijdingen van het geraamde subsidiebedrag van een project van meer dan 25% onder vermelding van de oorzaak van de verschillen;

    • c. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister zodra aannemelijk is dat een gesubsidieerd project niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

    • d. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de minister of door de Algemene Rekenkamer en het verstrekken van desverlangd alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;

    • e. het de minister vooraf op de hoogte stellen indien naar de media wordt getreden ten aanzien van een gesubsidieerd project of product met een landelijk politiek gevoelig of belangrijk landelijk beleidsmatig karakter;

    • f. het verlenen van medewerking binnen een door de minister te stellen termijn aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen in welke mate de subsidieontvanger bij het uitvoeren van een gesubsidieerd project, een toegevoegde waarde heeft geleverd aan het in artikel 2, eerste lid, omschreven doel;

    • g. het in acht nemen van het controleprotocol; en

    • i. het onverwijld informeren van de minister nadat:

      • 1°. een verzoek tot verlening van surseance aan of faillietverklaring van de subsidieontvanger bij de rechtbank is ingediend; of

      • 2°. een besluit tot ontbinding bij de rechtbank is ingediend.

  • 2. Voorts kan de minister bij de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a. het verkrijgen van andere financiële middelen; of

    • b. andere verplichtingen die de minister wenselijk acht ter verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Tevens draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat:

    • a. een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht dat een gescheiden administratie van kosten en baten wordt gevoerd voor:

      • de gesubsidieerde projecten en producten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds en

      • de gesubsidieerde projecten en producten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b enerzijds en de gesubsidieerde projecten en producten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen c tot en met e anderzijds;

    • b. een onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de wet wordt uitgevoerd en dat dit onderzoek geschiedt met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in het controleprotocol, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder e; en

    • c. geen staatssteun wordt verleend aan ondernemingen door middel van de subsidie.

Artikel 14. Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk 1 april volgend op het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een activiteitenverslag dat tevens voldoet aan artikel 4:80, derde lid, van de wet;

    • b. een financieel verslag dat tevens voldoet aan 4:76 van de wet;

    • c. de stand van zaken van de projecten en producten en de kwartalen waarin deze zijn afgerond, het gerealiseerde aantal uren per project met onderbouwing en de gerealiseerde kosten derden per project met onderbouwing;

    • d. een toelichting indien de gemaakte kosten voor een project 25% of meer afwijken van het geraamde bedrag ervoor;

    • e. de ingevulde realisaties in de xls file;

    • f. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de wet, en

    • g. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:79, derde lid, van de wet.

Artikel 15. Beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. De minister neemt de beschikking tot subsidievaststelling binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De minister is bevoegd tot ambtshalve vaststelling van de subsidie indien de subsidieontvanger niet tijdig de aanvraag tot vaststelling heeft ingediend.

Artikel 16. Evaluatie

Uiterlijk 31 december 2021 publiceert de Minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze subsidieregeling en zendt hij het verslag tevens aan beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Dutch Cycling Embassy 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 8, DERDE LID, ONDERDEEL E

Verklaring de-minimissteun

Wij raden u aan om, voordat u de verklaring invult, eerst de toelichting in de bijlage van dit formulier te lezen.

Verklaring

Hierbij verklaart ondergetekende, dat aan de hierna genoemde onderneming1

□ geen de-minimissteun is verleend

Over de periode van ..........................(begindatum van het belastingjaar gelegen twee jaar vóór de datum van ondertekening van deze verklaring) tot ........................... (datum van ondertekening van deze verklaring) is niet eerder de-minimissteun verleend.

□ beperkte de-minimissteun is verleend

Over de periode van.......................(begindatum van het belastingjaar gelegen twee jaar vóór de datum van ondertekening van deze verklaring) tot ........................... (datum van ondertekening van deze verklaring) is eerder de-minimissteun (in welke vorm of voor welk doel dan ook) verleend tot een bedrag van in totaal €.............................

Of deze de-minimissteun al daadwerkelijk is uitbetaald, doet niet ter zake.

Een kopie van de stukken waaruit het verlenen van de-minimissteun blijkt, voegt u hierbij.

reeds andere steun voor dezelfde in aanmerking komende kosten is verleend

Voor dezelfde in aanmerking komende kosten is al staatssteun verleend tot een bedrag van in totaal €........................... Deze staatssteun is verleend op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening,2 de MKB Landbouwvrijstellingsverordening3 of een besluit van de Europese Commissie d.d. ................

Een kopie van de stukken waaruit het verlenen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten blijkt, voegt u hierbij.

Aldus volledig en naar waarheid ingevuld door:

....................................................................................................(bedrijfsnaam)

........................................................................................................................(inschrijfnr. KvK)

........................................................................... (naam en functie ondertekenaar)

............................................................................................ (adres onderneming)

...................................................................................... (postcode en plaatsnaam)

.........................(datum)................................................................. (handtekening)

Zie toelichting hierna

Toelichting verklaring de-minimissteun

Deze toelichting dient als hulpmiddel bij het invullen van de de-minimisverklaring. Aan de toelichting kunnen geen rechten worden ontleend. Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352), hierna ‘de de-minimisverordening’ is bepalend.

De-minimisverordening en staatssteun

De staatssteunregels in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (artikel 107 en 108 VWEU) stellen beperkingen aan overheden als zij steun willen verlenen aan ondernemingen. Deze de-minimisverklaring is nodig voor de overheid om na te gaan of het voordeel dat uw onderneming door deze de-minimissteun krijgt, past binnen de voorwaarden die de Europese staatssteunregels stellen.

In de de-minimisverordening heeft de Europese Commissie verklaard dat steunmaatregelen (zoals subsidieverlening) tot een bepaalde drempel het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloedt en de mededinging niet vervalst, en daarom niet beschouwd worden als staatssteun in de zin van het EU-verdrag. Deze drempel is gesteld op € 200.000,– (€ 100.000,– voor ondernemingen die voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verrichten). Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun die genoemde drempelbedragen niet overschrijdt, wordt aangemerkt als ‘de-minimissteun’. Voor de visserij- en landbouwsector zijn aparte de-minimisverordeningen van toepassing, waarvoor een drempel van respectievelijk € 30.000,–4 en € 15.000,–5 geldt.

Naast ondernemingen in deze sectoren is de de-minimisverordening (nr. 1407/2013) in bepaalde gevallen niet van toepassing op steun aan ondernemingen die actief zijn in de sector verwerking en afzet van landbouwproducten. Ook exportsteun, steun waardoor binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld en steun voor de aanschaf van vervoermiddelen valt buiten de de-minimisvrijstelling.

Eén onderneming

Het de-minimisplafond geldt voor één onderneming. Artikel 2, lid 2 van de de-minimisverordening geeft aan wanneer sprake is van ‘één onderneming’. Het kan namelijk voorkomen dat twee (of meer) ondernemingen een bepaalde band met elkaar onderhouden en onder deze verordening als één onderneming worden gezien. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het hebben van de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders van een andere onderneming, het recht om onder meer bestuursleden van een andere onderneming te benoemen/ontslaan en het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen.

Bedrag van de-minimissteun

Door middel van deze verklaring geeft u aan dat met de huidige financiële bijdrage voor uw onderneming de de-minimisdrempel niet wordt overschreden. U moet daarom nagaan of gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren enige vorm van de-minimissteun door een overheidsinstantie aan uw onderneming is verstrekt. Indien dit het geval is bent u hierover door de overheidsinstantie in kennis gesteld. Het gaat niet alleen om steun die u heeft ontvangen van de rijksoverheid maar van elke overheidsinstantie. Bij overschrijding van de drempel kan geen beroep meer worden gedaan op de de-minimisverordening. Handelen in strijd met de staatssteunregels kan in het ergste geval leiden tot terugvordering van de verleende steun.

De bedragen die dienen te worden gebruikt bij het invullen van de verklaring, zijn brutobedragen vóór aftrek van belastingen. Behalve om subsidieverlening kan het daarbij gaan om leningen tegen gunstige voorwaarden, de verkoop van grond tegen een lagere prijs dan de marktwaarde, vrijstellingen, verlagingen of kwijtschelding van directe of indirecte belastingen, etc. Onder voorwaarden is het mogelijk de verordening toe te passen op leningen en garanties die langer dan drie jaren lopen.

De de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop uw onderneming een wettelijke aanspraak op de steun verwerft, ongeacht de datum waarop de de-minimissteun aan de onderneming wordt betaald.

Samenloop met reguliere staatssteun

Mogelijk heeft uw onderneming voor dezelfde kosten die in aanmerking komen voor de huidige de-minimissteun reeds staatssteun ontvangen, die door de Europese Commissie is goedgekeurd of binnen het toepassingsgebied van de zogenaamde algemene groepsvrijstellingsverordening6 of de MKB Landbouwvrijstellingsverordening7 valt. Het totaalbedrag van de-minimissteun en deze staatssteun mag dan de maxima niet overschrijden die op basis van het relevante besluit van de Europese Commissie of de betreffende vrijstellingsverordening zijn toegestaan Als u twijfelt of bepaalde steun die u heeft ontvangen goedgekeurde of vrijgestelde steun is, kunt u hierover contact opnemen met de overheid of uitvoeringsinstantie van wie u de steun heeft ontvangen.

Het formulier heeft betrekking op drie situaties:

  • uw onderneming heeft gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren in het geheel geen de-minimissteun ontvangen;

  • uw onderneming heeft gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren de-minimissteun ontvangen. Opgeteld bij het bedrag van de huidige subsidieverlening wordt echter het bedrag van € 200.000,– niet overschreden (respectievelijk € 100.000,–/€ 30.000,–/€ 15.000,–) of

  • uw onderneming heeft voor dezelfde kosten die in aanmerking komen voor de huidige subsidie reeds andere vormen van staatssteun ontvangen.

Uiteraard vult u alléén de rubriek(en) in die op uw situatie van toepassing is/zijn. Vergeet vooral niet om de bijlage(n) bij te sluiten.

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

De stichting Dutch Cycling Embassy (DCE) is een netwerkwerkorganisatie van publieke en private partijen die zich richt op het promoten van Nederland als toonaangevend fietsland en het internationaal delen van kennis en expertise op fietsgebied. De DCE helpt buitenlandse overheden en NGO’s maar ook Nederlandse ambassades met adviezen over effectief fietsbeleid en duurzame mobiliteitsoplossingen. De onderhavige regeling strekt er toe om voor een periode van vier jaar een jaarlijkse subsidie te kunnen verstrekken aan de DCE.

In de statuten van de DCE staat de doelstelling van deze stichting omschreven, namelijk wereldwijd het fietsen en zijn mogelijkheden om bij te dragen aan een duurzame mobiliteit en maatschappelijke ontwikkeling beter te benutten en een markt te vergroten voor Nederlandse producten, diensten en kennis.

De subsidie aan de DCE past binnen de ambitie van het rijk om het fietsgebruik te stimuleren, ook in het buitenland. Het rijk heeft samen met de decentrale overheden een Agenda Fiets opgesteld. Binnen deze agenda is de internationale profilering van Nederland als fietsland een speerpunt.

Het internationaal uitdragen van de Nederlandse fietskennis wordt door de overheid van groot belang geacht en speelt een belangrijke rol in de internationale samenwerking met andere landen. Als netwerkorganisatie speelt de DCE hierin een cruciale rol. Door de inzet van de DCE heeft Nederland een eenduidig gezicht naar buiten en komt de door de leden opgedane kennis en ervaring breed beschikbaar.

De subsidie maakt het mogelijk dat de DCE optreedt als het loket van Nederland voor kennisvragen en hulpverzoeken van buitenlandse overheden en Ngo’s.

De subsidie maakt het daarnaast mogelijk om een netwerk van publieke en private partijen te onderhouden en uit te breiden. Het netwerk zorgt voor samenwerking en kennisdeling ten behoeve van het internationaal delen van fietskennis.

De DCE verricht voor wat betreft de gesubsidieerde projecten en producten in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b, geen economische activiteiten in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen en diensten op de markt). De DCE is voorts goed geëquipeerd om deze projecten uit te voeren en deze producten te leveren, activiteiten die zonder een onafhankelijke organisatie als de DCE ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat hierbij dus niet om een relatie tussen het rijk als opdrachtgever en de subsidieontvanger als opdrachtnemer.

Het inschakelen van derden door de DCE dient tegen een marktconforme prijs te gebeuren. Daarom dienen de aanbestedingsregels door de DCE te worden gerespecteerd voor zover het de aanwending van subsidiegelden betreft.

De gesubsidieerde projecten en producten in artikel 2, tweede lid, onderdelen c tot en met e, kunnen mogelijk als economische activiteiten worden aangemerkt. Deze projecten en producten zijn echter nauw verweven met de projecten en producten in onderdelen a en b van artikel 2, tweede lid. Om strijd met het verbod tot staatssteun te voorkomen worden deze projecten en producten onder de De-minimis verordening (Verordening (EU) van de Commissie nr. 1407/2013 van 18 december 2013, PbEU L352/1) gesubsidieerd. Met de-minimissteun wordt de interne markt niet verstoord. Als non profit netwerkorganisatie van publieke en private partijen heeft de DCE een uniek coördinerend karakter.

Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconcludeerd kan worden dat voor wat betreft de projecten en producten in artikel 2, tweede lid onderdelen a en b, er geen sprake is van staatssteun aan de DCE in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De reden hiervoor is dat de DCE enkel voor niet-economische activiteiten subsidie voor die activiteiten kan krijgen. Het gaat om activiteiten die zonder een onafhankelijke organisatie als de DCE ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Om in aanmerking te komen voor het jaarlijks subsidiëren van niet-economische projecten en producten moet de DCE ook zelf expliciet hierop toetsen. Het inschakelen van derden door de DCE dient tegen een marktconforme prijs te gebeuren. Daarom dienen de aanbestedingsregels door de DCE te worden gerespecteerd voor zover het de aanwending van de subsidiegelden betreft.

Voor wat betreft de projecten en producten in artikel 2, tweede lid, onderdelen c, d en e, is de keuze gemaakt om subsidie hiervoor te verlenen onder de de-minimis verordening. De economische aard van de activiteiten in deze projecten en producten kan niet worden uitgesloten, maar subsidiëring wordt toch wenselijk geacht gezien de samenhang met de andere subsidiabele activiteiten.

Administratieve lasten en risicoanalyse

De totale administratieve lasten voor deze regeling zijn berekend op circa € 10.700 per jaar. Dit is circa 4,3% van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode 2019–2021.

Deze subsidieregeling is tevens getoetst aan de uitkomsten van de algemene risicoanalyse en misbruik en oneigenlijk gebruik-analyse die ingevolge de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking (aanwijzing 20) verplicht zijn. In deze analyses is gekeken naar organisatorische, juridische, financiële, politieke en bestuurlijke aspecten. Uit de risicoanalyses blijken slechts enkele kleine risico’s. In deze regeling zijn diverse artikelen opgenomen om deze risico’s te minimaliseren.

Internetconsultatie

Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat hier sprake is van een ministeriële regeling die geen significante verandering brengt in rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of die grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224) daarom achterwege blijven.

Vaste verandermomenten

Er is gekozen voor een inwerkingtreding na publicatie in de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van een voor ministeriële regelingen geldend vast verandermoment en van de publicatietermijn. Dit is wenselijk, omdat het voor de DCE van belang is dat de subsidie op korte termijn kan worden aangevraagd en verleend. Voor de continuïteit van de werkzaamheden van de DCE is het noodzakelijk dat de inwerkingtreding op korte termijn geschiedt. Aanmerkelijke ongewenste nadelen worden hiermee voorkomen. Gebruik wordt gemaakt van de uitzondering op de vaste verandermomenten op grond van aanwijzing 4.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022. Voor die datum stelt de Minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidie op.

Artikelsgewijs

Artikel 2 (Doel subsidie)

Dit artikel bepaalt voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend.

Hierin is een tweedeling gemaakt: de niet-economische activiteiten (onderdelen a en b) en de activiteiten waarvan de economische aard niet kan worden uitgesloten (onderdelen c, d en e).

Het derde lid, onderdeel a, bevat een anticumulatie bepaling: er wordt geen subsidie gegeven voor een bepaalde activiteit als een ander bestuursorgaan daarvoor subsidie heeft gegeven of als er sprake is van inkomsten van derden zonder tegenprestatie (ledenbijdragen of giften bijvoorbeeld).

Onderdeel b van het derde lid maakt duidelijk dat geen marktactiviteiten worden gesubsidieerd onder de onderdelen a en b van het tweede lid. Dit zal jaarlijks bij de beoordeling van het activiteitenplan worden nagegaan. Indien de projecten en producten waarvoor subsidie wordt aangevraagd op grond van onderdelen a en b zijn te kwalificeren als economisch van aard, wordt subsidie geweigerd.

Artikel 3

In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat de subsidie voor projecten en producten die onder artikel 2, tweede lid, onderdelen c tot en met e, wordt verleend onder de de-minimis verordening valt.

Artikel 4 (Toepassing Afdeling 4.2.8 Awb)

Op de subsidies aan de DCE is Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard. Die afdeling bevat specifieke regels voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Die regels zijn voor de onderhavige regeling wenselijk.

Artikel 5 (Subsidieplafonds)

Dit artikel geeft het maximale subsidiebedrag per boekjaar en per soort activiteit. Met inachtneming van de subsidieplafonds bevatten de beschikkingen tot subsidieverlening de maximale subsidiebedragen op basis van de aanvraag. Deze kunnen gelijk zijn aan of lager dan de subsidieplafonds zoals opgenomen in artikel 5, afhankelijk van de aard en de omvang van de te subsidiëren activiteiten.

Artikel 6 (Subsidiabele kosten)

Subsidiabel zijn uitsluitend kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten, genoemd in artikel 2, tweede lid.

Een deel van de subsidiabele kosten is al vanaf begin 2019 gemaakt. In dit artikel wordt voorzien dat deze kosten voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 7 (Concept-activiteitenplan)

Dit artikel maakt het de Minister van IenW mogelijk om vooraf wensen kenbaar te maken omtrent de projecten en producten die voor subsidiëring in aanmerking komen. De DCE kan hiermee alvast rekening houden, zodat de subsidieverlening vlotter kan verlopen. De Minister van IenW zal vooral toetsen op basis van de inhoudelijke prioriteiten van de internationale profilering van Nederland als fietsland, zoals opgenomen in de Agenda Fiets. Daarnaast zullen de voorgenomen activiteiten worden getoetst op basis van een inschatting van de doeltreffendheid of doelmatigheid van de voorgenomen activiteiten.

In het tweede lid is er een uitzondering gemaakt voor het jaar 2019 in verband met de datum waarop deze subsidieregeling is vastgesteld.

Artikel 8 (Aanvraag tot subsidieverlening)

De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Artikel 8 bevat de specifieke eisen ten aanzien van de aanvraag. Dit in aanvulling op de eisen in de Kaderwet subsidies I en M en het Kaderbesluit subsidies I en M.

De aanvraag dient uiterlijk op 1 november van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd te zijn ingediend. Voor het boekjaar 2019 is, gelet op de inwerkingtreding van deze regeling, bepaald dat binnen een maand na de publicatie van de regeling de aanvraag moet zijn ingediend.

Artikel 9 (Beschikking tot subsidieverlening)

Artikel 9 bevat bepalingen in aanvulling op de Kaderwet en het Kaderbesluit. De gebruikelijke termijn van dertien weken van artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit is van toepassing.

Artikel 10 (Weigeringsgronden)

In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond van het eerste lid, onder a en b, van dat artikel is van belang: er is gegronde twijfel dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In zo’n geval kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.

Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 10 van de subsidieregeling een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.

Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond (artikel 4:25, tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag (met andere woorden: welke activiteit) wordt geweigerd, is ter beoordeling van de minister. De aanvraag zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover niet is voldaan aan de vereisten van artikel 8.

Voorts zal subsidieverstrekking geheel of gedeeltelijk achterwege blijven in de in artikel 2, derde lid, genoemde gevallen.

Artikel 11 (Voorwaarde begrotingsvoorbehoud)

De wet maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen (artikel 4:34 van de Awb). Op grond van dit voorbehoud kan de minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de DCE verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en Waterstaat) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan.

Artikel 12 (Voorschotverlening)

In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen. Voorschotten zijn op grond van het tweede lid mogelijk tot ten hoogste 95% van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog percentage, maar wenselijk, omdat de DCE voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom van de minister en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen zou geraken.

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting is dus niet nodig. De DCE is verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De minister kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking en het bevoorschottingsregime, de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan de DCE.

Artikel 13 (Verplichtingen subsidieontvanger)

Het eerste lid van dit artikel bevat verplichtingen die in elk geval gelden voor de DCE, zoals het tijdig afronden van projecten en producten en het onverwijld melden van (tussentijdse) financiering van projecten of producten door derden. De in onderdeel f opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting (artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen bouwstenen zijn voor een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van de DCE bij de totstandkoming van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve is de verplichting daartoe in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal onder meer worden gekeken naar eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb dient het evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd. De resultaten van dit onderzoek kunnen ook gevolgen hebben voor een eventuele opvolgende subsidieperiode en de wijze waarop deze wordt ingevuld.

Het tweede lid maakt het mogelijk bij de beschikking tot subsidieverlening bepaalde aanvullende verplichtingen te stellen.

Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het derde lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat de DCE zorg draagt voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door IenW gesubsidieerde projecten en producten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van de DCE. Ten aanzien van de door IenW gesubsidieerde projecten en producten wordt tevens de eis gesteld van het houden van een gescheiden administratie tussen de niet-economische en de (mogelijk) economische activiteiten. Omdat een deel van de activiteiten wordt gesubsidieerd op grond van de De-minimisverordening, moet in de verantwoording een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de (genoemde) economische en niet-economische activiteiten. Dit betekent in de praktijk dat de verantwoording uit twee delen bestaat: een deel betreffend de economische activiteiten waarvoor enkel het de-minimisdeel van de subsidie is gebruikt en een deel betreffend de niet-economische activiteiten waarvoor de overige middelen uit de subsidie worden aangewend.

Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële) administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.

De verplichting in het derde lid, onderdeel c, strekt ertoe dat de DCE zelf met subsidiegeld geen staatssteun verleent aan derden. Zo zal inschakeling van derden tegen een marktconforme prijs moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het vragen van meerdere offertes. Dit voor zover het de aanwending van de subsidiegelden betreft. Voor de activiteiten onder artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b, zal inschakeling van derden alleen werkzaamheden als het laten drukken van een folder betreffen.

Het niet voldoen aan de subsidieverplichtingen kan leiden tot het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening alsmede tot een lagere subsidievaststelling (artikel 4:48 en 4:46 van de wet).

Artikel 14 (Aanvraag tot subsidievaststelling)

Ter afronding van het subsidieproces dient de DCE een aanvraag in tot subsidievaststelling. Het tweede lid noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag, het financieel verslag en de ingevulde xls file.

Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel 4:75, eerste lid, van de Awb). De xls file strekt ertoe de verantwoording van de subsidiegelden inzichtelijker te maken en de controle daarop te vergemakkelijken.

Onderdeel g, van het tweede lid, betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole. Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens uitstrekt tot de vraag of de DCE zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt in onderdeel g gebruik gemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.

Artikel 15 (Beschikking tot subsidievaststelling)

In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb. Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het niet onverwijld melden van inkomsten van derden op gesubsidieerde projecten en producten alsmede het niet onverwijld melden van vertragingen van projecten of producten).

Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de projecten en producten. Worden deze voor een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager vastgesteld.

Artikel 16 (Evaluatie)

Het evaluatieverslag betreft de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidie. Het verslag wordt mede toegezonden aan de Staten-Generaal.

Artikel 17 (Inwerkingtreding)

De regeling heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019, omdat de subsidie mede op het boekjaar 2019 betrekking heeft. Overeenkomstig artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is een horizonbepaling van drie jaar opgenomen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

In artikel 2, tweede lid, Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352) zijn criteria opgenomen aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer twee of meer ondernemingen binnen dezelfde lidstaat als één onderneming moeten worden beschouwd.

X Noot
2

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard PbEU 2014, L 187/1.

X Noot
3

Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2015 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard. PbEU2014, L 193/1.

X Noot
4

Verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector. PbEU 2014, L 190/45.

X Noot
5

Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van hetVerdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector. PbEU 2013, L 352.

X Noot
6

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard PbEU 2014, L 187/1.

X Noot
7

Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2015 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard. PbEU2014, L 193/1.

Naar boven