Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 juni 2019, nummer WBV 2019/9, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4. Overname uit strafrecht

In het geval de vreemdeling ter uitvoering van het VRIS-protocol wordt overgedragen aan de AVIM hoeft geen staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw meer plaats te vinden. Er kan gelijk worden overgegaan tot overbrenging en/of de ophouding als bedoeld in artikel 50, tweede of derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw, mits het tijdstip van ophouding gelijk is aan – dan wel direct aansluit op – het tijdstip van einde detentie of strafrechtelijke heenzending. Dit is het tijdstip waarop de termijn van de vreemdelingenrechtelijke ophouding aanvangt. De overname en de opvolgende ophouding worden verantwoord in het model M105-A (zie ook A5/6.12 Vc).

B

Paragraaf A2/10.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.3.1. Meldplicht in het kader van toelatingsprocedures

De Korpschef informeert de vreemdeling na ondertekening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, dat op hem, in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag, een meldplicht rust (zie artikel 54, eerste lid, onder f, Vw juncto artikel 4.51, eerste lid, onder b, Vb). De vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend, wordt een meldplicht opgelegd door gebruik te maken van het model M117-A. Het model M117-A dient ook als proces-verbaal van uitreiking van de meldplicht aan de vreemdeling.

De Korpschef:

  • moet aan een vreemdeling een beschikking uitreiken als hij de vreemdeling een periodieke meldplicht oplegt;

  • moet de vreemdeling wijzen op wijzigingen over zijn meldplicht;

  • mag de ontheffing van de meldplicht beëindigen als ontheffing niet langer gewenst is;

  • mag naar eigen oordeel afwijken van de instructies voor oplegging of ontheffing van de meldplicht.

Bij de oplegging of ontheffing van de meldplicht gelden voor de Korpschef de volgende instructies.

De Korpschef verleent in ieder geval in de volgende situaties geen (of niet langer) ontheffing van de meldplicht aan de vreemdeling:

  • als voor het vreemdelingentoezicht ontheffing van de meldplicht niet (of niet langer) gewenst is;

  • de vreemdeling niet langer in Nederland mag verblijven.

De Korpschef verleent aan een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend uitsluitend in de volgende situaties ontheffing van de meldplicht:

  • tijdens het afwachten van de beslissing in eerste aanleg van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in overleg met de IND;

  • als de vreemdeling minderjarig is beneden de leeftijd van twaalf jaar en geen Amv is.

C

Paragraaf A2/12.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12.3. Aanvang termijn signalering

Bij signalering van een vreemdeling in OPS of het (N)SIS, vangt de duur van de signalering aan op de datum dat de vreemdeling het Schengengebied daadwerkelijk heeft verlaten.

De signalering treedt in werking vanaf:

  • de datum van het besluit tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw of het inreisverbod;

  • de datum dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd;

  • de datum waarop de rechtsgevolgen genoemd in het besluit tot intrekking van de mvv in werking treden.

D

Paragraaf A3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Vertrektermijnen

Deze paragraaf bevat de beleidsregels omtrent de toepassing van artikel 62, tweede lid, Vw.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM nemen aan dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, Vw als tenminste twee van de gronden als genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb van toepassing zijn.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM moeten de gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb nader toelichten, indien uit deze gronden zelf niet rechtstreeks blijkt dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze toelichting is in ieder geval vereist bij de gronden als genoemd in artikel 5.1b, vierde lid, Vb.

Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, onder d, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en paragraaf B1/4.3.3 Vc.

De IND verstaat onder kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder b, Vw de situatie waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 30b Vw.

De IND bekort of onthoudt de vertrektermijn van de vreemdeling in beginsel niet op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b, Vw wanneer sprake is van een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waar met toepassing van artikel 30a, 30b of 31 Vw op is beslist, tenzij:

  • de vreemdeling de toegang is geweigerd, of als sprake is van een uitgestelde toegangsweigering zoals beschreven in A1/7.3 Vc;

  • de vreemdeling in bewaring is gesteld;

  • de vreemdeling zich niet direct heeft gemeld voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er sprake is van openbare orde aspecten, bijvoorbeeld (een verdenking van) het plegen van een misdrijf;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a dan wel onder b, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen.

De IND onthoudt de vertrektermijn van de vreemdeling op grond van artikel 62, tweede lid, Vw wanneer sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die met toepassing van artikel 30c, eerste lid, Vw buiten behandeling is gesteld.

Gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid

Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c, Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:

  • de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;

  • de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als hij een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in B1/4.4 Vc. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling ook aanmerken als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf.

Bij de beoordeling of de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde betrekt de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aard en de ernst van het misdrijf;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd; en

  • de omstandigheid dat de vreemdeling toen hij werd aangetroffen bezig was Nederland te verlaten.

Voor zover sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf wint de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM informatie in bij de politie of het OM over de gegrondheid van die verdenking waarbij in ieder geval wordt betrokken of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

De IND bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als de aanvraag is afgewezen omdat artikel 1F van toepassing is of omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, tweede lid, Vw, de termijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.

Proportionaliteit

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM ziet af van het onthouden van een vertrektermijn als de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zodanig zijn dat het onthouden van een vertrektermijn niet proportioneel is. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM betrekt bij de proportionaliteitstoets alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aanwezigheid van in Nederland verblijvende familieleden, in het bijzonder minderjarige kinderen. Als er sprake is van gezinsleden zonder rechtmatige verblijfstitel, is er in de regel geen aanleiding het onthouden van een vertrektermijn disproportioneel te achten;

  • de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van in Nederland verblijvende familie- of gezinsleden. Als de gezondheidstoestand geen aanleiding geeft om over te gaan tot toepassing van artikel 64 Vw, is er in de regel evenmin reden om het onthouden van een vertrektermijn om medische redenen disproportioneel te achten.

Verlenging van de vertrektermijn

Een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is verleend kan vragen om verlenging van deze termijn, zoals beschreven in artikel 6.3 VV. De vreemdeling krijgt door het indienen of het inwilligen van een verzoek om een verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland. De DT&V mag bij de inwilliging van het verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn niet tot uitzetting overgaan totdat de verlengde vertrektermijn is verstreken. De vreemdeling heeft de plicht gedurende de verlengde vertrektermijn zelfstandig aan zijn vertrek te werken.

Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:

  • persoonlijk bij één van de loketten van de IND;

  • schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.

Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim en geeft onmiddellijk een beschikking.

E

Paragraaf A4/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Gronden voor het inreisverbod

Het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b tot en met e, Vw, is van overeenkomstige toepassing op het inreisverbod dat wordt opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw, voor zover sprake is van een werkelijke, actuele, voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. Verwezen wordt naar paragraaf A4/3.1 onder b tot en met e Vc.

Het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid neergelegd in artikel 66a, tweede lid, Vw om een inreisverbod uit te vaardigen aan een vreemdeling die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Verwezen wordt naar paragraaf A4/3.1 Vc.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt daarnaast een inreisverbod uit op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw tegen een vreemdeling die:

  • de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan drie dagen heeft overschreden en die Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten.

  • op grond van artikel 3.3 Vb aanspraak kan maken op een vrije termijn, maar die onder meer in het toezicht is aangetroffen en niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12 Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

  • de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zonder verschoonbare reden intrekt voordat een beslissing is genomen, terwijl aanwijzing bestaat dat de aanvraag niet kansrijk geacht moet worden. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan een vreemdeling die afkomstig is uit een land dat is geplaatst op de lijst behorend bij artikel 3.37f, derde lid, Vv (bijlage 13, veilige landen van herkomst).

  • door intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning niet meer in het bezit is van de verblijfsvergunning; de IND vaardigt op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw geen inreisverbod uit tegen de vreemdeling na intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning vanwege het niet langer voldoen aan de verleningsgrond of beperking.

De IND heft een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw op en vaardigt een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, 7 Vw uit als artikel 66a, zevende lid, Vw van toepassing is.

De IND maakt gebruik van de in artikel 6.5, vierde lid, Vb geboden mogelijkheid om af te wijken van het eerste tot en met het derde lid ingeval de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

F

Paragraaf A4/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1. Gronden voor ongewenstverklaring

Bij het besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling, weegt de IND de belangen van de vreemdeling af tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat.

a. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

Als de vreemdeling tweemaal een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan, dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een voorstel tot ongewenstverklaring van deze vreemdeling bij de IND in.

De IND besluit uitsluitend tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als ten aanzien van de bij de Vw strafbaar gestelde feiten die de vreemdeling heeft begaan, sprake is van:

  • een proces-verbaal;

  • een transactie; of

  • een uitgevaardigde strafbeschikking.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het opmaken van een eerste proces-verbaal tegelijkertijd aan de vreemdeling de waarschuwing dat, als hij nogmaals een bij de Vw strafbaar gesteld feit begaat, de ambtenaar een voorstel tot ongewenstverklaring indient. Van deze waarschuwing maakt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een aantekening in de BVV.

b. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

De IND beoordeelt zo snel mogelijk na het onherroepelijk worden van een rechterlijk vonnis waarin de maatregel als bedoeld in artikel 37a WvSr ten aanzien van een vreemdeling is verlengd, of wordt besloten tot ongewenstverklaring.

c. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw

De IND besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De IND beschouwt de vreemdeling als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van tenminste één van de onderstaande gevallen:

  • De vreemdeling vormt een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Het beleid als neergelegd in paragraaf A3/3 Vc onder het kopje ‘daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde’ is van overeenkomstige toepassing.

  • De vreemdeling is wegens een misdrijf:

    • veroordeeld tot een gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of heeft een taakstraf of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste één dag bedraagt; of

    • bij herhaling veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of heeft bij herhaling een taakstraf, onvoorwaardelijke geldboete of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen, een transactieaanbod aanvaard of een strafbeschikking opgelegd gekregen.

  • De vreemdeling overeenkomstig paragraaf A2/12 Vc voor signalering in SIS in aanmerking komt wegens een gevaar voor de openbare orde.

De IND besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling als deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De IND beschouwt een vreemdeling als een gevaar voor de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als daarvoor concrete aanwijzingen zijn.

Voor de toepassing van het begrip 'gevaar voor de nationale veiligheid', zie paragraaf B1/4.4 Vc.

d. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder d, Vw

De IND kan een vreemdeling die in één van de lidstaten van de Benelux of Schengen ongewenst is verklaard, op een met redenen omkleed verzoek van één van lidstaten, ook voor de andere lidstaten ongewenst verklaren.

e. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw

De IND kan tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw besluiten als de vreemdeling buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan. Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, is in ieder geval een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Artikel 8 EVRM

De IND besluit niet tot ongewenstverklaring als de ongewenstverklaring een schending van artikel 8 EVRM betekent. Bij het besluit tot ongewenstverklaring weegt de IND artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.

G

Paragraaf B1/3.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4.2. Specifieke bepalingen over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Identificatie vreemdeling

De vreemdeling moet een gezichtopname laten maken en tien digitale vingerafdrukken laten afnemen door de IND voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 3.102a Vb).

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling niet vaststaan.

Verblijfssticker

De IND verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (bijlage 7g VV):

  • aan de vreemdeling als bewijs van het feit dat hij een aanvraag tot verlenen, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning heeft ingediend; en

  • voor één maand korter dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met een maximum van zes maanden.

Uitreiking verblijfsdocument

De IND reikt het verblijfsdocument uit:

  • aan de vreemdeling in persoon;

  • bij minderjarigheid in het bijzijn van de wettelijk vertegenwoordiger; en

  • bij wijziging van de beperking of vernieuwing van het verblijfsdocument tegen inlevering van het oude verblijfsdocument, tenzij sprake is van verlies of diefstal van het oude verblijfsdocument.

De korpschef reikt het verblijfsdocument uit als de vreemdeling slachtoffer is van dreigend eergerelateerd geweld.

Afgifte documenten en schriftelijke verklaringen bedoeld in artikel 9 Vw

De IND verstrekt een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 Vw.

Op de regel zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

  • de vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld aangifte te doen van een overtreding van artikel 273 f WvSr (mensenhandel). De korpschef verstrekt een document of schriftelijke verklaring.

  • uitzetting van de vreemdeling moet achterwege blijven op grond van artikel 64 Vw vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden. Het gestelde in A4/7.3 is van toepassing.

H

Paragraaf B1/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2. Geldig document voor grensoverschrijding

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND merkt een geldig paspoort dat door de Nederlandse autoriteiten wordt erkend, aan als geldig document voor grensoverschrijding. De IND merkt een blanco paspoort niet aan als een geldig document voor grensoverschrijding, omdat in dit geval voor afgifte geen deugdelijke toetsing heeft plaatsgevonden van de identiteit van de houder van het paspoort.

Uitzonderingen

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding als de vreemdeling behoort tot een van de volgende categorieën:

  • onderdanen van Somalië, zolang er geen internationaal erkend centraal gezag is in Somalië en Nederland de Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten niet erkent; of

  • hier te lande geboren kinderen die een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor verblijf bij ouder (familie- of gezinslid) aanvragen, mits zij voldoen aan de overige voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.

De IND wijst de aanvraag af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en als enkele reden daarvoor aanvoert dat hij:

  • terug moet naar het land van herkomst om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen;

  • zijn militaire plicht moet vervullen in het land van herkomst voor het verkrijgen van een geldig document van grensoverschrijding; of

  • een medische behandeling in Nederland ondergaat.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding als ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend voor het volgende verblijfsdoel:

  • verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (zie B8);

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B8).

I

Paragraaf B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7. Inburgeringsvereiste buitenland

Inburgering in het buitenland

Voor de beoordeling of het inburgeringsvereiste buitenland een voorwaarde is, zijn de volgende artikelen van toepassing:

  • artikel 16, eerste lid, onder h, Vw; en

  • artikel 3 Wet inburgering.

In aanvulling op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h,Vw wijst de IND de mvv-aanvraag af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald of niet heeft afgelegd, tenzij de vreemdeling hiervan vrijgesteld of ontheven is.

In aanvulling op artikel 1, eerste lid, onder e, Wet inburgering en artikel 1.3 Regeling inburgering, wordt in ieder geval niet als geestelijk bedienaar beschouwd, de vreemdeling die uitsluitend werkzaamheden verricht als:

  • contemplatieve,

  • bestuurslid die niet in Nederland met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap naar buiten treedt, of

  • andere interne functionaris,

bij een godsdienstige of levensbeschouwelijke organisatie. Het inburgeringsvereiste buitenland is niet op hen van toepassing in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid in loondienst’.

Vrijstellingen

Voor het beoordelen van vrijstelling van het inburgeringsvereiste buitenland zijn de volgende artikelen van toepassing:

  • artikel 16, eerste lid, onder h, Vw juncto artikel 17, eerste lid, Vw;

  • artikel 16, derde lid, Vw juncto artikel 3.13 VV;

  • artikel 3.71a, tweede lid, Vb;

  • artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder a, en 5 Wet inburgering; en

  • artikelen 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 Besluit inburgering.

De vreemdeling kan vrijstelling van het basisexamen inburgering in het buitenland op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, Wet Inburgering verkrijgen als eerder verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd heeft plaatsgevonden. Daarvoor is het niet vereist dat, in aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, Besluit Inburgering, sprake is van acht jaar ononderbroken inschrijving als ingezetene in de BRP of acht jaar rechtmatig verblijf.

De gezinsleden, bedoeld in B10/4.1 Vc, van een vreemdeling met de Turkse nationaliteit zijn vrijgesteld van het basisexamen inburgering in het buitenland.

Ontheffing basisexamen inburgering vanwege bijzondere individuele omstandigheden

Voor het beoordelen van ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland is artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb juncto artikel 3.10 VV van toepassing.

De IND wijst ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Er kan sprake zijn van een enkele omstandigheid of een combinatie van verschillende omstandigheden.

De IND betrekt – waar relevant – in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen.

De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de vreemdeling mogen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • de medische omstandigheden van de vreemdeling;

  • de onveilige situatie in het land van herkomst. De vreemdeling zal zelf moeten aangeven wat dat betekent voor zijn individuele situatie;

  • er is geen cursusmateriaal beschikbaar dat geschikt is voor de vreemdeling;

  • acute omstandigheden in de situatie van gezinsleden in Nederland die aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk maken;

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden;

  • de reeds gemaakte kosten ter voorbereiding en/of het afleggen van het basisexamen;

  • de financiële situatie van de betrokken gezinsleden;

  • opleidingsniveau / analfabetisme; het gratis beschikbaar gestelde lespakket bevat een alfabetiseringscursus. Overigens is het niet noodzakelijk gealfabetiseerd te zijn om de toets Spreekvaardigheid en de toets Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) te kunnen behalen;

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • zorg voor afhankelijke gezinsleden in land van herkomst;

  • duur van het huwelijk/ de relatie;

  • tijdsverloop sinds start inspanningen tot gezinshereniging;

  • beschikbaarheid van faciliteiten ter ondersteuning;

  • de mogelijkheden om het basisexamen af te leggen in het land van herkomst of bestendig verblijf;

  • de reisafstand naar de diplomatieke post.

De mate waarin bovenstaande omstandigheden relevant zijn, is afhankelijk van de situatie van de vreemdeling. In bijzondere situaties kan ook een enkele omstandigheid leiden tot ontheffing van (een deel van) het basisexamen inburgering.

De medische omstandigheden blijken uit een medische vragenformulier, dat is ingevuld door een arts die is aangewezen door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De IND beoordeelt aan de hand van het medische vragenformulier of de vreemdeling als gevolg van een medische aandoening voor een periode van drie jaar niet in staat is om (een deel van) het basisexamen af te leggen, dan wel om inspanningen te leveren ter voorbereiding op (een deel van) het basisexamen inburgering.

De IND ontheft de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering in ieder geval als de vreemdeling aantoont dat sprake is van blindheid of doofheid.

In aanvulling hierop ontheft de IND de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat:

  • sprake is van slechtziendheid of hardhorendheid; en

  • hij niet met behulp van hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen heeft om het basisexamen inburgering af te kunnen leggen.

In aanvulling op artikel 3.10 VV moet de vreemdeling als in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is waar het basisexamen kan worden afgenomen, een aangewezen arts raadplegen in het dichtstbijzijnde land waar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is en het basisexamen kan worden afgenomen.

J

Paragraaf B1/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.3. Gronden voor intrekking verblijfsvergunning bepaalde tijd

Op grond van artikel 19 Vw trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op de in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a en c tot en met i, Vw genoemde gronden. Voor de beleidsregels wordt verwezen naar hetgeen onder B1/6.2.1 Vc, B1/6.2.2 Vc en B1/6.2.3 Vc is vermeld.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet met terugwerkende kracht in, maar met ingang van de datum van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning, als de vreemdeling:

  • niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend;

  • rechtmatig verblijft op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80; en

  • geen onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zouden hebben geleid.

Voor de regels over het verkrijgen, ontzeggen en beëindigen van rechtmatig verblijf op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80 wordt verwezen naar paragraaf B10/4 Vc.

K

Paragraaf B1/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3. Het verzoek om een voorlopige voorziening

De IND staat de vreemdeling toe om de uitspraak op een binnen 24 uur na de bekendmaking van het besluit ingediend verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten, tenzij:

  • a. het een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening betreft;

  • b. de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen;

  • c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;

  • d. de uitzetting daardoor wordt belemmerd; of

  • e. sprake is van misbruik van recht.

De IND staat het de vreemdeling evenmin toe een voorlopige voorziening af te wachten die is ingediend in het kader van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, zoals opgenomen in paragraaf B9/6 Vc indien:

  • Er sprake is van een reeds in de jurisprudentie aanvaarde afwijzingsgrond, en

  • Uitgesloten is dat in bezwaar te verstrekken gegevens aanleiding kunnen geven tot een andere beoordeling van die afwijzingsgrond.

De hierboven gegeven regel over de mogelijkheid om de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten geldt niet wanneer het besluit betrekking heeft op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In dat geval wordt verwezen naar paragraaf C2/11 Vc onder voorlopige voorziening.

Ad a.

De IND merkt een verzoek om een voorlopige voorziening aan als een eerste verzoek als niet eerder in dezelfde zaak om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening mag niet worden afgewacht. Van een tweede verzoek om een voorlopige voorziening als hiervoor bedoeld is geen sprake als in dezelfde procedure eerder een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen.

De IND betrekt bij de vraag of er sprake is van een eerste voorlopige voorziening in het kader van de Afsluitingsregeling (paragraaf B9/6) ook de eerdere procedures in het kader van voorheen in die paragraaf opgenomen Definitieve Regeling.

Ad d.

De IND merkt de volgende situaties in ieder geval aan als situaties die de uitzetting belemmeren:

  • het paspoort van de vreemdeling, de daarin voorkomende visa of de vervangende reisdocumenten, zijn nog slechts voor korte tijd geldig;

  • de vreemdeling kan worden overgedragen op grond van terug- en overnameovereenkomsten en de terugname of overname op grond van de bepalingen van de overeenkomst zou niet meer haalbaar zijn; of

  • de vreemdeling kan met een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet worden, terwijl uitzetting door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening voor langere tijd niet meer haalbaar is.

Ad e.

Van misbruik van recht is uitsluitend sprake als het verzoek om een voorlopige voorziening geen enkel redelijk belang heeft en sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw.

L

Paragraaf B4/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Beleidsregels

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV een positief advies heeft afgegeven voor de te verrichten arbeid.

Young Workers Exchange Program

De IND neemt aan dat de vreemdeling voldoet aan artikel 3.39, aanhef en onder a, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is Canadees onderdaan;

  • de vreemdeling is ten minste achttien jaar en niet ouder dan dertig jaar; en

  • de vreemdeling studeert of is op het moment van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet langer dan twaalf maanden geleden afgestudeerd.

Actieprogramma van de Europese Unie

Wanneer het lerend werken plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie dan hoeft de werkgever op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder m, van het BuWav niet te beschikken over een TWV. Er hoeft in dit geval geen GVVA te worden aangevraagd.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

  • tijdelijk arbeid verricht in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie; en

  • met inbegrip van de stagevergoeding beschikt over een inkomen van tenminste 50% van het minimum(jeugd)loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Hierbij wordt rekening gehouden met eigen middelen, zoals beurzen.

M

Paragraaf B4/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn studie buiten Nederland, de bijlage Gegevens (over noodzaak) lerend werken in het kader van studie, met toegevoegd:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • een stageovereenkomst met een beschrijving van het stageprogramma;

  • indien de vreemdeling studeert: een bewijs van inschrijving en een verklaring van de onderwijsinstelling waaruit de noodzaak van de stage blijkt;

  • indien de vreemdeling is afgestudeerd (alleen bij stagiairs die een HBO/WO-opleiding hebben afgerond): een diploma waaruit blijkt dat de vreemdeling niet langer dan 2 jaar geleden is afgestudeerd.

De IND beschouwt een door de bevoegde autoriteiten gewaarmerkt afschrift van het diploma voor hoger onderwijs als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan 2 jaar geleden is afgestudeerd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn arbeid buiten Nederland, de bijlage Gegevens (over noodzaak) lerend werken in het kader van arbeid, met toegevoegd:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • een praktikantenovereenkomst;

  • een leerplan; en

  • een terugkeerverklaring.

Actieprogramma van de Europese Unie

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling werkervaring opdoet in het kader van zijn studie op grond van een actieprogramma van de Europese Unie:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van studie;

  • een stageovereenkomst;

  • een beursverklaring; en

  • indien de vreemdeling studeert: een verklaring van de onderwijsinstelling dat de stage plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie; of

  • indien de vreemdeling is afgestudeerd: (alleen bij hoger opgeleide stagiairs die een HBO/WO-opleiding hebben afgerond): een diploma waaruit blijkt dat de vreemdeling niet langer dan 2 jaar geleden is afgestudeerd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling werkervaring opdoet in het kader van arbeid op grond van een actieprogramma van de Europese Unie:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van arbeid;

  • bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de arbeid plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie;

  • een praktikantenovereenkomst; en

  • een terugkeerverklaring.

Young Workers Exchange Program

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn studie buiten Nederland:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van studie met toegevoegd een:

    • stageovereenkomst;

    • studieverklaring en een

    • stageprogramma.

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling Canadees onderdaan is en ten minste 18 jaar en niet ouder dan 30 jaar is.

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving aan een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling studeert.

De IND beschouwt een door de bevoegde autoriteiten gewaarmerkt afschrift van het diploma als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan twaalf maanden geleden is afgestudeerd.

N

Paragraaf B6/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Arbeid als kennismigrant

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 1d, eerste en derde lid, BuWav.

De vereisten zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb, zijn van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder b of c, BuWav wordt aangemerkt als:

  • een wetenschappelijk onderzoeker; of

  • een arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.

Loon niet marktconform

Op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake is van een marktconform loon.

Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten

De IND telt bij de berekening van het bruto maandloon als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, BuWav de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, als:

de werkgever het loon elke maand giraal overmaakt op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, die op naam is gesteld van de vreemdeling; en de onkostenvergoeding en toeslagen contractueel zijn vastgelegd.

De IND telt bij het bruto maandloon niet mee:

  • (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;

  • de vakantietoeslag; en/of

  • de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als

overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.

Registratie BIG

De IND maakt ten aanzien van een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg alleen gebruik van de in artikel 3.30a Vb neergelegde bevoegdheid als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als de vreemdeling werkloos raakt.

De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.

De IND trekt deze verblijfsvergunning in per datum einde zoekperiode.

De IND trekt deze verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden.

O

Paragraaf B7/3.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.8.1. Familie- of gezinsleven

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:

  • echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);

  • partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;

  • ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen; of

  • minderjarige broers en zussen, die bloedverwant zijn en die in hetzelfde gezin hebben samengeleefd.

De IND neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:

  • erkenner;

  • biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);

  • adoptiefouder(s);

  • pleegouder(s);

  • opvangouder(s);

  • stiefouder(s);

  • grootouder(s);

  • oom/ tante;

  • neef/nicht;

  • minderjarige broer of zus met wie bloedverwantschap bestaat en met wie niet in hetzelfde gezin is samengeleefd;

  • minderjarige broer of zus met wie geen bloedverwantschap bestaat; of

  • meerderjarige broer of zus,

als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.

De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).

De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:

  • Jongvolwassen is;

  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;

  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en

  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.

Als de jongvolwassene zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat geen sprake (meer) is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen de ouder(s) en de jongvolwassene, in geval de jongvolwassene daarnaast zelfstandig woont en in zijn eigen onderhoud voorziet, of een zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.

De IND neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

P

Paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Beleidsregels

Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten, die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).

Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer

Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander en het familielid:

  • daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU;

  • gedurende de gehele periode van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG; en

  • tijdens het daadwerkelijke verblijf in de andere lidstaat een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.

De IND neemt alleen aan dat het gezinsleven is opgebouwd of bestendigd bij een daadwerkelijk, aaneengesloten verblijf in de andere lidstaat van ten minste drie maanden.

De IND verstrekt een document EU/EER (bijlage 7e, VV) aan het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander als aan voornoemde vereisten is voldaan.

De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb naar analogie toe.

Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn

In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.

Ten laste zijn van

Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Duurzame relatie

In aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb neemt de IND aan dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:

  • voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of

  • gezamenlijk een kind hebben.

In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.

Reële en daadwerkelijke arbeid

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:

  • de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of

  • de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.

EU-grensarbeid

De IND verstrekt een sticker ’verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan’ (bijlage 7h, VV) met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist’ aan de uit een derde land afkomstige vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb, als:

  • hij verblijft in een andere EU-lidstaat, én;

  • hij arbeid verricht in Nederland, én;

  • de burger van de Unie op dat moment eveneens zijn rechten van vrij verkeer in Nederland uitoefent (door in Nederland arbeid te verrichten).

In de overige gevallen geldt dat het uit een derde land afkomstige familielid van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijft in een andere EU-lidstaat alleen in Nederland arbeid mag verrichten als de werkgever beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning, tenzij de Wav anders bepaalt.

Beroepsopleiding

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:

  • speciaal beroep;

  • vak;

  • betrekking; of

  • bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.

Onvrijwillige werkloosheid

In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND uit van onvrijwillige werkloosheid tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat hier geen sprake van is.

Voldoende middelen van bestaan voor de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb en familieleden

De IND willigt de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid in als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment dat op die aanvraag wordt beslist reële en daadwerkelijke arbeid verricht of voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Bewijs van rechtmatig verblijf

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.

In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV):

  • de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie is niet aangetoond;

  • er bestaan aanwijzingen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;

  • er zijn indicaties aanwezig van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of

  • er is niet deugdelijk bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.

Op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt aangetekend dat arbeid niet is toegestaan. Wordt het de vreemdeling echter op een andere grond toegestaan om arbeid te verrichten, dan wordt op de sticker aangetekend dat arbeid wel is toegestaan.

Arbeidsmarktpositie van burgers van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt

De IND stelt een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt als gevolg van een overgangsmaatregel in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;

  • aan de werkgever van de burger van de Unie een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.

In alle overige gevallen wordt de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

De IND telt bij de beoordeling of de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt inmiddels volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) met dezelfde aantekening als de verblijfgever.

Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind

Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;

  • b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

  • c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en

  • d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.

De IND kan niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

Ad c.
  • De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.

  • De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.

Ad d.

Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:

  • de leeftijd van het kind;

  • zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en

  • de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.

De IND verstrekt aan de vreemdeling die verblijf beoogt als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.

In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV):

  • de Nederlandse nationaliteit van het minderjarige kind is niet aangetoond met een geldig Nederlands paspoort;

  • het Nederlandse kind is meerderjarig;

  • de familierechtelijke relatie met het minderjarige Nederlandse kind is niet aangetoond;

  • de vreemdeling is een stief-, pleeg- of opvangouder van het minderjarige Nederlandse kind;

  • er zijn indicaties van een schijnerkenning;

  • er is geen bewijs geleverd van opvoedings- en/of verzorgingstaken door de vreemdeling;

  • de vreemdeling heeft verblijfsrecht in een andere EU-lidstaat;

  • de vreemdeling kan niet op ondubbelzinnige wijze zijn identiteit en nationaliteit aantonen;

  • er bestaan aanwijzingen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt; of

  • het minderjarige Nederlandse kind staat niet ingeschreven in de BRP.

Op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt aangetekend dat arbeid niet is toegestaan. Wordt het de vreemdeling echter op een andere grond toegestaan om arbeid te verrichten, dan wordt op de sticker aangetekend dat arbeid wel is toegestaan.

Q

Paragraaf B10/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening, voorschrift en geldigheidsduur

Beperking

De IND verleent de verblijfsvergunning ontleend aan het eerste of het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 onder de beperking: 'arbeid in loondienst'.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan (ex-)gezinsleden van Turkse werknemers die een recht op verblijf ontlenen aan artikel 7 Besluit 1/80 onder de beperking: 'niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening:

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het eerste streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’ zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV. Dit is op grond van artikel 2, onder d, BuWav anders als de vreemdeling in het bezit is (geweest) van een verblijfsvergunning met daarop de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’. In dat geval luidt de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

Voorschrift

De IND voorziet de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 6, Besluit 1/80 van de aantekening: ‘Een beroep op de algemene middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Geldigheidsduur

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 6, Besluit 1/80 voor de duur van de arbeidsovereenkomst met een maximum van vijf jaar, maar in ieder geval voor ten minste één jaar.

De IND verleent de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 voor de duur van vijf jaar.

R

Paragraaf B10/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

De IND ontzegt of beëindigt het verblijfsrecht van een Turkse werknemer en zijn gezinsleden die vallen onder de reikwijdte van artikel 6, eerste lid, of 7, Besluit 1/80, als sprake is van één van de volgende gevallen:

  • a. het persoonlijk gedrag van de vreemdeling vormt een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving;

  • b. de vreemdeling die het verblijf ontleent aan artikel 6, eerste lid, eerste streepje, Besluit 1/80 verricht geen legale arbeid meer als gevolg van detentie of vrijwillige werkloosheid;

  • c. de vreemdeling die het verblijf ontleent aan artikel 6, eerste lid, derde streepje, Besluit 1/80 heeft na detentie of vrijwillige werkloosheid niet binnen een redelijke termijn nieuw werk gevonden;

  • d. de vreemdeling die het verblijf ontleent aan artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 heeft de Nederlandse arbeidsmarkt definitief verlaten;

  • e. bij verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland; of

  • f. de verblijfsvergunning is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.

De IND ontzegt of beëindigt het verblijfsrecht op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 7, Besluit 1/80, niet met terugwerkende kracht tenzij het verblijfsrecht is verkregen op de wijze zoals hiervoor omschreven onder f.

Ad a.

De artikelen 8.22, eerste lid, 8.23 en 8.24 Vb zijn van overeenkomstige toepassing.

Ad c.

De IND hanteert als redelijke termijn een termijn van zes maanden. Er dient sprake te zijn van daadwerkelijk zoeken naar werk en een reële kans op werk. De IND verlengt de termijn eenmalig met drie maanden wanneer er na zes maanden nog geen werk is gevonden, maar er nog wel een reële kans op werk bestaat. De vreemdeling moet na uiterlijk negen maanden werk gevonden hebben.

Ad d.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van definitief verlaten van de arbeidsmarkt in de volgende gevallen:

  • bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

  • bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid; of

  • wanneer de vreemdeling anderszins geen enkele kans meer maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt.

Ad e.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • korter dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven; of

  • Nederland heeft verlaten om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden; of

  • Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht.

Als de vreemdeling als werknemer of als gezinslid van een werknemer gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80 neemt de IND verplaatsing van het hoofdverblijf aan als de vreemdeling in ieder geval twee jaar of langer buiten Nederland heeft verbleven.

S

Paragraaf C1/2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.9. De procedure bij een tweede of volgende aanvraag

De ééndagstoets asiel

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

De vreemdeling, of diens wettelijk vertegenwoordiger, die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient deze aanvraag in persoon in op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd. Een tweede of volgende aanvraag die niet in persoon is ingediend op het aanmeldcentrum Ter Apel geldt als onvolledige aanvraag waarbij de vreemdeling in verzuim is omdat hij niet voldoet aan het wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag. De vreemdeling krijgt dan een termijn van één week om de aanvraag in persoon in te dienen en het verzuim te herstellen, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 4:5 Awb.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.

Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van het volledig ingevulde en complete model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en, indien nodig, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder a, Vb, tenzij de IND de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder gehoor. In de gevallen waarin de IND afziet van het houden van een gehoor, vangt de ééndagstoets asiel aan met het voornemen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder c, Vb. De IND kan onder meer besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling:

  • zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn;

  • een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s);

  • een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND de beoordeling kan doen op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is;

  • een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;

  • een opvolgende aanvraag doet voor een afgeleide asielvergunning (artikel 29, tweede lid, Vw);

  • een opvolgende aanvraag indient die afhankelijk is van de aanvraag van een familie- of gezinslid;

  • valse of vervalste documenten overlegt dan wel documenten overlegt waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld;

  • een beroep doet op (nieuw) beleid waar hij evident niet onder valt dan wel in aanmerking wenst te komen voor verblijf op niet asiel gerelateerde gronden;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of

  • valt onder de werking van de Dublinverordening.

In gevallen waarin zich een van de hiervoor benoemde situaties voordoet maar individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, wordt gehoord. De IND maakt geen gebruik van de mogelijkheid om af te zien van een gehoor bij de in artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag maar de vreemdeling voor het eerst zelfstandig en op eigen naam een (opvolgende) aanvraag indient.

Indien er aanleiding bestaat om in gevallen waarin is afgezien van een gehoor op grond van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen alsnog de vreemdeling te horen, vangt de ééndagstoets asiel opnieuw aan. Dit geldt ook als de IND al gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten in het aanmeldcentrum als bedoeld in artikel 3.118b, vijfde lid, Vb.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.

Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder het kopje Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, zesde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b tweede lid onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Een toerekenbare overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, Vb door de vreemdeling is geen reden voor verlenging van de termijnen.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.1 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, negende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.

Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.

Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ is van overeenkomstige toepassing.

De IND zendt het voornemen en de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Indien bij de IND geen gemachtigde bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum reikt de IND het voornemen en de beschikking in persoon uit aan de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling is niet aanwezig op het aanmeldcentrum dan is de laatste alinea van paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ van overeenkomstige toepassing.

Last minuteaanvragen

Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een last minuteaanvraag.

Zodra de vreemdeling aangeeft een last minuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.

Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.

In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.

De procedure na uitzetting of overdracht

Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.

De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft

Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.

T

Het model M17 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

U

Het model M18 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

V

Het model M35-0 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

W

Het model M105 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

X

Het model M105-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.

Y

Het model M107-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.

Z

Het model M107-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2019.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 juni 2019

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M17 Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen

BIJLAGE 2

Model M18 Beschikking weigering toegang personen die vallen onder het EU-recht inzake vrij verkeer (artikel 8.8 of 8.5 Vreemdelingenbesluit 2000)

BIJLAGE 3

Aanvraagformulier M35-O Tweede of volgende asielaanvraag

BIJLAGE 4

Model M105 Proces-verbaal staandehouding/ overbrenging/ overdracht als bedoeld in artikel 50, dan wel artikel 50a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

BIJLAGE 5

Model M105-A Proces-verbaal ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50, dan wel artikel 50a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

BIJLAGE 6

M107-A Kennisgeving als bedoeld in artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000, al of niet gepaard met een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste of tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000.

BIJLAGE 7

M107-B Inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste en tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A

De wijziging van paragraaf A2/2.4 Vc betreft een redactionele wijziging ter verduidelijking dat er voorafgaand aan de ophouding ook sprake kan zijn van overbrenging.

B

In paragraaf 10.3.1 Vc is de situatie waarin de Korpschef geen ontheffing van de meldplicht aan de vreemdeling kan verlenen bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning waarover de Korpschef niet inwilligend heeft geadviseerd geschrapt. De geschrapte situatie is verouderd. Er zijn geen aanvraagprocedures voor een verblijfsvergunning meer waarbij de Korpschef een adviesrol heeft.

C

De wijziging van paragraaf A2/12.3 Vc betreft het uitschrijven van een afkorting ter verduidelijking van het verschil tussen een ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw en de signalering OVR uit de M93.

D

In deze paragraaf staat beschreven in welke gevallen de IND bij een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b, Vw de vertrektermijn bekort of onthoudt. In deze paragraaf is toegevoegd dat de IND de vertrektermijn onthoudt indien sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd welke op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft. In deze gevallen is sprake van een evidente afwijzing; de vreemdeling heeft bij zijn aanvraag geen relevante omstandigheden aangevoerd met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor een asielvergunning. In deze gevallen wordt afgezien van een vertrektermijn, tenzij de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zodanig zijn dat het onthouden van een vertrektermijn niet proportioneel is.

E, F

Bij WBV 2019/5 (onderdeel E) is paragraaf A4/3.1 Vc aangepast. De aanpassing bestond er uit dat iemand slechts ongewenst kon worden verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw indien sprake is van een werkelijke, actuele, voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving (het unierechtelijke openbare orde-criterium).

Deze wijziging vond plaats om het beleid voor het opleggen van een inreisverbod wegens een gevaar voor de openbare orde in lijn te brengen met de jurisprudentie (AbRS 8 november 2016, 201507441/1).

In het licht van die jurisprudentie was het voor het opleggen van een zwaar inreisverbod (of een als inreisverbod aan te merken ongewenstverklaring) niet voldoende dat een vreemdeling strafrechtelijk was veroordeeld, maar dient er sprake te zijn van een werkelijke, actuele voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving (het unierechtelijke openbare orde-criterium).

Door deze wijziging kon, onbedoeld, niet meer overgegaan worden tot ongewenstverklaring (die niet als inreisverbod is aan te merken) op grond van een strafrechtelijke veroordeling waarbij niet wordt voldaan aan het unierechtelijke openbare orde criterium. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan ongewenstverklaringen die in het kader van een toegangsweigering worden opgelegd of indien een vreemdeling nog niet het Schengengebied is ingereisd.

Gelet hierop is het oude beleid weer toegevoegd aan paragraaf A4/3.1 Vc. Daarmee is het (weer) mogelijk om niet alleen tot ongewenstverklaring over te gaan indien sprake is van een werkelijke, actuele, voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving maar ook bij strafrechtelijke veroordelingen waarbij niet wordt voldaan aan het unierechtelijke openbare orde-criterium.

Ook wordt in het beleid neergelegd dat er aanleiding kan bestaan een ongewenstverklaring op te leggen als er aanleiding bestaat de vreemdeling ter fine van weigering van de toegang in het Schengen Informatiesysteem (SIS) op te nemen wegens een gevaar voor de openbare orde. Deze mogelijkheid is voor wat betreft de signalering neergelegd in paragraaf A2/12 Vc. Dit beleid vloeit voort uit artikel 24 tweede lid van de Verordening 1987/2006 van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II).

G

De regels omtrent de verstrekking van de sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ zijn opgenomen in paragraaf B10/2.2 Vc. De passage over deze sticker in paragraaf B1/3.4.2 Vc is dus overbodig en wordt met de voorliggende wijziging verwijderd. Hiermee wordt geen inhoudelijke wijziging beoogd.

H

Paragraaf B1/4.2 Vc is gewijzigd in die zin dat de IND het paspoortvereiste niet tegenwerpt aan hier te lande geboren kinderen, mits de vreemdeling voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.

De reden voor deze wijziging is dat voor ieder in Nederland geboren kind bij aangifte een geboorteakte wordt opgemaakt. In de geboorteakte staan de persoonsgegevens van het kind vermeld en de namen van de ouders. Een hier te lande geboren kind van wie de moeder op de dag van geboorte rechtmatig verblijf heeft in Nederland, wordt als ingezetene ingeschreven in de BRP. Daarmee staan in beginsel voor alle afnemers van de BRP de identiteit van het kind en zijn/ haar afstamming vast. In deze gevallen heeft het vragen van een paspoort daarom geen meerwaarde.

I

In paragraaf B1/4.7 ‘Inburgeringsvereiste buitenland’ wordt ten aanzien van de beleidsregels die specifiek zien op de ontheffing van het basisexamen inburgering in het buitenland vanwege bijzondere individuele omstandigheden, het volgende gewijzigd.

In de lijst met aspecten die de IND onder meer betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, is het voorbeeld bij het aspect ‘beschikbaarheid van faciliteiten ter ondersteuning’ geschrapt, aangezien het volgen van een cursus niet noodzakelijk is voor het met succes afleggen van het basisexamen.

De alinea over de medische situatie van de vreemdeling is herschreven. Het is voor een ontheffing waarbij een medische aandoening onderdeel van de beoordeling vormt, niet alleen van belang om te weten of het basisexamen daadwerkelijk kan worden afgelegd, maar ook of de vreemdeling in staat is zich voor te bereiden en zich heeft voorbereid. Indien de vreemdeling in staat is zich op het basisexamen inburgering voor te bereiden, kan van hem worden verlangd dat -naar vermogen- inspanningen worden verricht.

J

Paragraaf B10/4.4 Vc bevat een passage over de voorwaarden waaronder de intrekking met terugwerkende kracht van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd achterwege blijft. Paragraaf B1/6.3 Vc is echter een meer voor de hand liggende plaats om deze beleidsregel op te nemen aangezien deze paragraaf de gronden voor intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd behandelt. Om die reden is de passage verplaatst van paragraaf B10/4.4 naar paragraaf B1/6.3 Vc.

Tevens is de betreffende passage verder verduidelijkt. Aanleiding voor de passage is de jurisprudentie van het HvJEU. Zo heeft het HvJEU in onder meer het arrest Unal (C-189/10) bepaald dat artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 zich ertegen verzet dat de bevoegde nationale autoriteiten de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekken tot de datum waarop niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor verlening van zijn verblijfsvergunning, wanneer genoemde werknemer zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig frauduleus handelen en deze intrekking plaatsvindt na afloop van het tijdvak van een jaar legale arbeid als voorzien in genoemd artikel 6, eerste lid, eerste streepje van Besluit 1/80.

De passage vormt een uitzondering op het algemene uitgangspunt dat verblijfsvergunningen worden ingetrokken tot de datum waarop niet langer aan de voorwaarden van het verblijfsdoel wordt voldaan. Aangezien het moment waarop niet langer aan de voorwaarden van het verblijfsdoel wordt voldaan veelal in het verleden ligt, zal dus in de regel sprake zijn van intrekking met terugwerkende kracht.

Overigens wordt met de voorliggende aanpassing niet beoogd alle gevallen te regelen waarin intrekking met terugwerkende kracht achterwege wordt gelaten.

K

De Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, bij WBV 2019/1 opgenomen in paragraaf B9/6 Vc is een nieuwe regeling, die echter in grote lijnen gelijk is aan de voorheen in die paragraaf opgenomen Definitieve Regeling. Over veel van de afwijzingsgronden heeft de hoogste rechter reeds geoordeeld dat die in de weg staan aan een geslaagd beroep op de Regeling. Dat oordeel van de rechter is ook relevant voor de Afsluitingsregeling. Indien vreemdelingen een aanvraag indienen voor de Afsluitingsregeling terwijl op voorhand duidelijk is dat daar geen aanspraken op bestaan, dan ligt het in de rede te bepalen dat een voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan vreemdelingen die geen asiel hebben aangevraagd (AbRS 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3890), vreemdelingen die niet voldoen aan de leeftijdseis (AbRS 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4382) of die geen vijf jaar in Nederland hebben verbleven (AbRS 5 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:753). Ten aanzien van die afwijzingsgronden zullen er in bezwaar geen feiten en omstandigheden kunnen worden aangevoerd die aanleiding geven tot een andere conclusie.

Het helemaal niet af mogen wachten van ALRVK-procedures is vanuit verschillende oogpunten niet raadzaam. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan procedures over het beschikbaarheidscriterium (waarover de rechter nog niet heeft geoordeeld). Ook zijn er afwijzingsgronden, zoals het buiten beeld criterium, waarin er in bezwaar verschil van inzicht kan bestaan over de relevante feiten. Het helemaal niet mogen afwachten van voorlopige voorzieningen zou er verder toe kunnen leiden dat er in bezwaar meer dan nu het geval is voorlopige voorzieningen worden toegewezen. Dat wordt onwenselijk geacht.

Met deze passage wordt een balans getroffen tussen het mogen afwachten van voorlopige voorzieningen in die gevallen dat een rechter zich nog over dit kader uit moet laten en het belang om maximaal in te kunnen zetten op terugkeer in procedures waarvan op voorhand duidelijk is dat vreemdelingen niet voor de gevraagde beperking in aanmerking komt.

L, M

Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van de Young Workers Exhange Program (YWEP) is dat de Canadese jongere woonachtig is in Canada. Om aan te tonen dat de jongere in Canada woont moet bij de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een bewijs van inschrijving uit de openbare registers in Canada worden overgelegd. Aangezien Canada geen BRP of iets vergelijkbaars heeft en de jongere hierdoor niet in staat is om het gevraagde bewijsmiddel te overleggen, is besloten om de voorwaarde en het bijbehorende bewijsmiddel te laten vervallen. Hoewel deze voorwaarde volgt uit de in 2002 tussen Nederland en Canada afgesloten Memorandum of Understanding is het in het voordeel van de jongere om deze voorwaarde niet langer te stellen. Immers, hierdoor kan ook een Canadese jongere, die niet in Canada woont maar ergens anders woonachtig is, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van de YWEP.

N

In deze paragraaf stond een onjuiste verwijzing naar het Vb opgenomen. Met de onderhavige wijziging is deze fout hersteld. Er is geen sprake van een beleidswijziging.

O

In dit onderdeel hebben verschillende aanpassingen plaatsgevonden.

In de openbare werkinstructie 2018/11, getiteld ‘richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’ (te vinden op www.ind.nl) is opgenomen dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt verleend op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb. Het gaat hier echter om een beleidsregel die in de Vreemdelingencirculaire moet worden opgenomen. Dit is met de voorliggende wijziging gerealiseerd.

Tevens wordt met de voorliggende wijziging de terminologie van paragraaf B7/3.8.1 meer in overeenstemming gebracht met die van de jurisprudentie van het EHRM. Waar nu in paragraaf B7/3.8.1 staat dat familie- of gezinsleven wordt aangenomen als aan de relatie voldoende invulling wordt gegeven, wordt na de wijziging gesproken over ‘hechte persoonlijke banden’ conform de jurisprudentie van het EHRM (zie onder meer EHRM, K. en T. tegen Finland, arrest van 12 juli 2001 (nr. 25702/94); EHRM, Kruškić tegen Kroatië, arrest van 25 november 2014 (nr. 10140/13)). Daarnaast blijkt uit de jurisprudentie van het EHRM dat ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ alleen het toetsingskader vormt voor relaties tussen volwassenen (zie onder meer EHRM, Khan v. Verenigd Koninkrijk, 12 mei 2000 (nr. 35394/97)). Ook hiermee is paragraaf B7/3.8.1 in overeenstemming gebracht.

Ten slotte is de passage over jongvolwassenen verder verduidelijkt. Met de tekst over de jongvolwassene die de zorg heeft voor een buitenhuwelijks kind is aansluiting gezocht bij paragraaf B7/3.2.1 Vc.

P

Paragraaf B10/2.2 Vc bevat aanvullende regels over de verstrekking van een verblijfsaantekening bij indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht door een vreemdeling die verblijf beoogt in het kader van het vrij verkeer van personen (verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU). De aanvraag voor toetsing aan het EU-recht staat ook open voor vreemdelingen die verblijf beogen als de verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind (verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU). Aanvullende regels over de verstrekking van een verblijfsaantekening ontbreken echter voor laatstgenoemde categorie. Dat is met de voorliggende wijziging aangepast.

De hoofdregel bij aanvragen voor toetsing aan het EU-recht luidt dat aan de aanvrager een sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ wordt verstrekt. De aanvullende regels zien op situaties waarin op voorhand onvoldoende vaststaat dat het beroep op het EU-recht zal slagen. In die gevallen wordt een sticker ‘verblijfsaantekening algemeen’ verstrekt.

In de aanvullende regels over de verstrekking van een verblijfsaantekening aan een vreemdeling die verblijf beoogt in het kader van het vrij verkeer van personen ontbreekt de regel dat een sticker ‘verblijfsaantekening algemeen’ wordt verstrekt als er aanwijzingen bestaan dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Met de voorliggende wijziging is dit hersteld.

Ter bevordering van de leesbaarheid van paragraaf B10/2.2 Vc zijn de tekstpassages die zien op het afgeleide verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU (verblijf als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind) samengevoegd en aan het einde van deze paragraaf geplaatst.

Q

In paragraaf B10/4.3 waren bij de aanwijzing voor de arbeidsmarktaantekening voor verblijfsrecht ontleend aan artikel 7 abusievelijk de woorden ‘het derde streepje van’ opgenomen. Dat is met de wijziging hersteld.

R

In paragraaf B10/4.4 is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen die ten minste één jaar maar minder dan drie jaar legale arbeid hebben verricht bij dezelfde werkgever en vreemdelingen die ten minste drie jaar bij dezelfde werkgever hebben gewerkt. Met de wijziging is dit onderscheid alsnog aangebracht.

Verder is ten aanzien van de redelijke termijn voor het vinden van nieuw werk na vrijwillige werkloosheid aansluiting gezocht bij de termijn die naar het oordeel van het Hof van Justitie EU inzake het vrij verkeer redelijk is.

S

Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098 is de procedure, waarbij de vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen de IND hiervan schriftelijk in kennis moet stellen alvorens een aanvraag te kunnen indienen, niet langer houdbaar. In de uitspraak in overwogen dat het indienen van het model M35-0 geldt als indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Uit artikel 36, aanhef en onder a en artikel 37, eerste lid, onder a, Vw juncto artikel 3.108, eerste lid, Vb volgt dat een dergelijke aanvraag door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger in persoon moet worden ingediend op een door Onze Minister te bepalen plaats. Als gevolg hiervan is in deze paragraaf opgenomen dat de aanvraag in persoon moet worden ingediend en is aanmeldcentrum Ter Apel aangewezen als plaats waar deze aanvraag moet worden ingediend. Na voornoemde uitspraak van de Afdeling hanteerde de IND een overgangsperiode, maar per 1 juli 2019 kunnen tweede of volgende aanvragen enkel in persoon in het aanmeldcentrum in Ter Apel worden ingediend. Aanvragen die niet in persoon worden ingediend, zijn dan naar hun aard onvolledig. De vreemdeling is door het niet indienen van de aanvraag in persoon van meet af aan in verzuim. De vreemdeling zal in die situatie een termijn worden gegund om de aanvraag in persoon in het aanmeldcentrum Ter Apel in te dienen om het verzuim te herstellen bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld op grond van artikel 4:5 Awb. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn uitgezonderd van deze regel aangezien zij ofwel hun aanvraag indienen op de plaats waar de maatregel van vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd (artikel 3.50, onder a en c, VV juncto artikel 3.108, tweede lid, Vb) dan wel dat aanmeldcentrum Ter Apel niet de enige plaats is waar zij een aanvraag in persoon kunnen indienen (geldt voor de gevallen bedoeld in artikel 3.50, onder b en d, VV).

Met het Besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, in verband met de aanpassing van de procedure bij de behandeling van herhaalde asielaanvragen is artikel 3.118b Vb gewijzigd. De IND ziet af van een gehoor als de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan worden verkregen zonder gehoor. In deze paragraaf zijn een aantal categorieën en situaties benoemd waarin een gehoor niet in de rede ligt. Dit betreffen situaties waarin veelal geen gehoor nodig is om tot zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen. De opsomming is niet limitatief en niet dwingend. Wanneer individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, zal een gehoor moeten plaatsvinden. Uit artikel 42, tweede lid, aanhef en onder b juncto artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn volgt dat in een aantal gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag een gehoor niet achterwege mag blijven. In het beleid is opgenomen dat in deze gevallen een gehoor zal moeten plaatsvinden ook al heeft de aanvraag geen kans van slagen.

Verder is bestaand beleid verduidelijkt dat (toerekenbare) overschrijdingen van de termijnen die gelden voor de ééndagstoets asiel door de vreemdeling voor rekening en risico van de vreemdeling komen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2473) volgt namelijk dat de vreemdeling zelf het moment kan bepalen waarop hij een opvolgende asielaanvraag indient en zich dus op de procedure kan voorbereiden als gevolg waarvan overschrijding van de termijn die de vreemdeling kan worden toegerekend niet verschoonbaar is.

Tot slot is het beleid inzake de wijze van bekendmaking van het voornemen en de beschikking aangepast aan de nieuwe werkwijze. Aangezien de IND kan afzien van het gehoor is het niet langer noodzakelijk dat de vreemdeling in die zaken voor de behandeling van zijn aanvraag in de ééndagstoets asiel op het aanmeldcentrum verblijft. De hoofdregel is dat bekendmaking geschiedt door toezending aan de gemachtigde Bij het ontbreken van een gemachtigde geschiedt uitreiking in persoon mits de vreemdeling op het aanmeldcentrum verblijft. Indien dit niet mogelijk blijkt wordt – conform paragraaf C1/2.13 Vc – op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen.

T, U

De aanpassing betreft een wijziging van het faxnummer van het IND Grenskantoor.

V

Naar aanleiding van de wijzigingen in paragraaf C1/2.9 Vc is het model M35-0 aangepast. Daarnaast is het model herschreven in een klantvriendelijke taal en is het model uitgebreid zodat de vreemdeling (nog) beter in staat wordt gesteld de aanvraag te onderbouwen en toe te lichten.

W, X

In verband met de uitspraak van de Raad van State van 21 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:906) zijn er enkele wijzigingen in de modellen M105 en M105a aangebracht. De Raad van State is van oordeel dat uit het model duidelijk dient te blijken of de overbrenging op grond van artikel 50, tweede lid, Vw, Artikel 50, derde lid, Vw of artikel 50a, eerste lid, Vw is gebeurd. Tevens zijn enkele redactionele wijzigingen toegevoegd.

Y, Z

De wijziging betreft een aanvulling van de tekst. In deze aangevulde tekst kan de van toepassing zijnde motivering voor het opleggen van een inreisverbod op grond van artikel 66a tweede lid Vw worden aangegeven.

Onder c, de vreemdeling(e) trekt de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zonder verschoonbare reden in voordat een beslissing is genomen, terwijl aanwijzing bestaat dat de aanvraag niet kansrijk geacht moet worden, valt bijvoorbeeld te denken aan een vreemdeling die afkomstig is uit een land dat is geplaatst op de lijst behorend bij artikel 3.37f, derde lid, Vv (bijlage 13, veilige landen van herkomst).

Naar boven