Besluit van 27 mei 2019, nr. 2019001025 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Deventer en Lochem krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor de reconstructie van de rijksweg A1 Apeldoorn – knooppunt Azelo, met bijkomende werken in de gemeenten Almelo, Apeldoorn, Deventer, Hof van Twente, Lochem, Rijssen-Holten, Voorst en Wierden).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt mede begrepen werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: verzoeker) heeft Ons bij brief van 17 september 2018, kenmerk RWS-2018/36086, verzocht, om ten name van de Staat over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de onroerende zaken in de gemeenten Deventer en Lochem. De onteigening wordt verzocht om de reconstructie van de rijksweg A1 Apeldoorn – knooppunt Azelo (fase 1) in de gedeelten vanaf 150 meter ten oosten van de kruising A1 – provinciale weg N791/Fliertweg tot 700 meter ten oosten van de kruising A1 – provinciale weg N348/Deventerweg (A1 km. 95.500 – km. 105.400) en vanaf 600 meter ten oosten van de kruising A1 – Siemelinksweg tot 300 meter ten westen van de kruising A1 – Oxersteeg (A1 km. 107.300 – km. 108.300), met bijkomende werken, in de gemeenten Almelo, Apeldoorn, Deventer, Hof van Twente, Lochem, Rijssen-Holten, Voorst en Wierden mogelijk te maken.

Bij brief van 12 februari, kenmerk RWS 2019/5286, heeft de verzoeker Ons te kennen gegeven dat hij de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken met de grondplannummers 2.43, 2.47, 2.48, 2.50, 2.53, 2.55, 2.83, 2.85, 2.87, 2.89, 2.91, 2.108, 2.109, 52.3, 52.23, 52.27, 52.28, 52.31, 52.32, 52.33, 284.5 en 52.25 op dit moment niet wil doorzetten. Omdat hiermee de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. De bij dit besluit behorende lijst is dienovereenkomstig aangepast.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeenten Deventer en Lochem. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door het Tracébesluit A1 Apeldoorn – Azelo, dat is vastgesteld op 12 juni 2018. Tegen dit besluit zijn beroepen ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierop is nog geen uitspraak gedaan, zodat het tracébesluit nog niet onherroepelijk is.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 8 november 2018 tot en met 19 december 2018 in de gemeenten Deventer en Lochem en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Deventer Post en de Berkelbode en in de Staatscourant van 7 november 2018, nr. 62038.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De Rijksweg A1 vormt een belangrijke verbinding tussen de economische gebieden in de Randstad, de Stedendriehoek en Twente en het Noord- en Oost-Europese achterland en heeft meerdere functies. De Stedendriehoek is het bestuurlijke samenwerkingsverband tussen de Gelderse gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de Overijsselse gemeente Deventer. In de Stedendriehoek vormt de A1 een cruciale schakel vanwege het beperkte aantal IJsselpassages. Op regionaal niveau vormt de weg een belangrijke verbinding binnen en tussen de regio’s Stedendriehoek (hierna: Stedendriehoek) en Twente.

Op nationaal niveau verbindt de A1 economische gebieden in de Randstad, de Stedendriehoek en Twente. Door de aansluiting op de A50 bij het knooppunt Beekbergen vormt de A1 voor de aangrenzende gebieden bovendien de belangrijkste verbinding van en naar Noord- en Zuid-Nederland.

Internationaal gezien is de A1 onderdeel van de achterlandverbinding E30 die de mainports Schiphol en Rotterdam verbindt met Twente, Duitsland, Polen en de Baltische republieken. De A1 is een van de belangrijkste corridors in het Trans European Network for Transport (TEN-T) en vormt met de rijkswegen A12/A15 en A67/A74 één van de drie hoofdverbindingsassen voor goederenvervoer tussen Nederland en Duitsland. Dit (internationale) vervoer neemt nog steeds toe.

De A1 bestaat tussen de knooppunten Beekbergen en Azelo uit 2x2 rijstroken. De verkeersdruk op dit weggedeelte is groot, waardoor het verkeer vaak niet goed doorstroomt. Ter verbetering van de doorstroming zijn enkele jaren geleden tussen het knooppunt Beekbergen en de afrit Deventer-oost in beide richtingen spitsstroken aangelegd, maar deze hebben onvoldoende effect. Er zijn daardoor wegvakken op de A1 waar de verkeersafwikkeling matig of slecht is en waar structurele files optreden. De filevorming en de inrichting van de A1 op deze wegvakken leiden tot verkeersveiligheidsproblemen.

De filevorming op de A1 heeft ook een negatief effect op de robuustheid van de verbinding A1. Dit wordt nog versterkt doordat de A1 via de IJsselpassage (de IJsselbrug) bij Deventer een van de weinige oost-westverbindingen over de IJssel is. Het netwerk is kwetsbaar vanwege het ontbreken van goede parallelle routes nabij de A1. De impact op de doorstroming is groot bij een volledige afsluiting van de rijbaan.

Zonder (verdere) maatregelen blijft de A1 tussen Apeldoorn en het knooppunt Azelo een knelpunt in de verbinding op regionaal, nationaal en internationaal niveau. Uitbreiding van de wegcapaciteit is daarom noodzakelijk om het functioneren van de A1 als onderdeel van het hoofdwegennet en het onderliggend regionale wegennet te waarborgen.

Om de zojuist beschreven knelpunten op te lossen heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat besloten om de A1 te reconstrueren en te verbreden. In dat kader wordt aan de weg in elke rijrichting een extra rijstrook toegevoegd. Hiermee wordt de capaciteit van de A1 vergroot en neemt de robuustheid van het netwerk toe. Het netwerk wordt minder kwetsbaar als het over voldoende rijstroken beschikt voor het verkeersaanbod. Tot slot leidt de uitbreiding van de capaciteit tot een verbetering van de verkeersveiligheid doordat het aantal files afneemt en de spreiding van het verkeer toeneemt. De verbreding van de A1 van km. 81.520 tot aan km. 141.040 zal in twee fasen worden uitgevoerd. Dit houdt verband met de financiering van de verbreding. Fase 1 ziet op die delen van de A1 waar het verkeerskundige knelpunt het grootst is. In de andere delen is de verbreding van de A1, op basis van het beschikbare rijksbudget, voorzien voor het jaar 2024. Dit betreft dan fase 2 van het project. De in deze onteigening betrokken zaken zijn nodig voor het realiseren van fase 1 van de wegverbreding.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de Staat de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de Staat een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat voorbereidende werkzaamheden zijn gestart. De start van de feitelijke verbreding is gepland in de loop van 2019. Openstelling van de verbrede A1 in fase 1 is voorzien voor september 2020. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. H.W.J. van Schooten, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 48.6, 48.8, 284.1, 284.2 en 284.5, verder te noemen: reclamant 1

  • 2. Gemeente Deventer, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 2.43, 2.47, 2.48, 2.50, 2.53, 2.55, 2.83, 2.85, 2.87, 2.89, 2.91, 2.108, 2.109, 52.3, 52.22, 52.23, 52.27, 52.28, 52.31, 52.32, 52.33 en 52.25, verder te noemen: reclamante 2.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op woensdag 9 januari 2019 te Deventer gehouden hoorzitting.

Reclamanten 1 en 2 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven

De zienswijze van reclamant 1

1.1

Reclamant betoogt dat verzoeker de onderhandelingsplicht die op hem rust niet is nagekomen. Op grond van artikel 17 van de onteigeningswet moet een onteigenende partij zijn uiterste best doen om de in de onteigening betrokken gronden minnelijk te verkrijgen. Verzoeker heeft een aanbod gedaan op 22 februari 2018. Dit aanbod is op 1 juni 2018 herhaald. Verder heeft er geen enkele bespreking plaatsgevonden tussen verzoeker en reclamant. Verzoeker toont geen enkele vorm van flexibiliteit.

Ad 1.1

Het betoog van reclamant wordt ingegeven door een verschil van inzicht tussen partijen over de uitgangspunten, de samenstelling de hoogte van de schadeloosstelling en is daarmee financieel van aard.

Wij merken hierover op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan indien vóór de terinzagelegging van de onteigeningsstukken tijdig een begin met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, met de administratieve onteigeningsprocedure wordt begonnen. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken al een formeel bod is gedaan en genoegzaam is vast komen te staan, dat dit overleg voorlopig niet tot eigendomsoverdracht zal leiden.

Anders dan reclamant betoogt, zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie, geen reden om te oordelen dat er ten aanzien van reclamant niet of onvoldoende is onderzocht of de onroerende zaken langs minnelijke weg kunnen worden verkregen en dat de biedingen op onjuiste gronden zijn gebaseerd. In een proces gericht op de minnelijke verwerving van gronden mag vooreerst van een onteigenende partij worden verwacht dat deze een aanbod tot schadeloosstelling doet gericht op deze verwerving. Van de te onteigenen partij mag echter ook worden verwacht dat deze daartegenover zijn eis wat betreft de hoogte van de schadeloosstelling kenbaar maakt. Op basis van wederzijdse taxaties, die in het verdere overleg kunnen worden ingebracht en uitgewisseld, kan vervolgens verder worden onderhandeld, in welk kader beide partijen eventueel tot wijziging van hun standpunten met betrekking tot de schadeloosstelling kunnen komen.

Dit in aanmerking nemend is Ons uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie gebleken dat verzoeker er niet in is geslaagd om voorafgaand aan de indiening van het verzoek om onteigening met reclamant of zijn adviseur inhoudelijk overleg te voeren over de hoogte van de schadeloosstelling. De onroerende zaken van reclamant zijn gelegen in het nog niet gerealiseerde bestemmingsplan en exploitatieplan voor het Bedrijvenpark A1. In het onderhavige plan van het werk is er een nieuwe afrit op een deel van het beoogde bedrijvenpark en de onroerende zaken van reclamant geprojecteerd. Hierdoor kan een deel van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen zoals wegen en dergelijke niet gerealiseerd worden. De gemeente Deventer zal haar bestemmingsplan hierop moeten aanpassen. Reclamant wil eerst duidelijkheid over de ontwikkelmogelijkheden die er op zijn onroerende zaken overblijven na het onherroepelijke Tracébesluit en het gewijzigde of nieuwe bestemmingsplan.

Partijen hebben in februari 2017 en maart 2017 weliswaar gesprekken gevoerd, maar zijn inhoudelijk niet veel verder gekomen dan een uitwisseling van gedachten over de deskundigenkosten. Partijen constateren in deze gesprekken dat de zaken complex zijn omdat er een exploitatieregeling op de onroerende zaken ligt, waarover de gemeente duidelijkheid moet verschaffen. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat de onafhankelijke taxatie commissie dit in haar advies zal meenemen. In de periode van april 2017 en februari 2018 hebben partijen geen overleg gevoerd omdat van de gemeente Deventer geen duidelijkheid kon worden verkregen over de te verrekenen bijdrage in de exploitatiekosten. Dit is voor reclamant een wezenlijk onderdeel van het te voeren overleg. In deze periode heeft verzoeker wel regelmatig contact met de gemeente gehad en overleg gevoerd om de benodigde gegevens boven tafel te krijgen. In november 2017 heeft de onafhankelijke taxatiecommissie hierover met de gemeente gesproken. De taxatiecommissie heeft hierop nog nader juridisch advies ingewonnen. Op basis van het advies van de taxatiecommissie heeft verzoeker op 22 februari 2018 een bieding op onteigeningsbasis aan reclamant uitgebracht. Op 8 maart 2018 heeft verzoeker met twee door reclamant ingeschakelde adviseurs overleg gevoerd. In dit gesprek is wederom vooral gesproken over de door verzoeker te vergoeden deskundigenkosten. Daarnaast heeft een van de adviseurs in dit gesprek het bod van 22 februari 2018 voor wat betreft de prijs per m2 voor industrieterreingrond afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens bij brief van 1 juni 2018 de bieding herhaald.

Tijdens de hoorzitting heeft de gemeente Deventer desgevraagd kenbaar gemaakt dat de gemeente enerzijds verplicht is om het gebied dat in het Tracébesluit is opgenomen om te zetten in een bestemmingsplan. Anderzijds moet, om het bedrijvenpark A1 functioneel te kunnen houden, ook daar een nieuw bestemmingsplan voor worden opgesteld. De gemeente is nu bezig met de voorbereidingen voor het nieuwe bestemmingsplan en hoopt het na de zomer in procedure te kunnen brengen

Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamant tot overeenstemming te komen. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat reclamant eerst duidelijkheid wil krijgen over het nog door de gemeente op te stellen nieuwe bestemmingsplan. De besluitvorming hierover valt onder de verantwoording van de gemeente. Verzoeker kan daarom op dit moment niet de gewenste informatie over de toekomstige situatie, en of dat in schadeopzicht relevant kan zijn aan reclamant verschaffen.

In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat de verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg met reclamant zal worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

De vraag of de verrekening van de exploitatiebijdrage al dan niet in de berekening van de schadeloosstelling moet worden betrokken staat Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komt bij het uitblijven van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure.

1.2

Reclamant betoogt dat de onteigening prematuur is. Een aantal aanvullende noodzakelijke voorzieningen zoals het aanbrengen van groenvoorzieningen/groenafscheiding is niet geregeld in het Tracébesluit. Dit moet gebeuren in een te wijzigen bestemmingsplan Bedrijventerrein A1 dat ter beoordeling staat van het gemeentebestuur. Zolang de voor het in gebruik nemen van de nieuwe wegstructuur noodzakelijke voorzieningen niet planologisch zijn geregeld en geborgd, is het niet mogelijk het Tracébesluit te verwezenlijken of wordt de uitvoering daarvan gefrustreerd. Voorts is het voor reclamant onduidelijk of de nog resterende eigendommen met de bestemming Bedrijventerrein, qua oppervlak, kavelvorm en ligging goed uitgeefbaar zijn en wat hierover zal worden vastgelegd in het nog door de Raad van de gemeente Deventer vast te stellen gewijzigde bestemmingsplan Bedrijventerrein A1.

Ad 1.2.

Wij kunnen reclamant niet volgen in zijn betoog dat het Tracébesluit niet verwezenlijkt kan worden zonder dat het bestemmingsplan hierop is aangepast. Wij wijzen op hetgeen Wij reeds over de planning en urgentie van het werk onder “Noodzaak en urgentie” hebben opgemerkt. De urgentie van de onteigening is daarmee gegeven. Het doel van het onderhavige verzoek om onteigening is om de reconstructie van de rijksweg A1 Apeldoorn – knooppunt Azelo (fase 1) mogelijk te maken. Hetgeen reclamant aanvoert over de aanvullende voorzieningen die geregeld moeten worden in een te wijzigen of nieuw bestemmingsplan, staan Ons niet ter beoordeling, zodat Wij hieraan voorbij gaan.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamante 2

Bij eerdergenoemde brief van 12 februari, kenmerk RWS 2019/5286, heeft verzoeker Ons te kennen gegeven dat hij op dit moment de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken die in eigendom zijn bij reclamante 2 om hem moverende redenen op dit moment niet wil doorzetten. Omdat hiermee de noodzaak van onteigening van de onroerende zaak van reclamanten is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. Om die reden overwegen Wij dat de zienswijze van reclamante thans geen verdere bespreking behoeven.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer en de verbetering van de infrastructuur noodzakelijk worden geacht dat de Staat de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van Minister van Infrastructuur en Waterstaat tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 26 februari 2019, nr. RWS-2019/5834, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij brief van 17 september 2018, kenmerk RWS-2018/36086;

Gelezen de brief van verzoeker van 12 februari, kenmerk RWS 2019/5286;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 17 april 2019, no.W17.19.0057/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 20 mei 2019, nr. RWS-2019/15114, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de reconstructie van de rijksweg A1 Apeldoorn – knooppunt Azelo (fase 1) in de gedeelten vanaf 150 meter ten oosten van de kruising A1 – provinciale weg N791/Fliertweg tot 700 meter ten oosten van de kruising A1 – provinciale weg N348/Deventerweg (A1 km. 95.500 – km. 105.400) en vanaf 600 meter ten oosten van de kruising A1 – Siemelinksweg tot 300 meter ten westen van de kruising A1 – Oxersteeg (A1 km. 107.300 – km. 108.300), met bijkomende werken, in de gemeenten Almelo, Apeldoorn, Deventer, Hof van Twente, Lochem, Rijsen-Holten, Voorst en Wierden, ten name van de Staat ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeenten Deventer en Lochem aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Deventer en Lochem en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 27 mei 2019

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: A1 APELDOORN – AZELO

VERZOEKENDE INSTANTIE: MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

 

Kadastraal bekend als gemeente Deventer

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

48.6

8.653

 

16.884

N 232

Hans Wilhelmus Johannes van Schooten, Zutphen, gehuwd met Marion Angelique Hannink.

     

Voorlopig

 
           

48.8

5.260

 

17.969

N 234

Hans Wilhelmus Johannes van Schooten, Zutphen, gehuwd met Marion Angelique Hannink.

     

Voorlopig

 
           

284.1

554

 

7.606

N 236

Hans Wilhelmus Johannes van Schooten, Zutphen, gehuwd met Marion Angelique Hannink.

     

Voorlopig

 
           

284.2

203

 

947

N 244

Hans Wilhelmus Johannes van Schooten, Zutphen, gehuwd met Marion Angelique Hannink.

     

Voorlopig

 
           

284.5

93

 

4.067

N 245

Hans Wilhelmus Johannes van Schooten, Zutphen, gehuwd met Marion Angelique Hannink.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Deventer, Deventer.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

Gemeente Deventer.

     

Voorlopig

 
Naar boven