TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze wijzigingsregeling strekt tot implementatie in de Nederlandse regelgeving van
Richtlijn (EU) 2017/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017
tot wijziging van Richtlijn 2011/65/EU betreffende beperking van het gebruik van bepaalde
gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (hierna: Richtlijn
(EU) 2017/2102).1
In Richtlijn 2011/65/EU (beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen
in elektrische en elektronische apparatuur, beter bekend onder de afkorting van de
Engelse titel: RoHS-richtlijn) zijn voorschriften vastgesteld om het gebruik van bepaalde
gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (hierna: EEA) te beperken.
Deze richtlijn is van toepassing op alle EEA die in de EU in de handel wordt gebracht,
ongeacht of zij in de EU of in derde landen is geproduceerd. De richtlijn is geïmplementeerd
in de Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (hierna:
de regeling).
Richtlijn 2011/65/EU is voortgekomen uit de herschikking van de Richtlijn 2002/95/EG
die op 3 januari 2013 is ingetrokken. Een van de daarbij ingevoerde wijzigingen betreft
de categorieën EEA waarop de richtlijn van toepassing is (bijlage I). Er is een zogenoemd
‘open toepassingsgebied’ geïntroduceerd via een nieuwe categorie 11: andere EEA die
niet onder een van de andere categorieën valt. Hierdoor is de richtlijn van toepassing
op alle EEA, behalve op apparatuur die uitdrukkelijk uitgesloten is. Daarnaast wordt
het begrip EEA breder geïnterpreteerd op basis van een nieuwe definitie van de afhankelijkheid
van elektriciteit.
Na de totstandkoming van Richtlijn 2011/65/EU is een aantal onbedoelde gevolgen geconstateerd
in verband met het toepassingsgebied van de richtlijn. Met de aanpassingen van Richtlijn
2011/65/EU door Richtlijn (EU) 2017/2102 worden deze onvolkomenheden verholpen. Deze
aanpassingen worden één op één overgenomen in de regeling, in lijn met het uitgangspunt
van zuivere implementatie zoals dat volgt uit de Aanwijzingen voor de regelgeving
(aanwijzing 9.4).
2. Hoofdlijnen van deze regeling
2.1 Onbedoelde gevolgen van de uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn
2011/65/EU
Zonder de wijzigingen die Richtlijn (EU) 2017/2102 doorvoert zouden na 22 juli 2019
onder Richtlijn 2011/65/EU de volgende problemen ontstaan:
-
• Verbod op transacties op de secundaire markt (zoals wederverkoop en de verkoop van
tweedehands producten) voor EEA die een of meer stoffen van bijlage II bevat en pas
sinds de herschikking in 2011 binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt.
Een dergelijk verbod zou niet in overeenstemming zijn met de algemene beginselen van
de productwetgeving van de EU, zoals in de volgende paragraaf wordt toegelicht.
-
• Eveneens in strijd met die beginselen zou zijn dat EEA die pas sinds de herschikking
binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt niet meer gerepareerd zou mogen
worden met reserveonderdelen die een of meer stoffen van bijlage II bevatten.
-
• Via een snoer aangesloten, niet voor de weg bestemde mobiele machines zouden onbedoeld
met de beperkingen van Richtlijn 2011/65/EU te maken krijgen, terwijl soortgelijke
machines, maar aangedreven door een batterij of een motor, destijds bewust zijn uitgesloten
van het toepassingsgebied van de richtlijn.
-
• Van elektriciteit gebruik makende pijporgels zouden in de EU niet meer in de handel
gebracht mogen worden, vanwege het lood dat de pijpen bevatten voor de productie van
de gewenste klank. Er is op dit moment geen alternatief voor vervangen van het lood.
2.2 Mogelijkheden voor transacties op de secundaire markt en gebruik van kabels en
reserveonderdelen
Richtlijn 2011/65/EU voorziet in bepalingen waardoor na de datum waarop een categorie
EEA met de beperkingen te maken krijgt, transacties op de secundaire markt mogelijk
blijven, evenals het gebruik van kabels en reserveonderdelen die een stof van bijlage
II van de richtlijn bevatten. De achtergrond daarvan is ten eerste dat de Europese
productwetgeving het uitgangspunt kent dat producten die op de markt worden aangeboden
moeten voldoen aan de harmonisatiewetgeving van de EU die gold op het moment dat de
producten in de handel zijn gebracht. Daarnaast geldt dat verlenging van de gebruiksduur
van bestaande producten (door tweedehands verkoop, reparatie, enz.) doorgaans een
lagere milieubelasting heeft dan productie van nieuwe apparatuur. Denk daarbij aan
milieubelasting door winning van grondstoffen, productieprocessen en transport. Verlenging
van het gebruik van EEA die een stof van bijlage II van Richtlijn 2011/65/EU bevat
heeft daarom in beginsel de voorkeur boven het nieuw produceren van EEA zonder stoffen
van bijlage II en sluit aan bij de algemene beginselen van de productwetgeving van
de EU. Voor verlenging van de gebruiksfase kan tweedehandsverkoop nodig zijn of kunnen
reserveonderdelen nodig zijn. Die reserveonderdelen kunnen een stof van bijlage II
van Richtlijn 2011/65/EU bevatten, omdat voor die stof nog geen goed alternatief bekend
is waarmee het betreffende onderdeel goed functioneert of omdat het reserveonderdeel
geproduceerd is toen betreffende EEA nog niet te maken had met de beperkingen van
het gebruik van gevaarlijke stoffen onder Richtlijn 2011/65/EU.
Richtlijn (EU) 2017/2102 voert drie wijzigingen door in de Richtlijn 2011/65/EU voor
de specifieke gevallen waarvoor de mogelijkheden voor transacties op de secundaire
markt en het gebruik van reserveonderdelen onbedoeld nog niet bestonden.
Het gaat ten eerste om de mogelijkheid om met EEA die pas sinds de herschikking binnen
het toepassingsgebied van de richtlijn valt, te weten medische hulpmiddelen, meet-
en regelapparatuur en andere EEA die niet onder een van de andere categorieën valt
(categorie 11 EEA), na 22 juli 2019 nog transacties op de secundaire markt toe te
staan. Zonder wijziging van Richtlijn 2011/65/EU zou dat verboden zijn. Dit betreft
apparatuur die niet onder het toepassingsgebied van het Besluit beheer elektrische
en elektronische apparatuur zoals dat luidde vóór 2 januari 2013 viel (vóór de herschikking
van Richtlijn 2002/95/EG).
Ten tweede, wordt de categorie 11 EEA toegevoegd aan de opsomming van EEA waarvoor
in Richtlijn 2011/65/EU ten aanzien van de beperkingen een uitzondering geldt voor
kabels en reserveonderdelen voor de reparatie, het hergebruik, het aanpassen van de
functionele aspecten of het verbeteren van de capaciteit. Zonder deze wijziging zou
het voor deze categorie 11 niet meer toegestaan zijn om na 22 juli 2019 gebruik te
maken van kabels en reserveonderdelen die een stof van bijlage II van 2011/65/EU bevatten.
Dit zou een ongerechtvaardigd verschil in behandeling ten opzichte van andere EEA
opleveren.
Tot slot wordt de mogelijkheid uit Richtlijn 2011/65/EU om reserveonderdelen die uit
een bepaald apparaat zijn verkregen en een stof van bijlage II bevatten toch in andere
EEA te gebruiken, tot tien jaar na de datum waarop het verbod inging voor het apparaat
van herkomst, uitgebreid naar EEA die pas sinds de herschikking onder de richtlijn
zijn komen te vallen (medische hulpmiddelen, meet- en regelapparatuur en categorie
11 EEA). Voorwaarde hierbij is dat het hergebruik plaatsvindt in controleerbare, gesloten
business-to-business retoursystemen en de consument in kennis wordt gebracht van het
hergebruik. De richtlijn benoemde deze mogelijkheid vóór de wijziging enkel voor reserveonderdelen
die worden herwonnen uit EEA die voor 1 juli 2006 in de handel is gebracht en die
worden gebruikt in EEA die voor 1 juli 2016 in de handel is gebracht.
Deze wijzigingen worden ter implementatie in de regeling overgenomen.
2.3 Apparatuur die wordt uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn
Richtlijn (EU) 2017/2102 voert twee wijzigingen door in Richtlijn 2011/65/EU ten aanzien
van specifieke typen apparatuur waarop de richtlijn niet van toepassing is. Ten eerste
past Richtlijn (EU) 2017/2102 de definitie aan van één van die typen apparatuur: ‘niet
voor de weg bestemde en uitsluitend voor beroepsmatig gebruik beschikbaar gestelde
mobiele machines’. Onder de herziene definitie hiervan vallen niet alleen machines
met een interne krachtbron, maar ook machines met tractieaandrijving. Dit maakt een
einde aan de onlogische situatie dat zulke machines enkel vanwege hun verschillende
krachtbronnen (intern of extern) onder twee verschillende wettelijke regelingen vallen,
terwijl ze voor het overige identiek zijn. Ten tweede voegt Richtlijn (EU) 2017/2102
pijporgels toe aan de lijst van apparatuur die van de beperkingen is uitgesloten,
vanwege het ontbreken van alternatieven voor het lood dat de pijpen bevatten.
Deze wijzigingen worden ter implementatie in de regeling overgenomen.
3. Uitvoering en handhaving
Het toezicht op de naleving van deze regeling en de bestuursrechtelijke handhaving
zijn op grond van artikel 18.2b, eerste lid, van de Wet milieubeheer verantwoordelijkheden
van de Minister van Infrastructuur en Milieu. De uitvoering ervan is gemandateerd
aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Overtreding van bepalingen van deze
regeling kan eveneens leiden tot vervolging als een economisch delict in de zin van
de Wet op de economische delicten (hierna: Wed). De rechtsbasis van deze regeling
is opgenomen in artikel 1a, onder 1°, van de Wed. In dat artikel wordt voor de strafbaarstelling
verwezen naar voorschriften die bij of krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wm zijn gesteld.
4. Gevolgen
Administratieve lasten
Aan het behoud van toegang tot de secundaire markt zijn geen administratieve verplichtingen
verbonden. Aan het behoud van de mogelijkheid voor reparatie en onderhoud met kabels
en reserveonderdelen zijn alleen lasten verbonden als het gaat om kabels en reserveonderdelen
die zijn teruggewonnen uit EEA die in de handel is gebracht voordat deze EEA onder
de reikwijdte van Richtlijn 2011/65/EU viel, omdat dan de voorwaarde geldt van controleerbare,
gesloten business-to-business inruilsystemen en het informeren van de consument. Deze
lasten treden alleen op voor marktdeelnemers die gebruik maken van de mogelijkheden
voor hergebruik van kabels en reserveonderdelen en dus de bijbehorende lasten verkiezen
boven het gebruik van nieuwe reserveonderdelen die vrij zijn van de onder de richtlijn
verboden stoffen.
Nalevingskosten
Er is geen sprake van investeringen of vervroegde afschrijvingen die bedrijven moeten
verrichten om de nieuwe regelgeving na te komen. De kosten zullen eerder verminderen,
omdat reserve-onderdelen en apparatuur van voor een bepaalde datum langer gebruikt
kunnen worden. Zo wordt afdanking van gebruikte en nog bruikbare apparatuur of onderdelen
daarvan vermeden en kan langer gewacht worden met aanschaf van nieuwe apparatuur of
onderdelen. Het mogelijk houden van transacties op de secundaire markt en een grotere
beschikbaarheid van reserveonderdelen voor bepaalde EEA heeft positieve economische
gevolgen in de vorm van extra marktkansen voor de reparatiesector en de secundaire
verkoop.
Milieueffecten
Het gaat ten eerste om beperkingen ten aanzien van de mogelijkheid tot verlenging
van de levensduur van EEA, terwijl die verlenging normaliter gunstig zou zijn voor
het milieu, in de vorm van besparing van energie en grondstoffen. Hierbij moet bedacht
worden dat, in specifieke gevallen van reserveonderdelen met stoffen van bijlage II
van de richtlijn die wel schadelijk voor het milieu en/of de gezondheid bevonden worden,
hergebruik alsnog is te verbieden met een restrictie onder Verordening (EG) nr. 1907/2006
(REACH) of opname in Verordening (EG) Nr. 850/2004 (POP-verordening).
Daarnaast betreffen de wijzigingen die Richtlijn (EU) 2017/2102 doorvoert het op een
lijn brengen van de wettelijke regimes voor apparaten van één en hetzelfde type die
slechts verschillen op een enkel, niet milieurelevant punt. Dit leidt ertoe dat types
machines die voor het overige identiek zijn niet langer onder twee verschillende wettelijke
regelingen vallen enkel vanwege hun verschillende krachtbronnen (intern of extern).
Tot slot gaat het om de toepassing van de richtlijn op een specifiek type apparaat
(pijporgels) waarvoor geen reëel perspectief bestaat om ooit aan de beperkingen van
de richtlijn te voldoen, terwijl dit slechts een te verwaarlozen voordeel zou opleveren
voor het milieu.
Van de zeer beperkte uitbreiding van de lijst specifieke typen apparaten die van de
richtlijn zijn uitgezonderd is geen gevolgen voor het milieu of de menselijke gezondheid
te verwachten. Deze wijzigingen vergroten alleen de consistentie, redelijkheid en
uitvoerbaarheid van de EU-regelgeving.
5. Advies en consultatie
De ILT heeft een toets uitgevoerd ten aanzien van deze regeling en concludeerde dat
de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is. Wel is naar aanleiding van de toets de
artikelsgewijze toelichting van de wijziging van artikel 3, tweede en derde lid, van
de regeling op enkele punten verduidelijkt.
Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden over deze regeling, omdat met dit
besluit slechts nationaal uitvoering wordt gegeven aan de wijziging van Richtlijn
2011/65/EU, zodat hier sprake is van een situatie waarin consultatie niet in betekenende
mate kan leiden tot aanpassing van de regeling. Internetconsultatie kon op grond van
het kabinetsstandpunt dienaangaande2 achterwege blijven.
6. Inwerkingtreding
In verband met de in de richtlijn bepaalde datum van inwerkingtreding wordt afgeweken
van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. De afwijking is gerechtvaardigd
doordat er sprake is van implementatie van een EU-richtlijn.
|
Bepaling richtlijn (EU) 2017/2102
|
Bepaling in Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur
|
Omschrijving beleidsruimte
|
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
|
|
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a
|
Artikel 14 vervalt
|
Geen
|
–
|
|
Artikel 1, eerste lid, onderdeel b
|
Artikel 2, tweede lid
|
Geen
|
–
|
|
Artikel 1, tweede lid
|
Artikel 1, aanhef en onderdeel x
|
Geen
|
–
|
|
Artikel 1, derde lid, onderdeel a
|
Artikel 3, tweede lid
|
Geen
|
–
|
|
Artikel 1, derde lid, onderdeel b
|
Artikel 3, derde lid
|
Geen
|
–
|
|
Artikel 1, derde lid, onderdeel c
|
Artikel 3, vierde lid
|
Geen
|
–
|
|
Artikel 1, vierde lid, onderdeel a
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft verplichtingen van de Commissie
|
–
|
–
|
|
Artikel 1, vierde lid, onderdeel b
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft verplichtingen van de Commissie
|
–
|
–
|
|
Artikel 1, vierde lid, onderdeel c
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft verplichtingen van de Commissie
|
–
|
–
|
|
Artikel 2
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft omzettingsbepaling
|
–
|
–
|
|
Artikel 3
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft inwerkingtredingsbepaling
|
–
|
–
|
|
Artikel 4
|
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft adressanten van de richtlijn
|
–
|
–
|
Artikelsgewijs
Artikel I
A
Dit onderdeel wijzigt artikel 1 van de regeling, ter implementatie van artikel 1,
tweede lid, van Richtlijn (EU) 2017/2102. Deze wijziging zorgt ervoor een ‘niet voor
de weg bestemde en uitsluitend voor het beroepsmatig gebruik beschikbaar gestelde
mobiele machine’ niet uitsluitend betrekking heeft op machines met een interne krachtbron,
maar tevens op machines met een tractieaandrijving door een externe krachtbron.
B
Dit onderdeel wijzigt artikel 2 van de regeling, ter implementatie van artikel 1,
eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn (EU) 2017/2102. Artikel 2 betreft de reikwijdte
van de regeling, die geheel overeen komt met die van Richtlijn 2011/65/EU. Het tweede
lid van artikel 2 bevat een lijst met uitsluitingen. Aan dit tweede lid worden nu
pijporgels toegevoegd, die daarmee worden uitgesloten van de reikwijdte van de regeling.
C
Dit onderdeel wijzigt artikel 3 van de regeling, ter implementatie van artikel 1,
derde lid, van Richtlijn (EU) 2017/2102. Artikel 3 van de regeling betreft het verbod
om elektrische en elektronische apparatuur in de handel brengen die een of meer van
de in bijlage II van Richtlijn 2011/65/EU opgenomen stoffen bevat, waarbij in een
homogeen materiaal de in bedoelde bijlage II genoemde maximale concentratiewaarden
worden overschreden. Artikel 3, tweede lid, van de regeling bevatte al drie tijdelijke
uitzonderingen voor categorieën apparatuur die pas later onder de reikwijdte van Richtlijn
2011/65/EU zijn komen te vallen. Dit betreft apparatuur die niet onder het toepassingsgebied
van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur zoals dat luidde vóór
2 januari 2013 viel (vóór de herschikking van Richtlijn 2002/95/EG).
Ter implementatie van artikel 1, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn (EU) 2017/2102,
wordt artikel 3, tweede lid, van de regeling uitgebreid met een vierde uitzondering
(onderdeel d) op het verbod bedoeld in het eerste lid. Dit onderdeel regelt dat apparatuur
die niet onder het toepassingsgebied van het Besluit beheer elektrische en elektronische
apparatuur zoals dat luidde vóór 2 januari 2013 viel, van het verbod is uitgesloten
indien de apparatuur voor 22 juli 2019 in de handel is gebracht.
Ter implementatie van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van Richtlijn (EU) 2017/2102,
wordt artikel 3, derde lid, van de regeling uitgebreid met een nieuwe uitzondering
(onderdeel f) op het verbod bedoeld in het eerste lid. Hiermee wordt de uitzondering
voor kabels of reserveonderdelen die nodig zijn voor het herstellen, hergebruik, het
aanpassen van de functionele aspecten of het verbeteren van de capaciteit van apparatuur
die in de handel is gebracht voor een bepaalde datum uitgebreid tot apparatuur die
niet onder het toepassingsgebied van het Besluit beheer elektrische en elektronische
apparatuur zoals dat luidde vóór 2 januari 2013 viel, indien de apparatuur voor 22 juli
2019 in de handel is gebracht.
De aanpassing van het tweede en derde lid van artikel 3 van de regeling betekent dat,
anders dan tot op heden volgde uit artikel 14, voor de betreffende apparatuur ook
na 22 juli 2019 nog kabels en reserveonderdelen gebruikt mogen worden die niet voldoen
aan artikel 3, eerste lid, van de regeling.
Tot slot wordt, ter implementatie van artikel 1, derde lid, onderdeel c, van Richtlijn
(EU) 2017/2102, artikel 3, vierde lid, van de regeling aangepast. Dit artikellid behelst
eveneens een uitzondering voor reserveonderdelen. Deze uitzondering houdt in dat reserveonderdelen
die uit een bepaald apparaat zijn verkregen en niet voldoen aan het verbod bedoeld
in het eerste lid, onder voorwaarden, in andere apparaten gebruikt kunnen worden tot
tien jaar na de datum waarop het verbod inging voor het apparaat van herkomst. De
uitzondering geldt alleen indien het hergebruik plaatsvindt in controleerbare, gesloten
business-to-business retoursystemen en de consument in kennis wordt gebracht van het
hergebruik van reserveonderdelen. Met artikel 1, derde lid, onderdeel c, van Richtlijn
(EU) 2017/2102 is de formulering van deze uitzondering uitgebreid. Het betrof tot
nu toe enkel reserveonderdelen die worden herwonnen uit elektrische en elektronische
apparatuur die voor 1 juli 2006 in de handel is gebracht en die worden gebruikt in
elektrische en elektronische apparatuur die voor 1 juli 2016 in de handel is gebracht.
Ter implementatie van Richtlijn (EU) 2017/2102 wordt de uitzondering in artikel 3,
vierde lid, van de regeling uitgebreid naar dezelfde categorieën apparatuur waarvoor
een uitzondering geldt in artikel 3, derde lid, van de regeling, zoals dat na inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling komt te luiden.
D
Dit onderdeel zorgt ervoor dat artikel 14 van de regeling vervalt, ter implementatie
van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van Richtlijn (EU) 2017/2102. Met artikel
14 van de regeling werd bewerkstelligd dat EEA van de in bijlage I van Richtlijn 2011/65/EU
genoemde categorie 11 tot 22 juli 2019 op de markt mocht worden gebracht. Dit betrof
EEA die vanwege Richtlijn 2011/65/EU onder de reikwijdte van deze regeling is gebracht,
maar niet onder de reikwijdte viel van het Besluit beheer elektrische en elektronische
apparatuur (implementatie van Richtlijn 2002/95/EG), zoals dat luidde voor 2 januari
2013. Dit gold niet voor apparatuur waarvoor in de regeling andere uiterste data waren
bepaald, zoals medische hulpmiddelen en meet- en regelapparatuur, medische hulpmiddelen
voor in-vitrodiagnostiek en industriële meet- en regelapparatuur.
Deze overgangsregeling vloeide voort uit een overeenkomstige overgangsbepaling in
artikel 2, tweede lid, van Richtlijn 2011/65/EU. Dat lid is met Richtlijn (EU) 2017/2102
komen te vervallen en vervangen door de overgangsbepalingen in artikel 4, derde en
vierde lid, van de richtlijn. Deze bepalingen zijn geïmplementeerd in artikel 3, tweede
en derde lid, van de regeling. Gelet op artikel 3, tweede lid, onderdeel d, van de
regeling is het in de handel brengen van de betreffende apparatuur, als die niet voldoet
aan het verbod in het eerste lid, tot 22 juli 2019 toegestaan. Door artikel 3, derde
lid, onderdeel f en het vervallen van artikel 14 is het mogelijk om categorie 11 EEA
nog na 22 juli 2019 te repareren of aan te passen met kabels en reserveonderdelen
die niet aan het verbod in artikel 3, eerste lid, van de regeling voldoen. Voor een
nadere uitleg van deze wijzigingen wordt verwezen naar onderdeel C van deze toelichting.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking op 12 juni 2019. Dit is de datum waarop de richtlijn
dient te zijn geïmplementeerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer