TOELICHTING
Algemene toelichting
Deze regeling vervangt de Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland
2014–2018. De subsidie die de minister op grond van deze regeling aan de Stichting
NOB (stichting) verstrekt heeft een tweeledig doel. Ten eerste gaat het om het ondersteunen
van Nederlandse onderwijsvoorzieningen in het buitenland met het oog op de terugkeer
van Nederlandse en Belgische leerlingen en hun aansluiting bij het Nederlandstalig
onderwijs in Nederland en België. Ten tweede gaat het om de activiteiten die de stichting
uitvoert voor de Europese scholen in het licht van het mandaat dat de stichting heeft
voor de Europese scholen.
De regeling is in zijn geheel herzien, omdat de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en
VWS op 1 april 2016 in werking is getreden en dit gevolgen heeft voor subsidieregelingen.
Daarnaast zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
-
– omdat er weer een leerlinggebonden subsidie wordt verstrekt aan onderwijsvoorzieningen
bevat deze regeling voorschriften voor het verstrekken van leerlinggebonden subsidie;
-
– de regeling geldt niet langer voor onderwijsvoorzieningen op Belgisch grondgebied;
en
-
– enkele aanpassingen van technische aard.
Leerlinggebonden subsidie
In deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de afspraak in het Regeerakkoord Rutte
III om de Nederlandse scholen in het buitenland structureel extra te ondersteunen
met 3 miljoen euro per jaar. Om die reden is de leerlinggebonden subsidie is in deze
regeling weer opgenomen. De leerlinggebonden subsidie is niet kostendekkend; ouders
en bedrijfsleven dragen het grootste deel van de kosten.
De stichting verstrekt de leerlinggebonden subsidie namens de minister in mandaat.
De tot de ondersteuning toegelaten onderwijsvoorzieningen doen ieder jaar opgaaf aan
de stichting van de leerlingen die op 1 oktober staan ingeschreven en in aanmerking
komen voor de leerlinggebonden subsidie. Die opgave wordt door de stichting gecontroleerd.
Overgangsregeling voor Nederlandse scholen in België
Als gevolg van de afspraken tussen de Vlaamse en Nederlandse ministers van onderwijs
zijn de ondersteuningsactiviteiten van de stichting en de leerlinggebonden subsidie
bedoeld voor zowel Nederlandse als Belgische leerlingen in het buitenland. In de vervallen
regeling was wel bepaald dat de regeling alleen betrekking had op onderwijsvoorzieningen
buiten het Nederlands grondgebied, maar voor België gold niet een vergelijkbare bepaling.
Aangezien de regeling geen onderscheid maakt tussen faciliteiten voor Nederlandse
of Belgische leerlingen is het logisch wanneer op het niveau van onderwijsvoorzieningen
eveneens dezelfde regels gelden.
Met de inwerkingtreding van deze regeling komen onderwijsvoorzieningen op Belgisch
grondgebied niet langer in aanmerking voor ondersteuning net zoals dat al gold voor
de onderwijsvoorzieningen op Nederlands grondgebied. In het geval van afstandsonderwijs
geldt dat de locatie waar het onderwijs wordt gevolgd als de locatie van de onderwijsvoorziening.
Voor de drie Belgische instellingen die tot op het moment van inwerkingtreding wel
golden als onderwijsvoorziening geldt een overgangsregeling. Deze scholen kunnen gedurende
de looptijd van de Regeling Nederlands onderwijs in het buitenland 2019–2023 gebruik
blijven maken van de ondersteuningsactiviteiten van de stichting, maar zij komen niet
langer in aanmerking voor de financiële faciliteiten of voor de leerlinggebonden subsidie.
Het gaat om de volgende drie scholen:
-
– Burgermeester Marnixschool in Schoten;
-
– Basisschool Prinses Juliana in Brussel;
-
– International School of Brussels in Brussel.
Administratieve lasten
De wijziging ten opzichte van de vorige regeling leidt tot hogere administratieve
lasten voor de stichting, vanwege de herinvoering van de leerlinggebonden subsidie.
De uitvoeringskosten voor de leerlinggebonden subsidie bedragen circa € 40.000,– per
jaar. Deze worden betaald uit het bedrag dat voor de leerlinggebonden subsidie ter
beschikking is gesteld.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
Er is gekozen voor de term onderwijsvoorziening, omdat het onderwijs in de Nederlandse
taal en cultuur op verschillende manieren vorm kan krijgen en er niet altijd sprake
is van een school. Het kan gaan om volledig Nederlandstalig dagonderwijs, Nederlands
als onderdeel van het curriculum van een (internationale) dagschool, aanvullend onderwijs
Nederlandse taal en cultuur en om onderwijs op afstand.
Onder Nederlands grondgebied wordt ook Caribisch Nederland (de zogenaamde BES-eilanden)
verstaan.
Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing op deze regeling. Deze
regeling is een aanvulling daarop en wijkt daar op enkele punten van af.
Artikel 8.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS heeft betrekking op de
eerste aanvraag voor een instellingssubsidie. Omdat het hier gaat om de hernieuwing
van een bestaande instellingssubsidie aan de stichting is dit artikel niet van toepassing.
Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten
De activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie vallen uiteen in de volgende
categorieën en subcategorieën.
Nederlands onderwijs in het buitenland
|
In standhouden van een ondersteunende infrastructuur
|
– Artikel 3, eerste lid, onder a
– Activiteiten artikel 3, tweede lid, onder a t/m c
|
Verstrekken leerlinggebonden subsidie
|
– Artikel 3, eerste lid, onder b
|
Europese scholen
|
Ondersteuning minister bij Raad van Bestuur
|
– Artikel 3, eerste lid, onder c
|
Uitvoering mandaatbesluit
|
– Artikel 3, eerste lid, onder d
|
De subsidie die aan de stichting verstrekt wordt in het kader van de Europese scholen
houdt verband met het mandaat dat de stichting heeft ten aanzien van de Europese scholen
en dat is vastgelegd in het Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland.
Het mandaatbesluit wordt eveneens gewijzigd.
De stichting heeft mandaat voor het werkgeverschap van het aan de Europese scholen
gedetacheerde personeel en het beheer van de middelen die jaarlijks op de Rijksbegroting
zijn gereserveerd voor het groot onderhoud van de Europese school in Bergen. De uitvoeringskosten
van het mandaat vallen onder deze subsidieregeling.
In het licht van het mandaat zijn aan de stichting sinds 2014 aanvullende werkzaamheden
opgedragen ter ondersteuning van de minister of zijn vertegenwoordiger bij de vervulling
van zijn taak in de Raad van Bestuur voor de Europese scholen. Deze taken waren voordien
bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties belegd.
In het vierde lid wordt met Nederlands grondgebied ook Caribisch Nederland bedoeld.
Artikel 4. Leerlinggebonden subsidie
De stichting heeft op grond van deze regeling mandaat voor het verstrekken van de
leerlinggebonden subsidie. Het Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het
Buitenland heeft namelijk uitsluitend betrekking op de Europese scholen.
Artikel 5. Beoordeling toelating onderwijsvoorziening
In dit artikel is bepaald hoe de stichting beoordeelt of een onderwijsvoorziening
wordt toegelaten tot de ondersteuning. De criteria voor toelating worden vastgesteld
door de stichting na overleg met de minister en nadat advies van de toezichthouder
is gekregen. De criteria voor toelating (Reglement van aansluiting) worden door de
stichting gepubliceerd op haar website. De NOB heeft het recht de aansluiting van
een onderwijsvoorziening te beëindigen als het bestuur niet meer voldoet aan de door
haar gestelde criteria.
In het vierde lid, onder e, is sprake van door de stichting vast te stellen modellen
voor de schoolgids en het schoolplan. De modellen zijn zoveel mogelijk afgestemd op
de kerndoelen die gelden voor het primair- en voortgezet onderwijs om de aansluiting
op het onderwijs in Nederland en België te bevorderen.
Artikel 6. Toezichthouder
Met dit artikel wordt het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs geregeld aan
de hand van de door de minister vast te stellen onderzoekskaders.
Artikel 7. Subsidieplafond
Voor 2019 gelden de volgende maximale subsidiebedragen.
Nederlands onderwijs in het buitenland
|
In standhouden van een ondersteunende infrastructuur
|
€ 2.293.674,–
|
Verstrekken leerlinggebonden subsidie
|
€ 3.425.485,–
|
Europese scholen
|
Ondersteuning minister bij Raad van Bestuur
|
€ 102.236,–
|
Uitvoering mandaatbesluit
|
€ 278.518,–
|
Onder het bedrag dat gemoeid is met de leerlinggebonden subsidie (artikel 6, eerste
lid, onder b) zijn inbegrepen de middelen die voortvloeien uit de Intentieverklaring
van de Nederlandse Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dr. Jet Bussemaker,
en de Vlaamse Minister van Onderwijs en Vice-Minister-President van de Vlaamse Regering,
Hilde Crevits, inzake onderwijssamenwerking tussen Nederland en Vlaanderen dd. 30 mei
2016.
Artikel 8. Egalisatiereserve
De stichting mag een egalisatiereserve vormen. Een egalisatiereserve is alleen aan
de orde bij instellingssubsidie. Die betreft de voortdurende, structurele activiteiten
van een instelling.
Artikel 9. Subsidieaanvraag en betaling
In afwijking van de Kaderregeling wordt in het eerste lid een termijn gehanteerd van
6 weken in plaats van 13 weken. Voor deze termijn is gekozen, omdat de stichting in
staat moet worden gesteld om de leerlingaantallen op 1 oktober voor iedere onderwijsvoorziening
in het activiteitenverslag op te nemen. In de vervallen regeling was ook sprake was
van een afwijkende termijn van indiening, te weten 15 december, circa twee weken voor
de aanvang van het kalenderjaar.
Een deel van de subsidie wordt betaald in maandelijks gelijke termijnen. Het deel
van de subsidie dat betrekking heeft op de leerlinggebonden subsidie die de onderwijsvoorzieningen
ontvangen wordt in een keer en uiterlijk op 1 februari uitgekeerd. Dat stelt de stichting
in de gelegenheid om aan het begin van het jaar de leerlinggebonden subsidie aan de
onderwijsvoorzieningen in één keer uit te keren en zij daarover tijdig kunnen beschikken.
Artikel 10. Subsidievaststelling
Om ervoor te zorgen dat OCW een goed zicht heeft op de besteding van de middelen voor
de leerlinggebonden subsidie rapporteert de stichting jaarlijks hoeveel Nederlandse
en Belgische leerlingen aan welke onderwijsvoorzieningen verbonden zijn. Daarnaast
gelden de voorschriften voor verantwoording zoals die zijn vastgelegd in artikel 7.8
van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Die bepaling sluit niet uit dat de
huidige wijze van verantwoording door middel van de jaarverslaggeving wordt voortgezet.
Artikel 12. Overgangsbepaling
Door de wijziging van de begripsbepalingen in artikel 1 kan een onderwijsvoorziening
die zich op Belgisch grondgebied bevindt, niet langer gelden als onderwijsvoorziening
in de zin van deze regeling. Met het eerste lid uit dit artikel wordt geregeld dat
de drie Belgische scholen die door deze wijziging niet langer in aanmerking komen
voor ondersteuning, gebruik kunnen blijven maken van de ondersteunende infrastructuur.
Voor de leerlinggebonden subsidie en voor andere financiële middelen komen zij echter
niet langer in aanmerking.
Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum
De Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2019–2023 is vastgesteld
voor de jaren 2019 tot en met 2023. De voorgaande regeling kwam te vervallen op 1 december
2018, Deze regeling treedt daarom met terugwerkende kracht in werking op 1 december
2018 en vervalt op 1 december 2023 met het oog op de maximale looptijd van vijf jaar
(op grond van artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 moeten subsidieregelingen
een horizonbepaling van ten hoogste vijf jaar hebben).
Omdat deze regeling niet voor 1 december 2018 is gepubliceerd, is een overgangsbepaling
opgenomen op grond waarvan de minister voor het kalenderjaar 2019 aan de stichting
subsidie verstrekt zoveel mogelijk met inachtneming van deze regeling.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob