Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 mei 2019, nr. MBO/5266101, houdende wijziging van de Subsidieregeling Tel mee met Taal in verband met de invoering van een extra aanvraagperiode

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING SUBSIDIEREGELING TEL MEE MET TAAL

De Subsidieregeling Tel mee met Taal wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijving van ‘deelnemer’ komt te luiden:

deelnemer:
  • a. voor de subsidie bedoeld in artikel 3: werknemer die één of meer taalvaardigheden van de Nederlandse taal beheerst op een niveau lager dan het referentieniveau 2F zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;

  • b. voor de subsidie bedoeld in artikel 4: NT1 volwassene die één of meer taalvaardigheden van de Nederlandse taal beheerst op een niveau lager dan het referentieniveau 2F zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;

  • c. voor de subsidie bedoeld in artikel 4a: ouder die één of meer taalvaardigheden van de Nederlandse taal beheerst op een niveau lager dan het referentieniveau 2F zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;.

2. De begripsomschrijving van ‘dienstbetrekking’ komt te luiden:

dienstbetrekking:
  • a. dienstbetrekking gebaseerd op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 610 en 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • b. aanstelling gebaseerd op artikel 1 van de Ambtenarenwet of artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening;

  • c. zelfstandige die zich op grond van artikel 400 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek als opdrachtnemer jegens een andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken;.

3. Na de begripsomschrijving van ‘dienstbetrekking’ wordt een nieuwe begripsomschrijving ingevoegd, luidend:

digitale vaardigheden:

binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten op de domeinen:

  • ICT-systemen gebruiken,

  • beveiliging, privacy en ergonomie,

  • informatie zoeken,

  • informatie verwerken en presenteren,

  • communicatie;.

4. De begripsomschrijving ‘laagtaalvaardige ouder’ vervalt.

5. Na de begripsomschrijving van ‘minister’ wordt een nieuwe begripsomschrijving ingevoegd, luidend:

NT1 volwassene:

volwassene wiens moedertaal het Nederlands is;.

6. De begripsomschrijving van ‘opleidingstraject’ komt te luiden:

opleidingstraject:

traject gericht op het vergroten van één of meer taalvaardigheden, de rekenvaardigheid dan wel het vergroten van de digitale vaardigheden die een deelnemer beheerst met minimaal 30 contacturen dat door een opleider in maximaal 12 maanden wordt verzorgd en dat niet opleidt tot een door de minister erkend diploma en waarbij het traject wordt gegeven in de Nederlandse taal;.

7. Na de begripsomschrijving van ‘personeelskosten’ worden drie nieuwe begripsomschrijvingen ingevoegd, luidend:

project:

opleidingstraject, taaltraject, rekentraject, traject digitale vaardigheden of andere activiteit welke:

  • a. gericht is op het verhogen van de taalvaardigheid, rekenvaardigheid of de digitale vaardigheden van een deelnemer en voor zover van toepassing leesbevordering bij diens kind dan wel kinderen; en

  • b. bijdraagt aan de regionale of lokale aanpak van laaggeletterdheid, lage rekenvaardigheden of digitale laaggeletterdheid;

rekentraject:

traject gericht op de verhoging van de rekenvaardigheden van een deelnemer, zijnde een opleidingstraject of een cursus verzorgd door of onder verantwoordelijkheid van een opleider. Het traject wordt gegeven in de Nederlandse taal;

rekenvaardigheid:

getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, of verbanden;.

8. De aanduiding ‘ouder, voogd of verzorger:’ wordt vervangen door ‘ouder’.

9. In de begripsomschrijving van ‘taaltraject’ wordt na ‘de Nederlandse taal’ ingevoegd ‘van een deelnemer’.

10. Na de begripsomschrijving van taalvaardigheid worden een nieuwe begripsomschrijving ingevoegd, luidend:

traject digitale vaardigheden:

traject gericht op de verhoging van de digitale vaardigheden van een deelnemer, zijnde een opleidingstraject of een cursus verzorgd door of onder verantwoordelijkheid van een opleider en die niet opleidt tot een door de minister erkend diploma. Het traject wordt gegeven in de Nederlandse taal;.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Opleidingstrajecten werkgevers

  • 1. De minister kan aan een werkgever ten behoeve van het verbeteren van taalvaardigheid, rekenvaardigheid of digitale vaardigheden van een deelnemer een subsidie verstrekken voor een opleidingstraject.

  • 2. De minister verstrekt uitsluitend subsidie voor een opleidingstraject indien geen sprake is van een cursus die opleidt tot het inburgeringsexamen bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet Inburgering of een onderdeel daarvan dan wel een opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a tot en met f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een onderdeel daarvan.

  • 3. De minister verstrekt in de kalenderjaren 2017 en 2018 uitsluitend subsidie voor een opleidingstraject dat aanvangt in het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 4. In afwijking van het derde lid vangt het opleidingstraject waarvoor de subsidieaanvraag is ingediend in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 15 oktober 2018 aan vóór 15 april 2019.

  • 5. De minister verstrekt in het kalenderjaar 2019 uitsluitend subsidie voor een opleidingstraject waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend in de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 september 2019 en dat aanvangt vóór 1 mei 2020.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4. Projecten samenwerkingsverbanden

  • 1. De Minister kan aan de penvoerder van een samenwerkingsverband op zijn aanvraag een subsidie verstrekken voor een project dat bedoeld is voor deelnemers en waarbij het bereiken en het samenwerken ten behoeve van de doelgroep voldoende geborgd wordt.

  • 2. De minister verstrekt uitsluitend subsidie voor een project dat:

    • a. onderdeel is van, of bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelen van een regionaal of lokaal taalakkoord dat is ondertekend door alle bij de aanvraag betrokken partijen en voldoet aan de voorwaarden genoemd in bijlage 1;

    • b. geen opleiding educatie is als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a tot en met f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel een onderdeel daarvan; en

    • c. niet vanuit andere actielijnen van het programma Tel mee met Taal financieel wordt of is ondersteund.

  • 3. De minister verstrekt in de kalenderjaren 2017 en 2018 uitsluitend subsidie voor een project dat uiterlijk 30 juni 2019 is afgerond.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt subsidie verstrekt voor een project waarvoor een aanvraag wordt ingediend in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 15 oktober 2018 indien dat uiterlijk 15 oktober 2019 is afgerond.

  • 5. De minister verstrekt in het kalenderjaar 2019 uitsluitend subsidie voor een project waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend in de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 september 2019 en dat uiterlijk 31 december 2020 is afgerond.

D

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a. Activiteiten laagtaalvaardige ouders

  • 1. De minister kan aan een penvoerder op aanvraag een subsidie verstrekken ten behoeve van:

    • a. een taaltraject, een rekentraject dan wel een traject digitale vaardigheden voor een deelnemer; of

    • b. overige activiteiten gericht op een deelnemer.

  • 2. Het traject, bedoeld in het eerste lid, onder a, vergroot de rekenvaardigheid, digitale vaardigheid of taalvaardigheid van de deelnemer en wat laatstgenoemde betreft de toepassing daarvan in de communicatie met en over zijn kind of kinderen. Dit draagt bij aan het ontwikkelen van een educatief partnerschap tussen deelnemer, school, instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren, en voorschoolse voorzieningen en stimuleert een educatief thuismilieu.

  • 3. De overige activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn gericht op:

    • a. het verhogen van de taalvaardigheid, de rekenvaardigheid of de digitale vaardigheid van een deelnemer;

    • b. het stimuleren van educatief partnerschap tussen deelnemer, school, kinderopvanginstellingen, instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren, en voorschoolse voorzieningen en gericht op taalontwikkeling, ontwikkeling van rekenvaardigheden of ontwikkeling van digitale vaardigheden; of

    • c. het bevorderen van een educatief thuismilieu en gericht op taalontwikkeling, ontwikkeling van rekenvaardigheden of ontwikkeling van digitale vaardigheden.

  • 4. De minister verstrekt in het kalenderjaar 2018 uitsluitend subsidie voor zover de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 juni 2019 zijn afgerond.

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt subsidie verstrekt voor zover de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, waarvoor een aanvraag wordt ingediend in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 15 oktober 2018, uiterlijk 15 oktober 2019 zijn afgerond.

  • 6. De minister verstrekt in het kalenderjaar 2019 uitsluitend subsidie voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend in de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 september 2019 en die uiterlijk 31 december 2020 zijn afgerond.

  • 7. Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. activiteiten die zijn gestart voor het indienen van de aanvraag;

    • b. een cursus die opleidt tot het inburgeringsexamen bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet Inburgering of een onderdeel daarvan;

    • c. een opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a tot en met f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel een onderdeel daarvan; of

    • d. activiteiten die op grond van andere actielijnen van het programma Tel mee met Taal financieel worden of zijn ondersteund.

E

De artikelen 4b en 4c vervallen.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in onderdeel b ‘artikel 4b’ vervangen door ‘artikel 4a, eerste lid, onder a,’ en wordt in onderdeel c ‘artikel 4c’ vervangen door ‘artikel 4a, eerste lid, onder b,’.

2. In het derde lid wordt in onderdeel b ‘artikel 4b’ vervangen door’ artikel 4a, eerste lid, onder a,’.

G

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Subsidieplafonds

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van de artikelen 3 of 4 is in totaal een bedrag beschikbaar van:

    • a. voor het kalenderjaar 2017: ten hoogste € 2.600.000,–;

    • b. voor het kalenderjaar 2018: ten hoogste € 5.000.000,–, met dien verstande dat van dit bedrag ten hoogste € 2.500.000,– beschikbaar is voor subsidieverstrekking ten behoeve van aanvragen die zijn ingediend in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018;

    • c. voor het kalenderjaar 2019: ten hoogste € 3.750.000,–.

  • 2. Voor subsidieverstrekking op grond van artikel 4a, eerste lid, onder a, is voor kalenderjaar 2018 voor de aanvragen die zijn ingediend in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 3.000.000,–.

  • 3. Voor subsidieverstrekking op grond van artikel 4a, eerste lid, onder b, is voor kalenderjaar 2018 voor de aanvragen die zijn ingediend in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 1.000.000,–.

  • 4. Voor subsidieverstrekking op grond van artikel 4a, eerste lid, onder a en b, is voor de aanvragen die zijn ingediend in totaal een bedrag beschikbaar van:

    • a. voor kalenderjaar 2018 voor de aanvragen die zijn ingediend in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 15 oktober 2018: ten hoogste € 2.300.000,–.

    • b. voor kalenderjaar 2019: ten hoogste € 3.000.000,–;

  • 5. Indien het plafond, bedoeld in het tweede en het derde lid, niet wordt uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het bedrag, bedoeld in het vierde lid, onder a.

  • 6. Indien één van de bedragen als bedoeld in het eerste lid of het vierde lid, in enig jaar niet wordt uitgeput, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het andere bedoelde bedrag in datzelfde jaar indien dat bedrag zonder toevoeging zou worden uitgeput.

H

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. De subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt ingediend via de website https://www.dus-i.nl/subsidies/tel-mee-met-taal.

  • 2. De werkgever of penvoerder dient voor een subsidie op grond van artikel 3 of artikel 4 een aanvraag in:

    • a. voor kalenderjaar 2017: in de periode 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017;

    • b. voor kalenderjaar 2018:

      • i. in de periode 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018; of

      • ii. in de periode 1 augustus 2018 tot en met 15 oktober 2018;

    • c. kalenderjaar 2019: in de periode 1 juni 2019 tot en met 30 september 2019.

  • 3. De penvoerder dient voor een subsidie op grond van artikel 4a een aanvraag in:

    • a. voor kalenderjaar 2018:

      • i. in de periode 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018; of

      • ii. in de periode 1 augustus 2018 tot en met 15 oktober 2018;

    • b. voor kalenderjaar 2019: in de periode 1 juni 2019 tot en met 30 september 2019.

  • 4. Een aanvrager kan voor een subsidie op grond van artikel 3 of artikel 4a, eerste lid, onder a één aanvraag indienen voor meerdere opleidingstrajecten of voor een taaltraject, een rekentraject en traject digitale vaardigheden.

  • 5. De minister wijst aanvragen die zijn ingediend buiten de perioden, genoemd in het tweede en derde lid, af.

  • 6. Per periode, genoemd in het tweede en derde lid, wordt per aanvrager ten hoogste één aanvraag toegekend, met dien verstande dat:

    • a. met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in artikel 4 per samenwerkingsverband per periode één subsidie op aanvraag wordt verstrekt;

    • b. met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in artikel 4a per groep van verbonden organisaties per periode maximaal één subsidie op aanvraag wordt verstrekt.

I

In artikel 10, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘is afgenomen’ vervangen door ‘afgenomen’ en wordt ‘het referentieniveau 2F of lager’ vervangen door ‘een niveau lager dan referentieniveau 2F’.

J

Artikel 11, tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. De aanvrager verstrekt zijn kvk-nummer en verklaart:

    • a. dat het project gericht is op NT1 volwassenen; en

    • b. dat voldaan wordt aan de verplichtingen zoals genoemd in artikel 13 en artikel 16.

K

Artikel 11a komt als volgt te luiden:

11a. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten ten behoeve van laagtaalvaardige ouders te overleggen informatie

  • 1. Een aanvrager dient bij een aanvraag tot verlening van een subsidie op grond van artikel 4a, eerste lid, onder a, de volgende documenten in:

    • a. een activiteitenplan waarin ten minste de volgende onderwerpen aan de orde komen:

      • een beschrijving van het taaltraject, het rekentraject of het traject digitale vaardigheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waaruit in elk geval het aantal contacturen blijkt, de periode waarin de activiteiten worden aangeboden, het aantal deelnemers, de groepsgrootte, de gebruikte lesmethode en de opleider; en

      • een beschrijving van de doelen van het taaltraject, rekentraject of het traject digitale vaardigheden en de wijze waarop dit traject bijdraagt aan de doelstellingen van de subsidie; en

    • b. een begroting die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.5 van de kaderregeling en waarin in elk geval duidelijk wordt de totale kosten van het traject, de kosten per deelnemer en het cofinancieringspercentage.

  • 2. Een aanvrager dient bij een aanvraag tot verlening van een subsidie op grond van artikel 4a, eerste lid, onder b, de volgende documenten in:

    • a. een activiteitenplan waarin ten minste de volgende onderwerpen aan de orde komen:

      • een beschrijving van de overige activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, alsmede van de wijze van uitvoering van deze activiteiten, de looptijd van de uitvoering en de verdeling van de taken tussen de betrokken organisaties;

      • een beschrijving van de behoeften waarin de overige activiteiten voorzien, de doelstellingen, resultaten of producten die met de activiteiten worden nagestreefd en de wijze waarop deze worden gemonitord of geëvalueerd; en

      • een beschrijving van de verwachte opbrengst van de overige activiteiten en de wijze waarop deze bijdragen aan de doelstelling van de subsidie;

    • b. een begroting die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.5 van de kaderregeling en waarin in elk geval het cofinancieringspercentage duidelijk wordt.

  • 3. De aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onder a, verklaart dat:

    • a. uit een actuele individuele niveaubepaling of niveau-indicatie die op basis van een gevalideerd instrument uiterlijk voor de start van het traject of de overige activiteiten is of wordt afgenomen, blijkt dat de deelnemers de Nederlandse taal of één of meer taalvaardigheden beheersen op een lager niveau dan referentieniveau 2F;

    • b. hij zal voldoen aan de verplichtingen zoals genoemd in de artikelen 13 en 16; en

    • c. het traject wordt verzorgd door of onder verantwoordelijkheid van een opleider die voldoet aan de in artikel 3a gestelde eisen;

  • 4. De aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onder b, verklaart dat hij zal voldoen aan de verplichtingen zoals genoemd in de artikelen 13 en 16.

  • 5. De aanvrager verstrekt zijn Kamer van Koophandel-nummer.

L

Artikel 11b vervalt.

M

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘de vragenlijst, opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling,’ vervangen door ‘de vragenlijst, die via www.telmeemettaal.nl beschikbaar wordt gesteld,’.

2. In onderdeel b, aanhef, wordt ‘artikel 4b’ vervangen door ‘artikel 4a, eerste lid, onder a’.

3. In onderdeel b, sub 1 en sub 2, wordt ‘het taaltraject’ telkens vervangen door ‘het taaltraject, het rekentraject of het traject digitale vaardigheden’.

N

In artikel 17, tweede lid, wordt ‘1 januari 2021’ vervangen door ‘1 januari 2022’.

O

Bijlage 2 behorende bij de regeling vervalt.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Algemene toelichting

Het Kabinet heeft bij zijn aanstelling besloten om structureel € 5 miljoen extra beschikbaar te stellen om de aanpak van laaggeletterdheid op korte termijn te versterken. Voorts heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het besluit genomen om het programma Tel mee met Taal, dat tot 2018 liep, in 2019 voort te zetten en als transitiejaar te benutten om met gemeenten te bespreken hoe de aanpak van laaggeletterdheid de komende jaren een verdere impuls kan krijgen. Van het budget dat in 2019 beschikbaar is voor het Tel mee met Taal, wordt € 6.750.000,– benut voor het opnieuw openstellen van een aanvraagtijdvak voor de veelgebruikte Subsidieregeling Tel mee met Taal (hierna: de subsidieregeling), voor taal- digitaal- en/of rekenscholingstrajecten voor laaggeletterden. Met deze impuls worden meer laagtaalvaardige werknemers en laagtaalvaardige ouders bereikt, zodat zij bijvoorbeeld beter kunnen communiceren met collega’s op de werkvloer of hun kinderen beter kunnen ondersteunen tijdens hun schoolcarrière.

Aanpassing van de regeling

Deze wijzigingsregeling betreft de volgende onderwerpen:

  • 1. In de aanvraagprocedure in het kader van deze subsidieregeling wordt de eis rond niveaubepaling van laaggeletterden aangescherpt tot ‘lager dan referentieniveau 2F’ (i.p.v. het huidige ‘referentieniveau 2F of lager’). Binnen het Tel mee met Taalprogramma, waar deze regeling onderdeel van uitmaakt, wordt, uitgezonderd deze regeling, reeds het niveauprincipe ‘lager dan referentieniveau 2F ‘ gehanteerd. Deze aanscherping zorgt ervoor dat de subsidieregeling op dit punt gelijkgesteld wordt met de rest van het programma.

  • 2. In de aanvraagprocedure voor werkgevers, samenwerkingsverbanden en scholingstrajecten voor laagtaalvaardige ouders wordt een wijziging aangebracht ten aanzien van de trajecten waarvoor subsidie kan worden aangebracht. Naast taaltrajecten komen ook trajecten digitale vaardigheden en rekentrajecten in aanmerking voor subsidie. Taal, rekenen en digitale vaardigheden zijn immers onmisbaar om zelfstandig mee te doen in onze maatschappij, online én offline. Evenals voor de taaltrajecten geldt dat aanvragen voor trajecten digitale vaardigheden en rekentrajecten alleen subsidiabel zijn voor laagtaalvaardige deelnemers wiens Nederlands onder het referentieniveau 2F ligt. Vooral laaggeletterden die Nederlands als moedertaal hebben (de zogeheten NT1 volwassenen (Nederlands als eerste taal; NT1) komen niet snel naar een taalles omdat laaggeletterdheid een taboeonderwerp is. Zij hebben vaak een achterstand in lezen en schrijven, maar zijn wel bekwaam in spreken en luisteren waardoor ze wel in beperkte mate deel kunnen nemen aan het sociale en maatschappelijke verkeer. Met name opleidingen of trajecten digitale vaardigheden kunnen voor deze doelgroep een oplossing bieden. Laaggeletterde NT1 volwassenen zullen naar verwachting sneller naar deze opleidingen/trajecten komen. Omdat het contact dan is gelegd, is het ook makkelijker laaggeletterdheid bij deze inwoners te herkennen en hen door te verwijzen naar een taalcursus.

  • 3. Verder wordt in de aanvraagprocedure voor samenwerkingsverbanden een wijziging aangebracht ten aanzien van de doelgroep waarvoor subsidie kan worden aanvraagd. Projecten die in het kader van samenwerkingsverbanden worden aangevraagd komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer deze zijn gericht op (het bereik van) laagtaalvaardigen die het Nederlands als moedertaal hebben (NT1 volwassenen). Uit gesprekken met gemeenten en educatieaanbieders is gebleken dat dit deel van de doelgroep nog onvoldoende bereikt wordt, terwijl het aandeel NT1 volwassenen het grootst is binnen het totaal aantal laaggeletterden dat ons land kent. Door deze focus in doelgroep aan te brengen in de regeling worden de samenwerkingsverbanden gestimuleerd om zich extra in te spannen om deze doelgroep alsnog te bereiken.

  • 4. Ten slotte wordt de begripsbepaling van dienstbetrekking uitgebreid. Zo wordt het voor werkgevers mogelijk om ook scholingstrajecten aan te vragen voor deelnemers waarmee sprake is van een arbeidsrelatie die minder duurzaam is. De praktijk op de arbeidsmarkt laat zien dat een toenemend aantal werkgevers regelmatig werkt met een zelfstandige (o.a. zzp’ers), waarbij er sprake is van een opdrachtgever – opdrachtnemer relatie. Ook is op basis van signalen gebleken dat werkgevers – vooral MKB – vaak huiverig zijn om te investeren in medewerkers wanneer de arbeidsrelatie niet zeker/duurzaam is. De verwachting is dat als gevolg van de investering dit juist wel kan leiden tot een verduurzaming van de arbeidsrelatie (denk aan tijdelijke plaatsen, proefplaatsen, beschut werk, WSW e.d.).

Met deze aanpassingen wordt beoogd om meer impact te sorteren, meer potentie te bereiken en meer eenvormigheid aan te brengen tussen de subsidieregeling en de rest van het Tel mee met Taalprogramma.

Administratieve lasten

Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving. De lasten zoals hieronder omschreven hebben betrekking op de nieuwe aanvraagperiode die ingaat op 1 juni 2019 en eindigt per 30 september 2019.

Voor alle werkgevers (waaraan op grond van artikel 3 van de subsidieregeling subsidie kan worden verstrekt) samen worden de administratieve lasten geschat op basis van het aantal aanvragen en de omvang van een gemiddelde aanvraag in eerdere aanvraagronden.

De uitgangspunten voor de berekening van de administratieve lasten zijn:

  • 121 aanvragen ad gemiddeld € 10.725,– per aanvraag en 16 deelnemers per aanvraag

  • Administratieve tijdsbesteding van 6 uur per aanvraag + 30 minuten per deelnemer

  • Administratieve tijdsbesteding van 2 uur voor herstellen van een aanvraag, hetgeen naar verwachting voor 20% van de aanvragers geldt.

  • Administratieve tijdsbesteding van 4 uur per verantwoording + 15 minuten per deelnemer, wat voor 33% van de aanvragers geldt (steekproefgrootte).

De lasten bedragen dus:

(121 aanvragen * 6 uur) + (1.936 deelnemers * 0,5 uur) + (0,2 * 121 aanvragen * 2 uur) + (0,33 * (121 aanvragen * 4 uur)) + (0,33 * (1.936 * 0,25 uur)) = 2.062 uur

Uitgaande van een uurtarief van € 60,–, bedragen de totale administratieve lasten voor werkgevers € 123.720,–, ofwel gemiddeld € 1.022,– per aanvrager.

Voor samenwerkingsverbanden (waaraan op grond van artikel 4 subsidie kan worden verstrekt) worden de administratieve lasten geschat op basis van het aantal aanvragen en de omvang van een gemiddelde aanvraag in eerdere aanvraagronden.

De uitgangspunten voor de berekening van de administratieve lasten zijn:

  • 12 aanvragen ad gemiddeld € 135.000,– per aanvraag

  • Administratieve tijdsbesteding van 32 uur per aanvraag

  • Administratieve tijdsbesteding van 4 uur voor herstellen van een aanvraag, hetgeen naar verwachting voor 20% van de aanvragers geldt.

  • Administratieve tijdsbesteding van 16 uur per verantwoording, wat voor 33% van de aanvragers geldt (steekproefgrootte)

De lasten bedragen dus:

(12 aanvragen * 32 uur) + (0,2 * 12 aanvragen * 4 uur) + (0,33 * 12 aanvragen * 16 uur) = 495 uur.

Uitgaande van een uurtarief van € 60,–, bedragen de totale administratieve lasten voor samenwerkingsverbanden € 29.700,– ofwel gemiddeld € 2.475,– per aanvrager.

Voor taal-, reken- en/of trajecten digitale vaardigheden gericht op laagtaalvaardige ouders (als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onder a, van de subsidieregeling) worden de administratieve lasten voor aanvragers geschat op 0,5 uur per bereikte ouder. Een aanvraag van € 1.000.000,– waarmee circa 2.000 ouders worden bereikt, brengt dus circa 1.000 uur aan administratieve lasten met zich mee. Dat is een bedrag van ongeveer € 60.000,– ofwel 6% van de aangevraagde subsidie. Voor de verantwoording wordt 16 uur per subsidieontvanger gerekend en een steekproefgrootte van 33%.

Voor overige activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders (als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onder b, van de subsidieregeling) worden de administratieve lasten geschat op 24 uur per aanvraag. Ook is ervan uitgegaan dat gemiddeld 20% van de aanvragers (onderdelen van) de aanvraag moet herstellen, wat gemiddeld 4 uur kost. Voor de verantwoording wordt 16 uur per subsidieontvanger gerekend en een steekproefgrootte van 33%. De gemiddelde administratieve lasten per aanvraag bedragen zodoende 30 uur. Uitgaande van een uurtarief van € 60,– per uur bedragen de totale administratieve lasten per aanvraag € 1.800,–. Uitgaande van een gemiddelde aanvraag van € 125.000,–, is dit 1,4%.

Uitvoering

PM [aanpassen n.a.v. de UT] De regeling wordt namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitgevoerd door DUS-I, die de regeling op uitvoerbaarheid heeft beoordeeld. De aanvraag voor subsidie wordt elektronisch ingediend. Aanvragen voor subsidie kunnen digitaal worden ingediend via de website https://telmeemettaal.e-formulier.nl. De gemiddelde uitvoeringslasten die met de uitvoering van deze regeling zijn gemoeid, zijn door DUS-I geschat op ongeveer 2,5 uur per aanvraag. Voor de verantwoording wordt 1,5 uur gerekend per toegevoegde aanvraag die in de steekproef valt of voor aanvragen die meer dan € 50.000 ontvingen en derhalve niet ambtshalve worden vastgesteld.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2019. Potentiële aanvragers en hun samenwerkingspartners zijn voor deze datum reeds voorgelicht via onder andere de website van Tel mee met Taal en via de website van DUS-I.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

De omschrijving van deelnemers waarvoor een (opleidings)traject, project of overige activiteiten gesubsidieerd kan worden, is enigszins aangescherpt. Zo vallen alleen nog deelnemers die de Nederlandse taal of een van de taalvaardigheden beheersen op een niveau lager dan referentieniveau 2F onder deze regeling. Een niveau lager dan 2F omvat ook alle ‘stappen’ die liggen tussen 1F en 2F. Elke deelnemer die dus niet het niveau 2F beheerst, valt onder deze begripsbepaling. Ook indien het gaat om digitale vaardigheden of rekenvaardigheden moet een deelnemer aan deze eis voldoen. Daarnaast kunnen alleen NT1 volwassenen, die de Nederlandse taal of een van de taalvaardigheden beheersen op een niveau lager dan referentieniveau 2F deelnemen aan de gesubsidieerde projecten van samenwerkingsverbanden. Verder wordt het begrip dienstbetrekking uitgebreid (zie ook algemene toelichting).

Omdat met ingang van de aanvraagtermijn in het kalenderjaar 2019 ook trajecten gericht op het verhogen van de digitale vaardigheden en rekenvaardigheden van deelnemers voor subsidie in aanmerking komen, is een aantal begripsbepalingen toegevoegd. Zo worden digitale vaardigheden omschreven als het binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten ten aanzien van het gebruiken van ICT-systemen, de beveiliging, privacy en ergonomie, het zoeken van informatie, het verwerken van informatie en presenteren, en het digitaal communiceren.

Een traject digitale vaardigheden is een traject gericht op de verhoging van voornoemde digitale vaardigheden van een deelnemer en kan een opleidingstraject of een cursus betreffen. Het verschil tussen een opleidingstraject en een cursus betreft het aantal contacturen en de maximale looptijd. Voor een opleidingstraject zijn het aantal uren en de looptijd namelijk vastgelegd in de regeling. Een traject dient verder altijd verzorgd te worden door of onder verantwoordelijkheid van een opleider. Ten slotte mag het niet gaan om een door de minister geaccrediteerde opleiding of een beroepsopleiding waarvoor de minister diploma erkenning heeft afgegeven. Ook opleidingen educatie, zoals gedefinieerd in artikel 7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), of onderdelen daarvan komen ingevolge artikel 3, 4 en 4a niet voor subsidie in aanmerking. Voor het aanbod van die opleidingen krijgen de contactgemeenten namelijk al middelen.

Ook het begrip rekenvaardigheid is aan de begripsbepaling toegevoegd. Ten aanzien van rekenen zijn er vier vaardigheden te onderscheiden, namelijk:

  • 1. getallen,

  • 2. verhoudingen,

  • 3. meten en meetkunde, en

  • 4. verbanden

Een (opleidings)traject kan gericht zijn op één of meerdere rekenvaardigheden.

Een rekentraject is gericht op de verhoging van één of meer voornoemde rekenvaardigheden van een deelnemer. En kan evenzeer bestaan uit een opleidingstraject of een cursus en dient verzorgd te worden door of onder verantwoordelijkheid van een opleider. Ook hiervoor geldt – net zoals bij de trajecten digitale vaardigheden of taalvaardigheden – dat opleidingen educatie of onderdelen daarvan niet voor subsidie in aanmerking komen.

De projecten waarvoor samenwerkingsverbanden subsidie kunnen aanvragen, moeten gericht zijn op deelnemers die Nederlands als moedertaal hebben (Nederlands als eerste taal; NT1). Deze projecten kunnen bestaan uit (opleidings)trajecten ten aanzien van de Nederlandse taal, rekenen of digitale vaardigheden, maar ook uit andere laagdrempelige en voor de doelgroep goed vindbare activiteiten die gericht zijn op het verhogen van deze vaardigheden. De projecten zijn naast de NT1 volwassenen ook gericht op de leesbevordering van zijn of haar kind(eren).

Verder is een aantal begripsbepalingen verbeterd of geactualiseerd. Omdat ‘laagtaalvaardige ouder’ reeds ingevuld wordt door de begripsbepaling van ‘deelnemer’ in combinatie met de begripsbepaling ‘ouder’ kan deze komen te vervallen.

Onderdeel B

Artikel 3 betreft de opleidingstrajecten die werkgevers aan hun laagtaalvaardige werknemers kunnen aanbieden. Aan dit artikel is toegevoegd dat het ook om het verhogen van de rekenvaardigheid en de digitale vaardigheden kan gaan. Verder waren de inburgeringscursussen of onderdelen daarvan reeds uitgesloten van subsidie. Hieraan zijn ook de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1 van de WEB, of onderdelen daarvan toegevoegd. Voor het aanbod van deze opleidingen ontvangen de contactgemeenten namelijk al middelen. Dit laat overigens onverlet dat een werknemer wel deze cursussen of opleidingen mag volgen. Ze worden echter niet gesubsidieerd op basis van deze regeling.

De opleidingstrajecten waarvoor in 2019 subsidie wordt aangevraagd moeten uiterlijk 1 mei 2020 zijn gestart.

Onderdeel C

Artikel 4 is ingekort nu bepaalde begripsbepalingen, die onder meer in dit artikel voorkomen, verbeterd en geactualiseerd zijn. Op grond van dit artikel kunnen samenwerkingsverbanden, bestaande uit ten minste acht partijen, subsidie aanvragen voor projecten. Projecten kunnen bestaan uit allerlei activiteiten mits het maar gericht is op de verhoging van de taalvaardigheden, rekenvaardigheden of de digitale vaardigheden van een NT1 volwassene, die de Nederlandse taal of een of meer taalvaardigheden beheerst op een niveau lager dan referentieniveau 2F, en ook voor de leesbevordering van zijn of haar kind(eren). Verder is van belang dat de doelgroep de activiteiten weet te vinden en dat de partijen in het samenwerkingsverband gericht samenwerken.

Een project waarvoor subsidie is aangevraagd in 2019 dient uiterlijk 31 december 2020 te zijn afgerond.

Onderdeel D en E

Aan artikel 4a zijn ook de bepalingen uit artikel 4b en 4c toegevoegd, zodat de overlap tussen de drie artikelen is verdwenen. Het artikel ziet op zowel de taaltrajecten, rekentrajecten en trajecten digitale vaardigheden, als op de overige activiteiten die specifiek gericht zijn op een ouder die de Nederlandse taal of een of meer taalvaardigheden beheerst op een niveau lager dan referentieniveau 2F. De activiteiten worden in artikel 4a onderscheiden in:

  • a. trajecten (artikel 4a, eerste lid, onder a); en

  • b. overige activiteiten (artikel 4a, eerste lid, onder b).

Belangrijk onderdeel van het traject (sub a) moet zijn de toepassing van de vaardigheden in de communicatie met en over zijn kind of kinderen. Dit draagt aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van een educatief partnerschap tussen de deelnemer, een school, de instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren en voorschoolse voorzieningen en stimuleert een educatief thuismilieu.

De overige activiteiten (sub b) zijn gericht op:

  • het verhogen van de taalvaardigheid, rekenvaardigheid of de digitale vaardigheid van een deelnemer;

  • het stimuleren van educatief partnerschap tussen deelnemer, school, kinderopvanginstellingen, instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren en voorschoolse voorzieningen gericht op taalontwikkeling, rekenontwikkeling of ontwikkeling van digitale vaardigheden; of

  • het bevorderen van een educatief thuismilieu gericht op taalontwikkeling, ontwikkeling van rekenvaardigheden of ontwikkeling van digitale vaardigheden.

In het kalenderjaar 2019 wordt uitsluitend subsidie verstrekt voor de activiteiten waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend in de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 september 2019 en die uiterlijk 31 december 2020 zijn afgerond. Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • activiteiten die zijn gestart voor het indienen van de aanvraag;

  • een cursus die opleidt tot het inburgeringsexamen bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet Inburgering of een onderdeel daarvan;

  • een opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a tot en met f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel een onderdeel daarvan;

  • activiteiten die op grond van andere actielijnen van het programma Tel mee met Taal financieel worden of zijn ondersteund.

De artikelen 4b en 4c komen te vervallen, omdat de bepalingen die daarin opgenomen zijn, terugkomen in artikel 4a.

Onderdeel F

Omdat artikel 4b en 4c vervalt, is de verwijzing in artikel 6 naar deze artikelen gewijzigd. De verwijzing naar artikel 4b is vervangen door een verwijzing naar artikel 4a, eerste lid, onder a (trajecten) en de verwijzing naar artikel 4c is vervangen door een verwijzing naar artikel 4a, eerste lid, onder b (overige activiteiten).

Onderdeel G

Aan artikel 7 zijn de subsidieplafonds voor het kalenderjaar 2019 toegevoegd. Omdat artikel 4b en artikel 4c is vervallen, is dit artikel opnieuw uitgeschreven, waarbij het plafond voor artikel 4b geldt voor artikel 4a, eerste lid, onder a (trajecten) en het plafond voor artikel 4c geldt voor artikel 4a, eerste lid, onder b (overige activiteiten).

In onderstaand schema is per type aanvraag, per aanvraagperiode het subsidiebedrag weergegeven:

Subsidieperiode:

2017

1 januari 2018 t/m 30 juni 2018

1 augustus 2018 t/m 15 oktober 2018

1 juni 2019 t/m 30 september 2019

Subsidie voor:

 

Werkgevers (art. 3)

€ 2.600.000,–

€ 2.500.000,–

€ 2.500.000,–

€ 3.750.000,–

Samenwerkingsverbanden (art. 4)

Taaltrajecten laagtaalvaardige ouders (art. 4a, eerste lid, onder a)

n.v.t.

€ 3.000.000,–

€ 2.300.000,–

€ 3.000.000,–

Overige activiteiten laagtaalvaardige ouders (art. 4a, eerste lid, onder b)

n.v.t.

€ 1.000.000,–

Onderdeel H

Aan artikel 9 is een aanvraagperiode voor het kalenderjaar 2019 toegevoegd. In 2019 kan in de periode 1 juni 2019 tot en met 30 september 2019 een aanvraag worden ingediend voor een subsidie op grond van artikel 3 (opleidingstrajecten werkgevers), artikel 4 (projecten samenwerkingsverbanden en artikel 4a (activiteiten laagtaalvaardige ouders). Omdat artikel 4b en artikel 4c zijn vervallen, is dit artikel eveneens opnieuw uitgeschreven, waarbij het plafond voor artikel 4b geldt voor artikel 4a, eerste lid, onder a (trajecten) en het plafond voor artikel 4c geldt voor artikel 4a, eerste lid, onder b (overige activiteiten). Het laatste lid van artikel 9, zoals dat luidde voor onderhavige regeling, vervalt, omdat reeds in artikel 8 van de Subsidieregeling Tel mee met Taal is bepaald dat de aanvragen in volgorde van binnenkomst beoordeeld worden. Artikel 2.3, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is, gelet op artikel 2 van de voornoemde regeling, van toepassing op de subsidieaanvraag.

Aan artikel 9 is ten slotte nog toegevoegd dat met één aanvraag subsidie kan worden aangevraagd voor meerdere type (opleidings)trajecten. Zo kan met één aanvraag door bijv. een werkgever subsidie worden gevraagd voor een taal én rekentraject of een rekentraject én traject digitale vaardigheden. Er wordt per aanvraagperiode maar een aanvraag toegekend, ongeacht het aantal type trajecten.

Onderdeel I

In artikel 10 is een het taalniveau aangepast overeenkomstig de begripsbepaling van deelnemer. In plaats van het referentieniveau 2F of lager geldt nu een niveau lager dan referentieniveau 2F. Volwassenen die reeds het referentieniveau 2F hebben bereikt, komen dus niet in aanmerking voor deelname aan een gesubsidieerd (opleidings)traject, project of andere activiteit.

Verder is het artikel taalkundig verbeterd.

Onderdeel J, K en L

Aan artikel 11 is toegevoegd dat de aanvrager bij zijn aanvraag moet verklaren dat het project gericht is op NT1 volwassenen.

Artikel 11a en 11b zien op de bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een taaltraject en overige activiteiten te overleggen informatie. Omdat beide artikelen zien op de trajecten en overige activiteiten voor laagtaalvaardige ouders en er voor een groot deel overlap zit in de bepalingen, zijn deze twee artikelen samengevoegd tot één artikel. Verder zijn de rekentrajecten en de trajecten digitale vaardigheden toegevoegd. De over te leggen informatie (activiteitenplan, begroting, Kamer van Koophandel-nummer) is hetzelfde gebleven.

Verder moet de aanvrager in beide gevallen (aanvraag traject) verklaren dat hij zal voldoen aan de verplichtingen zoals genoemd in de artikelen 13 en 16.

In het geval het gaat om een traject voor laagtaalvaardige ouders (artikel 4a, eerste lid, onder a) moet daarnaast ook nog worden verklaard door de aanvrager dat:

  • het traject wordt verzorgd door of onder verantwoordelijkheid van een opleider die voldoet aan de in artikel 3a gestelde eisen; en

  • dat uit een actuele individuele niveaubepaling of niveau-indicatie, die op basis van een gevalideerd instrument, uiterlijk voor de start van het traject of de overige activiteiten is of wordt afgenomen, blijkt dat de deelnemers de Nederlandse taal, of één of meer taalvaardigheden, beheersen op een lager niveau dan referentieniveau 2F.

De uitkomst van laatstgenoemde individuele niveaubepaling hoeft niet meegezonden te worden met de aanvraag. Deze kan echter wel bij wijze van steekproef worden opgevraagd bij de aanvrager.

Omdat de bepalingen uit artikel 11b zijn opgenomen in artikel 11a vervalt artikel 11b.

Onderdeel M en O

Omdat artikel 4b vervalt, is de verwijzing in artikel 13 naar dit artikel gewijzigd. De verwijzing naar artikel 4b is vervangen door een verwijzing naar artikel 4a, eerste lid, onder a. Daarnaast zijn in verband met het toevoegen van de rekentrajecten en trajecten digitale vaardigheden aan deze regeling deze trajecten ook opgenomen in artikel 13.

Voor het inzichtelijk maken van de leeropbrengsten bij elke deelnemer van het rekentraject en het traject digitale vaardigheden aan het begin en het einde van het traject is een vragenlijst ter beschikking gesteld die te vinden is via www.telmeemettaal.nl.

De vragenlijst die in bijlage 2 bij de regeling was opgenomen, vervalt. In de plaats daarvan is eveneens op www.telmeemettaal.nl een geactualiseerde vragenlijst gepubliceerd, die de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 3 moet laten invullen door alle deelnemers bij het begin van het opleidingstraject en bij beëindiging van het opleidingstraject.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven