Deelreglement Realisering van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film

1 mei 2019

De Stichting Nederlands Fonds voor de Film,

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht,

gelet op artikel 10, lid 4, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid,

gelet op artikel 2 van het Algemeen Reglement,

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 april 2019,

besluit:

ALGEMEEN

– definities –

Artikel 1

In dit reglement wordt verstaan onder:

afwerking:

het voor bioscoopvertoning en verdere exploitatie gereed maken van een filmproductie na voltooiing van de werkkopie (maakt onderdeel uit van realisering);

animatic:

opeenvolging van meestal getekende storyboard-beelden die het scenario weergeven, dezelfde lengte als de te produceren animatiefilm heeft en minimaal van dialogen is voorzien;

animatie:

een filmproductie die een kunstmatige filmtechniek hanteert waarbij door het na elkaar afspelen van verschillende stilstaande beelden de illusie van beweging ontstaat;

arthouse film:

een speelfilm waarbij de nadruk op de artistieke kwaliteit ligt en het eindresultaat dusdanig eigenzinnig en bijzonder is dat dit in potentie nationaal en/of internationaal herkend en gewaardeerd wordt;

bestuur:

de directeur/bestuurder van het Fonds;

bioscoopuitbreng:

de landelijke distributie van een filmproductie, die na de première gedurende meerdere weken en in meerdere bioscopen en/of filmtheaters voor een betalend publiek in Nederland wordt uitgebracht;

categorie:

een soort filmproductie;

completion bond:

de verzekering die waarborgt dat de filmproductie zal worden afgemaakt en opgeleverd onder in de verzekeringspolis opgenomen (budgettaire) voorwaarden, of dat – als de productie zou worden gestaakt – de tot dan toe gemaakte productiekosten worden terugbetaald;

coproductie:

een filmproductie, waaraan twee of meer coproducenten risicodragend, op basis van een door alle partijen goedgekeurd filmplan en/of scenario een inhoudelijke en financiële bijdrage leveren;

crossover film:

auteursfilm die de kwaliteit heeft om een breder publiek in binnen- en buitenland te bereiken en in Nederland zowel in filmtheaters als in bioscopen wordt uitgebracht;

crossmediaal marketing & distributieplan:

een gedetailleerd plan van alle activiteiten op het gebied van marketing en distributie, waarbij gebruik gemaakt wordt van alle mogelijke vormen van promotie, publiciteit en (social) media, ten behoeve van de bioscoopuitbreng en verdere exploitatie van de filmproductie;

DCP:

(digital cinema package) de digitaal opgeslagen kopie van de filmprint, die in een bioscoop kan worden vertoond;

debuutfilm:

een film waarmee een scenarist, regisseur of producent debuteert in een specifieke categorie waarin de desbetreffende scenarist, regisseur of producent nog niet eerder zelfstandig verantwoordelijk was voor een film die is gerealiseerd en openbaar gemaakt.

distributie:

de professionele uitbreng en exploitatie van filmproducties;

documentaire:

een non-fictie filmproductie geschikt voor bioscoopvertoning die een aspect van de werkelijkheid belicht waarbij de eigen visie van de regisseur wordt vormgegeven met creatieve gebruikmaking van filmische middelen in een persoonlijke stijl;

filmconsulent:

een gespecialiseerd filmprofessional die voor een beperkte periode door het Fonds is aangesteld om te adviseren over aanvragen bij het Fonds;

filmdistributeur:

een rechtspersoon die op continue basis bedrijfsactiviteiten ontplooit met als hoofddoel de distributie en exploitatie van filmproducties in de Nederlandse bioscoop en via andere distributiekanalen. De rechtspersoon is ten tijde van de subsidieaanvraag gedurende minimaal twee jaar daarvoor gevestigd en actief geweest in Nederland, een lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

filmplan:

het plan tot uitvoering; een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten dat bestaat uit het financieren, het tot stand brengen en (doen) exploiteren van een filmproductie;

filmprint:

het negatief c.q. de definitieve (digitale) eindversie van de filmproductie waarvan later (digitale) kopieën worden gemaakt;

filmproductie:

een cinematografisch werk;

het Fonds:

Stichting Nederlands Fonds voor de Film;

internationale coproductie:

een in Nederland uit te brengen, internationaal gecoproduceerde filmproductie;

korte film:

een filmproductie met een vertoningsduur tot 60 minuten;

lange animatiefilm:

een speelfilm die een kunstmatige filmtechniek hanteert waarbij door het na elkaar afspelen van verschillende stilstaande beelden de illusie van beweging ontstaat;

mainstream film:

een speelfilm waarbij de nadruk ligt op de kwaliteit en publiekspotentie, dat wil zeggen de grootte van het publieksbereik in samenhang met de beoogde exploitatieresultaten;

majoritair (co)producent:

een productiemaatschappij van een in de Nederlandse bioscoop en/of filmtheaters uit te brengen (internationale) filmproductie, die risicodragend investeert, hoofdverantwoordelijk en in doorslaggevende mate beslissingsbevoegd is en die een meerderheid van de financiering van de filmproductie bijeen heeft gebracht (of zal brengen);

marketing & promotie:

activiteiten die gericht zijn op het maximaliseren van het publieksbereik en onder meer bestaan uit het opstellen en uitvoeren van een op de filmproductie toegesneden crossmediaal marketing en distributieplan, met daarin een heldere positionering van de filmproductie aansluitend op de doelgroep en een uitwerking van de plaats van uitbreng, een media- en publiciteitsplan, de (joint)promoties en eventuele merchandising;

marketing- en distributiestrategie:

de uitgewerkte strategie, gericht op marketing en promotie alsmede de feitelijke bioscoopuitbreng en de verdere exploitatie van een specifieke filmproductie;

marktpartijen:

partijen wier reguliere professionele activiteiten zijn gericht op het distribueren en exploiteren van filmproducties, in de ruimste zin des woords, ofwel partijen die risicodragende investeringen doen;

matching bijdrage:

een bijdrage van het Fonds die wordt toegekend indien specifieke partijen ook een bepaalde bijdrage leveren;

minoritair coproducent:

een productiemaatschappij van een in de Nederlandse bioscoop en/of filmtheaters uit te brengen (internationale) coproductie, die risicodragend investeert maar in beperkte mate beslissingsbevoegd en verantwoordelijk is en die een minderheid van de financiering van de filmproductie bijeen heeft gebracht (of zal brengen);

minoritaire coproductie:

een internationale coproductie waarbij de Nederlandse producent een minoritaire coproducent is;

New Screen NL:

het programma dat zich primair richt op ontwikkeling van nieuw talent, de korte film in alle categorieën, en onderzoek & experiment;

non theatrical release:

alle mogelijke vormen van distributie van een filmproductie, uitgezonderd die via bioscopen en filmtheaters, waaronder in ieder geval wordt begrepen de distributie op DVD en Blu ray, via televisie, Video On Demand, pay per view- en online distributiekanalen;

onderzoek & experiment:

een filmproductie die naar het oordeel van het bestuur binnen de categorieën speelfilm, documentaire, animatie en korte film onderzoekend en/of grensverleggend is;

openbaarmaking:

het aan het publiek bekend maken middels vertoning van de filmproductie;

outreach campagne:

een marketingmethode waarbij gericht gezocht wordt naar geloofwaardige ‘influencers’ (mensen, organisaties, stichtingen enz.) die een duidelijke en sterke link hebben met het onderwerp van de film, die op hun beurt een heel gerichte doelgroep kunnen bereiken en informeren over de film;

overbruggingskrediet:

een gegarandeerd financieel krediet ten behoeve van de totstandkoming van een filmproductie dat beschikbaar is gesteld door een derde gedurende de gehele productieperiode van waaruit productiekosten in afwachting van de betalingstermijnen van financiers worden voorgefinancierd;

picture lock:

de door producent en regisseur definitief vastgestelde montageversie van de filmproductie, op basis waarvan de verdere nabewerking plaatsvindt;

printkosten:

de kosten voor het verveelvoudigen van de filmprint en/of vervaardigen van een DCP (Digital Cinema Package) voor vertoning van de filmproductie;

prints & advertising:

de directe kosten na de fase van realisering die samenhangen met de bioscoopuitbreng en promotie van de voor vertoning gereed zijnde filmproductie en de kosten van de uitbrengkopieën (printkosten/DCP);

producent:

de natuurlijke persoon die de productiemaatschappij rechtsgeldig vertegenwoordigt en binnen de organisatie van de productiemaatschappij beleidsmatig, bedrijfsmatig en inhoudelijk eindverantwoordelijk is;

productiekosten:

de kosten gemoeid met de realisering van een filmproductie;

productiemaatschappij:

een rechtspersoon die op continue basis bedrijfsactiviteiten ontplooit met als hoofddoel de productie en exploitatie van filmproducties en andere audiovisuele mediaproducties. De rechtspersoon is ten tijde van de subsidieaanvraag gedurende minimaal twee jaar daarvoor gevestigd en actief geweest in Nederland, een lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

programma:

een samengesteld subsidieprogramma van het Fonds met een specifieke doelstelling;

realisering:

alle werkzaamheden na de fase van ontwikkeling die verbonden zijn aan het tot stand brengen en voor vertoning gereed maken van een filmproductie die primair bestemd is voor bioscoopuitbreng in Nederland;

regisseur:

een natuurlijk persoon die de artistieke regie voert over de uitvoering van een filmproductie;

sales deliveries:

de (promotie) materialen, waaronder een internationale presskit, die een internationale sales agent nodig heeft ten behoeve van de internationale verkoop van de filmproductie;

scenario:

een beschrijving van opeenvolging van scènes en geschreven tekst met dialoog geschikt om te verfilmen tot een filmproductie;

scenarist:

de schrijver van een synopsis, treatment, scenario of documentairescript;

Screen NL:

het programma voor ontwikkeling en productie van speelfilms, lange animatiefilms en lange documentaires die zijn gericht op zowel theatrical als non-theatrical release.

speelfilm:

een filmproductie in het genre fictie met een vertoningsduur van tenminste 60 minuten, die primair bestemd is voor bioscoopuitbreng;

theatrical release:

de distributie van de filmproductie in de bioscoop of filmtheater;

toeslag:

een aanvullende fondsbijdrage op grond van vooraf vastgestelde criteria opgenomen in het Financieel & Productioneel Protocol;

werkkopie:

de montageversie die voorafgaand aan de ‘picture lock’ van de filmproductie ter bespreking wordt voorgelegd aan het Fonds en een duidelijke opzet van de definitieve filmproductie toont.

– toepasselijkheid reglementen –

Artikel 2
  • 1. Dit deelreglement is van toepassing op subsidies die het bestuur verstrekt voor realisering en afwerking in de categorieën speelfilm, documentaire, animatie, korte film en onderzoek & experiment en, met inachtneming van artikel 8, op subsidies die worden verstrekt in het kader van de samenwerkingsprojecten met andere instellingen die tot realisering van deze filmproducties strekken.

  • 2. Het Algemeen Reglement is van toepassing naast en in aanvulling op dit deelreglement.

– aanvraag –

Artikel 3
  • 1. Per programma en categorie wordt een aanvraag digitaal ingediend, waarbij een schriftelijke, door de aanvrager ondertekende, kopie van deze digitale aanvraag aan het Fonds wordt overgelegd.

  • 2. Bij aanvragen voor realisering gelden in beginsel vaste indienmomenten per categorie. Aanvragen voor realisering, zoals de afwerking van een filmproductie waarvoor geen vast indienmoment geldt, kunnen gedurende het hele jaar worden ingediend, tot uiterlijk acht weken voor de eerste openbaarmaking. Voor korte filmproducties kan de uiterste indientermijn verkort worden tot vijf weken voor de eerste openbaarmaking. Informatie over indienrondes en eventuele indienstops wordt gepubliceerd op de website van het Fonds (www.filmfonds.nl).

  • 3. Aanvragen voor realisering van eenzelfde filmproductie kunnen, na een afwijzend besluit daarover, eenmaal opnieuw worden ingediend. Een aanvraag voor eenzelfde filmproductie, die tweemaal door het bestuur is afgewezen, wordt niet meer in behandeling genomen.

  • 4. De aanvrager overlegt bij de aanvraag in ieder geval een verklaring waarin hij garandeert dat zijn financiële positie, en dan met name de relatie tussen beschikbare middelen en aangegane verplichtingen, voorafgaand aan de aanvraag geen negatieve ontwikkeling heeft gekend die bedreigend is geweest voor de stabiliteit en solvabiliteit van de aanvrager en, naar reële verwachting, deze ook niet zal kennen.

  • 5. Bij aanvragen voor realisering van filmproducties overlegt de aanvrager de verklaring(en) van de (film)distributeurs en/of derden die zich wat betreft financiering, vertoning en/of exploitatie aan de filmproductie verbinden.

  • 6. De aanvrager overlegt bij de aanvraag in ieder geval een verklaring waarin hij garandeert over (een exclusieve optie op) de voor de filmproductie noodzakelijke exclusieve verfilmings- en exploitatierechten rechten te beschikken.

  • 7. De aanvrager overlegt een planning en daarop aansluitende begroting en financieringsplan waaruit blijkt dat er aantoonbaar sprake is geweest van een grondige artistieke en productionele ontwikkeling van de filmproductie in voorbereiding op de realisering.

– aanvrager –

Artikel 4
  • 1. Realiseringsaanvragen in de categorie speelfilm of lange animatiefilm worden gedaan door een productiemaatschappij, vertegenwoordigd door een producent die als majoritair producent hoofdverantwoordelijk is geweest voor het voortbrengen van tenminste één speelfilm of één lange animatiefilm, met een bioscoopuitbreng in Nederland.

  • 2. Realiseringsaanvragen in de categorie documentaire worden gedaan door een productiemaatschappij, vertegenwoordigd door een producent, die als majoritair producent hoofdverantwoordelijk is geweest voor het voortbrengen van tenminste één lange documentaire met een bioscoopuitbreng.

  • 3. Bij een relatief laag productiebudget kan het bestuur besluiten binnen het programma New Screen NL van het vereiste in het eerste en tweede lid, af te wijken.

  • 4. Realiseringsaanvragen in de categorie animatie met een vertoningsduur tot zestig minuten worden gedaan door een productiemaatschappij, vertegenwoordigd door een producent die als majoritair producent hoofdverantwoordelijk is geweest voor het realiseren en uitbrengen van tenminste één vrije, niet in opdracht vervaardigde filmproductie op het gebied van animatie in Nederland. In voorkomende gevallen kan bij een relatief laag productiebudget van dit vereiste afgeweken worden.

  • 5. Realiseringsaanvragen in de categorie onderzoek & experiment worden gedaan door een productiemaatschappij, vertegenwoordigd door een producent die als majoritair producent hoofdverantwoordelijk is geweest voor het realiseren en uitbrengen van tenminste één vrije filmproductie in Nederland. In voorkomende gevallen kan bij een relatief laag productiebudget van dit vereiste afgeweken worden.

  • 6. Een aanvraag voor de realisering van een korte film wordt aangevraagd door een producent. De betreffende producent dient een erkende beroepsopleiding voor film te hebben afgerond of tenminste één filmproductie binnen de desbetreffende categorie in de professionele film- en televisiesector te hebben gerealiseerd en uitgebracht.

  • 7. Een aanvraag voor subsidie voor afwerking wordt gedaan door een productiemaatschappij, vertegenwoordigd door een producent met aantoonbare ervaring in de professionele film-televisiepraktijk en ervaring op het gebied van de betreffende categorie.

  • 8. In afwijking van het voorgaande lid kan op grond van artikel 16 lid 5 een beperkte afwerkingsbijdrage worden aangevraagd door een producent of door een regisseur die zijn/haar filmproductie zelf heeft geproduceerd.

– subsidievorm –

Artikel 5
  • 1. De subsidie die op grond van dit deelreglement wordt verstrekt dient uit inkomsten die worden verkregen uit exploitatie van de filmproductie te worden terugbetaald.

  • 2. Aan de subsidie voor realisering verbindt het bestuur nadere voorwaarden.

– beoordeling subsidie voor realisering –

Artikel 6
  • 1. Voor toekenning van de aanvraag dient het oordeel over de kwaliteit van de filmproductie positief te zijn. De kwaliteit van de filmproductie wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria in artikel 5 van het Algemeen Reglement.

  • 2. Het bestuur kan op de website van het Fonds: www.filmfonds.nl nadere voorwaarden, procedures en werkwijzen publiceren met betrekking tot de beoordeling van realiseringsaanvragen van de verschillende categorieën.

– onderlinge verhouding financiële bijdragen –

Artikel 7
  • 1. Het verstrekken van een subsidie voor de realisering van een filmproductie bindt het bestuur in geen geval tot het verlenen van enige andere subsidie.

  • 2. Eerder door het bestuur aan een bepaalde filmproductie verleende subsidies maken onderdeel uit van de financiële bijdrage voor realisering.

– samenwerkingsprojecten –

Artikel 8
  • 1. Het bestuur kan in samenwerking met andere (subsidie verlenende) instellingen subsidies verstrekken ten behoeve van de realisering van filmproducties en daartoe samenwerkingsovereenkomsten met deze instellingen en/of uitvoeringsovereenkomsten met de aanvragers aangaan.

  • 2. Het bestuur kent een subsidie voor realisering in het kader van een samenwerking zoals bedoeld in het eerste lid, voor zover mogelijk en relevant, overeenkomstig dit reglement toe. Het bestuur kan daarbij afwijken van het bepaalde in dit deelreglement.

  • 3. Het bestuur publiceert op de website van het Fonds: www.filmfonds.nl de nadere voorwaarden, procedures en werkwijze van de samenwerkingsprojecten.

– voorbereiding besluitvorming en aanvullende bijdragen –

Artikel 9
  • 1. Het besluit tot subsidieverlening (Fase 2) kan worden voorafgegaan door een voornemen tot subsidieverlening (Fase 1).

  • 2. Het bestuur kan bij het besluit tot subsidieverlening voor realisering van een speelfilm, lange animatiefilm en documentaire, indien de noodzaak en de (financiële) onderbouwing daarvoor in de aanvraag is opgenomen, een aanvullende bijdrage verlenen voor:

    • a.) de vervaardiging van sales deliveries ten behoeve van internationale verkoop van een filmproductie;

    • b.) audiodescriptie en ondertiteling om de filmproductie bij exploitatie ervan via de verschillende platforms toegankelijk te maken voor visueel en auditief gehandicapten; en/of

    • c.) de kosten van de productiemaatschappij voor marketingactiviteiten in de realiseringsfase, zoals opgenomen in het Financieel & Productioneel Protocol van het Fonds, indien de inzet en de effectiviteit daarvan naar het oordeel van het bestuur voldoende wordt onderbouwd.

– aanvullende eisen –

Artikel 10
  • 1. Indien er sprake is van een filmproductie die naar het oordeel van het bestuur als risicovol wordt gekwalificeerd kan het bestuur aanvullende eisen stellen aan het financieel en productioneel toezicht op de filmproductie dan wel een gegarandeerd overbruggingskrediet en/of het afsluiten van een completion bond verplicht stellen.

  • 2. De voorwaarden waaronder het toezicht wordt ingevuld dan wel een overbruggingskrediet of de completion bond wordt afgesloten dienen vooraf te worden goedgekeurd door het bestuur.

  • 3. Indien een completion bond is vereist op grond van het eerste lid, dient de ontvanger van de subsidie bij het afsluiten van de uitvoeringsovereenkomst een schriftelijke verklaring te overleggen van een completion guarantor, waaruit onomstotelijk blijkt dat de begrote productiekosten van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend, zoals opgenomen in de productiebegroting, toereikend zijn en dat de voortbrenging en voltooiing van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend vallen onder de dekking van deze completion guarantor vanaf het moment waarop de opnamen van de filmproductie starten. Tevens dient de ontvanger van de subsidie een afschrift van een geldende completion bond te overleggen waarin het Fonds als medebegunstiger is aangewezen.

– verplichtingen subsidieontvanger –

Artikel 11
  • 1. De ontvanger is verplicht om:

    • a. binnen een termijn van uiterlijk twaalf maanden na het voornemen tot subsidieverlening, of bij het ontbreken daarvan het besluit tot subsidieverlening, de ter zake van de financiering en exploitatie van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend definitieve schriftelijke overeenkomsten met alle bij de financiering van de filmproductie betrokken partijen te overleggen. Hieruit blijkt dat naar het oordeel van het bestuur elk van deze partijen zich onvoorwaardelijk heeft verbonden tot het hem betreffende aandeel in de financiering ten behoeve van de realisering van de filmproductie overeenkomstig de bij de subsidieaanvraag overgelegde gegevens en op voorwaarden die verenigbaar zijn met de voorwaarden die zijn verbonden aan de subsidieverlening, dit deelreglement en het Algemeen Reglement;

    • b. ervoor te zorgen dat de opnamen, of in het geval van animatie de uitvoering van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend, niet eerder starten dan nadat én door het Fonds is bericht dat de aanvrager heeft voldaan aan de verplichtingen, zoals bedoeld in het eerste lid onder a., én – indien van toepassing – het overbruggingskrediet gegarandeerd is of de completion guarantor definitieve dekking heeft verleend voor de voortbrenging en voltooiing van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend;

    • c. het bestuur voorafgaand in kennis te stellen van het moment waarop de opnamen, of in het geval van animatie de uitvoering van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend, starten en ervoor te zorgen dat de filmproductie 24 maanden na de start gereed en openbaar is gemaakt.

  • 2. De ontvanger is verplicht een actueel en waarheidsgetrouw overzicht van alle opbrengsten, uitgaven en de territoriale besteding die met realisering van de filmproductie samenhangen aan het Fonds te overleggen.

  • 3. De ontvanger is verplicht een werkkopie van de filmproductie op te leveren, die in overeenstemming is met de aanvraag en het bijbehorende filmplan.

  • 4. De ontvanger is verplicht het Fonds adequaat en schriftelijk te informeren over de kosten, het publieksbereik, festivalselecties, en - prijzen, en de opbrengsten die door distributie en exploitatie van de filmproductie, waarvoor subsidie is verleend, worden voortgebracht.

– uitvoeringsovereenkomst –

Artikel 12
  • 1. Nadat de in artikel 10 en 11 bedoelde overeenkomsten en stukken door het bestuur zijn ontvangen zullen de aanvrager en het bestuur, een uitvoeringsovereenkomst aangaan, tenzij anders bepaald.

  • 2. In de tussen de aanvrager en het bestuur na subsidieverlening af te sluiten uitvoeringsovereenkomst worden de aan de subsidie verbonden nadere verplichtingen vastgelegd. In deze overeenkomst wordt onder meer vastgelegd:

    • a. welke zekerheden, voor zover daartoe naar het oordeel van het bestuur gerede aanleiding bestaat, de aanvrager dient te stellen met betrekking tot de nakoming van de verplichtingen van andere partijen die financieringsbijdragen hebben toegezegd aan de filmproductie waarvoor subsidie is verleend;

    • b. de frequentie waarbinnen en de vorm waarin de aanvrager voldoet aan eventuele rapportageverplichtingen;

    • c. de wijze waarop de met exploitatie van de filmproductie te genereren opbrengsten worden verdeeld tussen de rechthebbenden en financiers en op welk moment deze opbrengsten dienen te worden aangewend om de op grond van dit reglement verleende subsidie terug te betalen of aan te wenden voor een volgende filmproductie.

– betrokkenheid regisseurs en scenaristen –

Artikel 13

Het bestuur kan, gelet op de doelmatige besteding van middelen, voorwaarden dan wel beperkingen stellen aan de betrokkenheid van regisseurs en scenaristen.

– bestedingsverplichting –

Artikel 14

De betreffende filmproductie dient een impact te hebben op de audiovisuele sector en het filmklimaat in Nederland. De aanvrager is verplicht een bedrag gelijk aan de verleende subsidie te besteden in Nederland. Het deel van de productiekosten dat in Nederland wordt uitgegeven wordt, evenals de besteding in mogelijke andere territoria, separaat aangegeven in de ingediende productiebegroting. In het geval dat andere bijdragen of subsidies zijn verstrekt die kwalificeren als staatssteun, waaraan een (gedeeltelijke) bestedingsverplichting in Nederland is verbonden, dan staat het de aanvrager te allen tijde vrij om 20% van de begrote productiekosten te besteden in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland.

– subsidiabele activiteit realisering minoritaire coproductie –

Artikel 15

Voor een aanvraag voor subsidie voor een internationale minoritaire coproductie gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. Uitsluitend minoritaire coproducties die geen andere bijdrage in de realisering van het Fonds op grond van het Deelreglement Realisering hebben ontvangen komen in aanmerking voor een bijdrage.

  • 2. Minoritaire coproducties met een vertoningsduur van tenminste 60 minuten voor de categorieën speelfilm (waaronder lange animatiefilm) en documentaire en ten hoogste 60 minuten voor de categorie korte animatie en de categorie onderzoek & experiment komen in aanmerking, indien het aandeel in de filmproductie van de Nederlandse minoritaire coproducent, alsmede de aard van de betrokken Nederlandse inbreng en publieksbereik in Nederland evident zijn.

  • 3. Er wordt prioriteit gegeven aan:

    • a. minoritaire coproducties waarvan de buitenlandse majoritaire coproducent is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, of in een staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland, of een staat waarmee de Nederlandse overheid een bilateraal verdrag aangaande filmproducties heeft afgesloten; en,

    • b. eigenzinnige, artistieke minoritaire coproducties met gerede kans op internationale festivalselectie en internationale distributie en met een substantiële creatieve en technische inbreng vanuit Nederland; en,

    • c. filmproducties die geregisseerd worden door regisseurs die met (een) eerdere filmproductie(s) zijn geselecteerd op een toonaangevend internationaal filmfestival en waarvan (een) eerdere filmproductie(s) in meerdere landen is (zijn) uitgebracht; en,

    • d. minoritaire coproducties waarvan de wederkerigheid op basis van eerdere of toekomstige coproducties is aangetoond; en,

    • e. filmproducties van regisseurs waarvan (een) eerdere filmproductie(s) in Nederland theatrical is (zijn) uitgebracht; en

    • f. filmproducties die naast de bioscoopuitbreng in het land van de hoofdproducent ook een gegarandeerde bioscoopuitbreng in Nederland krijgen.

  • 4. Op het moment van indiening van de aanvraag bij het Fonds, dient minimaal 50% van de financiering uit het land van de buitenlandse majoritaire coproducent afkomstig en schriftelijk toegezegd te zijn.

  • 5. De totale inbreng van Nederlandse fondsen en marktpartijen in de realisering van de filmproductie dient minimaal 10% te bedragen van de totale productiekosten.

  • 6. Tenzij in bilaterale verdragen met het Fonds anders is overeengekomen of het bestuur zwaarwegende redenen ziet hiervan af te wijken, dient de aanvrager met inachtneming van artikel 14, de bijdrage(n) van het Fonds volledig in Nederland te besteden. Het deel van de productiekosten dat in Nederland wordt uitgegeven wordt in een aparte kolom aangegeven in de ingediende productiebegroting. Deze bestedingsverplichting staat los van eventuele verdere bestedingsverplichtingen op basis van andere regelingen van het Fonds of die door andere (Nederlandse) financiers worden opgelegd.

  • 7. De aanvrager dient een verklaring of overeenkomst ondertekend door de buitenlandse majoritaire coproducent te overleggen waaruit blijkt hoe de coproductie vorm krijgt en wat de verdeling van taken en verantwoordelijkheden zal zijn.

  • 8. De aanvrager dient te beschikken over de exclusieve verfilmings- en exploitatierechten voor bij voorkeur de Benelux en, indien de rechten voor België en Luxemburg reeds vergeven zijn, tenminste over deze rechten op het Nederlandse territorium.

  • 9. De aanvrager deelt in verhouding tot de buitenlandse majoritaire coproducent pro rato mee in de wereldopbrengsten van de filmproductie.

  • 10. De aanvrager verplicht zich in de af te sluiten coproductieovereenkomst met de buitenlandse majoritaire coproducent te bedingen dat eventuele financiële bijdragen in het kader van Eurimages en/of andere Europese financiering pro rato toegerekend worden aan de aanvrager.

  • 11. De filmproductie dient een (non) theatrical release in Nederland te krijgen. Voor de categorieën speelfilm, lange animatiefilm en documentaire dient de aanvrager een schriftelijke verklaring ondertekend door een Nederlandse filmdistributeur en/of indien van toepassing van een Nederlandse zendgemachtigde te overleggen, alsmede een plan voor de uitbreng van de filmproductie in Nederland.

– subsidiabele activiteit afwerking –

Artikel 16
  • 1. Het bestuur verleent uitsluitend subsidie voor afwerking indien de aanvraag een filmproductie, niet zijnde een mainstream film, betreft die zonder realiseringssubsidie op grond van deze regeling tot stand is gebracht, nog niet openbaar is gemaakt en de kosten voor afwerking niet of niet geheel door een derde partij worden gefinancierd. De bijdrage van het Fonds bedraagt minimaal 5% van het productiebudget.

  • 2. Het bestuur kent een subsidie voor afwerking, voor zover mogelijk en relevant, overeenkomstig dit deelreglement toe.

  • 3. Bij een aanvraag wordt een crossmediaal marketing plan ingediend. In de categorieën speelfilm, lange animatiefilm en documentaire dient tevens een schriftelijke verklaring van een filmdistributeur te worden overgelegd, waarmee de filmdistributeur zich jegens de aanvrager verbindt tot bioscoopuitbreng en een non-theatrical release waarbij een gedegen exploitatie voorafgaand aan televisie uitzending mogelijk is.

  • 4. De picture lock dient bij de aanvraag te worden opgeleverd alsmede een actuele debiteuren- en crediteurenlijst indien het Fonds dat wenst. Het bestuur kan besluiten een gedeeltelijke hermontage als onderdeel van de afwerkingskosten toe te staan.

  • 5. Het bestuur kan ook een subsidie voor afwerking verlenen indien het een filmproductie betreft die geselecteerd is voor tenminste:

    • één gerenommeerd (inter)nationaal filmfestival; of

    • een tentoonstelling/expositie van een gerenommeerd museum en/of galerie; of

    • een toonaangevend internationaal digitaal videoplatform waarbij de curatoren de programmering bepalen en de filmproductie zich onderscheid in bereik of waardering; of

    de filmproductie als voorfilm bij een hoofdfilm met een bioscoopuitbreng zal worden vertoond.

– oplevering werkkopie en picture lock –

Artikel 17
  • 1. De aanvrager is verplicht de werkkopie en picture lock versie te overleggen volgens de procedure die is beschreven in het Financieel & Productioneel Protocol.

  • 2. Het bestuur beoordeelt of de werkkopie en de uiteindelijke picture lock in overeenstemming zijn met de aanvraag en het bijbehorende filmplan.

– digitale conservering en exploitatie –

Artikel 18
  • 1. Ter behoud van het cultureel erfgoed is de aanvrager verplicht om tijdig, dat wil zeggen ten tijde van de afwerking van de filmproductie contact op te nemen met EYE Film Instituut Nederland en hen toegang te verschaffen tot het digitale en analoge (indien van toepassing) moedermateriaal van de uiteindelijke filmprint. De aanvrager gaat bij verlening van de subsidie akkoord met het conserveren en het met dat doel digitaal opslaan van de film door EYE Film Instituut Nederland. De condities verbonden aan de conservering en daaraan verbonden digitale opslag door EYE Film Instituut Nederland zullen worden vastgelegd in een separate overeenkomst tussen de aanvrager en EYE Film Instituut Nederland.

  • 2. Met het oog op de innovatie van de filmsector en de brede toegankelijkheid van mede door het Fonds gesubsidieerde filmproducties voor het publiek, wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat de aanvrager op non exclusieve basis de beschikking houdt over de rechten tot digitale exploitatie van de filmproductie, echter met in achtneming van een redelijke termijn, waarin de aanvrager zich gedurende een bepaalde periode ten gunste van de filmdistributeur onthoudt van exploitatie van deze rechten.

  • 3. De aanvrager is gerechtigd – en jegens het Fonds verplicht – de filmproducties waar mogelijk digitaal te (doen) ontsluiten via onafhankelijke digitale platforms zodat filmproducties in de volle breedte voor het publiek blijvend toegankelijk zijn.

BIJZONDERE BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN DE CATEGORIEËN

Speelfilm en lange animatiefilm

– subsidiabele activiteit –
Artikel 19
  • 1. De subsidie voor realisering van een speelfilm of lange animatiefilm wordt beschikbaar gesteld ten behoeve van de vervaardiging van een werkkopie en de definitieve digitale filmprint die in de bioscoop en/of filmtheaters en tevens non theatrical zal worden uitgebracht.

  • 2. Om tot een besluit van subsidieverlening te komen dient de producent op grond van een voornemen tot subsidieverlening de volgende stukken voor te leggen aan het bestuur van het Fonds:

    • een onderbouwde intentieverklaring of garantieverklaring van een filmdistributeur; en

    • een marketing- en distributiestrategie, in gezamenlijkheid met een filmdistributeur

  • 3. Een besluit tot subsidieverlening wordt genomen onder de voorwaarde dat voorafgaand aan de uiterlijke datum dat de uitvoeringsovereenkomst moet worden ondertekend een gedetailleerd crossmediaal marketing en distributieplan, in gezamenlijkheid met de filmdistributeur, aan het bestuur van het Fonds ter beoordeling en goedkeuring wordt voorgelegd. Dit plan dient gericht te zijn op het behalen van een optimaal publieksbereik via een theatrical en non theatrical release.

  • 4. Indien de speelfilm/ lange animatiefilm een mainstream film betreft dient in aanvulling op de leden 1 t/m 3:

    • het filmplan gericht te zijn op het bereiken van minimaal 150.000 betalende bezoekers in de Nederlandse bioscopen, dan wel 100.000 betalende bezoekers in het geval van een kinder- en jeugdfilm, en,

    • de producent aantoonbaar in staat te zijn om zelf risicodragend te participeren in de financiering;

    • op het moment van indiening van de aanvraag 25% van de benodigde financiering door marktpartijen, waaronder een filmdistributeur en/of bioscoopexploitanten reeds onvoorwaardelijk en aantoonbaar te zijn toegezegd.

Documentaire

– subsidiabele activiteit –
Artikel 20
  • 1. De subsidie voor realisering van een documentaire met een vertoningsduur van tenminste 70 minuten wordt beschikbaar gesteld ten behoeve van een werkkopie en een definitieve voor vertoning gereed zijnde kopie die naast een brede non theatrical release ook in de bioscopen of filmtheaters zal worden vertoond.

  • 2. Om tot een besluit van subsidieverlening te komen dient de producent op grond van een voornemen tot subsidieverlening de volgende stukken voor te leggen aan het bestuur van het Fonds:

    • een onderbouwde intentieverklaring of garantieverklaring van een filmdistributeur; en,

    • een marketing- en distributiestrategie, in gezamenlijkheid met een filmdistributeur.

  • 3. Een besluit tot subsidieverlening wordt genomen onder de voorwaarde dat voorafgaand aan de uiterlijke datum dat de uitvoeringsovereenkomst moet worden ondertekend een gedetailleerd crossmediaal marketing en distributieplan, eveneens in gezamenlijkheid met de filmdistributeur, aan het bestuur van het Fonds ter beoordeling en goedkeuring wordt voorgelegd. Dit plan dient gericht te zijn op het behalen van een optimaal publieksbereik via een non theatrical en theatrical release.

Animatie

– subsidiabele activiteit –
Artikel 21
  • 1. Dit artikel is van toepassing op animatie met een vertoningsduur tot maximaal 60 minuten.

  • 2. De subsidie voor realisering van animatie wordt beschikbaar gesteld ten behoeve van een werkkopie en een definitieve voor vertoning gereed zijnde kopie die via audiovisuele media en/of de bioscoop en/of filmtheaters vertoond zal worden.

  • 3. De aanvraag dient voorzien te zijn van een gedetailleerde marketing- en distributiestrategie, gericht op het behalen van een optimaal publieksbereik via verschillende platforms.

  • 4. Op een aanvraag voor een animatiefilm van tenminste 60 minuten gelden de bijzondere bepalingen in artikel 19 voor de categorie ‘speelfilm’.

Onderzoek & experiment

– subsidiabele activiteit –
Artikel 22
  • 1. De subsidie voor realisering van een filmproductie in de categorie onderzoek & experiment wordt beschikbaar gesteld ten behoeve van een eindproduct dat geschikt is voor openbare vertoning aan een publiek.

  • 2. De aanvrager dient de keuze voor de vertoningswijze en de locatie daarvan te onderbouwen in de aanvraag.

  • 3. De aanvraag dient voorzien te zijn van een gedetailleerde marketing- en distributiestrategie, gericht op het behalen van een optimaal publieksbereik via verschillende platforms.

– beoordelingscriterium –
Artikel 23

Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag beoordeelt het bestuur, in aanvulling op de criteria van Artikel 5 van het Algemeen Reglement of de filmproductie in de categorie onderzoek & experiment naar het oordeel van het bestuur bijdraagt aan de creatieve en technische innovatie van de cinematografie. Voor een toekenning dient ook de beoordeling van dit criterium positief te zijn.

Korte film

– subsidiabele activiteit –
Artikel 24
  • 1. De subsidie voor realisering van een korte film in de categorie fictie en documentaire wordt beschikbaar gesteld ten behoeve van een werkkopie en een definitieve, voor vertoning gereed zijnde kopie, met minimaal een aantoonbare non theatrical release.

  • 2. Het bestuur verleent uitsluitend een subsidie indien de betreffende regisseur niet langer dan 5 jaar geleden is afgestudeerd aan een erkende filmopleiding, dan wel één eerste filmproductie geregisseerd heeft die niet in opdracht en in de professionele film- en televisiesector is gerealiseerd en is vertoond voor een betalend bioscoop- of filmfestivalpubliek, dan wel op nationale televisie in Nederland.

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 25

  • 1. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.

  • 2. Het bestuur kan om zwaarwegende redenen afwijken van dit reglement, voor zover dergelijke afwijkingen verenigbaar zijn met het beoordelingskader voor staatssteun aan de filmsector, zoals dat wordt gehanteerd door de Europese Commissie.

  • 3. Dit reglement is vastgesteld door het bestuur met goedkeuring van de Raad van Toezicht op 5 april 2019 en treedt in werking met ingang van 1 mei 2019.

  • 4. Het Deelreglement Realisering, geldend vanaf 1 maart 2018, is per 1 mei 2019 ingetrokken.

  • 5. Op alle aanvragen die door het Fonds voor 1 mei 2019 zijn ontvangen blijft het Deelreglement Realisering zoals dit gold tot 1 mei 2019 van toepassing.

  • 6. Dit reglement wordt aangehaald als Deelreglement Realisering van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film.

  • 7. Dit reglement wordt bekendgemaakt middels kennisgeving in de Staatscourant en op de website van het Nederlands Fonds voor de Film (www.filmfonds.nl).

TOELICHTING

Algemene toelichting

Het deelreglement realisering beschrijft in het algemene deel onder meer de werkwijzen, procedures, vereisten en verplichtingen van de aanvrager die gelden voor alle subsidies voor realisering. In het tweede deel zijn per categorie de bijzondere bepalingen vastgelegd. Op deze categorieën zijn de bepalingen van het algemene deel onverkort van toepassing.

Alleen filmproducties die inhoudelijk volledig uitontwikkeld zijn kunnen in aanmerking komen voor een realiseringsbijdrage.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (definities)

Het Fonds onderscheidt bij realisering en afwerking de volgende soorten van filmproductie: de categorieën speelfilm en lange animatiefilm, documentaire, animatie, onderzoek & experiment en de korte film.

Onder afwerking wordt verstaan de verdere beeld- en geluidafwerking van de reeds opgenomen en gemonteerde filmproductie gericht op vertoning in de bioscoop.

Het Fonds verstaat onder de definitie van bioscoopuitbreng een gedegen en landelijke distributie van een filmproductie, die na de première een substantieel aantal weken en in een substantieel aantal bioscopen en/of filmtheaters voor een betalend publiek wordt uitgebracht. In het geval een realiseringsbijdrage voor een filmproductie is toegekend, dient de omvang van de uitbreng aan te sluiten op de goedgekeurde exploitatiedoelstelling in de aanvraag. In het kader van dit deelreglement gaat het om in de Nederlandse bioscopen of filmtheaters uit te brengen of uitgebrachte filmproducties. Bij verlening van een afwerkingssubsidie in de categorie filmisch experiment en animatie wordt onder bioscoopvertoning ook een festivalvertoning verstaan. Indien voor een specifieke filmproductie in de distributiestrategie wordt afgeweken van een (reguliere) bioscoopuitbreng, zoals bijvoorbeeld bij een documentaire of kwetsbare artistieke film met een beperkte commerciële potentie, dan dient dit voorafgaand ter beoordeling aan het Fonds te worden voorgelegd. Bij een afwijkende distributiestrategie kan onder meer gedacht worden aan een eventrelease met een outreach campagne, een tourrelease langs filmtheaters door het land of een festivalrelease. De afwijkende distributiestrategie dient het Fonds te overtuigen en het bestuur bepaalt per geval of afwijkende afspraken mogelijk zijn.

Van de definitie van documentaire zijn uitgezonderd audiovisuele werken die louter tot doel hebben informatie te verstrekken of louter beschrijvend zijn, zoals bijvoorbeeld een voorlichtingsfilm, een informatieve film, bedrijfsfilm, een reportage, een zuiver wetenschappelijke of didactische mediaproductie, (een item voor) een journaal of actualiteitenprogramma. Documentaires hebben in de regel, op een enkele uitzondering na, een vertoningsduur van tenminste 70 minuten.

Met fictie wordt bedoeld een filmproductie waarin een verhaal wordt verteld dat zich hoofdzakelijk afspeelt in de fantasie van de maker en de toeschouwer. Dat betekent dat de belangrijkste elementen, het verhaal/de plot, de personages, de verhaalstructuur verzonnen/fictief zijn en niet op de werkelijkheid berusten. Dit in tegenstelling tot non-fictie, waarmee filmproducties worden aangeduid die wel hoofdzakelijk op de werkelijkheid betrekking hebben.

Onder een korte film wordt verstaan een verhalende filmproductie met een maximale lengte van 60 minuten die niet in een van de andere categorieën valt.

Binnen de definitie onderzoek & experiment vallen niet alleen de filmproducties die binnen hun categorie en/of genre experimenteren en grensverleggend zijn, maar ook interactieve en immersieve filmproducties en (speel)films die hun oorsprong voornamelijk vinden in de beeldende kracht van het medium film en die de grenzen tussen kunst en film verkennen of filmproducties met een duidelijk aanwijsbaar filmische component waarin het visueel verhalende en de inzet van nieuwe mediatoepassingen samenkomen.

Indien de aanvrager een productiemaatschappij is zal ten genoegen van het bestuur moeten worden aangetoond dat wordt voldaan aan de elementen van de definitie van productiemaatschappij. De producent is, als eindverantwoordelijke, in principe ook de eigenaar van/ aandeelhouder in de productiemaatschappij.

Onder realisering wordt niet verstaan de omzetting van reeds opgenomen delen van een

televisieserie of televisiefilm naar een speelfilm. Hiervan kan bij uitzondering worden afgeweken.

De eerste openbaarmaking is de eerste publieke vertoning van de filmproductie.

Artikel 3 (aanvraag)

Op grond van het Algemeen Reglement dient het aanvraagformulier naar waarheid, volledig en volgens de in de toelichting bij het aanvraagformulier vermelde richtlijnen worden ingevuld, voorzien van alle gevraagde bijlagen. Een onvolledig en/of te laat ingediend aanvraagformulier wordt niet in behandeling genomen. Ook aanvragen die in het kader van een specifiek samenwerkingsproject tweemaal eerder zijn afgewezen binnen hetzelfde samenwerkingsproject worden niet meer in behandeling genomen tenzij met de samenwerkingspartners anders is overeengekomen.

Bij een aanvraag voor realisering van een (Nederlandse) filmproductie worden de verklaringen van de filmdistributeur, omroepen en/of andere exploitanten en financiers aan de aanvraag toegevoegd. De mate waarin deze partijen zich aan de filmproductie verbinden en de onderliggende onderbouwing voor de voorgenomen distributie of exploitatie wordt in de beoordeling van de aanvraag meegewogen.

De aanvrager dient over de exclusieve verfilmings- en exploitatierechten te beschikken. Indien de medewerking van bepaalde natuurlijke personen of instanties cruciaal zijn voor de realisering van de betreffende filmproductie dan dient de aanvrager aan te tonen dat de medewerking van betreffende personen of instanties aan de realisering en exploitatie van de filmproductie is toegezegd.

Bij een aanvraag voor realisering van een lange animatiefilm strekt het tot de aanbeveling om daarbij tevens een animatic te overleggen.

Artikel 4 (aanvrager)

Een aanvraag voor de categorie speelfilm kan slechts worden gedaan door een productiemaatschappij vertegenwoordigd door een producent die hoofdverantwoordelijk is geweest voor het realiseren van minimaal één speelfilm met een bioscoopuitbreng in Nederland. Binnen het programma New Screen NL kan bij een relatief laag productiebudget, zoals omschreven in het Financieel en Productioneel Protocol, en voor een beperkte subsidiebijdrage van bovenstaande vereiste van eerder gerealiseerde en (in de bioscoop) uitgebrachte filmproducties binnen de betreffende categorie worden afgeweken. Ook de categorieën documentaire en animatie hanteren bepaalde minimumeisen als het gaat om de producent, die de productiemaatschappij vertegenwoordigt. Filmproducties die in het kader van een opleiding of zelfeducatie of wedstrijd (zoals bijvoorbeeld 48 Hour Project) tot stand kwamen worden in deze beoordeling buiten beschouwing gelaten. Het Fonds hanteert deze regels om de verdere professionalisering van de sector te stimuleren. Het Fonds kan daarnaast specifieke eisen stellen aan de aanvrager in het geval de aanvrager een aanvraag indient voor een bepaalde filmtechniek (zoals animatie) waarvoor zeer specifieke vakkennis vereist is.

Een producent, die nog niet aan de vereisten voldoet kan een financiële bijdrage voor afwerking aanvragen. Ook is het mogelijk om een realiseringsaanvraag in coproductie met een, binnen de desbetreffende categorie ervaren, producent in te dienen die wel aan de vereisten voldoet. In een dergelijk geval is de productiemaatschappij van de producent, die wel aan de vereisten voldoet, de aanvrager en derhalve voor eigen rekening en risico eindverantwoordelijk voor het financieel beheer, de besteding van de productiekosten en de financiële verantwoording. De producenten geven verder zelf invulling aan een redelijke onderlinge verdeling van verantwoordelijkheden, rechten en vergoedingen, die voorafgaand aan de aanvraag in een gedetailleerd coproductiecontract worden vastgelegd. Een producent met ruime ervaring binnen andere categorieën dan speelfilm, die aantoont reeds succesvol te zijn op het gebied van de internationale coproductie en/of bioscoopuitbreng wordt in de gelegenheid gesteld om hiervan afwijkende coproductieafspraken ter goedkeuring voor te leggen aan het bestuur als het gaat om een aanvraag voor realisering in de categorie speelfilm. Het bestuur bepaalt per geval of afwijkende afspraken mogelijk zijn.

De aanvrager in de categorie animatie dient een productiemaatschappij te zijn. Wanneer de totale fondsbijdrage lager is dan het, in het Financieel & Productioneel Protocol aangegeven bedrag, dan kan van dit vereiste afgeweken worden, maar dan dient de aanvrager naar het oordeel van het bestuur genoeg aantoonbare productie-ervaring op het gebied van animatie te hebben.

De aanvrager in de categorie onderzoek & experiment dient een productiemaatschappij te zijn. Wanneer de totale fondsbijdrage lager is dan het, in het Financieel & Productioneel Protocol aangegeven bedrag, dan kan van dit vereiste afgeweken worden, maar dan dient de aanvrager naar het oordeel van het bestuur relevante ervaring hebben in de professionele film- of televisiepraktijk, media of beeldende kunst en ten genoegen van het Fonds aantoonbare productie-ervaring te hebben.

Een aanvraag voor de realisering van een korte film van een regisseur in de categorie fictie (hieronder wordt geen animatie of onderzoek & experiment verstaan) of documentaire kan alleen gedaan worden indien de betreffende regisseur niet langer dan 5 jaar geleden is afgestudeerd aan een erkende filmopleiding dan wel één eerste filmproductie geregisseerd heeft. De betreffende filmproductie (die niet in opdracht en in de professionele film- en televisiesector is gerealiseerd) is vertoond voor een betalend bioscoop- of filmfestivalpubliek, dan wel op nationale televisie in Nederland.

Producenten, of regisseurs die hun eigen film hebben geproduceerd, kunnen een beperkte bijdrage in de afwerkingskosten aanvragen. Betrokkenheid van een producent is niet voor alle aanvragen vereist om in te dienen, maar dit verdient wel aanbeveling.

Artikel 5 (subsidievorm)

Het bestuur verstrekt een subsidie voor realisering met de verplichting om deze via inkomsten uit exploitatie terug te betalen. Daaraan kunnen voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld met betrekking tot de positie in het recoupmentschema.

Artikel 8 (samenwerkingsprojecten)

Het Fonds kan om zijn beleidsdoelstellingen te verwezenlijken samenwerkingsprojecten aangaan met andere (subsidie verlenende) instellingen en daartoe samenwerkingsovereenkomsten sluiten. Zo heeft het Fonds de samenwerking met het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst en neemt het Fonds deel aan verschillende samenwerkingsprojecten met de Nederlandse Publieke Omroep en CoBO ter stimulering van talent. Het Filmfonds en het Hubert Bals Fonds en IDFA Bertha Fonds werken samen met als doel Nederlandse producenten een betere entree te geven tot artistiek interessante internationale coproducties. Het Fonds kent realiseringssubsidies in het kader van samenwerkingsprojecten met andere (subsidie verlenende) instellingen voor zover mogelijk en relevant, overeenkomstig dit reglement toe. Met name waar het gaat om procedures en werkwijzen kan het bestuur in deze gevallen van dit reglement afwijken.

Artikel 9 (voorbereiding besluitvorming)

Omdat het Fonds gedegen zakelijke informatie behoeft om tot een zorgvuldig verleningsbesluit te komen, kan de aanvrager eerst een voornemen tot subsidieverlening ontvangen, ook wel aangeduid als ‘Fase 1’, waarna de nadere zakelijke informatie pas in de zogenoemde 'Fase2' hoeft te worden overgelegd. Zo wordt voorkomen dat aanvragers wier aanvraag in Fase 1 wordt afgewezen onnodig veel administratieve lasten moeten dragen. Aanvragers wier aanvraag in Fase 1 vooralsnog positief is bevonden, moeten in Fase 2 aantonen dat de filmproductie in lijn met hun aanvraag gerealiseerd en uitgebracht kan en zal worden. Op grond van de nadere zakelijke informatie die in Fase 2 wordt overgelegd komt het Fonds al dan niet tot een positief besluit.

Artikel 10 (aanvullende eisen)

Het bestuur van het Fonds kan in het geval van door het bestuur als risicovol aangemerkte filmproducties om aanvullende zekerheden vragen, dan wel eisen stellen, ten aanzien van het financieel en productioneel toezicht, zoals het verplicht stellen van een gegarandeerd overbruggingskrediet en/of een completion bond en/of een productieboekhouder die ter plaatste de financiële en productionele voortgang monitort en eventuele onregelmatigheden in cash flow of besteding van productiekosten direct rapporteert. In beginsel is dat het geval bij filmproducties met een productiebudget van 2.000.000 euro of hoger, dan wel filmproducties die voornamelijk in het buitenland gedraaid worden en/of voor een belangrijk deel gefinancierd worden vanuit deferments of buitenlandse financiering uit economische stimuleringsmaatregels. Het Fonds dient de voorwaarden waaronder een overbruggingskrediet of de completion bond wordt verleend vooraf goed te keuren zodat er duidelijkheid wordt verkregen over de dekking en de voorwaarden van het krediet of de completion bond, en de ervaring, onafhankelijkheid en financiële draagkracht van de verstrekker dan wel verzekeraar.

Artikel 11 (verplichtingen aanvrager)

Het Fonds kan ongelimiteerd steekproeven houden om te controleren of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. De administratie van de aanvrager dient daarom te zijn ingericht op een controle van het Fonds. Daartoe dient de administratie van de aanvrager aan bepaalde vereisten te voldoen en, in het geval van een realiseringsaanvraag, in ieder geval financiële rapportages en productionele planningen zoals bijvoorbeeld callsheets, dagrapporten en productie- en bestedingsoverzichten te bevatten.

De opnamen mogen niet eerder starten dan dat de aanvrager voldaan heeft aan de verplichtingen gesteld in dit artikel. Hiervan uitgezonderd zijn eerste (proef)opnamen in de categorie documentaire of filmisch experiment die eerder in de fase van (project)ontwikkeling noodzakelijk waren voor de eventuele realisering in een later stadium.

Artikel 12 (uitvoeringsovereenkomst)

Het Fonds is gerechtigd om aanvullende zekerheden verplicht te stellen. Zo kan het Fonds een direct opeisbare bankgarantie of een betaling op een aparte bankrekening verplicht stellen indien een bepaalde vorm van financiering naar het oordeel van het Fonds nog niet onomstotelijk vaststaat.

Bij een realiseringsbijdrage met een beperkte hoogte kan het Fonds afzien van het afsluiten van een uitvoeringsovereenkomst en maken de voorwaarden en verplichtingen onderdeel uit van de verleningsbeschikking.

Artikel 13 (betrokkenheid regisseurs en scenaristen)

De samenstelling van de driehoek producent, regisseur en scenarist dient qua kennis en ervaring goed op elkaar afgestemd te zijn. Indien het Fonds ziet dat dezelfde makers betrokken zijn bij meerdere aanvragen, kan het Fonds voorwaarden stellen aan de betrokkenheid van deze makers teneinde een optimale voortgang van de ontwikkeling en realisering van filmproducties te waarborgen.

Vanuit doelmatigheidsoverwegingen kan het bestuur besluiten dat bepaalde regisseurs en scenaristen in beperkte mate bij de realisering van onderscheidenlijke filmproducties betrokken kunnen zijn. Het Fonds is bijvoorbeeld van oordeel dat een regisseur in die hoedanigheid bij niet meer dan twee verleende subsidies waarvoor nog geen uitvoeringsovereenkomst is afgesloten, tegelijkertijd betrokken kan zijn.

Ook kan de producent, die de aanvrager rechtsgeldig vertegenwoordigt, in beginsel niet de regisseur of scenarist van de filmproductie zijn.

Artikel 14 (bestedingsverplichting)

De filmproductie dient een impact te hebben op de audiovisuele sector en het filmklimaat in Nederland en daarbij bij te dragen aan de continuïteit en de ontwikkeling van getalenteerde Nederlandse filmprofessionals of de audiovisuele infrastructuur in Nederland.

Alle subsidiebijdragen van het Fonds dienen volledig in Nederland besteed te worden. In uitzonderlijke gevallen kan het bestuur hiervan afwijken. Indien andere financiers eveneens Nederlandse bestedingsverplichtingen hanteren dan heeft de aanvrager echter het recht om minimaal 20% van de productiekosten elders uit te geven.

Artikel 15 (minoritaire coproductie)

Om te voorkomen dat het Fonds filmproducties beoordeelt welke niet realiseerbaar zijn, is het noodzakelijk dat minimaal 50% van de financiering door de hoofdverantwoordelijke buitenlandse producent, zeker is gesteld waaronder tenminste een bijdrage in de realisering van een nationaal of regionaal filmfonds. Daarnaast kunnen meerdere minoritaire coproducenten aan de filmproductie deelnemen. Een eventuele bijdrage van het Nederlandse deel uit Eurimages wordt betrokken bij de berekening van de totale inbreng van Nederlandse fondsen en marktpartijen.

Bij de beoordeling wordt geen prioriteit gegeven aan debuutfilms maar aan regisseurs die al eerder een filmproductie in de betreffende categorie gerealiseerd en uitgebracht hebben. Het Fonds hanteert bij de beoordeling van een minoritaire coproductie het principe van wederkerigheid. Dat houdt in dat ofwel de buitenlandse coproducent of het betrokken buitenlandse filmfonds de bereidheid hebben om te participeren in een andere Nederlandse filmproductie ofwel de Nederlandse minoritaire coproducent die de aanvraag bij het bestuur indient een filmproductie in zijn ontwikkelingsportefeuille moet hebben waartoe concrete plannen dan wel afspraken zijn gemaakt met een coproductiepartner uit het betreffende coproducerende land. Deze coproductiepartner zal zich aantoonbaar in moeten willen zetten voor de financiering van die filmproductie in hetzelfde land. Deze coproductiepartner kan dezelfde buitenlandse producent zijn als die verbonden is aan de betreffende aanvraag maar kan ook een andere producent uit het coproducerende land zijn.

Uit de overeenkomst of verklaring van de buitenlandse coproducent dient onder meer te blijken dat er sprake is van samenwerking, wat men van elkaar verwacht, wat de financiële inbreng is, hoe risico’s zijn afgedekt, de onderdelen waarvoor de coproducenten zorg moeten dragen en hoe de rechten op de coproductie zijn geregeld.

Voor alle coproducties geldt dat de film in Nederland moet worden uitgebracht, hetzij door middel van een theatrical dan wel een non-theatrical release, of beide.. Filmproducties met een gegarandeerde bioscoopuitbreng hebben daarbij prioriteit. De aanvrager dient dan ook een verklaring van de Nederlandse distributeur en/of indien van toepassing van een Nederlandse zendgemachtigde bij de aanvraag te overleggen waaruit blijkt dat deze instaat voor de distributie/vertoning van de coproductie in Nederland. Voor een filmproductie in de categorie animatie met een vertoningsduur tot zestig minuten en een filmproductie in de categorie onderzoek & experiment kan een uitzondering gemaakt worden, maar dan moet er wel een gedegen distributieplan worden overgelegd.

Minoritaire Nederlandse coproducties met een Vlaamse majoritaire producent worden in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met het Vlaams Audio Visueel Fonds (VAF) alleen via de gezamenlijke commissie van het Fonds en het VAF in behandeling genomen.

Met een ‘toonaangevend internationaal filmfestival’ bedoelt het Fonds een festival dat is opgenomen in het Financieel en Productioneel Protocol van het Fonds.

In afwijking van het vijfde lid, kan de totale inbreng van Nederlandse fondsen en marktpartijen in de realisering van de filmproductie naar minimaal 5% van de totale productiekosten worden bijgesteld op basis van de Council of Europe Convention on Cinematographic Coproduction (revised) bij een coproductie met meer dan twee landen.

Artikel 16 (subsidiabele activiteit afwerking)

Het bestuur kan besluiten een subsidie voor afwerking toe te kennen ten behoeve van filmproducties, niet zijnde mainstream films, die zonder realiseringssubsidie op grond van het Deelreglement Realisering van het Fonds tot stand zijn gebracht.

Daarnaast kan een beperkte subsidie voor afwerking worden verleend indien het een vrije filmproductie (geen volledig door omroepen gefinancierde - of opdrachtproducties) betreft die aantoonbaar geselecteerd is voor tenminste één gerenommeerd internationaal filmfestival (zie lijst internationale filmfestivals in het Financieel & Productioneel Protocol) of tentoonstelling/expositie van een gerenommeerd museum en/of galerie of gegarandeerd als voorfilm bij een hoofdfilm met een bioscoopuitbreng zal worden vertoond. Ook bij aantoonbaar online succes van de filmproductie kan een bijdrage toegekend worden. Er dient dan wel sprake te zijn van selectie door een toonaangevend internationaal digitaal videoplatform waarbij curatoren de programmering bepalen en de filmproductie opvalt in bereik dan wel waardering. De beperkte afwerkingssubsidie kan voor de tegemoetkoming in de kosten van de productie (waaronder afwerking), promotie of voor distributie worden aangewend. Hiervoor dient een bestedingsplan vande subsidie bij de aanvraag te worden overgelegd. Het derde en vierde lid van artikel 16 zijn niet van toepassing op aanvragen voor deze beperkte bijdrage, evenals de eis in het eerste lid dat de bijdrage van het Fonds minimaal 5% van het productiebudget dient uit te maken.

Artikel 19 (speelfilm en lange animatiefilm / subsidiabele activiteit)

Het Fonds werkt met gedifferentieerde realiseringsbijdragen. Subsidiebedragen kunnen op basis van artistiek succes verhoogd worden met een toeslag en op basis van bepaalde aangetrokken internationale financiering verhoogd worden met een matchingbijdrage Deze bedragen zijn vastgelegd in het Financieel & Productioneel Protocol. Indien een aanvraag gedaan wordt voor mainstream film dan dient aangetoond te worden dat de marktpotentie van de filmproductie breed gedragen wordt en de filmproductie ook al deels gefinancierd is vanuit de markt.

Artikel 23 (onderzoek & experiment/ beoordelingscriterium)

Bij de beoordeling van een aanvraag in de categorie onderzoek & experiment bepaalt het bestuur in hoeverre de filmproductie vernieuwend, uitzonderlijk en voorbeeldstellend van karakter is. Daarbij kan het gaan om nieuwe werkwijzen op technisch en creatief gebied waardoor de filmproductie een kwalitatieve en/of professionele toevoeging is aan het culturele aanbod in Nederland. Dit criterium dient positief beoordeeld te worden om tot subsidieverlening te komen bij de categorie filmisch experiment.

Artikel 24 (korte film / subsidiabele activiteit)

De aanvraagmogelijkheid voor de realisering van een korte film staat open voor de categorieën korte fictie (hieronder wordt geen animatie of productie in de categorie onderzoek & experiment verstaan) en korte documentaire.

De aanvraagmogelijkheid van een beperkte afwerkingsbijdrage staat open voor alle categorieën.

Artikel 25 (Overgangs- en slotbepalingen)

De peildatum die van belang is voor het overgangsregime is de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening. Op aanvragen die vanaf 1 mei 2019 worden ingediend is dit deelreglement van toepassing.

Naar boven