Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 18 april 2019, nr. 2569840, houdende instelling van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (Instellingsbesluit Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden)

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister:

Onze Minister voor Rechtsbescherming;

b. commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden.

  • 2. De commissie heeft tot taak onderzoek te doen naar:

    • a. de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid met betrekking tot interlandelijke adoptie van kinderen in tenminste de periode 1967–1998;

    • b. het bestaan van mogelijke misstanden met betrekking tot interlandelijke adoptie van kinderen in tenminste de periode 1967–1998 waarbij in ieder geval als startpunt de landen Bangladesh, Brazilië, Colombia, Indonesië en Sri Lanka worden onderzocht;

    • c. bekendheid bij de Nederlandse overheid van mogelijke misstanden als bedoeld onder b;

    • d. de betrokkenheid van de Nederlandse overheid bij mogelijke misstanden als bedoeld onder b;

    • e. de bekendheid bij Nederlandse bemiddelende partijen of andere instanties/particulieren met mogelijke misstanden als bedoeld onder b;

    • f. de betrokkenheid van Nederlandse bemiddelende partijen of andere instanties/particulieren bij mogelijke misstanden als bedoeld onder b;

    • g. de mate waarin mogelijke betrokkenheid als bedoeld onder d en f. incidenteel of structureel van aard was;

    • h. de wijze waarop de Nederlandse overheid op signalen van mogelijke misstanden als bedoeld onder b. heeft gereageerd; en

    • i. of de wijze van reageren adequaat/toereikend is geweest, in het licht van de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid als bedoeld onder a.

  • 3. De commissie is bevoegd gedurende het onderzoek aanvullende vragen te formuleren en deze te onderzoeken en beantwoorden, indien zij dat dienstig acht aan de opdracht zoals neergelegd in lid 2 van dit artikel.

Artikel 3 Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

  • 2. De voorzitter en de leden hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 3. De voorzitter wordt door de Minister benoemd, de andere leden worden op voordracht van de voorzitter door de Minister benoemd.

  • 4. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 5. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de Minister op voordracht van de voorzitter onderscheidenlijk de resterende leden een ander lid dan wel een andere voorzitter benoemen.

  • 6. De voorzitter en overige leden kunnen op eigen verzoek of wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden worden geschorst en ontslagen door de Minister.

Artikel 4 Instellingsduur

  • 1. De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 mei 2019 en wordt opgeheven per 1 oktober 2020.

  • 2. De Minister beslist over de eventuele verlenging van de termijn bedoeld in het eerste lid en brengt de commissie daarvan schriftelijk op de hoogte.

Artikel 5 Leden

Met ingang van 1 mei 2019 wordt tot 1 oktober 2020 tot lid van de commissie benoemd:

  • a. de heer mr. T.H.J. (Tjibbe) Joustra, tevens voorzitter;

  • b. mevrouw prof dr. B.A. (Beatrice) de Graaf;

  • c de heer mr. G.H.J (Bert-Jan) Houtzagers.

Artikel 6 Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2. De commissie voorziet zelf in haar secretariaat.

  • 3. De Minister draagt, op verzoek van de voorzitter, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de commissie.

  • 4. Het secretariaat is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

  • 5. Aan het secretariaat kunnen medewerkers worden toegevoegd.

  • 6. De secretaris en de medewerkers van het secretariaat zijn geen lid van de commissie.

Artikel 7 Werkwijze

  • 1. De commissie en Onze Minister leggen in een protocol vast op welke wijze informatie wordt verstrekt en de vertrouwelijkheid daarvan wordt geborgd, op welke wijze personen worden gehoord en daarvan verslag wordt gedaan en hoe in het kader van hoor en wederhoor, bevindingen worden voorgelegd aan personen of instanties die door deze bevindingen worden geraakt of die daartegen bedenkingen zouden kunnen hebben.

  • 2. De voorzitter van de commissie ondertekent het protocol namens de commissie.

  • 3. De commissie verantwoordt haar werkwijze in het eindrapport.

  • 4. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 8 Inwinnen van inlichtingen

  • 1. De commissie is bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen rechtstreeks te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.

  • 2. het Ministerie van Justitie en Veiligheid verleent de commissie de verlangde medewerking en toegang tot alle informatie die zij nodig heeft met inachtneming van het in artikel 7 bedoelde protocol.

  • 3. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn verplicht om de leden van de commissie de verlangde medewerking te verlenen, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak.

  • 4. De commissie zal zich over de aan haar geboden medewerking verantwoorden in haar eindrapport.

Artikel 9 Vergoeding

De voorzitter en de andere leden voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen een vaste vergoeding per maand, gebaseerd op salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter is 12/36 en voor de andere leden 8/36.

Artikel 10 Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover op basis van een goedgekeurde kostenraming, voor rekening van de Minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen, huisvesting en voor secretariële ondersteuning,

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

    • c. de kosten voor oplevering van het rapport.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting aan de Minister aan.

  • 3. De commissie voert een eigen financiële administratie en levert een financieel overzicht op.

  • 4. De commissie laat een accountantscontrole uitvoeren over het financieel overzicht.

Artikel 11 Huisvesting

De commissie verricht haar werkzaamheden op een locatie buiten het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Artikel 12 Rapport

  • 1. De commissie brengt vóór 1 oktober 2020 haar eindrapport uit aan de Minister.

  • 2. Indien de commissie daartoe aanleiding ziet in de bevindingen van het onderzoek, doet zij tussentijds verslag aan de Minister.

  • 3. Indien onvoorziene omstandigheden naar het oordeel van de commissie in de weg staan aan het tijdig uitbrengen van het rapport, dan stelt zij de Minister daarvan onverwijld op de hoogte.

  • 4. De Minister beslist over de eventuele verlenging van de termijn bedoeld in het eerste lid en brengt de commissie daarvan schriftelijk op de hoogte.

Artikel 13 Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de Minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 14 Archiefbescheiden

  • 1. Het archief van de onderzoekscommissie wordt na afloop van het onderzoek overgebracht naar het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 2. Het beheer vindt plaats met inachtneming van de door de onderzoekscommissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover de onderzoekscommissie nadere afspraken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid maakt.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2019

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 oktober 2020.

Artikel 16 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

De afgelopen jaren is er veel maatschappelijke onrust ontstaan over vermeende misstanden met betrekking tot interlandelijke adoptie van kinderen in het verleden. Op 6 december 2018 heb ik aangekondigd een externe commissie in te stellen die onderzoek gaat doen naar de interlandelijke adoptie van kinderen in het verleden. Met name het gegeven dat de Nederlandse overheid mogelijk bekend was met en betrokken was bij de misstanden heeft geleid tot de keuze voor een externe commissie. De commissie zal de feitelijke gang van zaken van destijds onderzoeken, en hierbij te bezien wat de rol van de Nederlandse overheid was. Een externe commissie is in staat de bevindingen onafhankelijk te duiden.

Het onderzoek richt zich op illegale opneming van kinderen in tenminste de periode van 1967, het jaar van publicatie van de eerste Richtlijn voor opneming van buitenlandse pleegkinderen, tot en met inwerkingtreding van het Haags Adoptieverdrag in 1998. In 1998 werd de Centrale Autoriteit opgericht en werd het toezicht op de interlandelijke procedures verscherpt.

Als startpunt zal gekeken worden naar de landen waar signalen van misstanden over naar boven zijn gekomen, te weten Bangladesh, Brazilië, Colombia, Indonesië en Sri Lanka. Het staat de commissie echter vrij om haar onderzoek uit te breiden naar andere landen, alsmede een bredere tijdsperiode, indien zij dit noodzakelijk acht voor haar onderzoek.

De commissie zal in eerste instantie bekijken wat de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid was in de beschreven periode. Daarna zal zij onderzoek doen naar het bestaan van mogelijke misstanden met betrekking tot interlandelijke adoptie van kinderen in de betreffende periode, alsmede of de Nederlandse overheid bekend met en betrokken was bij deze mogelijke misstanden. Daarbij is het van belang om te weten of het ging om een actief handelen van overheidsfunctionarissen, dan wel om concreet medeweten van de overheid en of deze betrokkenheid incidenteel dan wel structureel van aard was.

Daarnaast zal de commissie ook de bekendheid en betrokkenheid van Nederlandse bemiddelende partijen (of andere instanties/personen) onderzoeken.

Als laatste wordt bekeken hoe de overheid op signalen van mogelijke misstanden heeft gereageerd en of, gezien de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid in de betreffende periode, de wijze van reageren toereikend of adequaat wordt geacht.

Voorwerp van onderzoek zijn de archieven van het toenmalige Ministerie van Justitie, waaronder ook de Raad voor de Kinderbescherming, het Openbaar Ministerie, Immigratie- en Naturalisatiedienst en de politie, alsmede de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Nationaal Archief. Mogelijk zullen betrokkenen worden gehoord.

De vergoedingenbepaling is opgesteld in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, juncto artikel 4 van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies. Gezien de zwaarte en omvang van de taken van de commissie is de schaalindeling van de voorzitter en de leden bepaald op salarisschaal 18, trede 10 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Mede gelet op de doorlooptijd is ingeschat dat de voorzitter gemiddeld twaalf uur per week en de andere leden gemiddeld acht uur per week werkzaamheden verrichten ten behoeve van de commissie, met de nadruk op gemiddeld. Dat komt uit op de arbeidsduurfactor als genoemd in dit artikel. In dit kader wordt ook gewezen op de eventuele nadere maximering die voortvloeit uit artikel 6 van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven