Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 16 april 2019, nr. VO/7950998, houdende regels voor onvoorziene gevallen bij invoering vereenvoudiging bekostiging VO 2018 (Regeling onvoorziene gevallen bij invoering vereenvoudiging bekostiging VO 2018)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel V van de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer vereenvoudiging van de bekostigingsbepalingen (Stb. 2005, 14);

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

WVO:

Wet op het voortgezet onderwijs; en

Wet vereenvoudiging bekostiging VO:

Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer vereenvoudiging van de bekostigingsbepalingen (Stb. 2005, 14).

Artikel 2. Overgangsbepaling bekostiging scholen voor voortgezet onderwijs over periode tot 1 januari 2006

Op de bekostiging van scholen voor voortgezet onderwijs over de periode die aanvangt op het moment van inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging bekostiging VO en eindigt op 1 januari 2006, blijven van toepassing de bekostigingsbepalingen van de WVO en de daarop berustende bepalingen zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging bekostiging VO.

Artikel 3. Aanpassing overgangsrecht in verband met gewijzigde inwerkingtreding wet

  • 1. In afwijking van artikel II van de Wet vereenvoudiging bekostiging VO:

    • a. eindigt de in de eerste volzin van dat artikel bedoelde aanspraak op bekostiging met ingang van 1 januari 2006, en

    • b. loopt de in de tweede volzin van dat artikel bedoelde periode van 1 augustus 2005 tot en met 31 december 2005.

  • 2. In afwijking van artikel III van de Wet vereenvoudiging bekostiging VO dient toekenning van de bekostiging voor administratie, beheer en bestuur te hebben plaatsgevonden voor 1 januari 2006.

  • 3. In afwijking van artikel IV van de Wet vereenvoudiging bekostiging VO:

    • a. heeft de berekende bekostiging voor het kalenderjaar, bedoeld in de aanhef van het eerste lid van dat artikel, betrekking op het kalenderjaar 2005,

    • b. heeft de berekende bekostiging voor het schooljaar, bedoeld in de aanhef van het eerste lid van dat artikel, betrekking op het schooljaar 2005/06,

    • c. heeft in het eerste lid:

      • onderdeel a betrekking op het kalenderjaar 2006,

      • onderdeel b betrekking op het kalenderjaar 2007,

      • onderdeel c betrekking op het kalenderjaar 2008,

      • onderdeel d betrekking op het kalenderjaar 2009, en

      • onderdeel e betrekking op het kalenderjaar 2010,

    • d. heeft het tweede lid betrekking op het kalenderjaar 2004, en

    • e. heeft het derde lid betrekking op het kalenderjaar 2006.

Artikel 4. Overlopende posten

  • 1. In afwijking van artikel II van de Wet vereenvoudiging bekostiging VO:

    • a. heeft dat artikel eveneens betrekking op de aanvullende bekostiging op grond van artikel 85a van de WVO voorzover deze bekostiging wordt uitgedrukt in formatieplaatsen, en

    • b. kan het bevoegd gezag in de jaarrekening over de jaren 2005 en volgende een vordering opnemen op de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter hoogte van de op dat moment bestaande schuld aan het personeel in verband met:

      • de tot en met december opgebouwde bruto vakantie-aanspraken op grond van artikel 11 juncto bijlage 2 van het Kaderbesluit rechtspositie VO, en

      • de over de maand december door het bevoegd gezag verschuldigde afdracht pensioenpremies en loonheffing verbonden aan salarisbetalingen op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

  • 2. Een vordering kan slechts worden geëffectueerd indien een school op een ander moment dan 1 augustus van enig kalenderjaar wordt opgeheven zonder dat er sprake is van een samenvoeging. De op het moment van opheffing daadwerkelijk bestaande schuld aan het personeel bepaalt de hoogte van de effectuering, maar bedraagt ten hoogste 7,5% van de personele bekostiging:

    • a. voorzover het betreft 2005: voor het schooljaar 2005/2006, en

    • b. voor de jaren daarna: voor het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. Effectuering op grond van het tweede lid wordt meegenomen in verrekening van het exploitatie-overschot als bedoeld in artikel 24 van het Bekostigingsbesluit W.V.O..

Artikel 5. Overgangsbepaling aanhangige bezwaren en beroepen

Op geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar- dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen besluiten die zijn genomen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van bekostigingsbepalingen in de WVO en daarop berustende bepalingen zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging bekostiging VO blijven de op die datum geldende regelingen van toepassing. De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.

Artikel 6. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2018.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 7. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling onvoorziene gevallen bij invoering vereenvoudiging bekostiging VO 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Inhoud van de regeling

Per 1 augustus 2018 is de Regeling onvoorziene gevallen bij invoering vereenvoudiging bekostiging VO (hierna: de regeling) vervallen. De regeling houdt verband met de overgang van schooljaar- naar kalenderjaarbekostiging in het voortgezet onderwijs in 2005. Op grond van deze regeling zijn schoolbesturen in het voortgezet onderwijs in staat gesteld een vordering op te nemen op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in verband met opgebouwde bruto vakantie-aanspraken en verschuldigde afdrachten voor pensioenpremies en loonheffing.

Een vordering op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan slechts worden geëffectueerd indien een school op een ander moment dan 1 augustus wordt opgeheven, zonder dat er sprake is van een samenvoeging (fusie). In de praktijk komt dit in zeer uitzonderlijke gevallen voor. Dit houdt enerzijds verband met het feit dat sluiting van een school op een andere datum dan 1 augustus zeer onwenselijke gevolgen heeft voor leerlingen. Anderzijds komen opheffingen van scholen zelden voor, omdat (ook vanuit bekostigingstechnische overwegingen) in verreweg de meeste gevallen wordt gekozen voor een samenvoeging (fusie) van scholen. Mede om die redenen hebben vrijwel alle schoolbesturen in het voortgezet onderwijs de vordering op grond van de regeling op nihil gewaardeerd. De VO-raad heeft de schoolbesturen ook hiertoe opgeroepen. Tegen die achtergrond is in de zomer van 2018 besloten de regeling te laten vervallen.

Herinvoering van de regeling

In de zomer van 2018 werd, om de hierboven geschetste redenen, verondersteld dat het vervallen van de regeling geen gevolgen zou hebben voor de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs. Deze veronderstelling bleek onjuist. De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving en in het bijzonder de richtlijn RJ 660 Onderwijsinstellingen schrijven voor dat schoolbesturen in het voortgezet onderwijs in het jaarverslag melding maken van de vordering op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die op grond van de regeling is ontstaan. Dit is ook het geval als deze vordering niet is gekwantificeerd op de balans.

Omdat voorkomen dient te worden dat door het vervallen van de regeling problemen ontstaan met het afgeven van controleverklaringen op de jaarverslagen van de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs over 2018, wordt de regeling voor bepaalde tijd opnieuw ingevoerd. Inhoudelijk is de regeling niet gewijzigd. Wel is in artikel 6 een horizonbepaling aan deze regeling toegevoegd: de regeling komt te vervallen met ingang van 1 januari 2023. Deze ruime periode is gekozen om te zijner tijd op zorgvuldige wijze de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving en in het bijzonder de richtlijn RJ 660 Onderwijsinstellingen hierop aan te passen.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele tekstuele omissies uit de regeling te herstellen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven