Regeling van de Minister van Defensie, houdende werkwijze en bevoegdheden van de Inspectie Veiligheid Defensie

Nr. BS2018027881

03-04-2019

De Minister van Defensie,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Defensie;

b. inspectie:

Inspectie Veiligheid Defensie;

c. Inspecteur-Generaal:

Inspecteur-Generaal Veiligheid;

d. voorval:
  • een onveilige situatie: een situatie die, wanneer er geen actie wordt ondernomen, zou kunnen leiden tot een incident of ongeval;

  • een incident: een gebeurtenis die het potentieel heeft de dood van of letsel aan een persoon dan wel schade aan een zaak of het milieu te veroorzaken;

  • een ongeval: een gebeurtenis die de dood van of letsel aan een persoon dan wel schade aan een zaak of het milieu veroorzaakt.

Artikel 2

De inspectie is belast met:

  • a. het toezicht op de taakuitvoering op het gebied van veiligheid – waaronder de naleving van wet- en regelgeving – bij Defensie in binnen- en buitenland, met inbegrip van oefeningen en operaties in missiegebieden;

  • b. het instellen en leiden van onderzoeken naar ernstige voorvallen en overige voorvallen, ter beoordeling van de Inspecteur-Generaal;

  • c. het voorafgaand toetsen van de uitvoerbaarheid van beleid en de handhaafbaarheid van uitvoeringsregels op het gebied van veiligheid;

  • d. het gevraagd en ongevraagd adviseren van de Minister ten aanzien van alle vraagstukken op het gebied van de veiligheid.

Artikel 3

  • 1. De dagelijkse leiding van de inspectie berust bij de Inspecteur-Generaal.

  • 2. De Inspecteur-Generaal stelt een protocol vast over de wijze waarop de inspectie haar onderzoeken uitvoert en maakt dit protocol bekend in de Staatscourant.

Artikel 4

De Inspecteur-Generaal wijst inspecteurs aan, belast met toezichtactiviteiten en onderzoeken op het gebied van veiligheid.

Artikel 5

  • 1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt een inspecteur een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door de Inspecteur-Generaal.

  • 2. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de inspecteur en vermeldt in ieder geval naam en functie.

  • 3. Een inspecteur toont het legitimatiebewijs desgevraagd

Artikel 6

De Inspecteur-Generaal en de door hem als inspecteur aangewezen ambtenaren hebben in het kader van hun taak en op vertoon van hun in artikel 5 genoemde legitimatiebewijs onbelemmerd toegang tot alle locaties in beheer bij het Ministerie van Defensie. Zij zijn in het kader van hun taak bevoegd om:

  • a. inlichtingen en inzage in gegevens en bescheiden te vorderen en daarvan kopieën te maken, voor zover nodig in het kader van de in artikel 2 genoemde taken;

  • b. te vorderen dat bij het voorval betrokken materieel ter beschikking van de inspectie blijft voor de duur van het onderzoek of zolang als de inspectie dit noodzakelijk acht;

  • c. zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen; genomen monsters worden waar mogelijk op verzoek teruggegeven;

  • d. verpakkingen te openen;

  • e. vervoermiddelen en hun lading te onderzoeken; indien noodzakelijk kunnen zij vorderen dat een vervoermiddel eerst naar een aangewezen plaats wordt overgebracht alvorens onderzoek plaatsvindt;

  • f. vergaderingen of andere bijeenkomsten binnen Defensie bij te wonen;

  • g. zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen.

Artikel 7

  • 1. Medewerkers van het Ministerie van Defensie zijn verplicht de door de inspectie verlangde medewerking te verlenen, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak.

  • 2. Zij die uit hoofde van hun ambt of een wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Artikel 8

De Minister stelt de inspectie in een vroegtijdig stadium in de gelegenheid een toets op de uitvoerbaarheid van toekomstig beleid en de handhaafbaarheid van ontwerp-regelgeving op het gebied van veiligheid uit te voeren.

Artikel 9

  • 1. De Minister kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de Inspecteur-Generaal.

  • 2. Een aanwijzing wordt uitsluitend in schriftelijke vorm gegeven.

  • 3. Een algemene aanwijzing wordt in de Staatscourant geplaatst.

  • 4. Een bijzondere aanwijzing wordt door de Minister onverwijld aan de Staten-Generaal gezonden.

  • 5. Een bijzondere aanwijzing ziet niet op:

    • a. het weerhouden van de inspectie om een specifiek onderzoek te verrichten of te voltooien;

    • b. de wijze waarop de inspectie een specifiek onderzoek verricht, of

    • c. de bevindingen, oordelen en aanbevelingen van de inspectie.

  • 6. Een aanwijzingsbevoegdheid wordt niet gemandateerd.

Artikel 10

  • 1. Bij de uitoefening van de taken van de inspectie kan de Inspecteur-Generaal vorderen dat overige medewerkers van het Ministerie van Defensie tijdelijk aan een onderzoeksteam van de inspectie worden toegevoegd.

  • 2. Tevens kan de Inspecteur-Generaal andere inspectiediensten binnen het Rijk verzoeken om medewerking en personele ondersteuning. De Inspecteur-Generaal behoudt in die gevallen de leiding van het onderzoek.

  • 3. In gevallen waarin de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek instelt naar een voorval als bedoeld in artikel 2, onder b, doet de Inspecteur-Generaal, indien hij onderzoek instelt naar dit zelfde voorval, voorafgaand aan zijn onderzoek hiervan mededeling aan de voorzitter van de onderzoeksraad.

  • 4. In geval van een onderzoek naar een voorval waarbij tevens sprake is van betrokkenheid van materieel, personeel of voorzieningen van één of meer andere staten, aangesloten bij de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, stelt de inspectie vertegenwoordigers van die staat of staten in de gelegenheid aan het onderzoek deel te nemen.

Artikel 11

Indien bij de uitoefening van hun taken medewerkers van de inspectie de beschikking krijgen over gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, zijn zij verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens in gevallen waarbij zij bij of krachtens enig wettelijk voorschrift tot mededeling zijn verplicht. De geheimhoudingsplicht geldt evenzeer voor personen die in het kader van toezicht of onderzoek aan medewerkingsplicht zijn onderworpen of uit anderen hoofde kennis dragen van feiten of gegevens betreffende toezicht of onderzoek door de inspectie.

Artikel 12

  • 1. Na afloop van ieder onderzoek maakt de inspectie een rapport op waarin haar bevindingen worden vastgelegd en conclusies en aanbevelingen worden geformuleerd. Het rapport wordt door de Inspecteur-Generaal vastgesteld en aangeboden aan de Minister.

  • 2. De Inspecteur-Generaal maakt het rapport, bedoeld in het eerste lid, openbaar, tenzij een wettelijke grond of een volkenrechtelijke overeenkomst hieraan in de weg staat; in die gevallen wordt het rapport niet of slechts gedeeltelijk openbaar gemaakt.

  • 3. Persoonsgegevens worden niet openbaar gemaakt, tenzij openbaarmaking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

  • 4. Alvorens het rapport openbaar wordt gemaakt, geeft de Inspecteur-Generaal de Minister de gelegenheid tot het formuleren van een beleidsreactie. Indien de Minister besluit om een beleidsreactie op te stellen, wordt deze tegelijk met het rapport openbaar gemaakt. De openbaarmaking wordt hiertoe ten hoogste zes weken aangehouden.

  • 5. Bij langdurige onderzoeken kan de Inspecteur-Generaal een tussenrapportage vaststellen.

Artikel 13

Onverminderd het bepaalde in artikel 12 informeert de Inspecteur-Generaal zo nodig de beleidsinhoudelijk verantwoordelijke ministers rechtstreeks over zijn bevindingen, oordelen, adviezen en andere relevante gegevens.

Artikel 14

Op verzoek van de Inspecteur-Generaal informeren de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Defensie, de Commandant der Strijdkrachten of de onder hen ressorterende dienstonderdelen hem over de wijze waarop de aanbevelingen en maatregelen die uit de onderzoeken voortvloeien, worden uitgevoerd en geïmplementeerd.

Artikel 15

  • 1. De Inspecteur-Generaal stelt jaarlijks een concept-werkprogramma op, waarin de geplande activiteiten respectievelijk onderzoeken voor het volgende kalenderjaar worden vastgelegd.

  • 2. De Inspecteur-Generaal stelt het werkprogramma jaarlijks vóór 1 december vast en zendt het toe aan de Minister en aan andere beleidsinhoudelijk verantwoordelijke ministers. Het programma behoeft hun goedkeuring, of gedeeltelijke goedkeuring voor zover het hun verantwoordelijkheid betreft. Na goedkeuring biedt de Minister het programma aan de Staten-Generaal aan.

  • 3. Bij tussentijdse wijziging van het werkprogramma is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, tenzij het een wijziging betreft van ondergeschikte aard.

Artikel 16

  • 1. De Inspecteur-Generaal stelt jaarlijks een verslag op van de activiteiten van de inspectie in het voorgaande jaar. Ook legt hij verantwoording af over de werkzaamheden, zo nodig met aanbevelingen ter verbetering.

  • 2. De Inspecteur-Generaal biedt het verslag jaarlijks vóór 1 mei aan de Minister en, indien van toepassing, aan de andere beleidsinhoudelijk verantwoordelijke ministers aan. De Minister zendt het verslag, mede namens de andere beleidsinhoudelijk verantwoordelijke ministers, door aan de Staten-Generaal. De Minister en de andere beleidsinhoudelijke verantwoordelijke ministers kunnen het verslag zo nodig voorzien van een reactie, die gelijktijdig wordt meegezonden.

Artikel 17

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 15 oktober 2018.

Artikel 18

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling werkwijze en bevoegdheden Inspectie Veiligheid Defensie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 april 2019

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

TOELICHTING

Per 31 mei 2018 is met een wijziging van het Algemeen organisatiebesluit Defensie 2013 de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) ingesteld. De IVD is een onafhankelijke, coördinerende toezichthouder op het gebied van de veiligheid binnen de defensieorganisatie, zoals aangekondigd door de Minister van Defensie bij brief van 19 januari 20181. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties2 zijn van overeenkomstige toepassing op de IVD. In deze aanwijzingen zijn rijksbrede regels vastgelegd over de positie en het functioneren van de rijksinspecties binnen de ministeries. De IVD is een bijzondere organisatie-eenheid en is als zodanig geen onderdeel van de Bestuursstaf of enig ander defensieonderdeel.

Aan het hoofd van de IVD staat de Inspecteur-Generaal Veiligheid. De Inspecteur-Generaal is als toezichthouder onafhankelijk en heeft rechtstreeks toegang tot de Minister en de Staatssecretaris. Aanwijzingen aan de Inspecteur-Generaal worden uitsluitend door de verantwoordelijke bewindspersonen gegeven en wel in schriftelijke vorm. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties schrijven voor dat algemene aanwijzingen van de Minister worden gepubliceerd in de Staatscourant en dat bijzondere aanwijzingen, gericht op een specifieke situatie, in afschrift aan de Staten-Generaal worden gezonden. Dit voorschrift is in artikel 9 van deze Regeling opgenomen.

De Inspecteur-Generaal heeft tot taak om zowel de beleids- als de taakuitvoering van Defensie op het gebied van de veiligheid kritisch tegen het licht te houden. De IVD toetst vooraf beleidsvoornemens en voorgenomen wet- en regelgeving met betrekking tot veiligheid op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Voorstellen voor regelgeving dienen in een vroeg stadium, dat betekent vanaf het begin van het proces, voorafgaand aan de externe adviesronde, aan de IVD te worden voorgelegd. De IVD voert in beginsel binnen twee weken de toets uit, maar kan ook melden dat van het uitvoeren van een toets wordt afgezien.

Onder de uitoefening van toezicht door de IVD wordt onder meer begrepen: algemeen en periodiek toezicht, voorvallenonderzoek, thematisch onderzoek, systeemgericht onderzoek, toezicht op de methodiek van onderzoek door commandanten bij kleinere incidenten en onderzoek naar de gevolgen van voorvallen. Tevens kan de IVD adviezen en aanbevelingen geven ter verbetering van de veiligheid. Het gaat hier in beginsel om zowel de fysieke als de sociale veiligheid. Veiligheid op het terrein van (cyber)security en de beveiliging en bewaking van defensielocaties behoort niet tot het terrein van de IVD.

De IVD benoemt tekortkomingen en leerpunten en formuleert aanbevelingen, maar richt zich niet op verwijtbaarheid of schuld. Algemeen uitgangspunt voor de inspectie is dat Defensie een lerende organisatie dient te zijn met betrekking tot veiligheid en dat toezicht op de veiligheid een stimulerend effect heeft op het leerproces. De onderzoeken worden uitgevoerd in een scherpe scheiding met eventuele strafrechtelijke en tuchtrechtelijke onderzoeken met betrekking tot dezelfde voorvallen. Dit laat onverlet het recht van het Openbaar Ministerie om gegevens te vorderen in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar een voorval.

De regeling beoogt niet een strikte scheiding aan te brengen met het werkterrein van andere toezichthouders, zoals de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Voor zover andere inspectiediensten zich begeven op het terrein van Defensie kennen deze hun eigen werkprogramma’s, taken en bevoegdheden. De IVD streeft er naar haar activiteiten en die van andere toezichthouders zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.

In de uitoefening van haar taken verricht de inspectie naast systeemgericht onderzoek zowel thematische onderzoeken als onderzoeken naar ernstige voorvallen. Het gaat daarbij in beginsel om voorvallen die vallen onder categorie 4 uit de bijlage bij Aanwijzing SG 0053, maar is daartoe niet beperkt. De Inspecteur-Generaal kan namelijk bepalen dat voorvallen uit een andere categorie evenzeer worden onderzocht, als dit naar zijn inzicht relevant is. Tevens kan de Inspecteur-Generaal bepalen dat voorvallen uit categorie 4 niet door de inspectie worden onderzocht, bijvoorbeeld omdat de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) reeds een onderzoek instelt.

Overigens is het niet zo dat de IVD geen onderzoek kan instellen als de OVV onderzoek doet. Dit zal van geval tot geval door de Inspecteur-Generaal worden beoordeeld. Wel zal de Inspecteur-Generaal, in gevallen waarin hij wel een onderzoek instelt, hiervan mededeling doen aan de OVV. In gevallen waarin een of meer NAVO- partners mede betrokken zijn bij het voorval, stelt de Inspecteur-Generaal vertegenwoordigers van die NAVO- partners in staat deel te nemen aan het onderzoek.

De rol van de IVD bij voorvallenonderzoek varieert van het methodologisch meekijken bij de opzet van het onderzoek bij kleinere incidenten tot het leiden van onderzoek naar ernstige ongevallen.

Onderzoeken van de IVD leiden tot een rapport waarin bevindingen worden vastgelegd en conclusies en aanbevelingen worden geformuleerd. De Inspecteur-Generaal stelt het rapport vast en biedt het aan de Minister aan. Indien van toepassing worden rapportages en bevindingen eveneens toegezonden aan andere ministers die beleidsinhoudelijk verantwoordelijk zijn. De Minister biedt het rapport aan de Staten-Generaal aan. Na de aanbieding aan de Staten-Generaal publiceert de IVD het rapport op haar website.

De IVD ziet tevens toe op de wijze waarop de defensieorganisatie de aanbevelingen en maatregelen die uit onderzoeken voortvloeien, uitvoert en verankert. De Inspecteur-Generaal kan de Secretaris-Generaal, de Commandant der Strijdkrachten en eventueel de overige betrokken commandanten en diensthoofden verzoeken hiervan verslag uit te brengen, maar de IVD kan dit ook zelf controleren of onderzoeken.

Naast onderzoek kan de IVD als toezichthouder ook reguliere controles uitvoeren op locatie. Het toezicht strekt zich ook uit tot oefeningen in het buitenland en operaties en oefeningen in missiegebieden. Voor de uitvoering van de taken van de IVD krijgen alle inspecteurs de benodigde bevoegdheden, vergelijkbaar met die van toezichthouders in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij moet worden gedacht aan het toegang krijgen tot locaties en terreinen, het kunnen vorderen van medewerking en van materieel, het onderzoeken van voertuigen, het openen van verpakkingen en het nemen van monsters. Dit impliceert ook het zich eventueel kunnen laten vergezellen door derden, zoals inspecteurs van andere organisaties van zowel binnen als buiten Defensie. Dit kan noodzakelijk zijn met het oog op de specifieke deskundigheid van die personen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een technisch specialist.

Iedere medewerker van het Ministerie van Defensie is verplicht de door de IVD verlangde medewerking te verlenen, voor zover deze medewerking samenhangt met de ambtelijke taak die de betreffende medewerker uitoefent. Deze medewerkingsplicht ziet vooral op het toegang verlenen tot gebouwen en terreinen en het verstrekken van informatie en gegevens. De IVD dient ten behoeve van haar onderzoek en toezicht een zo breed mogelijke toegang tot informatie te hebben, met het oog op een adequate uitvoering van haar taken. Alleen indien en voor zover een wettelijk voorschrift medewerkers een verschoningsrecht geeft, kan de verstrekking van gevraagde informatie geweigerd worden. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor artsen. Voor Defensie-medewerkers die een vertrouwensfunctie vervullen in de zin van de Wet op de veiligheidsonderzoeken geldt dat ze in beginsel tot medewerking met de IVD zijn verplicht, tenzij medewerking een direct gevaar voor de veiligheid van de staat vormt. Daarbij moet worden bedacht dat ook medewerkers van de IVD een screening hebben ondergaan en in beginsel tot geheimhouding zijn verplicht.

Meer specifiek hebben de inspecteurs van de IVD ook toegang tot vergaderingen en bijeenkomsten binnen Defensie, indien en voor zover relevant voor hun taak. Inspecteurs zijn in het kader van hun taakuitoefening verplicht tot geheimhouding, tenzij de wet hen verplicht tot het doen van mededelingen of het verstrekken van documenten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien bij verdenking van een ernstig misdrijf het Openbaar Ministerie gegevens vordert in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.

Overeenkomstig de Aanwijzingen voor de Rijksinspecties heeft de Minister gedurende een termijn van ten hoogste zes weken de gelegenheid om op een door de Inspecteur-Generaal vastgesteld onderzoeksrapport te reageren. Ook eventuele andere verantwoordelijke ministers krijgen gelegenheid tot het geven van een reactie voordat tot openbaarmaking wordt overgegaan. Na de ministeriële reactie, of het verstrijken van de termijn daartoe, zal het rapport met eventuele bijlagen openbaar worden gemaakt. Openbaarmaking blijft geheel of gedeeltelijk achterwege indien en voor zover wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen hieraan in de weg staan. Denk daarbij aan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) of het Verdrag tussen de NAVO-partijen inzake de beveiliging van gegevens4.

De IVD toetst vooraf de wijze waarop veiligheidsaspecten zijn vastgelegd in toekomstige wet- en regelgeving en let daarbij vooral op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van deze aspecten. Hiertoe wordt de IVD in een vroegtijdig stadium bij wetgeving betrokken, in ieder geval voordat de externe adviesronde is gestart. De IVD zal in beginsel binnen twee weken adviseren of melden dat van advisering wordt afgezien.

De Inspecteur-Generaal stelt zijn werkprogramma vast nadat hij dit heeft besproken met de Secretaris-Generaal en de overige betrokken dienstonderdelen binnen Defensie. Het vastgestelde werkprogramma wordt tijdig, in ieder geval vóór 1 december, ter goedkeuring aangeboden aan de Minister. Waar nodig dienen ook andere beleidsinhoudelijk verantwoordelijke ministers hun goedkeuring te verlenen. De Minister zendt het programma na goedkeuring toe aan de Staten-Generaal. Tussentijdse wijzigingen dienen altijd te worden afgestemd met de Minister wiens goedkeuring zij behoeven, tenzij het om een wijziging gaat van ondergeschikte aard, die geen directe politieke of maatschappelijke gevolgen heeft.

Ieder jaar stelt de Inspecteur-Generaal een jaarverslag op en biedt dit aan de Minister aan, vóór de datum van 1 mei in het kalenderjaar volgend op het jaarverslag. In het jaarverslag wordt verslag gedaan van de verrichte toezicht- en onderzoeksactiviteiten door de IVD in het voorafgaande kalenderjaar, alsmede de resultaten daarvan en de eventuele aanbevelingen en maatregelen. Indien de verrichte activiteiten mede betrekking hadden op gebieden waarvoor een of meer andere ministers beleidsinhoudelijke verantwoordelijkheid draagt, wordt het jaarverslag ook aan deze betreffende ministers aangeboden. De betrokken ministers krijgen de gelegenheid het verslag van een reactie te voorzien. De Minister zendt het verslag, eventueel vergezeld van reacties, aan de Staten-Generaal.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten


X Noot
1

Kamerstukken II, 2017/18, 34 775 X, nr. 75

X Noot
2

Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 30 september 2015, nr. 3151041.

X Noot
3

Aanwijzing SG van 25 mei 2018 Melden Voorvallen, Bijlage 1.

X Noot
4

Verdrag tussen de partijen bij het Noord-Atlantisch Verdrag inzake de beveiliging van gegevens, Brussel 6 maart

1997.

Naar boven