TOELICHTING
I Algemeen
Aanleiding
Met deze regeling wordt de Regeling financiën hoger onderwijs gewijzigd. Daarin worden
(beleids)regels opgenomen over de uitoefening van de wettelijke bevoegdheid tot het
toekennen van kwaliteitsbekostiging, die de minister heeft op grond van artikel 2.6,
vijfde lid, van de wet. Het betreft (beleids)regels met betrekking tot de aanvraag, de berekeningswijze, de hoogte en
de betaling van kwaliteitsbekostiging. Ook wordt in deze regeling de verdeelsystematiek
voor de kwaliteitsbekostiging geregeld. Verder wordt bij ministeriële regeling geregeld
dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) taken krijgt in de advisering
van de minister ten aanzien van de kwaliteitsafspraken. Tot slot worden in de Regeling
jaarverslaggeving onderwijs de vereisten van het jaarverslag aangepast aan wat is
afgesproken over de kwaliteitsafspraken.
Daar waar hierna over het budget voor kwaliteitsbekostiging wordt gesproken, zijn
de middelen bedoeld die vrijkomen door de invoering van het studievoorschot in 2021
tot en met 2024. In het akkoord over het studievoorschot dat het kabinet Rutte-II
in 2014 sloot met de Tweede Kamerfracties van de VVD, PvdA, D66 en GroenLinks1 was reeds afgesproken dat de middelen die vanaf 2018 vrijkomen door de invoering
van het studievoorschot, zouden worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs
en zouden worden gekoppeld aan kwaliteitsafspraken. Om dit te kunnen realiseren, werd
in 2015 met de Wet studievoorschot hoger onderwijs een bepaling in de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) opgenomen die de grondslag biedt voor
kwaliteitsbekostiging in het hoger onderwijs.2 In het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst van 10 oktober 20173 is de keuze om de middelen die vrijkomen door het studievoorschot te koppelen aan
kwaliteitsafspraken bevestigd en zijn kaders beschreven voor de vormgeving van de
kwaliteitsafspraken. Deze kaders vormden het vertrekpunt voor intensief overleg tussen
de minister van OCW en de studentenorganisaties ISO en LSVb, de VSNU en de Vereniging
Hogescholen. Op 9 april 2018 heeft de minister van OCW met deze partijen een akkoord
gesloten over de vormgeving van de kwaliteitsafspraken in de periode 2019 tot en met
2024 getiteld ‘Investeren in Onderwijskwaliteit, Kwaliteitsafspraken 2019–2024’4 (hierna: het akkoord). Het akkoord maakt ook deel uit van de sectorakkoorden hbo
en wo die eveneens op 9 april 2018 zijn gesloten tussen de minister van OCW en de
Vereniging Hogescholen respectievelijk de VSNU.5
Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs
Het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs betreft de uitwerking van de wettelijke
grondslag die het mogelijk maakt hogescholen en universiteiten aanvullende bekostiging
(‘kwaliteitsbekostiging’) toe te kennen met als doel de onderwijskwaliteit te verbeteren.
Het besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs maakt het mogelijk om voor de bekostigingsjaren
2021 tot en met 2024 kwaliteitsbekostiging toe te kennen. De minister kan ten eerste
kwaliteitsbekostiging toekennen op basis van een positieve beoordeling van een plan
van de instelling voor kwaliteitsverbetering (kwaliteitsbekostiging gekoppeld aan
de planbeoordeling). In dat geval betreft het de toekenning van kwaliteitsbekostiging
voor de jaren 2021 tot en met 2024.
Daarnaast kan de minister kwaliteitsbekostiging toekennen bij een positieve beoordeling
van de realisatie van het plan per 31 december 2021 (kwaliteitsbekostiging gekoppeld
aan de planrealisatie). In dat geval gaat het om de toekenning van een aanvullend
bedrag voor het jaar 2024.
De aanvraag, de berekeningswijze, de hoogte en de betaling van kwaliteitsbekostiging
zijn uitgewerkt in onderhavige regeling.
Aanvraagprocedure
De minister zal op de aanvraag voor kwaliteitsbekostiging gekoppeld aan de planbeoordeling
binnen dertig weken na de uiterste datum van indiening besluiten of de instelling
kwaliteitsbekostiging ontvangt in de periode 2021 tot en met 2024. Als de aanvraag
wordt geweigerd krijgt de instelling de gelegenheid om binnen een jaar na de afwijzing
een nieuwe aanvraag in te dienen. Voldoet de tweede aanvraag wel aan de maatstaven
die geregeld zijn in het besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs, dan ontvangt
de instelling de kwaliteitsbekostiging voor in het vooruitzicht gestelde kwaliteit
voor de jaren 2021 tot en met 2024 alsnog.
De minister beoordeelt uiterlijk 1 december 2022 of de instellingen die de kwaliteitsbekostiging
gekoppeld aan de planbeoordeling hebben ontvangen, in aanmerking komen voor de kwaliteitsbekostiging
die is gekoppeld aan de planrealisatie. Dit betreft in beginsel een ambtshalve beoordeling
op basis van het jaarverslag over het jaar 2021, een separate en meer uitgebreidere
beschrijving van de voortgang die daaraan is toegevoegd en een separate reflectie
van de medezeggenschap. Als de minister besluit om de kwaliteitsbekostiging die is
gekoppeld aan de planrealisatie niet toe te kennen, krijgt de instelling de gelegenheid
om binnen een jaar een aanvraag in te dienen voor kwaliteitsbekostiging gekoppeld
aan de planrealisatie. Voldoet deze aanvraag aan de maatstaven die geregeld zijn in
het besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs, dan ontvangt de instelling de kwaliteitsbekostiging
alsnog.
Taak voor de NVAO
De minister laat zich bij de planbeoordeling, de beoordeling van de realisatie van
het plan in 2022 en de evaluatie in de periode 2023 tot en met 2026 van de verwezenlijking
van het plan door de NVAO per individuele aanvraag adviseren. De minister baseert
zijn besluit over de bekostiging op het advies van de NVAO. Deze taak voor de NVAO
wordt in deze ministeriële regeling vastgelegd. Ook krijgt de NVAO middels deze regeling
de bevoegdheid om een toetsingsprotocol voor de beoordeling van de plannen vast te
stellen, na instemming van de minister van OCW, en om landelijke beelden op te maken
van de stand van zaken omtrent de kwaliteitsafspraken.
De planbeoordeling door de NVAO gaat uit van een bezoek van een panel aan de instelling.
De plannen van instellingen worden beoordeeld in de periode najaar 2018 – voorjaar
2020. Dit is de periode waarin bij veel instellingen de instellingstoets kwaliteitszorg
(ITK) door de NVAO plaatsvindt. De ITK is een periodieke, externe en onafhankelijke
beoordeling op vrijwillige basis, van de interne kwaliteitszorg van een instelling.
Bij instellingen die deelnemen aan de ITK kan de beoordeling van het plan voor kwaliteitsbekostiging
als een apart onderzoek worden uitgevoerd, gelijktijdig met de ITK-beoordeling. Voor
enkele instellingen die hun ITK-beoordeling reeds hebben doorlopen of de aanvraag
voor de kwaliteitsbekostiging niet willen combineren met de ITK, zal de beoordeling
van het plan separaat worden gedaan, door (een deel van) het panel dat ook de ITK
heeft uitgevoerd. Instellingen die niet deelnemen aan de ITK krijgen een zelfstandige
beoordeling van hun plan, waarbij net als bij andere instellingen een panel een bezoek
brengt aan de instelling.
Over de planning van de bezoeken worden tussen de NVAO en de betreffende instellingen
concrete afspraken gemaakt. In deze regeling wordt geregeld dat een instelling uiterlijk
zes weken voor de datum waarop het panelbezoek gepland staat haar aanvraag indient
als de beoordeling procedureel gekoppeld is aan een ITK. Voor instellingen bij wie
de beoordeling niet procedureel is gekoppeld aan ITK-procedure, wordt geregeld dat
zij hun aanvragen uiterlijk acht weken voor het geplande panelbezoek indienen.
Het advies van de NVAO over het plan van de instelling is in alle gevallen een zelfstandig
advies onafhankelijk van de uitkomst van de ITK.
De beoordeling van de verwezenlijking van de voornemens van de instelling tot en met
2021 is in het najaar van 2022 voorzien. Het jaarverslag over 2021, de reflectie van
de medezeggenschap en de separate (uitgebreidere) beschrijving van de voortgang ten
aanzien van inhoud en proces van de kwaliteitsbekostiging vormen de basis voor het
advies door de NVAO. Daarbij is in principe geen sprake van een panelbezoek. Overeenkomstig
de afspraken die daarover zijn gemaakt in het akkoord over de kwaliteitsafspraken
zal de NVAO, als het advies over voornoemde documenten daartoe aanleiding geeft, in
gesprek gaan met de instelling. Als dat gesprek reden geeft tot nader onderzoek, zal
de NVAO (een deel van) het panel dat de planbeoordeling uitvoerde een aanvullend onderzoek
laten uitvoeren om zo tot haar advies aan de minister van OCW te komen.
Middelen voor kwaliteitsbekostiging
Het budget voor de kwaliteitsbekostiging bestaat uit middelen die zijn vrijgekomen
vanwege de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs. De opbrengsten van
het studievoorschot nemen gaandeweg toe; in de periode 2021 tot en met 2024 komt er
jaarlijks een bedrag aan middelen bij ten opzichte van het bedrag dat voor het daaraan
voorafgaande jaar beschikbaar is. Dat jaarlijkse extra bedrag wordt hierna de ‘oploop’
genoemd.
Het budget voor kwaliteitsbekostiging betreft 90 procent van de studievoorschotmiddelen
die vrijkomen in de periode 2021 tot en met 2024, omdat 10 procent al bij de Strategische
Agenda in 2015 is gereserveerd voor overige landelijke prioriteiten.
De kwaliteitsbekostiging die is gekoppeld aan de planbeoordeling betreft de 90 procent
aan studievoorschotmiddelen voor 2021 tot en met 2024 met uitzondering van de oploop
voor het jaar 2024; die oploop wordt toegekend in de vorm kwaliteitsbekostiging die
is gekoppeld aan de planrealisatie.
Verdeling middelen kwaliteitsbekostiging
In het akkoord is afgesproken dat de kwaliteitsbekostiging voor hogescholen die daarvoor
in aanmerking komen wordt verdeeld naar rato van het aandeel van een hogeschool in
de studentgebonden financiering en de onderwijsopslag in percentages in een jaar.
Voor universiteiten is de afspraak gemaakt dat de kwaliteitsbekostiging voor universiteiten
die daarvoor in aanmerking komen, wordt verdeeld naar rato van het aandeel van een
universiteit in de studentgebonden financiering in een jaar. Aldus is op grond van
artikel 2.6, vijfde lid, van de WHW, sprake van een afwijkende berekeningswijze voor
het berekenen van de kwaliteitsbekostiging voor instellingen.
In onderstaande tabel is het overzicht opgenomen van de kwaliteitsbekostiging die
de komende jaren voor de sector in zijn geheel en specifiek voor hogescholen en universiteiten
beschikbaar wordt gesteld, conform het akkoord over de kwaliteitsafspraken.
De tabel is gebaseerd op de begroting van 2018.
x € 1 miljoen*
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
Totaal budget kwaliteitsbekostiging hbo en wo
|
368
|
460
|
485
|
550
|
Waarvan kwaliteitsbekostiging hbo in het vooruitzicht gestelde kwaliteit 2021 tm 2024
|
228
|
285
|
301
|
301
|
Waarvan kwaliteitsbekostiging wo in het vooruitzicht gestelde kwaliteit 2021 tm 2024
|
140
|
175
|
184
|
184
|
Waarvan kwaliteitsbekostiging 2024 gerealiseerde kwaliteit hbo
|
|
|
|
40
|
Waarvan kwaliteitsbekostiging 2024 gerealiseerde kwaliteit wo
|
|
|
|
25
|
*Alle getallen in de tabel zijn afgeronde getallen, daardoor kunnen optellingen afwijken
Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets
DUO acht onderhavige regeling uitvoerbaar.
Financiële gevolgen
De tabel hierboven geeft het budget weer dat met de kwaliteitsbekostiging gemoeid
is. In totaal betreft dit een budget met de omvang van € 1,863 miljard euro. Dit budget
staat reeds op de begroting van OCW ingeboekt onder de prestatiebox van de artikelen
6 en 7, onder het kopje ‘studievoorschotmiddelen’. Er zijn geen aanvullende kosten
voor de rijksbegroting met de invoering van dit besluit.
Gevolgen administratieve lasten
Bij de totstandkoming van het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs is nagegaan
of er sprake is van administratieve lasten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap heeft deze gevolgen in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel
voor de administratieve lasten. De administratieve lasten zijn bij dat besluit geraamd
op ongeveer € 150.000 gemiddeld per jaar voor hogescholen en universiteiten voor de
periode 2019 tot en met 2024.
De lasten zien onder meer op het opstellen van de aanvraag en op de voorbereiding
door de instelling op de toetsing door de NVAO in het kader van de advisering aan
de minister, waaronder het opstellen van de verantwoording in het jaarverslag als
bedoeld in artikel II van deze regeling. Strikt genomen vloeien de lasten vanwege
de toetsing door de NVAO niet rechtstreeks voort uit dat besluit. De adviestaak van
de NVAO wordt immers in onderhavige regeling vastgesteld. Omdat een instelling middels
de toets door de NVAO kan aantonen te voldoen aan de maatstaven uit het Besluit kwaliteitsbekostiging
hoger onderwijs, is er bij de totstandkoming van dat besluit voor gekozen de lasten
die instellingen van de toetsing ondervinden mee te nemen in de berekeningen voor
dat besluit. Voor de administratieve lasten die voortvloeien uit onderhavige regeling
wordt daarom verwezen naar de administratieve lastenparagraaf uit het Besluit kwaliteitsbekostiging
hoger onderwijs.
II Artikelsgewijs
Artikel I Wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs
Onderdelen A en E
De wijzigingen in de onderdelen A en E zijn (technische) verbeteringen met het oog
op de Aanwijzingen voor de regelgeving. Volgens deze aanwijzingen verdient een opsomming
van begripsbepalingen in een alfabetische volgorde zonder nummering of lettering de
voorkeur (aanwijzing 3.59). De nummering is daarom geschrapt en de begripsbepalingen
zijn in alfabetische volgorde gezet. Verder dienen alleen de aanduidingen van afzonderlijke
ministers en ministeries die als eigennaam worden gebruikt, met een hoofdletter geschreven
te worden (aanwijzing 3.52). Indien ‘minister’ of ‘staatssecretaris’ wordt gevolgd
door de naam van het ministerie (of – bij een minister zonder portefeuille – door
een aanduiding van diens taakveld), dan wordt deze aanduiding beschouwd als een eigennaam,
en wordt een hoofdletter gebruikt. In de Regeling financiën hoger onderwijs is daarom
‘Minister’ verandert in ‘minister’. Tot slot zijn vanuit het oogpunt van leesbaarheid
en transparantie de begrippen hogeschool, universiteit, kwaliteitsafspraken, kwaliteitsbekostiging
en accreditatieorgaan gedefinieerd (aanwijzing 5.1).
Onderdelen B tot en met D en F
Paragraaf 2a
Het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs betreft de uitwerking van de wettelijke
grondslag (artikel 2.6, zesde lid, van de WHW) die het mogelijk maakt hogescholen
en universiteiten aanvullende bekostiging (‘kwaliteitsbekostiging’) toe te kennen
met als doel de onderwijskwaliteit te verbeteren. Dit besluit bevat geen procedurele
voorschriften met betrekking tot de aanvraag voor kwaliteitsbekostiging, zoals de
periode voor indiening van de aanvraag of de beslistermijn voor de minister. Om die
reden zijn de aanvraagperioden en de beslistermijnen ten behoeve van de kenbaarheid
als beleidsregels op grond van artikel 2.6, vijfde zesde lid, van deze wet neergelegd in paragraaf
2a van de Regeling financiering hoger onderwijs. Ook de berekeningswijze, de betaling
en de hoogte van de kwaliteitsbekostiging zijn op grond van artikel 2.6, vijfde lid,
van de WHW neergelegd in deze paragraaf en de bijlagen 10 en 11 van de Regeling financiën
hoger onderwijs.
Aanvraag- en beslistermijnen
Een instelling dient de aanvraag voor kwaliteitsbekostiging gekoppeld aan de planbeoordeling
(artikel 4.30, eerste lid, van het UWHW) bij de NVAO. De termijn voor deze aanvraag
is uiterlijk zes weken voor het geplande bezoek van de commissie van deskundigen (hierna:
panel) als het een bezoek in het kader van de ITK betreft. De aanvraagtermijn sluit
dan aan bij de aanvraagtermijn van de ITK. Als het panelbezoek niet in het kader van
de ITK geschiedt, dan dient de aanvraag uiterlijk acht weken voor het panelbezoek
te worden ingediend.
Als de aanvraag voor kwaliteitsbekostiging gekoppeld aan de planbeoordeling wordt
geweigerd, krijgt de instelling de gelegenheid om binnen een jaar een nieuwe aanvraag
in te dienen (artikel 3d, vierde lid, van de Regeling financiën hoger onderwijs).
Deze aanvraagtermijn van een jaar geldt ook als de kwaliteitsbekostiging gekoppeld
aan de planrealisatie (artikel 4.32, derde lid, van het UWHW) niet wordt toegekend.
De termijn voor de besluitvorming op de aanvraag kwaliteitsbekostiging gekoppeld aan
de planbeoordeling is dertig weken na de uiterste datum van indiening. Deze termijn
houdt rekening met het proces van de NVAO om te komen tot een advies aan de minister.
Omdat de termijn van dertig weken niet volgt uit een wettelijk voorschrift, zal de
NVAO met toepassing van artikel 4:14, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
aan het instellingsbestuur de termijn mededelen waarbinnen de beschikking van de minister
van OCW tegemoet kan worden gezien. Deze termijn wordt gesteld op de datum die 22
weken na het geplande panelbezoek ligt.
Bij de zogenoemde tweedekansaanvraag voor de kwaliteitsbekostiging gekoppeld aan de
planrealisatie is hierbij aangesloten met dien verstande dat als er geen sprake is
van een panelbezoek de minister het besluit binnen een termijn van dertien weken zal
nemen.
Berekening en betaling bedrag
De concrete toekenningsbedragen worden voor de jaren 2021 tot en met 2024 jaarlijks
in bijlage 10 en 11 vastgesteld (artikel 3i van de Regeling financiën hoger onderwijs).
Het budget voor de kwaliteitsbekostiging wordt berekend aan de hand van bepaalde parameters
die voor de desbetreffende groep instellingen voor het desbetreffende begrotingsjaar
gelden. Dat is geregeld in het eerste lid van artikel 3h van de Regeling financiën
hoger onderwijs. In het tweede lid van dit artikel is geregeld dat niet-toegekende
bedragen in het kader van de planbeoordeling (beoordeling aanvraag kwaliteitsbekostiging)
naar rato worden verdeeld over de hogescholen of universiteiten waaraan wel een bedrag
is toegekend.
Deze verdeling vindt niet plaats na het niet toekennen van bedragen in het kader van
de beoordeling van de realisatie van het plan. Die bedragen worden in 2024 via het
Comeniusprogramma ter beschikking gesteld aan docenten van de betreffende instelling
die voorstellen indienen op het terrein van onderwijsvernieuwing en -verbetering,
tenzij de minister om gegronde redenen in het geval van een individuele instelling
niet voor deze systematiek kiest. Omdat het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
de (Comenius)voorstellen van docenten zal toetsen op kwaliteit, is er een mogelijkheid
dat de middelen voor die instelling niet uitgeput raken. In dat geval vloeien de overgebleven
middelen terug naar de lumpsum en worden ze verdeeld over alle hogescholen of universiteiten.
Nieuwe bijlagen 10 en 11
Per 1 januari 2021 zullen in de nieuwe bijlagen 10 en 11 de bedragen van de kwaliteitsbekostiging
worden vastgesteld. Deze nieuwe bijlagen passen gezien de inhoud beter achter de bijlagen
1 tot en met 9 dan de huidige bijlagen 10 en 11. Deze oude bijlagen worden om die
reden vernummerd tot de bijlagen 12 en 13.
Onderdeel G Aanvullende taken Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
Op grond van artikel 5.2, vierde lid, van de WHW, een uitwerking van artikel 1, tweede
lid, van het Accreditatieverdrag, kan de NVAO worden belast met werkzaamheden die
haar taak – het borgen van de kwaliteit van het onderwijs door middel van overheidserkenning
– ondersteunen of aanvullen. Het geven van advies aan de minister over aanvragen voor
kwaliteitsbekostiging ter bevordering van de kwaliteit en over de realisatie van het
plan past bij deze taak. Het advies over het plan en de evaluatie van de realisatie
van het plan in de periode tot en met 2024 zal de NVAO baseren op het oordeel van
een commissie van deskundigen die de instelling zal bezoeken.
De voortgang van de kwaliteitsafspraken wordt op instellingsniveau gevolgd. Tegelijkertijd
willen de partijen die gezamenlijk het akkoord hebben gesloten ook zien wat de kwaliteitsafspraken
landelijk gezien betekenen voor de verbetering van de onderwijskwaliteit. Daarom zal
de NVAO landelijke beelden opmaken van de stand van zaken omtrent de kwaliteitsafspraken.
De NVAO krijgt tot slot de bevoegdheid om een toetsingsprotocol voor de kwaliteitsbekostiging
vast te stellen, na instemming van de minister. Onderhavig artikel regelt deze werkzaamheden
van de NVAO.
Zoals in de nota van toelichting bij het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs
is aangegeven, laat de minister zich bij de planbeoordeling, de beoordeling van de
realisatie van het plan in 2021 en de beoordeling in de periode 2023 tot en met 2026
van de verwezenlijking van het plan (evaluatie), door de NVAO adviseren. De beoordeling
door de NVAO leidt tot adviezen aan de minister per individuele aanvraag. De minister
baseert zijn besluit over de bekostiging op het advies van de NVAO. Een positief advies
van de NVAO zal in de regel leiden tot een positief bekostigingsbesluit. Bij een negatief
advies zal de minister het gesprek aangaan met de instelling alvorens hij een bekostigingsbesluit
neemt. Zowel in geval van een tweede kans bij de planbeoordeling als een tweede kans
bij de planrealisatie, baseert de minister zich tevens op een individueel advies van
de NVAO over de instelling.
Instellingen zonder de ITK laten zes jaar na de toetsing van het plan de verwezenlijking
ervan evalueren. Voor instellingen die een ITK hebben en deze opnieuw aanvragen is
de evaluatie in principe onderdeel van de volgende ITK-cyclus. De evaluatie vindt
daarmee niet voor alle instellingen op hetzelfde moment plaats. Een aantal instellingen
heeft reeds in 2023 de eerstvolgende ITK, andere pas begin 2026. Bij de evaluatie
wordt rekening gehouden met het moment waarop de instelling is beoordeeld op haar
planbeoordeling.
Voor de wijze van planbeoordeling en de wijze van beoordeling van de planrealisatie
door de NVAO wordt kortheidshalve verder verwezen naar het Protocol Beoordeling kwaliteitsafspraken
hoger onderwijs 2019-2024 van de NVAO en naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting
bij het Besluit kwaliteitsafspraken hoger onderwijs.
Artikel II Wijziging van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs
Artikel 4.3 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs
schrijven voor welke gegevens jaarlijks moeten worden overgelegd. In het akkoord over
de kwaliteitsafspraken is afgesproken dat de instelling in de periode 2019 tot en
met 2024 jaarlijks in een apart hoofdstuk van het bestuursverslag verantwoording aflegt
over de voortgang ten aanzien van inhoud en proces. Daarbij komen ook de afspraken
met de medezeggenschap over de besteding van de studievoorschotmiddelen terug. Dat
de centrale medezeggenschap de gelegenheid krijgt zelfstandig te rapporteren over
de besteding van de studievoorschotmiddelen is in de sectorakkoorden afgesproken door
de Vereniging Hogescholen, VSNU en de studentenorganisaties. Separaat wordt bij het
bestuursverslag een reflectie van de medezeggenschap gevoegd.
Artikel III Inwerkingtreding
Onderhavige regeling treedt tegelijkertijd in werking met het Besluit Kwaliteitsbekostiging
hoger onderwijs.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven