De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media,
Gelet op de artikelen 2, vierde lid, en 4 van het Besluit informatievoorziening WPO/WEC,
artikel 18, vijfde lid, van het Bekostigingsbesluit WVO, de artikelen 2.5.3, tweede
lid, en 2.5.4, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 5.2.1
en artikel 5.2.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB en artikel 2.14 van de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
Besluiten:
TOELICHTING
Deze regeling wijzigt de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) en betreft:
-
• de toevoeging van een begripsbepaling voor ‘doordecentralisatie’;
-
• een technische verbetering van een verwijzing naar de Wet normering topinkomens;
-
• een verduidelijking ten aanzien de verplichting, om een verslag van de interne toezichthouder
toe te voegen aan het bestuursverslag;
-
• een verduidelijking inzake de wijze van verantwoorden in een geconsolideerde jaarrekening;
-
• een wijziging inzake de Voorziening Groot Onderhoud;
-
• de toevoeging van een uiterste aanleverdatum van het jaarverslag; en
-
• een aanpassing inzake eenduidige aanlevering van leerling- en studentengegevens uit
de continuïteitsparagraaf
Toevoeging van een begripsbepaling voor ‘doordecentralisatie’
In de regeling wordt het begrip ‘doordecentralisatie’ gehanteerd. Dit is een begrip
dat met name voorkomt bij de huisvesting van het onderwijs. Wat daaronder moet worden
verstaan wordt met deze begripsbepaling verduidelijkt.
Doorvoeren wijziging citeertitel Wet normering topinkomens
Ingevolge artikel 7.5, onderdeel AM, van de Evaluatiewet WNT (Stb. 2017, nr. 151) is de citeertitel van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen gewijzigd
in: Wet normering topinkomens. Deze wijziging was nog niet verwerkt in de RJO. Met
artikel I, onderdeel B, onder 1, en onderdeel D, brengt deze regeling de verwijzingen
in de RJO in lijn met de nieuwe citeertitel.
Verduidelijking ten aanzien van het verslag van de interne toezichthouder
De Inspectie van het Onderwijs merkt in de praktijk dat bestuurders soms in de veronderstelling
verkeren dat ze geen verslag van de interne toezichthouders hoeven op te nemen in
hun bestuursverslag als er ‘slechts’ sprake is van toezichthoudende bestuursleden.
Met artikel I, onderdeel B, onder 2, is verduidelijkt dat ook voor toezichthoudende
bestuursleden een verslag moet worden opgesteld.
Aanpassing inzake verduidelijking over de wijze van verantwoorden in de jaarrekening
en het bestuursverslag in geval van groepsverhoudingen
Als sprake is van groepsverhoudingen die leiden tot een consolidatie van de jaarrekening
als bedoeld in artikel 406, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan
worden de jaarrekening en het bestuursverslag zo gespecificeerd, dat inzicht ontstaat
in de onderscheiden posten op het niveau van elk afzonderlijk bevoegd gezag. Het gaat
hier om dezelfde posten die ook worden gehanteerd bij de aanlevering van gegevens
via SBR/XBRL. Met artikel I, onderdeel B, onder 3 is artikel 3, onderdeel h, van de
RJO gewijzigd, zodat wordt verduidelijkt dat inzicht wordt gegeven op het niveau van
elk afzonderlijk bevoegd gezag. Deze aanpassing leidt tot een beter inzicht in de
gang van zaken en de beleidskeuzes die gemaakt worden op het niveau van het bevoegd
gezag dat de instelling(en) in stand houdt.
Aanpassing inzake de Voorziening Groot Onderhoud
Met ingang van 1 januari 2019 is de mogelijkheid om groot onderhoud direct ten laste
van de exploitatie te brengen vervallen. Daarbij kwam naar voren dat veel besturen
(voornamelijk in het PO en VO), die al een voorziening voor groot onderhoud vormden,
de afgelopen jaren een andere interpretatie gaven aan RJ 212.451 en 212.452 dan de
Raad voor de Jaarverslaggeving voor ogen staat. Hoewel dit de afgelopen jaren niet
stelselmatig heeft geleid tot afkeurende verklaringen van de controlerende accountants
heeft de Werkgroep Onderwijs van de Nederlandse Beroepsorganisatie van de Accountants
geconstateerd dat de wijze waarop deze groep besturen de vorming van de voorziening
interpreteren, in de toekomst mogelijk wel zal leiden tot foutherstel of bij het achterwege
blijven daarvan tot anders dan goedkeurende controleverklaringen.
De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving gaan uit van het gelijkmatig opbouwen van
de voorziening groot onderhoud per gebouw én per onderhoudscomponent tussen de momenten
van het uitvoeren van het groot onderhoud (onderhoudscyclus). Een aanzienlijke groep
besturen (voornamelijk PO en VO) die gebruik maakt van een voorziening groot onderhoud
hanteert echter een methodiek waarbij de kosten over het gehele onderhoudsplanvan
de onderwijspanden worden bepaald en deze vervolgens wordt gedeeld door de looptijd
van het onderhoudsplan. Deze systematiek leidt ertoe dat er jaarlijks weliswaar een
min of meer gelijkblijvende dotatie aan de voorziening groot onderhoud wordt gedaan,
maar dat deze te laag of te hoog van omvang kan zijn in vergelijking met de RJ methodiek.
Er wordt namelijk geen rekening gehouden met individuele onderhoudscomponenten met
onderhoudscycli die doorlopen tot na de periode van de huidige onderhoudsplanning.
Het nu zonder meer en direct juist toepassen van de Richtlijnen van de Raad voor de
Jaarverslaggeving stuit bij een groot aantal onderwijsbesturen (voornamelijk in het
PO en het VO) en de betrokken sectorraden op problemen. Het gaat om de praktische
uitvoerbaarheid op korte termijn, de complexiteit van de materie en het effect op
het eigen vermogen. Hoewel door deze aanpassing de daadwerkelijke uitgaven aan groot
onderhoud niet zullen toenemen, kan het negatieve effect zijn dat een aantal besturen
minder middelen besteedt aan het primair proces om daarmee het eigen vermogen op peil
te houden.
De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft begrip voor deze problematiek die bij een
deel van de schoolbesturen zou kunnen ontstaan bij een juiste toepassing van de richtlijnen
over het verslagjaar 2018. De Raad kan zich vinden in een tijdelijke aanpassing van
de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor de verslagjaren 2018 en 2019.
De tijdelijke regeling in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs is van toepassing
op besturen die voor verslagjaar 2017 een methode van kostenegalisatie voor groot
onderhoud hanteerden zoals hierboven beschreven. De tijdelijke regeling geldt niet
voor besturen die de voorziening voor groot onderhoud reeds in overeenstemming met
RJ 212.451 en 452 bepaalden. Daarbij is afgesproken dat de RJ-werkgroep Onderwijs
van de Raad voor de Jaarverslaggeving in samenwerking met de sectorraden in de komende
maanden een onderzoek uitvoert. De werkgroep zal hierbij worden ondersteund door een
aantal betrokken schoolbesturen. Doel van dit onderzoek is te komen tot een verwerkingswijze
in 2020 die aansluit bij de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving waarbij
rekening wordt gehouden met onderwijssector-specifieke aspecten.
Toevoeging van een uiterste aanleverdatum van het jaarverslag
Artikel I, onderdeel C, wijzigt artikel 5 van de RJO. Aan artikel 5 is toegevoegd
dat het bevoegd gezag jaarlijks vóór 1 juli over het voorafgaand kalenderjaar aan
DUO de jaarverslaggeving schriftelijk aanlevert. Daarbij is ook toegevoegd dat het
bevoegd gezag vóór 1 juli met gebruikmaking van de methode SBR/XBRL de gegevens aanlevert
uit de jaarrekening, alsmede de gegevens, bedoeld in artikel 3, onder e3 en artikel
4, vierde lid, van de RJO.
Aanpassing inzake eenduidige aanlevering leerling- en studentengegevens van de continuïteitsparagraaf
Artikel I, onderdeel E, wijzigt Bijlage 3 van de RJO. In Bijlage 3 wordt in de paragraaf
‘Aantallen leerlingen/deelnemers/studenten’ opgenomen dat het gaat om de ongewogen aantallen leerlingen en studenten. Daarmee wordt de eenduidigheid van de verslaggeving
bevorderd.
Administratieve lasten
De verduidelijking ten aanzien van het verslag van de interne toezichthouder en de
aanpassing inzake de wijze van de verslaglegging in geval van consolidatie leiden
voor een aantal besturen mogelijk tot een éénmalige aanpassing van de werkwijze en
daarmee tijdelijk tot een verzwaring van de administratieve lasten. Uiteindelijk zullen
deze aanpassing leiden tot een beter inzicht in en verlichting van de toezichtlasten
van de inspectie en stakeholders.
De aanpassing inzake de toevoeging van een uiterste aanleverdatum van het jaarverslag
leidt niet tot een aanzienlijke verzwaring van de administratieve lasten. De aanlevering
van het jaarverslag is reeds gangbare praktijk. Dit geldt ook voor de aanpassing in
bijlage 3 van de RJO met betrekking tot een eenduidige aanlevering van de leerling-
en studentengegevens voor de continuïteitsparagraaf.
Uitvoeringstoets
Deze regeling is voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs, die de regeling heeft
geconsulteerd bij de Inspectie van het Onderwijs. De regeling is als uitvoerbaar beoordeeld.
Inwerkingtreding en terugwerkende kracht
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel
I, onderdeel C, terug tot en met 1 januari 2018. Met de terugwerkende kracht wordt
buiten twijfel gesteld dat de regeling reeds voor de verslaggeving over 2018 van toepassing
is. Deze aanpassingen zijn in de werkgroep Onderwijs van de Raad voor de Jaarverslaggeving
afgestemd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob