Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 21 maart 2019, nr. FEZ (EDOC-1440924), houdende wijziging van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs in verband met onder andere de toevoeging van een uiterste aanleverdatum van het jaarverslag en een aanpassing ten behoeve van de eenduidige aanlevering van leerling- en studentengegevens voor de continuïteitsparagraaf

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, en 4 van het Besluit informatievoorziening WPO/WEC, artikel 18, vijfde lid, van het Bekostigingsbesluit WVO, de artikelen 2.5.3, tweede lid, en 2.5.4, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 5.2.1 en artikel 5.2.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB en artikel 2.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt na ‘over het gevoerde’ ingevoegd ‘en voorgenomen’.

2. In onderdeel i wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:

j. volledige doordecentralisatie:

overdracht van gelden en het overlaten van alle taken ten aanzien van het verzorgen van onderwijshuisvesting door de gemeente aan een bevoegd gezag in het primair of voortgezet onderwijs.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen e1 tot en met e4 wordt ‘Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector’ vervangen door ‘Wet normering topinkomens’.

2. In onderdeel f vervalt ‘tenzij de onderwijsinstelling geen interne toezichthouder kent’.

3. Onderdeel h komt te luiden:

  • h. wordt een geconsolideerde jaarrekening als bedoeld in artikel 406, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede het bestuursverslag, zo gespecificeerd dat in ieder geval inzicht ontstaat in de onderscheiden posten op het niveau van elk afzonderlijk bevoegd gezag, waarbij voor de bepaling van de operationele segmenten aansluiting wordt gezocht bij het bedrijfsproces, zoals de te onderscheiden onderwijssectoren en overige activiteiten op het niveau van elk afzonderlijk bevoegd gezag;.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na lid 1b wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 1c. In afwijking van hoofdstuk 212 Materiële vaste activa, paragraaf 4, alinea 451, van de richtlijnen is het voor onderwijsinstellingen voor de boekjaren 2018 en 2019 toegestaan de jaarlijkse toevoegingen aan de voorziening groot onderhoud te bepalen op basis van het voorgenomen groot onderhoud gedurende de gehele planperiode van het groot onderhoud op het niveau van het onderwijspand gedeeld door het aantal jaren waaruit deze planperiode bestaat, voor zover deze methode reeds in 2017 werd toegepast en indien is gewaarborgd dat de voorziening groot onderhoud gedurende de planperiode niet op enig moment negatief wordt. De onderwijsinstelling die gebruik maakt van deze tijdelijke regeling vermeldt dit in haar jaarrekening.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Het bevoegd gezag levert jaarlijks vóór 1 juli de volgende gegevens over het voorafgaande kalenderjaar aan bij de Dienst Uitvoering Onderwijs:

  • a. in schriftelijke vorm de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • b. met gebruikmaking van de methode SBR/XBRL overeenkomstig de op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs bekend gemaakte onderwijstaxonomie, de gegevens uit de jaarrekening, alsmede de gegevens, bedoeld in artikel 3, onder e3, en artikel 4, vierde lid.

E

In ‘Bijlage 0. , behorende bij artikel 3, onderdeel e1, van de regeling’ wordt ‘Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT)’ vervangen door ‘Wet normering topinkomens (WNT)’.

F

In ‘Bijlage 3., behorende bij artikel 4, vierde lid’ wordt in de paragraaf ‘Aantallen leerlingen/deelnemers/studenten’ na ‘de stand van het’ ingevoegd ‘ongewogen’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, terug tot en met 1 januari 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Deze regeling wijzigt de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) en betreft:

  • de toevoeging van een begripsbepaling voor ‘doordecentralisatie’;

  • een technische verbetering van een verwijzing naar de Wet normering topinkomens;

  • een verduidelijking ten aanzien de verplichting, om een verslag van de interne toezichthouder toe te voegen aan het bestuursverslag;

  • een verduidelijking inzake de wijze van verantwoorden in een geconsolideerde jaarrekening;

  • een wijziging inzake de Voorziening Groot Onderhoud;

  • de toevoeging van een uiterste aanleverdatum van het jaarverslag; en

  • een aanpassing inzake eenduidige aanlevering van leerling- en studentengegevens uit de continuïteitsparagraaf

Toevoeging van een begripsbepaling voor ‘doordecentralisatie’

In de regeling wordt het begrip ‘doordecentralisatie’ gehanteerd. Dit is een begrip dat met name voorkomt bij de huisvesting van het onderwijs. Wat daaronder moet worden verstaan wordt met deze begripsbepaling verduidelijkt.

Doorvoeren wijziging citeertitel Wet normering topinkomens

Ingevolge artikel 7.5, onderdeel AM, van de Evaluatiewet WNT (Stb. 2017, nr. 151) is de citeertitel van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen gewijzigd in: Wet normering topinkomens. Deze wijziging was nog niet verwerkt in de RJO. Met artikel I, onderdeel B, onder 1, en onderdeel D, brengt deze regeling de verwijzingen in de RJO in lijn met de nieuwe citeertitel.

Verduidelijking ten aanzien van het verslag van de interne toezichthouder

De Inspectie van het Onderwijs merkt in de praktijk dat bestuurders soms in de veronderstelling verkeren dat ze geen verslag van de interne toezichthouders hoeven op te nemen in hun bestuursverslag als er ‘slechts’ sprake is van toezichthoudende bestuursleden. Met artikel I, onderdeel B, onder 2, is verduidelijkt dat ook voor toezichthoudende bestuursleden een verslag moet worden opgesteld.

Aanpassing inzake verduidelijking over de wijze van verantwoorden in de jaarrekening en het bestuursverslag in geval van groepsverhoudingen

Als sprake is van groepsverhoudingen die leiden tot een consolidatie van de jaarrekening als bedoeld in artikel 406, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan worden de jaarrekening en het bestuursverslag zo gespecificeerd, dat inzicht ontstaat in de onderscheiden posten op het niveau van elk afzonderlijk bevoegd gezag. Het gaat hier om dezelfde posten die ook worden gehanteerd bij de aanlevering van gegevens via SBR/XBRL. Met artikel I, onderdeel B, onder 3 is artikel 3, onderdeel h, van de RJO gewijzigd, zodat wordt verduidelijkt dat inzicht wordt gegeven op het niveau van elk afzonderlijk bevoegd gezag. Deze aanpassing leidt tot een beter inzicht in de gang van zaken en de beleidskeuzes die gemaakt worden op het niveau van het bevoegd gezag dat de instelling(en) in stand houdt.

Aanpassing inzake de Voorziening Groot Onderhoud

Met ingang van 1 januari 2019 is de mogelijkheid om groot onderhoud direct ten laste van de exploitatie te brengen vervallen. Daarbij kwam naar voren dat veel besturen (voornamelijk in het PO en VO), die al een voorziening voor groot onderhoud vormden, de afgelopen jaren een andere interpretatie gaven aan RJ 212.451 en 212.452 dan de Raad voor de Jaarverslaggeving voor ogen staat. Hoewel dit de afgelopen jaren niet stelselmatig heeft geleid tot afkeurende verklaringen van de controlerende accountants heeft de Werkgroep Onderwijs van de Nederlandse Beroepsorganisatie van de Accountants geconstateerd dat de wijze waarop deze groep besturen de vorming van de voorziening interpreteren, in de toekomst mogelijk wel zal leiden tot foutherstel of bij het achterwege blijven daarvan tot anders dan goedkeurende controleverklaringen.

De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving gaan uit van het gelijkmatig opbouwen van de voorziening groot onderhoud per gebouw én per onderhoudscomponent tussen de momenten van het uitvoeren van het groot onderhoud (onderhoudscyclus). Een aanzienlijke groep besturen (voornamelijk PO en VO) die gebruik maakt van een voorziening groot onderhoud hanteert echter een methodiek waarbij de kosten over het gehele onderhoudsplanvan de onderwijspanden worden bepaald en deze vervolgens wordt gedeeld door de looptijd van het onderhoudsplan. Deze systematiek leidt ertoe dat er jaarlijks weliswaar een min of meer gelijkblijvende dotatie aan de voorziening groot onderhoud wordt gedaan, maar dat deze te laag of te hoog van omvang kan zijn in vergelijking met de RJ methodiek. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met individuele onderhoudscomponenten met onderhoudscycli die doorlopen tot na de periode van de huidige onderhoudsplanning.

Het nu zonder meer en direct juist toepassen van de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving stuit bij een groot aantal onderwijsbesturen (voornamelijk in het PO en het VO) en de betrokken sectorraden op problemen. Het gaat om de praktische uitvoerbaarheid op korte termijn, de complexiteit van de materie en het effect op het eigen vermogen. Hoewel door deze aanpassing de daadwerkelijke uitgaven aan groot onderhoud niet zullen toenemen, kan het negatieve effect zijn dat een aantal besturen minder middelen besteedt aan het primair proces om daarmee het eigen vermogen op peil te houden.

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft begrip voor deze problematiek die bij een deel van de schoolbesturen zou kunnen ontstaan bij een juiste toepassing van de richtlijnen over het verslagjaar 2018. De Raad kan zich vinden in een tijdelijke aanpassing van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor de verslagjaren 2018 en 2019.

De tijdelijke regeling in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs is van toepassing op besturen die voor verslagjaar 2017 een methode van kostenegalisatie voor groot onderhoud hanteerden zoals hierboven beschreven. De tijdelijke regeling geldt niet voor besturen die de voorziening voor groot onderhoud reeds in overeenstemming met RJ 212.451 en 452 bepaalden. Daarbij is afgesproken dat de RJ-werkgroep Onderwijs van de Raad voor de Jaarverslaggeving in samenwerking met de sectorraden in de komende maanden een onderzoek uitvoert. De werkgroep zal hierbij worden ondersteund door een aantal betrokken schoolbesturen. Doel van dit onderzoek is te komen tot een verwerkingswijze in 2020 die aansluit bij de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving waarbij rekening wordt gehouden met onderwijssector-specifieke aspecten.

Toevoeging van een uiterste aanleverdatum van het jaarverslag

Artikel I, onderdeel C, wijzigt artikel 5 van de RJO. Aan artikel 5 is toegevoegd dat het bevoegd gezag jaarlijks vóór 1 juli over het voorafgaand kalenderjaar aan DUO de jaarverslaggeving schriftelijk aanlevert. Daarbij is ook toegevoegd dat het bevoegd gezag vóór 1 juli met gebruikmaking van de methode SBR/XBRL de gegevens aanlevert uit de jaarrekening, alsmede de gegevens, bedoeld in artikel 3, onder e3 en artikel 4, vierde lid, van de RJO.

Aanpassing inzake eenduidige aanlevering leerling- en studentengegevens van de continuïteitsparagraaf

Artikel I, onderdeel E, wijzigt Bijlage 3 van de RJO. In Bijlage 3 wordt in de paragraaf ‘Aantallen leerlingen/deelnemers/studenten’ opgenomen dat het gaat om de ongewogen aantallen leerlingen en studenten. Daarmee wordt de eenduidigheid van de verslaggeving bevorderd.

Administratieve lasten

De verduidelijking ten aanzien van het verslag van de interne toezichthouder en de aanpassing inzake de wijze van de verslaglegging in geval van consolidatie leiden voor een aantal besturen mogelijk tot een éénmalige aanpassing van de werkwijze en daarmee tijdelijk tot een verzwaring van de administratieve lasten. Uiteindelijk zullen deze aanpassing leiden tot een beter inzicht in en verlichting van de toezichtlasten van de inspectie en stakeholders.

De aanpassing inzake de toevoeging van een uiterste aanleverdatum van het jaarverslag leidt niet tot een aanzienlijke verzwaring van de administratieve lasten. De aanlevering van het jaarverslag is reeds gangbare praktijk. Dit geldt ook voor de aanpassing in bijlage 3 van de RJO met betrekking tot een eenduidige aanlevering van de leerling- en studentengegevens voor de continuïteitsparagraaf.

Uitvoeringstoets

Deze regeling is voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs, die de regeling heeft geconsulteerd bij de Inspectie van het Onderwijs. De regeling is als uitvoerbaar beoordeeld.

Inwerkingtreding en terugwerkende kracht

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, terug tot en met 1 januari 2018. Met de terugwerkende kracht wordt buiten twijfel gesteld dat de regeling reeds voor de verslaggeving over 2018 van toepassing is. Deze aanpassingen zijn in de werkgroep Onderwijs van de Raad voor de Jaarverslaggeving afgestemd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven