Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 3 april, nr. 2509646, houdende aanwijzing van opsporingsambtenaren bij de Belastingdienst/FIOD, de NVWA-IOD, de directie Opsporing van de Inspectie SZW, en de ILT-IOD tot hulpofficier van justitie (Besluit hulpofficieren van justitie van de bijzondere opsporingsdiensten)

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 146a, aanhef en onder d, van het Wetboek van Strafvordering;

Besluit:

Artikel 1

Aangewezen tot hulpofficier van justitie is de opsporingsambtenaar die

  • a. werkzaam is bij:

    • de Belastingdienst/FIOD de functie vervult van teamleider of projectleider, of de medewerker opsporing groepsfunctie F of I, die minimaal vijf jaar opsporingservaring heeft binnen een of meer bijzondere opsporingsdiensten als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;

    • de NVWA-IOD, en de functie vervult van operationeel manager, senior inspecteur of inspecteur;

    • de directie Opsporing van de Inspectie SZW, en de functie vervult van operationeel manager of senior inspecteur;

    • de ILT-IOD, en de functie vervult van operationeel manager, coördinerend specialistisch inspecteur, senior inspecteur of inspecteur;

  • b. en die met goed gevolg een door de Minister van Justitie en Veiligheid goedgekeurd examen tot hulpofficier van justitie heeft voltooid en in het bezit is van het certificaat ‘hulpofficier van justitie’.

Artikel 2

  • 1. De examencommissie bijzondere opsporingsdiensten, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit bekwaamheid en betrouwbaarheid opsporingsambtenaren bijzondere opsporingsdiensten 2010, is verantwoordelijk voor het samenstellen, afnemen en vaststellen van de uitslag van het examen als bedoeld in artikel 1, onder b.

  • 2. De examencommissie bijzondere opsporingsdiensten kan deskundigen aanwijzen die haar terzijde staan bij het uitvoeren van de taak, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De uitslag van het examen wordt uitgedrukt in het oordeel voldoende of onvoldoende. Jaarlijks doet de examencommissie bijzondere opsporingsdiensten aan de Minister van Justitie en Veiligheid verslag van de resultaten van de afgenomen examens.

Artikel 3

  • 1. De examencommissie bijzondere opsporingsdiensten stelt een examenreglement vast. Het reglement voorziet in elk geval in de mogelijkheid van ten minste één herkansing voor een niet behaald examen en in de mogelijkheid om beklag te doen over de uitslag van het examen.

  • 2. Het examenreglement, bedoeld in het eerste lid, wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid goedgekeurd.

Artikel 4

  • 1. Na het oordeel voldoende van de examencommissie bijzondere opsporingsdiensten wordt door die examencommissie, het certificaat ‘hulpofficier van justitie’ afgegeven.

  • 2. Het in lid 1 bedoelde certificaat heeft een geldigheidsduur van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte van dat certificaat.

Artikel 5

De in artikel 1 bedoelde opsporingsambtenaren beperken zich bij het uitoefenen van hun bevoegdheden als hulpofficier van justitie tot hetgeen is bepaald bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet op het binnentreden.

Artikel 6

Van de krachtens dit besluit verkregen bevoegdheden wordt gebruik gemaakt overeenkomstig de aanwijzingen door de officier van justitie te geven.

Artikel 7

De in artikel 1 bedoelde opsporingsambtenaren doen hun processen-verbaal, de aangiften of berichten inzake strafbare feiten en de in beslag genomen voorwerpen rechtstreeks aan de officier van justitie toekomen.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 9

De Besluiten:

  • hulpofficieren van justitie Belastingdienst/FIOD 2011;

  • hulpofficieren van justitie NVWA-IOD;

  • hulpofficieren van justitie van de directie Opsporing van de Inspectie SZW 2014;

  • hulpofficieren van justitie ILT-IOD 2012;

worden ingetrokken.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit hulpofficieren van justitie van de bijzondere opsporingsdiensten.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 april 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

Dit besluit strekt tot vervanging van de huidige vier besluiten ten aanzien van de hulpofficieren van justitie van de Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD’en), te weten de Belastingdienst/FIOD, de ILT-IOD, de NVWA-IOD en de directie Opsporing van de Inspectie SZW uit respectievelijk 2011, 2012 en 2014. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wens van de BOD’en om een eigen opleidingstraject in te richten voor hun hulpofficieren van justitie. De examencommissie bijzondere opsporingsdiensten, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit bekwaamheid en betrouwbaarheid opsporingsambtenaren bijzondere opsporingsdiensten 2010, wordt hiermee aangewezen als bevoegd orgaan voor het samenstellen, afnemen en vaststellen van de uitslag van het examen, en het afgeven van het certificaat hulpofficier van justitie bij de voornoemde BOD’en.

Tot op heden lag deze verantwoordelijkheid bij de Politieacademie. De opleiding en wijze van examineren bij de Politieacademie, en voorgenomen wijzingen daarin in het kader van het project ‘kwaliteitsverbetering hulpofficieren van justitie’, sluiten thans onvoldoende aan bij de inhoudelijke vereisten van de taakuitoefening van een hulpofficier van justitie bij de BOD’en. Met dit besluit wordt daarom voor de BOD’en de mogelijkheid gecreëerd om in een eigen opleiding tot hulpofficier van justitie te voorzien, waarbij de examinering en het toezicht op de kwaliteit van de opleiding plaats vindt onder de verantwoordelijkheid van de examencommissie bijzondere opsporingsdiensten. Het examen, waarin de toetsingscriteria en opleidingseisen zijn verwoord, wordt door de examencommissie bijzondere opsporingsdiensten opgesteld en vergt goedkeuring van de Minister.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Hierin worden de vereisten voor het kunnen uitoefenen van de bevoegdheden van de hulpofficier van justitie bepaald. Alleen opsporingsambtenaren met specifieke, meerjarige ervaring als opsporingsambtenaar kunnen hulpofficier van justitie worden. De Minister is verantwoordelijk voor het goedkeuren van het examen dat, conform artikel 2 eerste lid van dit Besluit, door de examencommissie is samengesteld. Daarbij zal de Minister zich laten adviseren door het College van Procureurs-Generaal van het openbaar ministerie.

Artikel 2

De examencommissie bijzondere opsporingsdiensten is verantwoordelijk voor de samenstelling van de exameneisen, waarin tevens eisen voor opleiding, herscholing, toezicht op de kwaliteit van de opleiding en het afnemen van het examen zijn opgenomen. Deze commissie is reeds belast met een vergelijkbare taak voor de opleiding en examinering ter verkrijging en behoud van de opsporingsbevoegdheid van medewerkers van de bijzondere opsporingsdiensten.

De taak bedoeld in lid 3, tweede volzin, zal geschieden in het jaarverslag van de examencommissie dat jaarlijks in maart aan de Minister van Justitie en Veiligheid ter beschikking wordt gesteld. Daarin wordt tevens ingegaan op het aantal afgenomen examens, het aantal herexamens en het aantal functionarissen dat niet voor het examen is geslaagd.

Artikel 3

Naast de inhoudelijke samenstelling van het examen, zoals bedoeld in artikel 2, stelt de examencommissie ook het examenreglement op waarin de procedurele aspecten het examen worden geregeld. Het bevat onder meer een beschrijving van de organisatie, gedragsregels, herkansingsregeling, aanwijzingen voor gedrag bij ziekte en fraude, wijze van afname en het wegingssysteem.

Artikel 4

Alleen opsporingsambtenaren in bezit van een geldig certificaat mogen de bevoegdheden van hulpofficier van justitie uitoefenen. De geldigheidsduur is dezelfde als onder de met dit besluit vervangen regelingen. Om de bevoegdheid te behouden dient de opsporingsambtenaar voor het verstrijken van de 3 jaren opnieuw het examen met goed gevolg af te leggen na de daartoe benodigde herscholing.

Artikel 5

De bevoegdheden van de hulpofficier zijn neergelegd in het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet op het binnentreden.

Artikel 6

Dit artikel brengt tot uitdrukking dat de aanwijzingen van de officier van justitie ten aanzien van de uitvoering van de bevoegdheden van de hulpofficier van justitie moeten worden opgevolgd. Deze gezagsrol van de officier van justitie vloeit voor uit het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 7

Alle processen verbaal, de aangiften of berichten inzake strafbare feiten en de in beslag genomen voorwerpen zoals genoemd moeten door de hulpofficier zo snel als mogelijk en direct aan de officier van justitie worden toegezonden.

Artikel 8, 9 en 10

Bepalen de datum van inwerkingtreding van het besluit, de citeertitel en de besluiten die hiermee worden vervangen.

’s-Gravenhage, 3 april 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven