Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 2 april 2019, nr. WJZ / 19065655, tot wijziging van de Warmteregeling (wegnemen knelpunten n.a.v. evaluatie Warmtewet)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3a, derde lid, van de Warmtewet en de artikelen 3, zevende lid, 4, derde lid, 4a, vijfde lid, 5b, achtste lid, 5c, vijfde lid, 7, vierde lid, en 10a, tweede lid, van het Warmtebesluit;

Besluit:

ARTIKEL I

De Warmteregeling wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

afleverset:

afleverset voor warmte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet;

besluit:

Warmtebesluit;

kwetsbare consument:

een verbruiker voor wie de beëindiging van de levering van warmte zeer ernstige gezondheidsrisico’s tot gevolg zou hebben of voor de huisgenoten van de verbruiker;

maximumprijs:

prijs die de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 5, eerste lid, van de wet vaststelt;

primair warmtenet:

transportnet waarmee warmte vanuit de primaire warmtebron wordt getransporteerd naar een secundair warmtenet of, zonder tussenkomst van een secundair warmtenet, naar de verbruiker;

schuldhulpverlening:

toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet of ondersteuning van natuurlijke personen door een instantie als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet bij het vinden van een adequate oplossing voor schuldsituaties gericht op de aflossing van schulden;

secundair warmtenet:

van het primaire warmtenet door middel van een onderstation of warmteoverdracht station afgescheiden deel van het warmtenet ten behoeve van transport van warmte aan verbruikers;

storing:

iedere onderbreking van de levering van warmte, met uitzondering van voorziene onderbrekingen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet en contractueel overeengekomen onderbrekingen van de levering van warmte;

wet:

Warmtewet.

B

Het opschrift van paragraaf 2 komt te luiden:

§ 2. Tariefregulering

C

Artikel 2 wordt vervat in een nieuwe subparagraaf waarvan het opschrift komt te luiden:

§ 2.1 Vaste kosten van levering van warmte

D

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Voor het vaststellen van het gebruiksonafhankelijke deel van de maximumprijs voor levering van warmte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, wordt bij het berekenen van het verschil in gebruikskosten uitgegaan van:

    • a. door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van een cv-ketel voor de levering van ruimteverwarming en tapwater;

    • b. door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van een afleverset voor de levering van ruimteverwarming en tapwater;

    • c. een door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde vermogenskostenvoet, waarbij wordt uitgegaan van een redelijk rendement dat in het economisch verkeer gebruikelijk is.

  • 2. Voor het vaststellen van het gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs voor levering van warmte, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het besluit, wordt uitgegaan van:

    • a. een basistarief voor aansluitingen voor levering van warmte met een vermogen tot 3 kilowatt (BTw) van € 245,27 inclusief BTW;

    • b. een opslag per kilowatt extra vermogen van de aansluiting voor de levering van warmte (Ow >3 kW) van € 62,06 inclusief BTW per kilowatt extra vermogen van de aansluiting.

  • 3. Bij het berekenen van de opslag aan een verbruiker met een centrale aansluiting voor de levering van warmte met een vermogen van meer dan 100 kilowatt, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit, wordt uitgegaan van:

    • a. gemiddelde jaarlijkse vaste kosten van het transport, de levering en de aansluiting van gas van een aansluiting voor gas met een vermogen van 1.000 kilowatt (VKg) en de meetkosten van een G100 aansluiting van € 3874,00 exclusief BTW;

    • b. door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van een cv-ketel met een vermogen van 1.000 kilowatt voor de levering van ruimteverwarming en tapwater uitgaande van:

      • i. onderhoudskosten van een cv-ketel van 3 procent van de investeringskosten, en

      • ii. een door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde vermogenskostenvoet gelijk aan de vermogenskostenvoet, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;

    • c. meetkosten voor een G100 gasaansluiting die zijn opgenomen in het bedrag, genoemd in onderdeel a;

    • d. door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van een afleverset voor een vermogen van 1.000 kilowatt voor de levering van ruimteverwarming en tapwater uitgaande van:

      • i. onderhoudskosten van een afleverset van 2 procent van de investeringskosten, en

      • ii. een door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde vermogenskostenvoet gelijk aan de vermogenskostenvoet, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;

    • e. door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde meetkosten voor het gebruik van warmte op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter van de netbeheerders van de gastransportnetten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit onder GKg.

  • 4. De in dit artikel genoemde bedragen worden jaarlijks gecorrigeerd op basis van de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex waarbij het jaar 2017 geldt als referentiejaar.

E

Het opschrift van paragraaf 3 komt te luiden:

§ 2.2 Variabele kosten van levering van warmte

F

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Voor het vaststellen van het gebruiksafhankelijk deel van de maximumprijs voor levering van warmte, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het besluit, wordt bij de bepaling van het brandstofrendement van de warmteproductie gebruik gemaakt van de volgende factoren:

    • a. warmtevraag voor ruimteverwarming als deel van de totale warmtevraag (VR), dat wordt vastgesteld op 0,79;

    • b. warmtevraag voor warm tapwater als deel van de totale warmtevraag (VT), dat wordt vastgesteld op 0,21;

    • c. gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming (ηruimte), dat wordt vastgesteld op 0,94;

    • d. gemiddeld warm tapwater rendement (ηtap), dat wordt vastgesteld op 0,68.

  • 2. Voor het vaststellen van het gebruiksafhankelijk deel van de maximumprijs voor levering van warmte, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het besluit, wordt gebruik gemaakt van een bovenwaarde van de verbrandingswaarde van aardgas van 0,03517 GJ/Nm3 (CVg).

G

Na artikel 3 worden de volgende paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 2.3 Vaste kosten van levering van koude met behulp van systemen als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de wet

Artikel 3a
  • 1. Voor het vaststellen van de maximumprijs die door een leverancier aan een verbruiker in rekening mag worden gebracht voor de levering van koude, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, wordt uitgegaan van:

    • a. een basistarief voor aansluitingen voor de levering van koude (BTk) van € 222,50 inclusief BTW, en

    • b. een opslag per kilowatt extra vermogen van de aansluiting voor de levering van koude (Ok>2kW) van € 54,11 inclusief BTW.

  • 2. De in dit artikel genoemde bedragen worden jaarlijks gecorrigeerd op basis van de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex waarbij het jaar 2017 geldt als referentiejaar.

§ 2.4 Kosten van de afleverset

Artikel 3b
  • 1. De kenmerkende functionaliteiten van de categorieën afleversets, bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van het besluit, zijn:

    • a. een individuele afleverset voor warmte voor alleen ruimteverwarming heeft een vermogen van 25 kilowatt en geen warmtewisselaar;

    • b. een collectieve afleverset voor warmte voor alleen ruimteverwarming heeft een vermogen van 100 kilowatt en geen warmtewisselaar;

    • c. een individuele afleverset voor warmte voor alleen verwarming van tapwater heeft een CW-waarde van 4 en geen elektronische regeling van de temperatuur van het tapwater;

    • d. een collectieve afleverset voor warmte voor alleen verwarming van tapwater heeft geen elektronische regeling van de temperatuur van het tapwater en kan een hoeveelheid tapwater leveren die overeenkomt met een CW-waarde van 4, waarbij ervan uitgegaan wordt dat niet alle verbruikers gelijktijdig een hoeveelheid tapwater nodig hebben die overeenkomt met CW-waarde 4;

    • e. een individuele gecombineerde afleverset voor warmte voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater heeft een vermogen van 25 kilowatt, geen warmtewisselaar voor de ruimteverwarming, een CW-waarde van 4 en geen elektronische regeling van de temperatuur van het tapwater;

    • f. een collectieve gecombineerde afleverset voor warmte voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater heeft een vermogen van 100 kilowatt, geen warmtewisselaar voor de ruimteverwarming, geen elektronische regeling van de temperatuur van het tapwater en kan een hoeveelheid tapwater leveren die overeenkomt met een CW-waarde van 4, waarbij ervan uitgegaan wordt dat niet alle verbruikers gelijktijdig een hoeveelheid tapwater nodig hebben die overeenkomt met CW-waarde 4.

  • 2. De Autoriteit Consument en Markt kan de aanvullende functionaliteiten van afleversets, bedoeld in artikel 5b, tweede lid, van het besluit, uitsluitend vaststellen op basis van de volgende elementen:

    • a. de mate waarin het vermogen van de afleverset afwijkt van het vermogen, genoemd in het eerste lid;

    • b. de mate waarin de CW-waarde bij een individuele afleverset afwijkt van de CW-waarde, genoemd in het eerste lid;

    • c. de mate waarin de hoeveelheid geleverde tapwater bij een collectieve afleverset afwijkt van de hoeveelheid die overeen komt met een CW-waarde van 4, waarbij ervan uitgegaan wordt dat niet alle verbruikers gelijktijdig een hoeveelheid tapwater nodig hebben die overeenkomt met CW-waarde 4;

    • d. de aanwezigheid van een warmtewisselaar voor de ruimteverwarming;

    • e. de aanwezigheid van een elektronische regeling van de temperatuur van het tapwater.

§ 3. Informatie over tarieven en voorwaarden voor een aanbod als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet

Artikel 3c

De transparante informatie over de omschrijving van hetgeen wordt geleverd, bedoeld in artikel 5c, derde lid, onderdeel b, van het besluit, omvat in ieder geval informatie over:

  • a. de temperatuur van de geleverde warmte waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen warmte ten behoeve van:

    • i. ruimteverwarming, en

    • ii. verwarming van tapwater;

  • b. indien de minimale temperatuur van de geleverde warmte kan verschillen, wanneer de verbruiker welke temperatuur warmte geleverd krijgt;

  • c. indien warmte wordt geleverd van een temperatuur lager dan 70°C, wat de gevolgen zijn voor het comfortniveau voor de verbruiker, waaronder onder andere:

    • i. of de geleverde warmte op basis van de door de verbruiker opgegeven kenmerken van de woon-of bedrijfsruimte en de binneninstallatie direct geschikt is voor het verwarmen van tapwater tot een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, en

    • ii. indien de geleverde warmte niet direct geschikt is voor ruimteverwarming of het verwarmen van tapwater tot een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, een indicatie van de kosten die de verbruiker extra moet maken ten behoeve van ruimteverwarming of de verwarming van tapwater tot deze temperatuur;

  • d. de opwekkingsbron van de warmte die geleverd zal worden, wanneer dit bij de wijze van aanprijzing en de keuze die de verbruiker zou maken, van belang is, en

  • e. de diensten verbonden aan de levering van warmte.

Artikel 3d
  • 1. De transparante informatie over de prijs waarvoor geleverd zal worden, bedoeld in artikel 5c, derde lid, onderdeel c, van het besluit, omvat in ieder geval op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie over:

    • a. de opbouw van het tarief, inclusief alle toeslagen en belastingen, waarin in ieder geval wordt weergegeven:

      • i. wat het gebruiksafhankelijk deel is;

      • ii. wat het gebruiksonafhankelijk deel is, en

      • iii. indien in de prijs kortingen zijn verwerkt:

        • 1°. voor ieder jaar van de looptijd van de overeenkomst op welke wijze de korting in het jaarbedrag tot uitdrukking komt;

        • 2°. wat er gebeurt met het jaarbedrag wanneer de kortingsactie afloopt, en

        • 3°. de voorwaarden waaronder van de korting gebruik kan worden gemaakt, en

    • b. het soort tarief, en

      • i. indien er sprake is van een vast tarief:

        • 1°. wat de looptijd is van het tarief, en

        • 2°. wat er gebeurt met het tarief na afloop van de looptijd van het vaste tarief, en

      • ii. indien er sprake is van een variabel tarief:

        • 1°. in welke gevallen het tarief kan worden aangepast;

        • 2°. hoe vaak een wijziging kan plaatsvinden gedurende de looptijd van de overeenkomst, en

        • 3°. wat de gevolgen van de prijswijziging, op basis van het persoonlijk verbruik van de verbruiker, zijn voor de het geschatte jaarbedrag en het te betalen voorschot.

  • 2. Indien een leverancier de prijs waarvoor geleverd wordt, bedoeld in artikel 5c, derde lid, onderdeel c, van het besluit, wijzigt, informeert hij de verbruiker hier uiterlijk 1 maand voordat de tariefwijziging wordt geëffectueerd persoonlijk en schriftelijk over.

Artikel 3e
  • 1. De transparante informatie over het opzeggen van de overeenkomst, bedoeld in artikel 5c, derde lid, onderdeel d, van het besluit, bevat in ieder geval:

    • a. de voorwaarden waaronder de overeenkomst door de verbruiker of leverancier kan worden beëindigd, en

    • b. indien er bij een tussentijdse opzegging van een overeenkomst voor bepaalde tijd een opzegvergoeding verschuldigd is, de hoogte van deze opzegvergoeding.

  • 2. Een leverancier informeert een verbruiker schriftelijk en uiterlijk 2 maanden voor het aflopen van de overeenkomst over het opzeggen van een overeenkomst of het aflopen van een overeenkomst voor bepaalde tijd.

Artikel 3f
  • 1. De persoonlijke situatie van de verbruiker, bedoeld in artikel 5c, eerste lid, van het besluit, is gebaseerd op het meest recent beschikbare verbruik van de verbruiker.

  • 2. Indien de leverancier deze gegevens niet kan achterhalen en de verbruiker deze informatie niet kan of wil verstrekken maakt de leverancier een schatting op basis van door de verbruiker ingevulde kenmerken.

H

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Als ernstige storing als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de wet wordt aangemerkt een storing die langer duurt dan 8 uur.

2. In het tweede lid wordt ‘een onderbreking van 4 tot 8 uur’ vervangen door ‘een storing met een duur van 8 tot 12 uur’.

3. Na het tweede lid worden, onder vernummering van het derde lid tot het zesde lid, de volgende nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Een storing:

    • a. in een primair warmtenet van een leverancier of netbeheerder vangt voor alle verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen primaire warmtenet aan op het tijdstip van ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding niet plaatsvindt of dit eerder is, het tijdstip van vaststelling van de storing door de leverancier of de netbeheerder;

    • b. in een secundair warmtenet van een leverancier of netbeheerder vangt voor alle verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen secundaire warmtenet aan op het tijdstip van ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding niet plaatsvindt of dit eerder is, het tijdstip van vaststelling van de storing door de leverancier of de netbeheerder;

    • c. in een inpandig leidingstelsel van een gebouweigenaar vangt voor alle verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen inpandig leidingstelsel aan op het tijdstip van ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding niet plaatsvindt of dit eerder is, het tijdstip van vaststelling van de storing door de leverancier, de netbeheerder of de gebouweigenaar, of

    • d. in een aansluiting of een afleverset die eigendom is van een leverancier of netbeheerder vangt voor de getroffen verbruiker aan op het tijdstip van de eerste melding van de storing of, indien melding niet plaatsvindt of dit eerder is, het tijdstip van vaststelling van de storing door de leverancier of de netbeheerder.

  • 4. De tijdsduur van de storing waarvoor compensatie moet worden uitgekeerd wordt voor de door de storing getroffen verbruikers bepaald als de tijdsduur tussen:

    • a. het tijdstip van aanvang van de storing, en

    • b. het tijdstip waarop, door middel van een controle door de leverancier of netbeheerder, is vastgesteld dat de storing is hersteld voor alle getroffen verbruikers.

  • 5. Voor het bepalen van het tijdstip waarop de storing is hersteld voor alle getroffen verbruikers kan onderscheid worden gemaakt tussen:

    • a. de verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen primaire net;

    • b. de verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen secundaire net;

    • c. de verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen inpandig leidingstelsel van de gebouweigenaar, of

    • d. de verbruiker van de door de storing getroffen aansluiting of afleverset.

I

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Met een extreme situatie die niet aan de leverancier of netbeheerder kan worden toegerekend wordt bedoeld een niet te voorziene gebeurtenis of situatie die:

  • a. redelijkerwijs buiten de controle van een netbeheerder of leverancier ligt en niet te wijten is aan een fout van een netbeheerder of leverancier;

  • b. zo weinig voorkomt dat het oneconomisch zou zijn om daarmee rekening te houden in de reguleringssystematiek, en

  • c. niet beïnvloed kan worden door de netbeheerder of leverancier.

J

In artikel 7, derde lid, onderdeel c, wordt ‘het zesde lid’ vervangen door ‘artikel 5, vijfde lid,’.

K

Na artikel 7 worden de volgende nieuwe paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 4a Rapportage duurzaamheid

Artikel 7a
  • 1. De beschrijving van het warmtenet, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, omvat voor ieder warmtenet tenminste informatie over:

    • a. de gebiedsafbakening voor het warmtenet;

    • b. het aantal en type warmtebronnen waarmee het warmtenet wordt gevoed, en

    • c. het aantal en type verbruikers aangesloten op het warmtenet.

  • 2. De informatie over de energieprestatie en de CO2-prestaties van de geleverde warmte over het verslagjaar, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, bevat tenminste informatie over:

    • a. de CO2 emissie in kg per eenheid geleverde warmte in GJ;

    • b. de primaire fossiele energie-inzet per eenheid geleverde warmte;

    • c. het aandeel hernieuwbare warmte in de geleverde warmte, en

    • d. de mate waarin het warmtenet voldoet aan de definitie voor efficiënte stadsverwarming en -koeling volgend uit artikel 2, lid 41, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315).

  • 3. De informatie over de energiebalans, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, bevat tenminste informatie over:

    • a. de omvang van de primaire fossiele energie die wordt ingezet ten behoeve van de productie en levering van warmte;

    • b. de omvang van de hernieuwbare energie die wordt ingezet ten behoeve van de productie en levering van warmte;

    • c. de omvang van de restwarmte die wordt ingezet ten behoeve van de productie en levering van warmte;

      de omvang van de hulpenergie die wordt ingezet ten behoeve van de productie en levering van warmte;

    • d. de omvang van de warmteproductie;

    • e. de omvang van de warmtelevering, en

    • f. de omvang van het warmteverlies.

  • 4. De informatie over de energieprestatie en de CO2-prestaties van de geleverde warmte en de energiebalans wordt vastgesteld met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld model.

§ 4b Overleg over toegang voor producenten tot warmtenetten

Artikel 7b

In het leveringsprofiel, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, wordt in ieder geval vermeld:

  • a. hoeveel GJ warmte een producent maandelijks en jaarlijks verwacht te kunnen invoeden op een warmtenet;

  • b. een onderbouwing van het onder a bedoelde aantal GJ;

  • c. de temperatuur van de warmte die de producent verwacht te kunnen invoeden op een warmtenet;

  • d. indien de verwachte leveringstemperatuur varieert, wanneer welke temperatuur geleverd kan worden;

  • e. de warmtebron waarmee de te leveren warmte wordt opgewekt, en

  • f. de verwachte duurzaamheid van de warmtebron waarmee de te leveren warmte wordt opgewekt.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen A, G, artikelen 3c tot en met 3f, H tot en met J en K, artikel 7b, van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2019.

  • 2. Artikel I, onderdelen B tot en met G, artikelen 3a en 3b, en K, artikel 7a, van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 april 2019

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Doel en aanleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Warmteregeling naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet (hierna: de wet).

De wet richt zich primair op de bevordering van betrouwbare en betaalbare warmtelevering aan alle verbruikers met een aansluiting van maximaal 100 kilowatt. De reikwijdte van de wet is daarnaast uitgebreid naar verbruikers met een aansluiting van meer dan 100 kilowatt indien zij de warmte die zij afnemen in hun hoedanigheid als verhuurder of Vereniging van Eigenaars doorleveren aan hun huurders of leden. Verbruikers die zijn aangesloten op een warmtenet kunnen niet (eenvoudig) overstappen op een andere warmtebron (zoals bijvoorbeeld gas). Zij zijn dan ook gebonden verbruikers. De wet beschermt deze gebonden verbruikers en delegeert de uitwerking van enkele onderdelen naar het niveau van algemene maatregel van bestuur en van ministeriële regeling.

Met deze regeling (hierna: de wijzigingsregeling) wordt de Warmteregeling op een aantal onderdelen gewijzigd als gevolg van de wijziging van de wet en het Warmtebesluit. Naast een aantal technische aanpassingen wordt de Warmteregeling op zeven onderdelen gewijzigd:

  • a. een wijziging van de parameters voor de vaststelling van de maximumprijs voor levering van warmte;

  • b. het invullen van parameters ten behoeve van het vaststellen van de maximumprijs voor levering van warmte op een temperatuur die niet direct bruikbaar is voor ruimteverwarming of verwarming van tapwater en voor de levering van koude met behulp van warmte koude systemen;

  • c. het stellen van nadere regels over afleversets;

  • d. het stellen van nadere regels omtrent de transparantie over tarieven en voorwaarden indien een warmteleverancier zijn verbruiker een aanbod doet om af te wijken van de maximumprijs voor de levering van warmte als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet;

  • e. het stellen van nadere regels over de storingscompensatie voor verbruikers die getroffen worden door een onderbreking in de levering van warmte;

  • f. het stellen van nadere regels over de rapportageverplichting over de duurzaamheid van warmtenetten;

  • g. het stellen van nadere regels over het overleg over toegang voor producenten tot warmtenetten.

Bij de totstandkoming van de wijzigingsregeling is stakeholders met behulp van verschillende bijeenkomsten gevraagd om inbreng te leveren en zijn gesprekken gevoerd met verschillende deskundigen, de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) en het Nationaal Expertise Centrum Warmte van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daarnaast is gebruik gemaakt van vier rapporten van adviseurs; Royal Haskoning DHV, het Nationaal Expertise Centrum Warmte van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Harmelink Consulting en een notitie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op basis van een analyse van KWA adviseurs. Deze rapporten hebben betrekking op de elementen en wijze van berekening van de maximumprijs voor levering van (gewone) warmte, de tariefregulering van (zeer) lage temperatuurwarmte, de tariefregulering van de kosten van het gebruik van warmte koude systemen en de informatie over de duurzaamheid van de geleverde warmte die door vergunninghouders in het bestuursverslag moet worden opgenomen.

2. Inhoud van de regeling

2.1 Tariefregulering

In artikel 2 van het Warmtebesluit is een formule opgenomen voor het bepalen van de maximumprijs voor levering van warmte. Daarbij bestaat de maximumprijs voor levering van warmte uit de variabele kosten (gebruiksafhankelijk deel) voor levering van warmte vermenigvuldigd met het jaarverbruik van de verbruikers en de vaste kosten (gebruiksonafhankelijk deel) van levering van warmte.

In artikel 3 en 4 van het Warmtebesluit is vervolgens bepaald op welke wijze het gebruiksonafhankelijke (artikel 3) en gebruiksafhankelijke (artikel 4) deel moeten worden vastgesteld. Ook hier wordt gebruik gemaakt van formules. Een aantal parameters die worden gebruikt in deze formules wordt op grond van artikel 3, zevende lid, respectievelijk artikel 4, derde lid, van het Warmtebesluit bij ministeriële regeling vastgesteld of hier worden bij ministeriële regeling nadere regels over gesteld. In de artikelen 2 en 3 van deze regeling is uitvoering gegeven aan deze bepalingen.

2.1.1 Vaste kosten van levering van warmte

Vaste kosten voor levering van warmte

Met de wijziging van artikel 2 van de Warmteregeling wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd in de parameters voor het vaststellen van het vaste (gebruiksonafhankelijke) deel van het maximumtarief voor de levering van alle temperatuur categorieën genoemd in artikel 1a van het Warmtebesluit.

Daarnaast zijn aan artikel 2 twee onderdelen toegevoegd (tweede lid, onderdeel a en b) waarin de parameters worden vastgesteld voor het bepalen van het gebruiksonafhankelijk deel van het maximumtarief voor levering van warmte met een temperatuur die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater (zeer lage temperatuurwarmte).

Ook is een extra lid toegevoegd aan artikel 2 waarin de parameters worden vastgesteld voor het bepalen van de opslag aan een verbruiker met een centrale aansluiting, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het Warmtebesluit.

a. Gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs voor de levering van reguliere warmte en lage temperatuurwarmte

De parameters voor de aanschafwaarde van een CV-ketel en afleverset, alsmede voor de onderhoudskosten, worden als gevolg van deze wijziging niet meer opgenomen in deze regeling. De parameters voor de gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten worden vastgesteld door de ACM (artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b). Ook de vermogenskostenvoet wordt door de ACM vastgesteld (onderdeel c). Daarbij wordt uitgegaan van een redelijk rendement.

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kaptitaals- en operationele kosten van de CV-ketel en afleverset zal de ACM de gemiddelde investeringskosten voor de vervanging van een CV-ketel en afleverset bepalen. De reden hiervoor is dat de ACM voor de afleversets de gegevens al moet verzamelen voor het bepalen van de maximale huur van een afleverset. Het is dan ook wenselijk dat de ACM, met gebruikmaking van die methodiek, ook de gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van een gemiddelde afleverset vaststelt ten behoeve van het bepalen van de maximumprijs voor levering van warmte.

De ACM zal daarbij de gemiddelde jaarlijkse kapitaals-en operationele kosten bepalen voor een afleverset met een prestatie die vergelijkbaar is met een combi CV-ketel CW4. De ACM stelt in dit verband ook de gemiddelde levensduur van de afleverset vast. In de huidige praktijk is dit 15 jaar.

Aangezien in de formule het verschil tussen de gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van een CV-ketel en afleverset is opgenomen, is het van belang dat beiden op dezelfde wijze worden bepaald. Daarom wordt ook de bepaling van de gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van de CV-ketel na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling uitgevoerd door de ACM (artikel 2, eerste lid, onderdeel a). De ACM zal de prijs voor de CV-ketel daarbij vaststellen op basis van de gemiddelde kosten in de gassituatie voor de vervanging van een combiketel ten behoeve voor ruimteverwarming en de levering van warm tapwater waarbij uitgegaan wordt van een 24 kilowatt CV-ketel met een prestatie CW4 voor warm tapwater en het keurmerk HR 107. Naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet is besloten om alleen de vervanging van een CV-ketel mee te nemen bij het berekenen van de prijs en niet meer gedeeltelijk de prijs van een nieuwe CV-ketel mee te nemen. Voor het bepalen van de kapitaalslasten stelt ACM de gemiddelde levensduur van een CV-ketel vast. In de huidige praktijk is dit 15 jaar.

Voor de bepaling van de onderhoudskosten voor een CV-ketel dient de ACM uit te gaan van een all-in service contract. Dit omdat anders ook de kosten van vervanging van onderdelen bepaald moeten worden. Dat zou de bepaling zeer complex maken. De ACM baseert de jaarlijkse onderhoudskosten van een afleverset op de werkelijke onderhoudskosten die de warmteleveranciers maken.

De correctie elektrisch koken (Ke) is uit het Warmtebesluit geschrapt en daarom ook vervallen in artikel 2, eerste lid, van deze regeling. Gelet op de inzet om versneld van het aardgas af te gaan is er voldoende reden om met betrekking tot dit relatief kleine element alvast vooruit te lopen op een toekomstige situatie waarbij koken op aardgas niet langer de standaard is.

b. Gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs voor de levering van zeer lage temperatuurwarmte

Ten behoeve van de berekening van het gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs voor levering van zeer lage temperatuurwarmte op grond van artikel 3, derde lid, van het Warmtebesluit zijn in deze regeling in artikel 2, tweede lid, twee nieuwe parameters opgenomen:

  • het basistarief voor aansluitingen voor levering van warmte met een vermogen tot en met 3 kilowatt (BTw) is daarbij vastgesteld op € 245,27 inclusief BTW (onderdeel a);

  • de opslag voor iedere extra kilowatt vermogen van de aansluiting voor levering van warmte boven 3 kilowatt (Ow >3 kW) is vastgesteld op € 62,06 inclusief BTW (onderdeel b).

Het vermogen van de aansluiting voor levering van warmte is het vermogen zoals dat is opgenomen in de warmteleveringsovereenkomst. Deze bedragen waarop de parameters zijn vastgesteld zijn gebaseerd op de gasreferentie onder aftrek van de extra kosten die de verbruiker moet maken om de geleverde warmte op te waarderen tot een temperatuur die geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater. Voor het basistarief (BTw) wordt voor de gasreferentie uitgegaan van de kosten van een gemiddelde gasverbruiker met een gemiddeld verbruik van 30,9 GJ per jaar. Van deze kosten zijn de extra kosten afgetrokken die een gemiddelde verbruiker van zeer lage temperatuurwarmte moet maken om de hem geleverde warmte op te waarderen tot een temperatuur die geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater. Voor het bepalen van deze gemiddelde extra kosten wordt uitgegaan van de kapitaalslasten van de vervanging van een warmtepomp (zoals ook gebeurt voor de bepaling van de gemiddelde investeringskosten van een CV-ketel), de onderhoudskosten van deze warmtepomp, en de kosten van het elektriciteitsverbruik van deze warmtepomp. Hierbij wordt uitgegaan van een verbruik ten behoeve van verwarming van tapwater van 6,5 GJ, een verbruik ten behoeve van ruimteverwarming van 24,4 GJ, een seizoensprestatiefactor van 4,3 voor ruimteverwarming en 2,4 voor verwarming van tapwater, en een elektriciteitsprijs van 19,62 ct/kWh. Voor de berekening van afschrijving en vermogensvergoeding wordt de methode gebruikt die de ACM in 2017 gebruikt heeft voor bepaling van het warmtetarief. Het referentiejaar voor de kosten is 2017.

De opslag voor aansluitingen met een vermogen van meer dan 3 kilowatt (Ow>3kW) is bepaald door allereerst het vastrecht te berekenen voor een aansluiting van 6 kilowatt, waarbij dezelfde berekeningsmethode is gebruikt als bij BTw. Daarbij is uitgegaan van een warmtevraag van 67,4 GJ en een hogere vervangingsinvestering in de warmtepomp. De opslag per kW voor aansluitingen met een vermogen van meer dan 3 kW wordt op basis hiervan verkregen door van het berekende vastrecht bij 6 KW aansluitvermogen de eerder toegelichte waarde van BTw af te trekken en het resultaat daarvan te delen door 3 kW (6kW – 3 kW).

Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het rapport ‘Toelichting bepaling tarief voor zeer-lage-temperatuur warmte en koudelevering’ van het expertisecentrum warmte van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Zie www.rvo.nl/warmtewet.

c. Opslag voor centrale aansluitingen groter dan 100 kilowatt

Ten behoeve van de berekening van de opslag voor centrale aansluitingen groter dan 100 kilowatt is het derde lid toegevoegd aan artikel 2 van deze regeling. In dit lid worden nadere eisen gesteld aan de parameters voor de berekening van de gasreferentie van een 1.000 kilowatt aansluiting ten behoeve van de berekening van het vastrecht voor deze centrale aansluitingen. Voor deze gasreferentie wordt gebruik gemaakt van de formule in artikel 3, eerste lid, van het Warmtebesluit. Hierbij worden nadere eisen gesteld aan de volgende parameters:

  • a. de gemiddelde jaarlijkse vaste kosten van het transport, de levering en de aansluiting van gas van een aansluiting voor gas met een vermogen van 1.000 kilowatt (VKg, 1.000 kW). Deze wordt vastgesteld in de regeling en is gebaseerd op het gemiddelde van de vaste tarieven die gehanteerd worden door netbedrijven en gasleveranciers in 2017.

  • b. de gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van een 1.000 kilowatt CV-ketel. Deze worden door de ACM vastgesteld aan de hand van nadere eisen die in deze regeling worden gegeven. Dit betekent dat de ACM de gemiddelde investeringskosten bepaalt voor de vervanging van een CV-ketel met een vermogen van 1.000 kilowatt voor de levering van ruimteverwarming en warm tapwater. De ketel zal representatief zijn voor de ketels in de range van 100 tot 1.000 kilowatt. De kosten van het warmtapwatercircuit vallen buiten de investering. Afhankelijk van het type ketel zal er wel of geen aparte buffervat bij zitten. Voor dergelijke grote ketels wordt vaak uitgegaan van meerdere ketels of een cascade-opstelling om aan het gewenste vermogen te komen. Voor de onderhoudskosten kan de ACM uitgaan van 3 procent van de investering. Voor de kapitaalslasten kan de ACM uitgaan van de vermogenskostenvoet die vastgesteld is voor artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van deze regeling. Om de kapitaalslasten te bepalen zal de ACM de gemiddelde levensduur van een 1.000 kilowatt CV-ketel vaststellen. Hierbij kan in eerste instantie worden uitgegaan van een gemiddelde levensduur van 15 jaar.

  • c. de meetkosten voor een G100 gasaansluiting. Deze wordt vastgesteld in de regeling en gebaseerd op het gemiddelde van de meettarieven die gehanteerd worden door netbedrijven in 2017.

  • d. de gemiddelde jaarlijkse kapitaals- en operationele kosten van een 1.000 kilowatt afleverset. Deze worden door de ACM vastgesteld aan de hand van nadere eisen die in deze regeling worden gegeven. Dit betekent dat de ACM de gemiddelde investeringskosten bepaalt voor de vervanging van een afleverset met een vermogen van 1.000 kilowatt voor de levering van ruimteverwarming en tapwater. Voor de onderhoudskosten kan de ACM uitgaan van 2 procent van de investering. Voor de kapitaalslasten kan de ACM uitgaan van de vermogenskostenvoet die vastgesteld is voor artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van deze regeling. Om de kapitaalslasten te bepalen stelt de ACM de gemiddelde levensduur van een 1.000 kilowatt afleverset vast. Hierbij kan in eerste instantie worden uitgegaan van een gemiddelde levensduur van 15 jaar.

  • e. de meetkosten voor warmtelevering voor een centrale aansluiting. Deze worden door de ACM vastgesteld en zijn gelijk aan de meetkosten voor warmtelevering die wordt vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter van de netbeheerders van de gastransportnetten (conform artikel 3, eerste lid van het Warmtebesluit).

2.1.2 Variabele kosten van levering van warmte

Met de wijziging van artikel 3 van de Warmteregeling worden drie parameters voor het bepalen van de variabele (gebruiksafhankelijke) kosten van levering van warmte gewijzigd.

In de eerste plaats worden de parameters voor leidingverlies bij ruimteverwarming (LVR) (onderdeel c) en leidingverlies bij tapwater (LVT) (onderdeel d) geschrapt. De reden hiervoor is dat uit de evaluatie is gebleken dat er in het algemeen geen groot verschil in leidingverlies bij een woning met warmtelevering en een woning met een CV-ketel optreedt.

In onderdeel f wordt het rendement voor tapwater verhoogd van 0,65 naar 0,68. Dit omdat uit de rapportage van het Nationaal Expertisecentrum Warmte over de parameters van de warmteregeling is gebleken dat door de penetratie van CV-ketels met het label HR-warmtapwater, het gemiddelde rendement is gestegen.

Ten derde wordt in het tweede lid de bovenwaarde van de verbrandingswaarde van aardgas vastgesteld. Dit wordt toegelicht in de artikelsgewijze toelichting onder Artikel I, onderdeel F.

De genoemde wijzigingen hebben een verlagend effect op de maximumprijs voor de levering van warmte.

2.1.3 Vaste kosten van koude met behulp van systemen als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, van het Warmtebesluit

De wet (artikel 5, vierde lid) maakt het mogelijk dat de maximumprijs voor het gebruik van een systeem dat mede dient voor de levering van warmte wordt vastgesteld met een bij die algemene maatregel van bestuur vast te stellen methode. Het Warmtebesluit (artikel 4a) bevat de methode die voor de vaststelling van het maximum tarief moet worden gebruikt, waarbij in het vijfde lid is bepaald dat het basistarief en de opslag worden vastgesteld bij ministeriële regeling. Met de toevoeging van artikel 3a in deze regeling wordt hier invulling aan gegeven. In de toelichting op het Warmtebesluit is aangegeven dat er bij het bepalen van de maximum prijs van warmte en koude bij de toepassing van de hiervoor genoemde systemen zal worden uitgegaan van de gemiddelde werkelijke kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van dergelijke systemen. Om te komen tot een realistische inschatting voor de werkelijke kosten van een gemiddeld project voor warmte koude systemen is door adviesbureau KWA onderzocht welke kosten worden gemaakt door een exploitant voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van warmte koude systemen. Op basis van ervaringen uit de praktijk is een inschatting gegeven van de kengetallen voor deze kosten.

Aan de hand van deze kengetallen is het tarief voor koude bepaald. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat een gemiddeld warmte-koude-systeem 64 appartementen voorziet van warmte en koude. Gemiddeld genomen zou een WKO met deze kenmerken exploitabel moeten zijn. Daarnaast is uitgegaan van gemiddelde aansluitkosten van € 836,– exclusief BTW. Dit bedrag is gebaseerd op de door ACM vastgestelde warmtetarieven voor 2017 waarbij een eenmalige aansluitbijdrage is vastgesteld voor nieuwe aansluitingen tot en met 25 meter. Als gevolg van de wijziging van artikel 6 van de wet reguleert de wet niet langer slechts de aansluitbijdrage voor nieuwe aansluitingen op bestaande warmtenetten, maar tevens de aansluitbijdrage voor aansluitingen op nieuwe warmtenetten. Het bedrag van € 836,– exclusief BTW loopt dus nog vooruit op het door ACM vast te stellen bedrag. Er is een projectbijdrage van € 1.000,– exclusief BTW aangenomen. De projectbijdrage is vrij onderhandelbaar. Daarom is uitgegaan van een marktgemiddelde.

Uitgaande van een redelijk rendement voor de exploitant komen de totale gemiddelde kosten voor de levering van warmte en koude door genoemde systemen uit op € 389,06 (exclusief BTW) per appartement per jaar. Dat is € 470,75 inclusief BTW. Voor warmtelevering aan dergelijke appartementen mag op basis van artikel 3, derde lid van het Warmtebesluit en artikel 2, tweede lid, van deze regeling een vastrecht van € 245,25 in rekening gebracht worden. Gelet op het uitgangspunt dat het totale tarief (warmte + koude) de hiervoor genoemde gemiddelde werkelijke totale kosten moet dekken resulteert dan een maximaal basis tarief voor koude van € 470,75 – € 245,25 = € 225,50 inclusief BTW. Hiermee is BTk vastgesteld op € 225,50.

Voor de opslag Ok>2kW is op basis van dezelfde methode als hiervoor beschreven gekeken naar de exploitatiekosten van systeem met een koudevraag van 4 kilowatt per woning. De op basis hiervan uitgevoerde berekening leidt tot een opslag Ok>2kW van € 54,11 per kilowatt. De opslag dient daarbij te worden berekend met minstens één cijfer achter de komma voor het aansluitvermogen.

Om de opslag te kunnen bepalen kan het koelvermogen dat in de leveringsovereenkomst wordt vastgelegd worden gebruikt. Een algemeen uitgangspunt voor koeling is dat er 20 watt koelvermogen nodig is per vierkante meter gekoeld gebruiksoppervlak van de woning.

In het rapport ‘Toelichting bepaling tarief voor zeer-lage-temperatuur warmte en koudelevering’ van het expertisecentrum warmte van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zijn de berekeningen voor het basistarief en de opslag meer uitgewerkt en toegelicht. Zie www.rvo.nl/warmtewet

2.1.4 Kosten van de afleverset

In artikel 5b, derde lid, van het Warmtebesluit is bepaald dat het maximum tarief voor een afleverset bestaat uit een basistarief voor een categorie van een afleverset als bedoeld in het eerste lid van dit artikel van het Warmtebesluit en indien van toepassing een jaarlijkse opslag of jaarlijkse afslag per aanvullende functionaliteit. Verder is in artikel 5b, achtste lid, van het Warmtebesluit bepaald dat nadere regels kunnen worden gesteld over de kenmerkende functionaliteiten van de categorieën afleversets alsmede over de aanvullende functionaliteiten van afleversets.

Ter invulling van deze bepalingen worden in artikel 3b, eerste lid, van deze regeling allereerst de kenmerkende functionaliteiten vastgesteld voor de 6 categorieën afleversets opgenomen in artikel 5b, eerste lid, van het Warmtebesluit. Daarbij is voor wat betreft de drie verschillende categorieën individuele afleversets aangesloten bij de kenmerken die in de praktijk het meest voorkomen. Bij de drie categorieën collectieve afleversets was het lastiger om deze benadering te hanteren, omdat er bij dit soort afleversets vaak sprake is van maatwerk. Aangezien het echter ook voor de collectieve afleversets belangrijk is dat de kenmerkende functionaliteiten worden vastgesteld, omdat het anders niet duidelijk is voor welk type afleverset het basistarief geldt, is ook hier een keuze gemaakt. Bij het benoemen van de kenmerkende functionaliteiten is gekozen voor die functionaliteiten die op dit moment het meest bepalend zijn voor de soorten afleverset. Het gaat dan om:

  • het vermogen van de afleverset;

  • de CW-waarde van de afleverset, of ingeval van een collectieve afleverset de hoeveelheid tapwater die overeenkomt met de betreffende CW-waarde. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat niet alle verbruikers gelijktijdig een hoeveelheid tapwater nodig hebben die overeenkomt met CW-waarde 4;

  • de aanwezigheid van een warmtewisselaar voor de ruimteverwarming;

  • de aanwezigheid van een elektronische regeling van de temperatuur van het tapwater.

Naast het vaststellen van de kenmerkende functionaliteiten voor de 6 categorieën afleversets worden in artikel 3b, tweede lid, van deze regeling tevens de elementen genoemd op basis waarvan de ACM uitsluitend de aanvullende functionaliteiten kan vaststellen. Het betreft hier aldus een limitatieve lijst. Daarbij is er voor gekozen om deze elementen vast te stellen op basis van het al dan niet aanwezig zijn van de eerder genoemde kenmerkende functionaliteit of de mate waarin van deze kenmerkende functionaliteit wordt afgeweken. Met deze nadere bepalingen ten aanzien van de afleversets wordt voorkomen dat het mogelijk vaststellen van zeer veel verschillende aanvullende functionaliteiten onevenredig hoge uitvoeringslasten met zich meebrengt, terwijl er nog wel rekening kan worden gehouden met de belangrijkste verschillen tussen de in de praktijk voorkomende afleversets.

2.2 Eisen aan aanbod levering warmte dat afwijkt van de maximumprijs

Artikel 5a van de wet biedt leveranciers de mogelijkheid om tarieven aan te bieden die afwijken van het wettelijk maximumtarief voor levering van warmte van artikel 5 van de wet. Op basis van het aanbod van de leverancier moet voor een verbruiker voldoende duidelijk zijn dat ook gekozen kan worden voor warmtelevering tegen het wettelijk maximumtarief en wat de gevolgen zijn van de keuze voor een afwijkend tarief. Dit zodat de verbruiker kan beoordelen of een afwijkend tarief voor hem aantrekkelijker is dan het maximumtarief. Om dit mogelijk te maken zijn op grond van het tweede lid van artikel 5a van de wet in artikel 5c van het Warmtebesluit nadere regels gesteld aan het aanbod.

Op grond van artikel 5c, eerste en tweede lid, van het Warmtebesluit moet het aanbod van de leverancier worden gebaseerd op de persoonlijke situatie van de verbruiker en moet de leverancier de verbruiker bij ieder aanbod voorzien van transparante informatie over tarieven en voorwaarden. Deze transparante informatie over tarieven en voorwaarden omvat daarbij in ieder geval informatie over de looptijd van de aangeboden overeenkomst, wat in het kader van de overeenkomst wordt geleverd en de prijs die daarvoor in rekening wordt gebracht, het opzeggen van de overeenkomst en het aflopen van de overeenkomst.

Bij ministeriële regeling kunnen vervolgens nadere regels kunnen worden gesteld over het bepalen van de persoonlijke situatie van de gebruiker en de transparante informatie over tarieven en voorwaarden. In de artikelen 3c tot en met 3f van deze regeling zijn daartoe nadere regels gesteld.

In artikel 3c zijn nadere eisen gesteld aan de informatie die moet worden verstrekt over de omschrijving van hetgeen geleverd wordt in het geval de leverancier de verbruiker een aanbod doet dat afwijkt van de maximumprijs (een aanbod als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet). Deze omschrijving moet in ieder geval informatie bevatten over de temperatuur van de geleverde warmte (onderdeel a en b). In de praktijk wordt warmte niet altijd op dezelfde temperatuur geleverd. In de winter is bijvoorbeeld doorgaans warmte van een hogere temperatuur nodig om een woning te kunnen verwarmen dan in de zomer. Wanneer warmte wordt geleverd op een temperatuur van minder dan 70° Celsius kan dit voor de verbruiker gevolgen hebben voor het ervaren comfort. Dit kan onder meer tot gevolg hebben dat de geleverde warmte in meer of mindere mate opgewaardeerd moet worden door de verbruiker zelf. Zo kan een verbruiker die denkt goedkoper uit te zijn door te kiezen voor een lagere temperatuur warmte uiteindelijk duurder uit zijn. Om deze reden dient een leverancier een verbruiker te informeren wanneer welke temperatuur geleverd wordt, wat de gevolgen hiervan zijn in termen van comfort en extra kosten die de verbruiker moet maken om de warmte op te waarderen tot warmte die bruikbaar is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater (onderdeel c). Naast de twee bij onderdeel c genoemde elementen maakt ook het effect op de opwarmtijd van de woning deel uit van het begrip comfort. Bij een verandering van de temperatuur van de geleverde warmte kan ook de opwarmtijd veranderen. De leverancier moet aangeven of deze opwarmtijd binnen de gebruikelijke eisen blijft. Richtlijnen hiervoor zijn bijvoorbeeld opgenomen in de publicatie ISSO 51 van het kennisinstituut voor de installatietechniek (ISSO). Omdat de informatie die op grond van onderdeel c moet worden gegeven mede afhankelijk is van de specifieke kenmerken van de woon- of bedrijfsruimte is tevens bepaald dat de leverancier zich daarbij baseert op de door de verbruiker opgegeven kenmerken van de woon- of bedrijfsruimte en de binneninstallatie. Het is daarbij aan de leverancier om die informatie bij de verbruiker op te vragen. Wanneer de verbruiker die kenmerken niet beschikbaar stelt kan de leverancier de in onderdeel c genoemde informatie niet beschikbaar stellen en is in dat geval niet in gebreke.

Voorts moet de leverancier de verbruiker informeren over de opwekkingsbron van de warmte wanneer dit van belang is voor de wijze van aanprijzen en voor de keuze van de verbruiker (onderdeel d). Wanneer warmte wordt verkocht als duurzame warmte moet de verbruiker kunnen beoordelen of deze ook inderdaad afkomstig is van een duurzame bron. Tot slot moet de leverancier de verbruiker informeren over de diensten die verbonden zijn aan levering van warmte. Wordt er bijvoorbeeld een servicecontract geboden en zo ja, wat omvat de geboden service.

In artikel 3d zijn nadere eisen opgenomen over de informatie die moet worden verstrekt over de prijs waarvoor geleverd wordt in het geval de leverancier de verbruiker een aanbod doet dat afwijkt van de maximumprijs (een aanbod als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet). Op basis van deze informatie moet voor de verbruiker voldoende duidelijk zijn hoe de prijs is opgebouwd, of hier kortingen in verwerkt zijn, wat deze korting betekent voor het jaarbedrag en wat er gebeurt met de prijs als de kortingsactie afloopt (eerste lid, onderdeel a). Ook moet duidelijk zijn wat voor soort tarief er geboden (vast of variabel) wordt, wat de looptijd van het tarief is, of het tarief tussentijds kan worden aangepast (en zo ja, onder welke voorwaarden), hoe vaak een tarief kan worden aangepast en wat, op basis van het persoonlijk verbruik van de verbruiker, de gevolgen van een tariefwijziging zijn voor het geschatte jaarbedrag en te betalen voorschot (eerste lid, onderdeel b). Tot slot wordt voorgeschreven dat een leverancier een verbruiker ingeval van een van de gasreferentie afwijkende overeenkomst tenminste één maand voor dat een tariefwijziging zijn beslag krijgt informeert over de op handen zijnde tariefwijziging.

Artikel 3e, eerste lid, schrijft voor welke informatie het aanbod moet omvatten over de voorwaarden waaronder de overeenkomst kan worden opgezegd door de verbruiker of de leverancier. In het geval van opzegging van een overeenkomst voor bepaalde tijd gedurende de looptijd van de overeenkomst kan een leverancier van de verbruiker een opzegvergoeding vragen. Op grond van artikel 3e, eerste lid, onderdeel b, dient de informatie over het aanbod duidelijk te maken dat deze opzegvergoeding verplicht is bij tussentijdse opzegging van een overeenkomst voor bepaalde tijd en wat de hoogte van deze vergoeding is. Daarnaast geeft artikel 3e, tweede lid, een termijn van uiterlijk 2 maanden waarbinnen de leverancier de verbruiker schriftelijk moet informeren over het opzeggen van een overeenkomst of het aflopen van een overeenkomst voor bepaalde tijd.

In artikel 3f is tot slot bepaald dat de persoonlijke situatie van de verbruiker, waarop het aanbod van de leverancier moet worden afgestemd, moet worden gebaseerd op het meest recent beschikbare verbruik van de verbruiker.

2.3 Storingscompensatie

In artikel 3a van de wet is een storingscompensatieregeling opgenomen die van toepassing is in het geval van ernstige storingen. Bij ministeriële regeling worden, op grond van het derde lid, onderdelen a tot en met d, van dat artikel van de wet, in artikel 4 en het nieuw toegevoegde artikel 4a van de regeling nadere regels gesteld over het bestaan van een ernstige storing, de hoogte van de compensatie in het geval van een ernstige storing, het moment van aanvang en beëindiging van de verplichting tot het betalen van compensatie bij een ernstige storing, en het bestaan van een extreme situatie die niet aan de leverancier of verbruiker kan worden toegerekend.

2.4 Rapportage duurzaamheid

In artikel 12a, derde lid, onderdeel c, van de wet is bepaald dat het bestuursverslag van vergunninghouders op betrouwbare en inzichtelijke wijze informatie moet bevatten over de duurzaamheid van geleverde warmte. In het Warmtebesluit (artikel 7, tweede tot met vierde lid) is aan deze verplichting nader invulling gegeven door te duiden wat deze informatie tenminste moet omvatten. Ook is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere eisen gesteld kunnen worden aan de beschrijving van het warmtenet, de informatie over de energieprestatie en de CO2-prestaties van de geleverde warmte over het verslagjaar, de informatie over de energiebalans, en het vaststellen van de informatie over de duurzaamheid van de geleverde warmte in het bestuursverslag.

Voor de beschrijving van het warmtenet is opgenomen dat deze tenminste informatie moet omvatten over het aantal en type verbruikers dat is aangesloten op het warmtenet. Hiermee wordt gedoeld op het onderscheid tussen verbruikers met een aansluiting van minder dan 100 kilowatt en verbruikers met een aansluiting van meer dan 100 kilowatt (bijvoorbeeld blokverwarming en zakelijke aansluitingen).

Met de deze wijzigingsregeling (onderdeel K) wordt invulling gegeven aan deze nadere eisen door in de Warmteregeling een nieuw artikel 7a in te voegen. In het eerste tot en met het derde lid is nader geduid welke informatie de omschrijving van een warmtenet, de energieprestatie en de CO2-prestaties van de geleverde warmte over het verslagjaar en de informatie over de energiebalans moet omvatten.

Dit omvat onder andere informatie over de mate waarin het warmtenet voldoet aan de definitie voor efficiënte stadsverwarming en -koeling volgend uit de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315) (hierna: EED richtlijn). In de EED richtlijn worden bindende maatregelen vastgelegd om in 2020 te komen tot een verbetering van de energie-efficiëntie van 20%. Onder andere warmtenetten vallen onder het toepassingsgebied waarbij de maatregelen die moeten worden genomen afhangen van of het warmtenet voldoet aan de definitie voor efficiënte stadsverwarming en -koeling volgend uit artikel 2, eenenveertigste lid, van de EED.

In deze definitie voor efficiënte stadsverwarming en -koeling kan ook restwarmte worden meegenomen. Daarom omvat de informatie over de duurzaamheid van warmte ook informatie over de omvang van de restwarmte die wordt ingezet ten behoeve van de productie en levering van warmte. Met de definitie van restwarmte wordt aangesloten op de definitie van ‘afvalwarmte’ in artikel 2, negende lid, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

In het vierde lid is voorts bepaald dat de informatie over de energieprestatie en de CO2-prestaties van de geleverde warmte en de energiebalans door de vergunninghouder moeten worden vastgesteld met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld model. Een toelichting op deze onderdelen en de rekenmethodiek die de basis vormt voor het door de minister vast te stellen model is te vinden in het rapport ‘Duurzaamheid van warmtelevering’ van Harmelink consulting. Dit rapport is te vinden op www.rvo.nl/warmtewet.

2.5 Overleg over toegang voor producenten tot warmtenetten

Artikel 21, eerste lid, van de wet bepaalt dat de netbeheerder en de leverancier op verzoek van een producent in overleg treden met die producent over toegang tot het warmtenet ten behoeve van afname of transport van warmte. In het Warmtebesluit worden, in de artikelen 10a tot en met 10c, regels gesteld over de eisen waaraan een verzoek van een producent ten minste moet voldoen, de termijn waarbinnen de netbeheerder en leverancier de gevraagde informatie moeten verschaffen en de termijn waarbinnen het overleg tussen de producent, de netbeheerder en de leverancier moet worden gestart. Met deze wijzigingsregeling wordt een nieuw artikel toegevoegd aan de Warmteregeling (artikel 7b) waarin regels worden gesteld over de gegevens die de producent moet aanleveren aan de netbeheerder of de leverancier over het leveringsprofiel bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel d, van het Warmtebesluit.

Een verzoek van de producent voor toegang tot een bestaand warmtenet moet in ieder geval de volgende gegevens over het leveringsprofiel aanleveren:

  • hoeveel GJ warmte een producent maandelijks en jaarlijks verwacht te kunnen invoeden op een warmtenet;

  • een onderbouwing van het onder b bedoelde aantal GJ;

  • de temperatuur van de warmte die de producent verwacht te kunnen invoeden op een warmtenet;

  • indien de verwachte leveringstemperatuur varieert, wanneer welke temperatuur geleverd kan worden;

  • de warmtebron waarmee de te leveren warmte wordt opgewekt, en

  • de verwachte duurzaamheid van de warmtebron waarmee de te leveren warmte wordt opgewekt.

Doel van het aanleveren van bovengenoemde gegevens aan de netbeheerder en de leverancier van het bestaande warmtenet is dat zij over het minimum aan benodigde gegevens beschikken wanneer de partijen met elkaar in overleg treden over het verzoek van de producent.

3. Administratieve lasten

In de Memorie van Toelichting op het voorstel tot wijziging van de Warmtewet zijn de administratieve lasten die voortvloeien uit dit wetsvoorstel beschreven. In het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit worden aanvullend hierop de administratieve lasten beschreven die exclusief voortvloeien uit de nadere invulling van elementen in dit besluit. In deze regeling worden een aantal elementen uit de Warmtewet en het Warmtebesluit nader ingevuld en deze nadere invulling leidt eveneens tot additionele wijziging van de administratieve lasten. Hieronder wordt daar nader op in gegaan, waarbij er in een aantal gevallen voor wordt gekozen om de administratieve lasten voortvloeiende uit het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit hier samen met de samenhangende administratieve lasten voortvloeiend uit hun onderhavige voorstel te presenteren. In deze paragraaf is invulling gegeven aan de adviezen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk zoals opgenomen in de brief van 19 september 2017 aan de Minister van Economische Zaken.

In de eerste plaats moeten partijen eenmalig kennisnemen van de wijzigingen in de onderhavige regeling, waarbij we er vanuit gaan dat dit in samenhang met de kennisname van de wijziging van het Warmtebesluit gebeurt. Bij de administratieve lasten van deze gezamenlijke eenmalige kennisname van het besluit en de regeling gaat het met name om administratieve lasten voor de 23 vergunning houdende leveranciers. Naar schatting gaat het hier om gemiddeld 7 uur per leverancier, waarbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 60,–. In totaal gaat het dan om een eenmalig bedrag van € 9.960,–

In artikel 5c van het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit worden de regels voor een aanbod voor het leveren van warmte dat afwijkt van het maximumtarief nader ingevuld en aanvullend daarop wordt in de artikelen 3c, 3d, 3e en 3f van deze regeling een verdere invulling gegeven. Aangezien dit alleen in samenhang kan worden bezien, worden de administratieve lasten van de betreffende bepalingen in het besluit en in de regeling hier gezamenlijk beschreven.

De betreffende regels gelden alleen indien en voor zover leveranciers gebruik maken van de mogelijkheid om een aanbod te doen dat afwijkt van het maximumtarieven. Het is moeilijk in te schatten hoe vaak en door welke leveranciers van deze mogelijk gebruik zal worden gemaakt. Er mag daarnaast van worden uitgegaan dat leveranciers uit hoofde van hun normale bedrijfsvoering het grootste deel van de vereiste informatie reeds beschikbaar hebben en dat de extra kosten vooral zitten in het beschikbaar maken van deze informatie. Op basis hiervan schatten wij per leverancier in dat het gaat om een beperkt gemiddeld additioneel tijdsbeslag van 5 uur per jaar, waarbij we uitgaan van een uurtarief van € 60,–. Dit levert voor de 23 vergunning houdende leveranciers in totaal een jaarlijkse verhoging van de administratieve lasten op van € 6.900,–.

In de Warmtewet is bepaald dat een netbeheerder en een leverancier die van diens net gebruik maakt op verzoek van een producent in overleg treedt over toegang tot het warmtenet. In artikel 10a van het Warmtebesluit worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud van een dergelijk verzoek van een producent en in de onderhavige regeling wordt één element nader ingevuld. Gelet op de samenhang worden de administratieve lasten als gevolg van de betreffende bepalingen in het besluit en in de regeling gezamenlijk beschreven.

Het is moeilijk in te schatten hoe vaak bedrijven die geïnteresseerd zijn in toegang tot het warmtenet gebruik zullen maken van de mogelijkheid om bovenbedoeld verzoek te doen. In de berekeningen wordt ervan uitgegaan dat gemiddeld alle vergunninghouders één maal per jaar te maken krijgen met een producent die een dergelijk verzoek doet. De informatie die een producent beschikbaar moet stellen is over het algemeen reeds beschikbaar of met geringe inspanning beschikbaar te krijgen. Op grond daarvan schatten wij in dat het om een tijdsbeslag van 3 uur per verzoek gaat. Er van uitgaande dat de 23 vergunninghouders gemiddeld allemaal één keer per jaar met een dergelijk verzoek te maken krijgen en rekening houdend met een uurtarief van € 60,–, gaat het in totaal om een jaarlijkse toename van de administratieve lasten van € 4.140,–

Op grond van artikel 4 van de onderhavige regeling hoeft een leverancier pas na een aaneengesloten periode van 8 uur de verbruiker te compenseren voor een storing. Dit was een periode van 4 uur. Aangenomen mag worden dat hiermee het aantal compensaties daalt en dat werkt door in de daarmee gepaard gaande administratieve handelingen. Naar schatting gaat het hier om een beperkte vermindering van gemiddeld 0,5 uur per leverancier per jaar. Uitgaande van een uurtarief van € 60,– en 23 vergunning houdende leveranciers betekent dit een jaarlijkse vermindering van de administratieve lasten van € 690,–

In de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot Wijziging van de Warmtewet is een inschatting gemaakt van de administratieve lasten als gevolg van verplichting om in het bestuursverslag van de vergunninghouder gegevens op te nemen over de duurzaamheid van de geleverde warmte. De nadere invulling van de regels in de onderhavige regeling leidt niet tot extra administratieve lasten, omdat zoals gesteld in de voornoemde toelichting, de betreffende informatie al bekend is.

4. Uitkomsten consultatie

Een concept van de Warmteregeling met toelichting is van 20 juli tot en met 31 augustus 2017 via www.internetconsultatie.nl geconsulteerd. In totaal zijn 19 reacties op dit wetsvoorstel ontvangen, waarvan 18 openbaar mochten worden gemaakt. Deze reacties zijn te vinden op de website www.internetconsultatie.nl. De ingezonden reacties hebben op meerdere onderdelen geleid tot aanpassing van de teksten van de regeling en/of de toelichting. In het consultatieverslag, dat openbaar zal worden gemaakt via www.internetconsultatie.nl, wordt een reactie gegeven op alle ingebrachte commentaren en suggesties. Dit deel van de toelichting beperkt zich tot de belangrijkste onderdelen waarop gereageerd is, hetzij vanwege de hoeveelheid reacties, hetzij vanwege de aard van de aanpassing die in het voorstel of de toelichting is gedaan.

Naar aanleiding van opmerkingen over het ontbreken van een gebruiksonafhankelijk tarief voor centrale aansluitingen groter dan 100 kW is een artikel toegevoegd waarin nadere eisen worden gesteld aan de opslag voor dergelijke grote aansluitingen die door ACM wordt vastgesteld.

Naar aanleiding van de ontvangen opmerkingen over het tarief voor warmte op een temperatuur die niet direct bruikbaar is voor ruimteverwarming of verwarming van tapwater en voor koude bij warmte-koude-systemen is de tekst van het Besluit en de toelichting aangepast. Als gevolg hiervan zijn de parameters voor deze elementen opnieuw ingevuld.

Van de zijde van energiebedrijven werd ingebracht dat onduidelijk was hoe vaak de parameters die in de regeling worden vastgesteld kunnen worden aangepast. Daarbij werd aangegeven dat het jaarlijks opnieuw vaststellen van kan leiden tot schommelende tarieven en onzekerheid in de markt. Daarom is in de toelichting op de regeling opgenomen dat de ontwikkeling van de parameters periodiek wordt geëvalueerd. Deze evaluatie vindt in ieder geval iedere drie jaar plaats. Indien de ontwikkeling van de parameters hiertoe aanleiding geeft worden de parameters aangepast.

Naar aanleiding van opmerkingen over de bepalingen ten aanzien van de storingscompensatie zijn de regels voor storingscompensatie in artikel 4 verduidelijkt.

5. Europeesrechtelijke aspecten

Anders dan voor gas en elektriciteit bestaat er nog geen Europese regelgeving die uitsluitend betrekking heeft op warmte. Wel bestaan er Europese regels die op onderdelen betrekking hebben op warmte of die raken aan de levering van warmte door warmteleveranciers aan verbruikers. Zo worden in de Warmtewet geïmplementeerd:

  • de artikelen 9 tot en met 11 en 13 van de EED Richtlijn.

  • De artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 199/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 304/64) (hierna: de Richtlijn consumentenrechten).

In de Warmteregeling worden geen nadere eisen gesteld ter implementatie van deze richtlijnen.

De Warmteregeling is getoetst aan richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU L 376) (hierna: de Dienstenrichtlijn). Deze richtlijn kent een volledige werking sinds 28 december 2009, de datum waarop de richtlijn in nationale regelgeving diende te zijn geïmplementeerd. Gelet op de bijzondere motiveringsvereisten die op grond van deze richtlijn van de lidstaten worden gevraagd met betrekking tot het vaststellen van wet- en regelgeving, is nagegaan of de wijzigingen die met deze wijzigingsregeling worden aangebracht in de Warmteregeling onder het bereik van de Dienstenrichtlijn vallen. Bij de levering van warmte zijn de feitelijke levering van warmte en het transport van die warmte onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een leverancier in de zin van de Warmtewet is daarom, voor zover hij de transportdienst verricht, een dienstverrichter in de zin van de Dienstenrichtlijn. Eisen die worden gesteld aan de leverancier moeten dan ook worden getoetst aan de richtlijn.

Met deze wijzigingsregeling worden op een aantal punten wijzigingen aangebracht in de Warmteregeling die vallen onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Het betreft de nadere uitwerking van de bepaling van de maximumtarieven die door de leverancier in rekening mogen worden gebracht voor de verschillende producten en diensten die de warmteleverancier levert aan de verbruiker en de nadere uitwerking van de eisen omtrent toegang tot warmtenetten voor producenten. De regeling is getoetst aan artikel 15 van de Dienstenrichtlijn dat ziet op eisen die moeten worden genotificeerd. Artikel 16 van de Dienstenrichtlijn is niet van toepassing omdat het hier een dienst betreft die uitsluitend kan worden gerealiseerd via daadwerkelijk in Nederland gelegen infrastructuur. Er is geen grensoverschrijdende dienstverlening mogelijk. De met deze regeling nader ingevulde voorschriften zijn voorschriften die dienen ter bescherming van de consument, ter voorkoming van oneerlijke concurrentie en ter bevordering van milieubescherming. Geen van de voorstellen voor invulling van de eisen in de wet maakt onderscheid naar nationaliteit of heeft anderszins een discriminerende werking. De eisen gelden voor alle leveranciers in gelijke mate.

De eisen die door de wet worden gesteld en met behulp van de voorschriften in deze regeling nader worden ingevuld zijn noodzakelijk en gerechtvaardigd ten behoeve van voornoemde dwingende redenen van algemeen belang. Zo wordt in de artikelen 2 tot en met 3e nadere invulling gegeven aan de eisen in de wet ter regulering van de maximumprijs die door de leverancier aan verbruikers in rekening mag worden gebracht voor de levering van verschillende goederen en diensten. Dit zijn allemaal eisen die worden gesteld ten behoeve van consumentenbescherming. In artikel 7a van de regeling wordt de verplichting voor de vergunninghoudende leverancier nader ingevuld om te rapporteren over de duurzaamheid van de door de hem geleverde warmte. In artikel 7b van de regeling worden tot slot de eisen die in de wet worden gesteld om toegang tot warmtenetten voor andere producenten van warmte te faciliteren nader ingevuld. Deze eisen beogen oneerlijke concurrentie te voorkomen. Ten slotte zijn de eisen zo beperkt mogelijk gehouden. De eisen zullen worden genotificeerd bij de Europese Commissie. Deze notificatie kent geen standstill periode.

6. Uitvoerings- en handhavingstoets

ACM heeft een uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) uitgevoerd op de voorstellen tot wijziging van het Warmtebesluit en de Warmteregeling (UHT lagere regelgeving Warmtewet, brief aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 mei 2018). ACM oordeelt dat de regelgeving op onderdelen eenvoudiger uitvoerbaar is, maar ook dat de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid op onderdelen verbetering behoeft door aanpassing en verduidelijking van een aantal onderdelen. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste door ACM in haar brief genoemde punten voor zover relevant voor de onderhavige regeling.

Bepaling van maximum leveringstarief voor doorleverende verbruikers met een centrale aansluiting groter dan 100 kW

Naar aanleiding van de opmerkingen van ACM over de uitvoerbaarheid en uitvoeringslasten van de tariefregulering voor centrale aansluitingen groter dan 100 kilowatt is deze bepaling aangepast. Deze aanpassing houdt in dat in de Warmteregeling een aantal parameters zal worden vastgesteld waarmee de berekening van de opslag voor centrale aansluitingen voor de ACM beter uitvoerbaar wordt. Hiermee wordt de uitvoerbaarheid van dit onderdeel geborgd en worden tegelijkertijd de uitvoeringskosten voor ACM verlaagd.

In de onderhavige regeling wordt hier in artikel 2 invulling aan gegeven. Voor een inhoudelijke toelichting verwijzen we naar paragraaf 2.1.1 en de artikelsgewijze toelichting op het betreffende artikel.

Tariefregulering afleversets

In haar brief merkte ACM op dat het potentieel grote aantal verschillende afleversets tot hoge uitvoeringslasten en lange voorbereidingstijd zou kunnen leiden. Naar aanleiding van de aanbeveling van ACM is in overleg met ACM nagedacht over mogelijkheden om in de regelgeving meer richting gevende en sturende bepalingen op te nemen. In dat kader is in het Warmtebesluit een bepaling toegevoegd die het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen omtrent de categorieën afleversets en omtrent het door ACM vast stellen van aanvullende functionaliteiten. In de onderhavige regeling wordt hier in artikel 3b invulling aan gegeven. Voor een inhoudelijke toelichting verwijzen we naar paragraaf 2.1.4 en de artikelsgewijze toelichting op het betreffende artikel.

7. Inwerkingtreding

Het moment van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling is afhankelijk van het moment van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Warmtewet van 4 juli 2018 (Stb. 2018, 311) en de wijziging van het Warmtebesluit. Deze wijzigingen hangen dusdanig met elkaar samen dat inwerkingtreding op het zelfde moment moet plaatsvinden. Om deze reden is in het voorstel tot wijziging van de Warmtewet (artikel II) voorzien in inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Dat koninklijk besluit wordt gelijktijdig met de wijziging van het Warmtebesluit en deze wijziging van de Warmteregeling vastgesteld en gepubliceerd. In lijn met het inwerkingtredingsbesluit voor de wet tot wijziging van de Warmtewet en de inwerkingtredingsbepaling van de wijziging van het Warmtebesluit treden de bepalingen van deze regeling met betrekking tot tariefregulering en de eisen die worden gesteld aan de boekhouding van de leverancier in werking op 1 januari 2020. Het betreft in gevolge het tweede lid van artikel II de bepalingen van Artikel I, onderdelen B (opschrift, C (subparagraaf met opschrift), D (gebruiksonafhankelijk deel maximumprijs), E (opschrift), F (gebruiksafhankelijk deel maximumprijs), G, artikelen 3a en 3b (vaste kosten levering koude en kosten van de afleverset), en K, artikel 7a (rapportage duurzaamheid) van de regeling.

Alle overige bepalingen treden ingevolge het eerste lid van artikel II in werking op 1 juli 2019. Het betreft de artikelen I, onderdelen A (definities), G, artikelen 3c tot en met 3f (informatie over tarieven en voorwaarden aan een aanbod als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet), H en I (storingscompensatie), J (vernummering) en K, artikel 7b (toegang tot de netten) van de regeling.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Artikel 1 is opnieuw vastgesteld. Daarbij zijn de daarin vervatte definities op alfabetische volgorde geplaatst en is een definitie van het in de regeling gebruikte begrip besluit (Warmtebesluit) toegevoegd.

Artikel I, onderdelen B, C en E

Met de onderdelen B, C en E wordt de indeling in paragrafen aangepast. Paragraaf 2 wordt een paragraaf over tariefregulering met twee sub paragrafen. De eerste sub paragraaf (§2.1) gaat over vaste kosten van levering van warmte. De tweede sub paragraaf (§2.2) was voorheen paragraaf 3 en gaat over de variabele kosten van levering van warmte.

Artikel I, onderdeel D

In onderdeel D wordt artikel 2 op verschillende onderdelen gewijzigd. In de eerste plaats is de aanhef opnieuw vastgesteld om te verduidelijken dat dit artikel ziet op het gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs.

Vervolgens zijn de parameters in de onderdelen a, b, en c vervangen door een opdracht aan ACM om de waarde van deze parameters vast te stellen. Daarbij is ook de term warmtewisselaar vervangen voor de term afleverset. De parameters voor de gemiddelde levensduur en onderhoudskosten van een cv-ketel en warmtewisselaar zijn geschrapt, omdat deze naar aanleiding van de aanpassingen in de onderdelen a en b reeds meegenomen worden in de kapitaals-en operationele kosten van een cv-ketel en afleverset.

De parameter voor de meetkosten is geschrapt uit de regeling, omdat deze reeds in het besluit genoemd wordt. De parameter voor de meerkosten elektrisch koken is geschrapt, omdat de correctie elektrisch koken uit artikel 3 van het besluit is geschrapt.

Voorts is een nieuw tweede lid opgenomen. In dit lid worden de parameters voor het basistarief voor aansluitingen voor levering van warmte, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, met een vermogen tot 3 kilowatt (BTw) en de opslag per kilowatt extra vermogen van aansluitingen voor levering van warmte (Ow>3kW) ingevuld. Met behulp van deze parameters kan ACM het maximumtarief voor de levering van warmte met een zeer lage temperatuur vaststellen. Deze wijziging wordt toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting (paragraaf 2.1.3).

Er is een nieuw derde lid toegevoegd om nadere eisen te formuleren ten behoeve van de berekening van de opslag aan een verbruiker met een centrale aansluiting voor de levering van warmte van meer dan 100 kilowatt.

De achtergrond van deze aanpassing is toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting (paragraaf 2.1.1).

Tot slot is het vierde lid van artikel 2 is opnieuw vastgesteld waarbij het referentiejaar is aangepast naar het jaar 2017. Alle parameters die zijn opgenomen in artikel 2 zijn bij deze wijziging van de warmteregeling opnieuw bezien en waar dit aan de orde is aangepast. Dit heeft tot gevolg dat 2017 als referentiejaar wordt gehanteerd. De ontwikkeling van de parameters wordt periodiek geëvalueerd. Deze evaluatie vindt in ieder geval iedere drie jaar plaats. Indien de ontwikkeling van de parameters hiertoe aanleiding geeft worden de parameters aangepast.

Artikel I, onderdeel F

Met onderdeel F worden in artikel 3 in de eerste plaats verduidelijkt dat dit artikel ziet op de vaststelling van het gebruiksafhankelijk deel van de maximumprijs voor levering van warmte en dient ter invulling van artikel 4 van het Warmtebesluit.

Voorts worden in het eerste lid de onderdelen c en d geschrapt. Het betreft leidingverlies bij ruimteverwarming (c) en leidingverlies bij tapwater (d). De onderdelen e (gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming) en f (gemiddeld warm tapwater rendement) worden als gevolg van deze wijziging verletterd tot de onderdelen c en d. Daarnaast wordt in onderdeel d (nieuw) de parameter voor het gemiddeld warm tapwater rendement gewijzigd. De achtergrond van deze aanpassing is toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting (paragraaf 2.1.2).

Tot slot wordt in dit artikel de bovenwaarde van de verbrandingswaarde van gas vastgesteld. De bovenwaarde van de verbrandingswaarde van gas is niet langer vastgesteld in het Warmbesluit maar in de Warmteregeling. Dit omdat de verwachting is dat in de toekomst de verbrandingswaarde van aardgas zou kunnen wijzigen. Door deze parameter, evenals alle andere parameters, op te nemen in de Warmteregeling wordt aanpassing van deze parameter eenvoudiger.

Artikel I, onderdeel G

Met onderdeel G worden twee nieuwe sub paragrafen, een nieuwe paragraaf en daarmee vijf nieuwe artikelen ingevoegd die gaan over de kosten van het gebruik van warmte koude systemen (§2.3), de kosten van de afleverset (§2.4) en de informatie over tarieven en voorwaarden voor een aanbod dat afwijkt van het wettelijk maximumtarief (§3).

In paragraaf 2.3 wordt een nieuw artikel 3a ingevoegd waarin parameters zijn opgenomen voor waarmee ACM de maximumprijs voor de levering van koude met behulp van een warmte koude systeem kan berekenen. De inhoud van deze bepaling is nader toegelicht in de paragraaf 2.1.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

De ACM indexeert de maximumprijs voor koudelevering met behulp van warmte koude systemen jaarlijks bij vaststelling van de maximumprijs met als referentie jaar 2017. De ontwikkeling van de parameters wordt periodiek geëvalueerd. Deze evaluatie vindt in ieder geval iedere drie jaar plaats. Indien de ontwikkeling van de parameters hiertoe aanleiding geeft worden de parameters aangepast.

In paragraaf 2.4 wordt een nieuw artikel 3b ingevoegd waarin nadere regels worden gesteld over de kenmerkende functionaliteiten van de categorieën afleversets alsmede over de aanvullende functionaliteiten van afleversets. De inhoud van deze bepaling is nader toegelicht in paragraaf 2.1.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

In pararaaf 3 worden 4 nieuwe artikelen ingevoegd waarin nadere eisen worden gesteld aan de informatie die een leverancier een verbruiker moet verstrekken over tarieven en voorwaarden voor een aanbod dat afwijkt van het wettelijk maximumtarief. Daarbij bevat:

  • artikel 3c eisen ten aanzien van de omschrijving van het product en de diensten die geleverd worden;

  • artikel 3d eisen over de informatie die moet worden verstrekt over de prijs waarvoor geleverd wordt;

  • artikel 3e eisen over de informatie die moet worden versterkt over de mogelijkheden van het opzeggen van de overeenkomst;

  • artikel 3f eisen ten aanzien van het bepalen van de persoonlijke situatie van de verbruiker.

De inhoud van deze bepalingen is toegelicht in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel H

In artikel 3a, eerste lid, van de wet is bepaald dat een leverancier in het geval van een ernstige storing een compensatie uitkeert aan een verbruiker. Met artikel I, onderdeel G, van deze wijzigingsregeling wordt artikel 4 van de Warmteregeling op drie punten gewijzigd en worden drie nieuwe leden toegevoegd.

In artikel 4 van de Warmteregeling wordt in de eerste plaats bepaald dat een verbruiker compensatie ontvangt voor een storing die voor een periode van langer dan 4 uur leidt tot een onderbreking van de levering. Deze grens van 4 uur wordt met de wijziging van artikel 4, eerste lid, van de Warmteregeling, gewijzigd naar 8 uur omdat bij warmtenetten in het algemeen meer tijd nodig is om een storing te verhelpen dan bij gasnetten. Dit verschil tussen warmtenetten en gasnetten heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is er bij warmte altijd sprake van twee leidingen: een aanvoerleiding en een retourleiding. Ten tweede liggen de warmteleidingen dieper in de grond dan gasleidingen en moet er zodoende in de regel meer graafwerk verricht worden voor reparatie. Ten derde bestaat er bij een warmteleverancier een inherente prikkel om een storing snel te verhelpen omdat hij anders inkomsten misloopt in tegenstelling tot de netbeheerder van gasnetten. De warmteleverancier is verantwoordelijk voor een betrouwbare warmtelevering en zal daarom ook goede contractuele afspraken maken met de producent ten aanzien van de levering van de warmte.

Gezien bovengenoemde aanpassing van de grens vanaf wanneer een leverancier verplicht is compensatie te betalen van 4 uur naar 8 uur, wordt ook het tweede lid van artikel 4 van de Warmteregeling aangepast. De initiële financiële compensatie van € 35 vindt voortaan plaats bij een storing vanaf 8 uur. Voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur die de storing duurt, is de leverancier daarna € 20 verschuldigd aan de getroffen verbruikers. De reden dat de bedragen gelijk zijn gehouden terwijl de periode van de storing waarvoor geen compensatie verplicht is langer is geworden, is dat het doel van de compensatieregeling is om de leverancier te stimuleren om de storing zo spoedig mogelijk te herstellen. Het doel is niet om de verbruiker een vergoeding te geven voor het ondervonden ongemak. Om dit doel te bereiken is het niet noodzakelijk om het bedrag van de compensatieregeling te verhogen omdat van het huidige bedrag reeds voldoende prikkel uitgaat voor de leverancier.

Daarnaast is in het tweede lid van artikel 4 de term onderbreking vervangen door storing. Onderbreking is hier namelijk niet de correcte term. Alleen in het geval dat een onderbreking kan worden aangemerkt als (ernstige) storing bestaat er een compensatieverplichting. In het geval van een voorziene onderbreking geldt deze verplichting bijvoorbeeld niet.

In artikel 4 van de Warmteregeling worden voorts een nieuw derde tot en met vijfde lid ingevoegd ter bepaling van het begin en het einde van een storing in een warmtenet. Voor de vaststelling van het tijdstip waarop een storing begint of eindigt, is gekozen om aan te sluiten bij de Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas. Een storing begint op het moment dat ofwel een verbruiker van warmte de storing meldt bij zijn leverancier of netbeheerder ofwel een leverancier of netbeheerder vaststelt dat er sprake is van een storing in een warmtenet. De totale tijdsduur van een storing in het warmtenet wordt bepaald door het tijdstip waarop de storing is hersteld voor alle door de storing getroffen verbruikers. De hoogte van de compensatie wordt echter niet noodzakelijk bepaald door de totale tijdsduur van de storing, maar door de tijdsduur gedurende welke een individuele verbruiker getroffen is geweest door een ernstige storing. Daarom introduceert artikel 4, derde en vijfde lid, van de Warmteregeling een onderscheid tussen storingen die plaatsvinden in een primair warmtenet, een secundair warmtenet, een inpandig leidingstelsel van een gebouweigenaar en in een aansluiting of afleverset. Het zou immers vreemd zijn dat een leverancier of netbeheerder alle verbruikers die op een warmtenet zijn aangesloten een compensatie dient te betalen in het geval dat er een ernstige storing plaatsvindt in een klein deel van het gehele warmtenet zoals een individuele aansluiting of in een inpandig leidingstelsel.

Het doel van het benoemen van de verschillende onderdelen van een warmtenet waarin een ernstige storing kan optreden, is dat een leverancier of netbeheerder een storing in verschillende fases kan verhelpen. Daardoor kan een ernstige storing voor verschillende verbruikers van verschillende tijdsduur zijn. Dit betekent dat de tijdsduur waarvoor de leverancier verplicht is een compensatie aan door de storing getroffen verbruikers uit te keren, niet noodzakelijk voor alle door een bepaalde storing getroffen verbruikers hetzelfde zal zijn.

De definities van primair en secundair warmtenet zijn afkomstig uit het rapport ‘Het Vesta MAIS ruimtelijk energiemodel voor de gebouwde omgeving’ van het Planbureau voor de Leefomgeving van december 20171.

Artikel I, onderdeel I

In artikel 3a, tweede lid, van de wet is bepaald dat een leverancier niet verplicht is tot het uitkeren van compensatie indien de storing het gevolg is van een extreme situatie die niet aan de leverancier of verbruiker kan worden toegerekend. Wanneer er dus sprake is van overmacht.

Met artikel I, onderdeel I, van deze wijzigingsregeling wordt een nieuw artikel 4a opgenomen in de Warmteregeling. In artikel 4a wordt bepaald dat er sprake is van een extreme situatie die niet aan de leverancier of netbeheerder kan worden toegerekend wanneer er sprake is van een niet te voorziene gebeurtenis of situatie die redelijkerwijs buiten de controle van een netbeheerder ligt en niet te wijten is aan een fout van een netbeheerder. Deze situatie moet bovendien zo weinig voorkomen dat het voor de leverancier of netbeheerder oneconomisch zou zijn om daarmee rekening te houden in de reguleringssystematiek. Voorts moet de situatie niet beïnvloed kunnen worden door de netbeheerder of leverancier. Alleen als aan deze cumulatieve voorwaarden is voldaan kan een leverancier of netbeheerder zich beroepen op deze uitzondering.

Indien een leverancier een storing wil aanmerken als een extreme situatie waarop de compensatieregeling niet van toepassing is, dan ligt de bewijslast om aan te tonen dat er sprake was van een extreme situatie bij de leverancier. Het is immers de leverancier die geen compensatie aan zijn door een storing getroffen verbruikers wil betalen. De leverancier heeft deze bewijsplicht evenwel slechts indien bij hem een verzoek tot compensatie wordt ingediend. Een plicht tot openbare publicatie op bijvoorbeeld de website van de leverancier, indien die zich beroept een extreme situatie, wordt niet nodig geacht. In principe kan een ieder een dergelijk verzoek bij de leverancier indienen, maar er wordt minimaal gedacht aan door de storing getroffen verbruikers en de ACM. Daarnaast is de leverancier ook richting verbruikers aansprakelijk voor het betalen van compensatie voor storingen in warmtenetten die in eigendom zijn van netbeheerders en in inpandige warmtenetten die in eigendom zijn van gebouweigenaren. Ook in deze warmtenetten kan als gevolg van een extreme situatie een storing optreden. In dat geval is het aannemelijk dat de bewijslast van de leverancier wordt doorgeschoven naar de gebouweigenaar of de netbeheerder. Dit is thans niet expliciet wettelijk vastgelegd. Het is echter voor leveranciers wel mogelijk om dit contractueel vast te leggen met eventuele gebouweigenaren of netbeheerders indien daar behoefte aan bestaat. Indien wel compensatie betaald moet worden, dan is wettelijk geregeld dat de leverancier de netbeheerder of de gebouweigenaar aansprakelijk kan stellen voor deze kosten. Hiermee bestaat in elk geval een prikkel voor de netbeheerder of gebouweigenaar om in geval van een extreme situatie de bewijslast hiervoor aan te tonen.

Artikel I, onderdeel J

Deze wijziging hangt samen met een recente wijziging van de Warmteregeling (Stcrt. 2018, 5311).

Artikel I, onderdeel K

Met onderdeel K worden twee nieuwe paragrafen en daarmee twee nieuwe artikelen toegevoegd die gaan over de rapportageverplichting over de duurzaamheid van de geleverde warmte (§4a) en het overleg over toegang voor producenten tot warmtenetten (§4b). De inhoud van deze wijzigingen is toegelicht in paragrafen 2.4 en 2.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven