Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 14 maart 2019, nr. MA/2019-059/UP, houdende de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het bestuur van de huurcommissie ten aanzien van de administratieve ondersteuning van de huurcommissie (Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2019)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte,

Gelet op de afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 en artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016;

Gelet op de instemming van het bestuur van de huurcommissie overeenkomstig artikel 10:4, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1: Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ministerie:

het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

c. wet:

de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;

d. huurcommissie:

de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de wet;

e. bestuur:

het bestuur van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

f. voorzitter:

de voorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

g. plaatsvervangend voorzitter:

de plaatsvervangend voorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

h. zittingsvoorzitter:

een zittingsvoorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

i. zittingslid:

een zittingslid van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

j. administratieve ondersteuning:

de administratieve ondersteuning van de huurcommissie, bedoeld in de artikelen 3c en 3h, van de wet en aangeduid als dienst van de huurcommissie, overeenkomstig artikel 1 van het Instellingsbesluit Dienst van de Huurcommissie;

k. eenheid:

een organisatieonderdeel van de dienst van de huurcommissie, bedoeld in artikel 1, onder g, van het Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2019;

l. directeur:

de uitvoerend directeur van de dienst van de huurcommissie, bedoeld in artikel 1, onder h, van het Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2019;

m. manager:

manager van een eenheid van de dienst van de huurcommissie, bedoeld in artikel 1, onder i, van het Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2019;

n. functionaris:

medewerker van een eenheid van de dienst van de huurcommissie, bedoeld in artikel 1, onder j, van het Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2019.

Artikel 2: Mandaat betreffende personeelsaangelegenheden en inrichting dienst van de huurcommissie

  • 1. Aan het bestuur wordt mandaat verleend met betrekking tot

    • a. het besluiten tot aanstelling, schorsing en ontslag van functionarissen, alsmede tot het nemen van besluiten aangaande hun individuele rechtspositie, een en ander conform het Algemeen Rijksambtenarenreglement dan wel het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

    • b. het nemen van functiewaarderingsbesluiten, bedoeld in de artikelen 71 en 71a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, ten aanzien van functionarissen;

    • c. het besluiten tot toepassing van disciplinaire maatregelen, bedoeld in de artikelen 80 tot en met 84 en de artikelen 91 en 92 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, ten aanzien van functionarissen;

    • d. het besluiten tot toepassing van artikel 6a en de hoofdstukken IV, V en VI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, ten aanzien van functionarissen;

    • e. het besluiten tot toepassing van hardheidsclausules ten aanzien van functionarissen, toegekend door de minister, als opgenomen in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Algemeen Rijksambtenarenreglement en daaruit afgeleide interne regelgeving van het ministerie, en

    • f. het afnemen van de eed dan wel de belofte, bedoeld in artikel 51 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, van functionarissen.

  • 2. Aan het bestuur wordt mandaat verleend met betrekking tot

    • a. het vaststellen en het besluiten tot wijziging van de taken van de dienst van de huurcommissie;

    • b. het besluiten tot organisatieveranderingen en het besluiten tot de uitvoering daarvan;

    • c. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden ten behoeve van de overleggen met de medezeggenschap van de dienst van de huurcommissie, en

    • d. het vaststellen van regels met betrekking tot de aangelegenheden die verband houden met de bevoegdheden, in mandaat verleend krachtens de artikelen 2 en 3 en met betrekking tot de taken van de dienst van de huurcommissie ten behoeve van de huurcommissie.

Artikel 3: Mandaat betreffende andere bevoegdheden ten aanzien van de dienst van de huurcommissie

  • 1. Aan het bestuur wordt mandaat verleend voor het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, die betrekking hebben op de taken van de huurcommissie en de werkzaamheden van de dienst van de huurcommissie.

  • 2. Aan het bestuur wordt mandaat verleend tot het overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming verwerken van persoonsgegevens die verband houden met de bij dit besluit in mandaat verleende bevoegdheden.

  • 3. Aan het bestuur wordt mandaat verleend tot de behandeling van klachten in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, die verband houden met de in dit besluit in mandaat verleende bevoegdheden, waaronder klachten van:

    • a. functionarissen;

    • b. voormalige functionarissen die betrekking hebben op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan gedurende de periode waarin zij werkzaam waren bij de dienst van de huurcommissie;

    • c. zittingsvoorzitters en zittingsleden;

    • d. voormalige zittingsvoorzitters en voormalige zittingsleden die betrekking hebben op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan gedurende de periode waarin zij deel uitmaakten van de huurcommissie.

Artikel 4: Bezwaar en beroep

Aan het bestuur wordt mandaat en machtiging verleend voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften gericht tegen besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3 hiervoor, waaronder het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep.

Artikel 5: Ondermandaat

  • 1. Het bestuur kan ten aanzien van de in een of meer van in de artikelen 2 en 3 genoemde bevoegdheden ondermandaat verlenen aan de directeur.

  • 2. Ten aanzien van de bevoegdheden bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a en b, wordt geen ondermandaat verleend.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, verleent het bestuur geen ondermandaat aangaande het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen met betrekking tot de inkoop van dienstverlening op het terrein van interim-management, organisatieadvies en formatieadvies.

  • 4. De verlening van ondermandaat geschiedt schriftelijk.

Artikel 6: Besluitvorming en uitoefening bevoegdheid

De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter kunnen elkaar machtigen de in mandaat verleende bevoegdheden afzonderlijk namens het bestuur uit te oefenen.

Artikel 7: Begrenzing van het mandaat

  • 1. De uitoefening van mandaat geschiedt binnen de grenzen van de in de wet vastgestelde taken, de benoemingsbesluiten betreffende de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, het bestuursreglement van de huurcommissie, de ter zake geldende overige wetgeving en regelgeving en de beleidsregels van de minister ten aanzien van de uitoefening van de bij of krachtens dit besluit verleende bevoegdheden.

  • 2. Het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geschiedt met inachtneming van:

    • a. de van toepassing zijnde begrotingswet en de daarbij gegeven financiële ruimte;

    • b. de aan de gemandateerde toegekende budgetten op basis van het geldende jaarplan;

    • c. het bepaalde bij of krachtens de Comptabiliteitswet 2016 en de aanwijzingen van de directeur Financiële en Economische Zaken van het ministerie op grond van die wet en de daarop berustende regelgeving en

    • d. het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen en de door de minister ter zake gestelde kaders, waaronder de kaders ten aanzien van inkoop en aanbesteding.

Artikel 8: Informatieplicht

  • 1. Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend informeert de minister bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft het bestuur een aan de uitoefening van de bevoegdheid voorafgaande informatie- en signaleringsplicht jegens de directeur-generaal Bestuur, Ruimte en Wonen betreffende de gemandateerde bevoegdheden, genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 9: Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met mandaat gelijkgesteld, de verlening van volmacht voor het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 10: Overige bepalingen

  • 1. Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens een in dit besluit gemandateerde bevoegdheid, luidt de ondertekening:

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

    namens deze:

    gevolgd door functieaanduiding, handtekening en naam van de functionaris.

  • 2. Bij de ondertekening van stukken op grond van volmacht wordt de aanduiding van de minister voorafgegaan door: namens de Staat der Nederlanden.

  • 3. Besluiten of handelingen die op grond van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2013 zijn genomen of verricht in de periode tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit en waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, worden aangemerkt als te zijn genomen of verricht namens de Minister.

Artikel 11: Slotbepalingen

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het besluit wordt geplaatst en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019.

  • 2. Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2013 wordt ingetrokken.

  • 3. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2019.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 maart 2019

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

De Huurcommissie is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat deel uitmaakt van de rechtspersoon Staat. De wetgever heeft middels de instellingswet (de gewijzigde Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, hierna Uhw) en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna Kaderwet ZBO’s) aan de Huurcommissie in haar geheel en aan het bestuur in het bijzonder een aantal bevoegdheden toegekend. Dit zijn de originaire bevoegdheden van de Huurcommissie.

Anders dan ZBO’s met eigen publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, beschikt de Huurcommissie niet over de bevoegdheden die inherent zijn verbonden aan rechtspersoonlijkheid. Daarbij valt te denken aan bevoegdheden op het terrein van personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie en huisvesting. De Huurcommissie beschikt niet over bevoegdheden op deze terreinen en kan dus bijvoorbeeld niet zelfstandig personeel aannemen of haar huisvesting regelen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK, voorziet overeenkomstig artikel 3h van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) in de administratieve ondersteuning van de Huurcommissie, met inbegrip van personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie en huisvesting van de Huurcommissie. Deze administratieve ondersteuning is vorm gegeven door de instelling van de Dienst van de Huurcommissie (DHC). DHC is formeel een onderdeel van het Ministerie van BZK, maar op grond van onderhavig mandaatbesluit kan het bestuur van de Huurcommissie de benodigde bevoegdheden ten aanzien van DHC, zelfstandig uitoefenen, namens de Minister van BZK. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het voeren van het personeelsbeleid, de verdere inrichting van de organisatie en de inkoop van goederen en diensten.

Voor onderhavig mandaatbesluit geldt dat de mandaatverlening slechts betrekking heeft op bevoegdheden van de Minister van BZK. Bovendien hoeven bevoegdheden waarover het bestuur op grond van andere wet- en regelgeving, waaronder de Uhw en de Kaderwet ZBO’s, reeds beschikt niet in mandaat aan het bestuur van de Huurcommissie te worden verleend. Dit betekent bijvoorbeeld dat een aantal aspecten van de planning en control cyclus niet in dit mandaatbesluit kunnen en hoeven te worden opgenomen, omdat deze reeds op grond van de Uhw en de Kaderwet ZBO’s van toepassing zijn. Op grond van bepalingen in de Uhw (artikel 3c van de Uhw) kan het bestuur van de Huurcommissie reeds in algemene zin leiding geven en in concrete gevallen instructies geven aan de functionarissen van DHC.

In onderhavig besluit zijn de volgende elementen opgenomen of aangepast ten opzichte van het besluit zoals dat in juli 2013 werd gepubliceerd:

  • Waar nodig zijn namen en benamingen als gevolg van kabinetswijzigingen aangepast.

  • De begripsbepalingen in art. 1, en bijgevolg in de rest van het besluit, zijn aangepast aan de nieuwe organisatiestructuur, beschreven in het Organisatie- en formatierapport 2018.

  • Art. 5, over ondermandaat, is gewijzigd om het mogelijk te maken dat het bestuur van de Huurcommissie zijn bevoegdheden door-mandateert aan de directeur van de DHC, voor zover nodig om na de beoogde wijziging van de organisatiestructuur van de DHC te kunnen functioneren. Het gaat om de bevoegdheden genoemd in de artikelen 2 en 3. De ondermandatering wordt geregeld in het Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging huurcommissie 2019.

    Het bestuur blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen en de mandaatgever kan bovendien de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid.

    Overigens worden de bevoegdheden genoemd in art. 2, tweede lid, onder a en b, uitgezonderd van het ondermandaat. Deze ingrijpende bevoegdheden hebben betrekking op wijziging van taken en organisatieveranderingen van de DHC en behoren bij het bestuur te blijven zodat het zijn integrale verantwoordelijkheid voor zowel de Huurcommissie als haar administratieve ondersteuning kan blijven waarmaken.

    Het bestuur is bevoegd te beslissen op eventuele bezwaarschriften gericht tegen beschikkingen gegeven door de directeur op grond van de hem in ondermandaat verleende bevoegdheden.

Artikel 2: Mandaat betreffende personeelsaangelegenheden en inrichting administratieve ondersteuning

In artikel 2 wordt aan het bestuur mandaat verleend ten aanzien van de personeelsbevoegdheden en de bevoegdheden ten aanzien van organisatie-inrichting om ook feitelijk leiding te kunnen geven aan de administratieve ondersteuning die door de Minister van BZK ter beschikking wordt gesteld. Het gaat daarbij om bevoegdheden als aanstelling, ontslag, het nemen van functiewaarderingsbesluiten en de toepassing van disciplinaire maatregelen. Ook betreft het de bevoegdheid tot het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden (artikel 2, tweede lid, onder c) en het vaststellen van regels met betrekking tot de aangelegenheden die verband houden met de bevoegdheden in mandaat verleend krachtens de artikelen 2 en 3 en de taken van DHC ten behoeve van de Huurcommissie (artikel 2, tweede lid, onder d). Deze bevoegdheid kan zien op het stellen van uitvoeringsregels voor bijvoorbeeld de behandeling van klachten (artikel 3, derde lid), maar bijvoorbeeld ook op het stellen van regels met betrekking tot flexibele werktijden.

Op grond van artikel 3c van de Uhw geeft het bestuur reeds leiding aan de ambtenaren van DHC, waarin de Minister van BZK overeenkomstig artikel 3h van de Uhw voorziet. De uitvoering van deze in mandaat verleende bevoegdheden vindt plaats binnen de voor de Huurcommissie vastgestelde en vast te stellen financiële kaders en kaders ten aanzien van formatie. Dit betreft kaders van het Ministerie van BZK en daarnaast ook rijksbrede kaders.

Waar in artikel 2 de bevoegdheid om besluiten in de zin van artikel 1: 3 van de Algemene wet bestuursrecht in mandaat wordt verleend, strekt het mandaat voor zover van toepassing ook tot het betalen van de dwangsom indien een besluit in het kader van het mandaat niet tijdig wordt genomen (artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht). Gelet op het feit dat deze bevoegdheid samenhangt met de bevoegdheid een besluit te nemen, wordt zij in artikel 2 niet expliciet vermeld.

Artikel 3: Mandaat betreffende andere bevoegdheden ten aanzien van de administratieve ondersteuning

Het eerste lid van dit artikel maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten. Voorbeelden van privaatrechtelijke handelingen zijn het sluiten van een overeenkomst, het transport van een notariële akte en het inkopen van goederen of diensten. Het gaat daarbij om gevallen waarin het bestuur van de Huurcommissie namens de (publiekrechtelijke rechtspersoon) Staat volgens het privaatrecht deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, zoals ieder andere natuurlijke of rechtspersoon. Terwijl mandaat voorziet in de vertegenwoordiging bij de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden, voorziet volmacht in het vertegenwoordigen van een rechtspersoon in het privaatrecht (zie ook artikel 9). De gevolmachtigde handelt zodoende niet namens een bestuursorgaan (de Minister van BZK), zoals bij mandaat, maar namens de (publiekrechtelijke) rechtspersoon Staat.

Inbegrepen bij de privaatrechtelijke rechtshandelingen, bedoeld in het eerste lid van artikel 3 is het voldoen aan verbintenissen, bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, mits deze verband houden met handelingen of werkzaamheden van de Huurcommissie. In dit verband is ook artikel 8 ten aanzien van de informatieverplichting van belang. Wanneer het voldoen aan (vermeende) verbintenissen zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen tot gevolg kan hebben, dient de Minister van BZK te worden geïnformeerd. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien het voldoen aan een vermeende verbintenis een erkenning van aansprakelijkheid inhoudt met aanzienlijke financiële gevolgen voor de Staat en dus voor de begrotingen van het Ministerie van BZK en de Huurcommissie.

De uitoefening van de overige bij onderhavig mandaatbesluit verleende bevoegdheden kan vragen om de verwerking van persoonsgegevens. Te denken valt hierbij aan de persoonsgegevens van een functionaris van DHC. Daarom wordt in het tweede lid van artikel 3 aan het bestuur ook mandaat verleend tot het verwerken van persoonsgegevens. Dit geschiedt overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming.

De uitoefening van de bij onderhavig mandaatbesluit verleende bevoegdheden kan leiden tot klachten in de zin van Hoofdstuk 9 van de Awb. Artikel 9:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat ‘een ieder het recht heeft om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.’ Deze klachten kunnen van binnen of buiten de Huurcommissie en de DHC komen. Gezien de bevoegdheden die in het onderhavige mandaatbesluit in mandaat worden verleend, die met name betrekking hebben op de organisatie van de Huurcommissie, is de verwachting dat eventuele klachten van binnen de Huurcommissie en DHC zullen komen. Om die reden zijn in het derde lid onder a t/m d specifiek de (voormalige) functionarissen en (voormalige) zittingsvoorzitters en zittingsleden genoemd. Te denken valt bijvoorbeeld aan klachten die zien op de schorsing van een functionaris.

Artikel 5: Ondermandaat

Het eerste lid maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk ondermandaat te verlenen aan de directeur van de DHC.

Geen ondermandaat wordt verleend ten aanzien van het vaststellen en het besluiten tot wijziging van de taken van de dienst van de huurcommissie en ten aanzien van het besluiten tot organisatieveranderingen en het besluiten tot de uitvoering daarvan.

Gezien de aard van de te mandateren bevoegdheden, die onder meer financiële implicaties kunnen hebben voor de Huurcommissie (en daarmee voor de Staat), is het alleen mogelijk ondermandaat te verlenen aan de directeur.

Artikel 6: Besluitvorming en uitoefening bevoegdheid

De bevoegdheden die de Minister van BZK in dit mandaatbesluit mandateert, mandateert hij aan het bestuur van de Huurcommissie. Dit zijn zodoende de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter tezamen. Om praktische redenen wordt het in dit artikel mogelijk gemaakt dat de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter elkaar kunnen machtigen om de in mandaat verleende bevoegdheden afzonderlijk namens het bestuur uit te oefenen. Dit kan in de praktijk noodzakelijk zijn in verband met de portefeuilleverdeling tussen voorzitter en plaatsvervangend voorzitter, maar ook gelet op mogelijke afwezigheden van de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter. De machtiging kan zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden.

Artikel 7: Begrenzing van het mandaat

Dit artikel begrenst de uitoefening van de in de eerdere artikelen in mandaat verleende bevoegdheden. Het eerste lid van dit artikel benoemt de algemene kaders waarbinnen de uitoefening van de bevoegdheden plaats dient te vinden. Dit zijn de voor het Ministerie van BZK gebruikelijke kaders.

Het tweede lid richt zich specifiek op de begrenzing van de uitoefening van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Daartoe stelt dit lid naast een aantal algemene kaders ook de financiële kaders die te maken hebben met de begroting van het Ministerie van BZK ten behoeve van de Huurcommissie. Ook zijn dit de voor het Ministerie van BZK gebruikelijke kaders.

Artikel 8: Informatieplicht

Bij de uitoefening van de bij dit mandaatbesluit in mandaat verleende bevoegdheden of mede krachtens dit mandaatbesluit in ondermandaat verleende bevoegdheden, kan zich een situatie voordoen die ertoe noodzaakt degene die het mandaat dan wel ondermandaat heeft verleend, van die situatie op de hoogte te stellen.

In het eerste lid wordt het aan de gemandateerde overgelaten welke situaties of gebeurtenissen dusdanig van belang zijn voor de Minister van BZK dat deze daarover geïnformeerd moet worden. In ieder geval valt bij dergelijke gebeurtenissen te denken aan gebeurtenissen die voor de Minister van BZK van belang zijn in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid.

Het tweede lid gaat over een voorafgaande informatieplicht van het bestuur ten opzichte van de directeur-generaal Bestuur, Ruimte en Wonen voor enkele bevoegdheden. Het gaat hier om de uitoefening van bevoegdheden die ingrijpend kunnen zijn voor de Huurcommissie en ook gevolgen kunnen hebben voor het Ministerie van BZK. Het betreft bijvoorbeeld het doorvoeren van organisatieveranderingen en het wijzigen van taken van de administratieve ondersteuning. Vanwege de potentiële (on)wenselijkheid van bepaalde besluiten vanuit het oogpunt van de ambtelijke leiding van het Ministerie van BZK, is besloten tot deze voorafgaande informatie- en signaleringsplicht.

Artikel 9: Volmacht en machtiging

Naast mandaat bestaan ook nog twee andere vertegenwoordigingsfiguren (zie artikel 10:12 Awb): de volmacht voor privaatrechtelijke rechtshandelingen en de machtiging voor feitelijke handelingen. Overal waar in dit mandaatbesluit ‘mandaat’ wordt genoemd, kan ook ‘volmacht’ of ‘machtiging’ worden gelezen.

Volmacht wordt verleend om namens de rechtspersoon Staat een privaatrechtelijke rechtshandeling, bijvoorbeeld de inkoop van kantoorartikelen, te mogen verrichten.

Machtiging wordt verleend om namens het bestuursorgaan Minister van BZK of de rechtspersoon Staat feitelijke handelingen te kunnen verrichten, bijvoorbeeld in rechte optreden bij een personeelsgeschil. Deze handelingen kunnen dus publiekrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren.

Naar boven