Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 maart 2019, nummer 2521728, houdende wijziging van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 3, derde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 2 van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, vervalt ‘in een instelling voor vrouwenopvang’.

2. Onderdeel g komt te luiden:

  • g. een in verband met eergerelateerd of huiselijk geweld dan wel mensenhandel hier te lande verblijvende vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van een bijzondere geprivilegieerde status;

3. Na onderdeel g wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. een in verband met eergerelateerd of huiselijk geweld dan wel mensenhandel hier te lande verblijvende gemeenschapsonderdaan, bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000, die:

    • 1°. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000, gedurende drie maanden na inreis; of

    • 2°. indien de periode van drie maanden na inreis verstreken is, blijkens een schriftelijke verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g, h of k, van de Vreemdelingenwet 2000, totdat drie maanden in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden is voorzien; of

    • 3°. indien de periode van drie maanden na inreis nog niet verstreken is, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 en daaropvolgend blijkens een schriftelijke verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g, h of k, van de Vreemdelingenwet 2000, totdat drie maanden in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden is voorzien.

4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het COA is ten aanzien van vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben in verband met eergerelateerd of huiselijk geweld uitsluitend belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden indien zij verblijven in een instelling voor vrouwenopvang.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 maart 2019

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling bevat een aantal aanpassingen van artikel 2 van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (hierna: Rvb). Het vereiste van verblijf in een instelling voor vrouwenopvang wordt niet meer gesteld aan slachtoffers van mensenhandel. Hierdoor blijft het mogelijk dat op grond van de Rvb in hun noodzakelijke bestaansvoorwaarden wordt voorzien als zij ambulante zorg ontvangen. Het vereiste van verblijf in een instelling voor vrouwenopvang blijft gelden voor slachtoffers van eergerelateerd en huiselijk geweld. De reden hiervan is dat bij eergerelateerd geweld en huiselijk geweld andere voorwaarden aan de verlening van de verblijfsvergunning worden gesteld. Hier volstaat een melding bij de politie en daarnaast moet de aanvraag worden onderbouwd met verklaringen van artsen en hulpverleners. Het huiselijk geweld heeft doorgaans plaatsgevonden in de eigen woonomgeving. De noodzaak van opvang in een instelling voor vrouwenopvang is dus een indicatie dat het geweld heeft plaatsgevonden. Aan opvang gaat een intake vooraf. Bij eergerelateerd geweld is die noodzaak van opvang er ook omdat de dreiging met eergerelateerd geweld zich binnen de familie afspeelt. Bij een aanvraag op deze grond wordt advies ingewonnen bij het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd geweld van de Nederlandse politie.

Voorts wordt het recht op Rvb-verstrekkingen van gemeenschapsonderdanen uitgebreid. Zij komen volgens de huidige regelgeving in aanmerking voor verstrekkingen gedurende de periode van drie maanden na inreis. In de praktijk blijkt echter dat slachtoffers van eergerelateerd geweld, huiselijk geweld en mensenhandel zich geregeld pas na een langere periode dan drie maanden na inreis aan die situatie kunnen onttrekken of daaruit bevrijd worden, waardoor de termijn van drie maanden al verstreken is. In de onderhavige aanpassing van de Rvb wordt bepaald dat, indien deze termijn geheel of gedeeltelijk verstreken is, onder voorwaarden recht op verstrekkingen bestaat voor de duur van ten hoogste drie maanden.

De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Hiermee wordt afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Ook de inwerkingtredingsdatum wijkt af van de vaste verandermomenten. Deze uitzonderingen zijn toegestaan omdat dit, gelet op de doelgroep, ongewenste nadelen voorkomt (Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Het COA, dat belast is met de uitvoering van deze regeling, is hierop voorbereid.

Artikelsgewijs

Artikel I

In artikel 2, onderdeel f, is het vereiste van verblijf in een instelling voor vrouwenopvang geschrapt. Op slachtoffers van mensenhandel is dit vereiste niet langer van toepassing. Voor slachtoffers van eergerelateerd en huiselijk geweld is dit vereiste opgenomen in artikel 2, derde lid.

In artikel 2, onderdeel g, komt de categorie gemeenschapsonderdanen te vervallen. Deze categorie is opgenomen in het nieuwe onderdeel h. Verder is de voorwaarde verblijf in een instelling voor vrouwenopvang geschrapt en, voor slachtoffers van eergerelateerd en huiselijk geweld, opgenomen in artikel 2, derde lid.

Het nieuwe onderdeel h betreft gemeenschapsonderdanen. Daarin is verhelderd dat het gaat om gemeenschapsonderdanen als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000. Onderdeel h regelt dat het COA voorziet in hun noodzakelijke bestaansvoorwaarden gedurende een periode van ten hoogste drie maanden. Hierbij kan zich een aantal situaties voordoen.

Ten eerste komen zij, conform de thans geldende regeling, in aanmerking voor Rvb-verstrekkingen gedurende de periode van drie maanden na inreis. Zij hebben dan rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (onderdeel h, sub 1).

Door onderhavige wijziging hebben gemeenschapsonderdanen gedurende drie maanden recht op verstrekkingen van het COA indien de termijn van drie maanden na inreis is verstreken onderscheidenlijk deels is verstreken op het moment dat zij bevrijd worden uit of zich kunnen onttrekken aan de mensenhandel of het eergerelateerd of huiselijk geweld.

Indien de periode van drie maanden na inreis verstreken is op het moment dat de gemeenschapsonderdaan bevrijd wordt uit of zich kan onttrekken aan de mensenhandel of het eergerelateerd of huiselijk geweld, worden onder de voorwaarde van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, g, h of k, van de Vreemdelingenwet 2000 gedurende drie maanden verstrekkingen verleend op grond van onderdeel h, sub 2.

Indien de periode van drie maanden na inreis nog niet verstreken is op het moment dat de gemeenschapsonderdaan bevrijd wordt uit of zich kan onttrekken aan de mensenhandel of het eergerelateerd of huiselijk geweld, worden gedurende drie maanden verstrekkingen verleend op grond van onderdeel h, sub 3. In laatstgenoemde drie maanden heeft de gemeenschapsonderdaan eerst rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (gedurende de resterende tijd van de drie maanden na inreis) en moet er aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, g, h of k, van die wet zijn.

In artikel 2, derde lid, is, zoals eerder vermeld, geregeld dat slachtoffers van eergerelateerd en huiselijk geweld moeten verblijven in een instelling voor vrouwenopvang voor de verlening van Rvb-verstrekkingen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

Naar boven