TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Inleiding
Het belang en de meerwaarde van de regionale publieke media-instellingen staan buiten
kijf. De regionale publieke media-instellingen dragen zorg voor een informatief, cultureel
en educatief media-aanbod dat aansluit bij de directe belevingswereld en leefomgeving
van mensen. Dit doen de regionale publieke media-instellingen bovendien met bewustzijn
van de regionale cultuur en regionale tradities. Sinds 2016 is er een wettelijk samenwerkings-
en coördinatieorgaan voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal
niveau: de Stichting Regionale Publieke Omroep (hierna: RPO).
In de Kamerbrief over de mediabegroting 2019 heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media (hierna: de minister) medegedeeld dat er een alternatieve manier
was gevonden om de projecten van de regionale publieke media-instellingen te subsidiëren
die niet in aanmerking komen voor een financiële bijdrage op basis van regeling B
van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019.1 In deze Kamerbrief heeft de minister tevens het voornemen geuit om in 2019 en 2020
een subsidieregeling voor de regionale publieke media-instellingen open te stellen
ter vervanging van de regeling B van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen
2016–2019. Met deze regeling is uitvoering gegeven aan dit voornemen.
2. Samenvatting subsidieregeling
Doel subsidieregeling
De subsidieregeling is bedoeld voor regionale publieke media-instellingen en stelt
hen in staat om subsidie aan te vragen voor projecten die gericht zijn op (onder andere)
toekomstgerichte innovatie en op samenwerking tussen regionale publieke media-instellingen
en landelijke of lokale publieke media-instellingen.
De minister vindt het van belang dat de regionale publieke media-instellingen hun
krachten bundelen en gezamenlijk uitdagingen aangaan, kansen pakken, vernieuwende
projecten opstarten en de samenwerking zoeken met de landelijke én lokale publieke
media-instellingen. Deze subsidieregeling is bedoeld om hieraan bij te dragen.
Om dit te realiseren, is in de subsidieregeling een aantal criteria opgenomen waar
ingediende projecten aan moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. Projecten
moeten bijdragen aan doelstellingen die de RPO en dertien regionale publieke media-instellingen
geformuleerd hebben in hun Concessiebeleidsplan 2017–2025 ‘Liefde voor de Regio’ (hierna:
CBP RPO). Verder moeten projecten ten goede komen aan meerdere regionale publieke
media-instellingen óf aan een samenwerking tussen regionale publieke media-instellingen
en landelijke of lokale publieke media-instellingen.
Procedure
De procedure voor het aanvragen van een subsidie is als volgt. Een regionale publieke
media-instelling kan vanaf 1 april 2019 tot en met 30 september 2020 een aanvraag
voor subsidie bij de minister indienen. Dit doet zij met het ‘Aanvraagformulier Subsidieregeling
innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen’ (hierna: het aanvraagformulier),
dat op Rijksoverheid.nl is bekendgemaakt.
De subsidieaanvraag bevat een activiteitenplan en een begroting. Het activiteitenplan
bevat conform artikel 3.4 van de Kaderregeling een overzicht van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd. Per activiteit dient de aard, omvang, duur en wijze van
uitvoering van de activiteit beschreven te worden, evenals de met de activiteit na
te streven doelstellingen, resultaten of producten. Verder bevat het activiteitenplan
een motivering waaruit blijkt dat het project waarvoor subsidie wordt gevraagd, voldoet
aan de criteria uit artikel 3 van deze subsidieregeling.
De begroting bevat conform artikel 3.5 van de Kaderregeling per activiteit een overzicht
van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking
hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De begrotingsposten worden
ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien en de begroting die bij de aanvraag
wordt ingediend, dient sluitend te zijn.
Na ontvangst van de subsidieaanvraag vraagt de minister – als de aanvraag volledig
is, en als het jaarlijkse subsidieplafond nog niet is bereikt – advies aan de RPO
over de ingediende subsidieaanvraag. In haar advies gaat de RPO in op de mate waarin
de projecten voldoen aan de in artikel 3 beschreven criteria. Ook adviseert de RPO
over de vraag of de kosten voor het project in redelijke verhouding staan met de resultaten
van het project. Mede op basis van het advies van de RPO neemt de minister een besluit
over het al dan niet toekennen van subsidie voor een ingediend project.
3. Uitvoering
De regeling wordt uitgevoerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De regeling is voor een handhaafbaarheidstoets aan de Auditdienst Rijk (ADR) voorgelegd
en handhaafbaar bevonden.
4. Regeldruk
Het aanvraagproces is zo ingericht dat het zo min mogelijk regeldruk creëert. Voor
de aanvragers worden de administratieve lasten, bij een uurtarief van € 54, geschat
op gemiddeld € 5.000 per aanvraag, inclusief verantwoording.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
Op deze subsidieregeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de
Kaderregeling) van toepassing. Dit betekent dat ook de bepalingen van de Kaderregeling
van toepassing zijn, tenzij daarvan in deze regeling wordt afgeweken. Bijvoorbeeld
de bepalingen over de begrotingsvoorwaarde (artikel 1.4 van de Kaderregeling), de
melding van andere aanvragen (artikel 3.6 van de Kaderregeling) en de inlichtingenplicht
(artikel 5.11 van de Kaderregeling) zijn ook op deze regeling van toepassing.
Artikel 3
Artikel 3 bevat de criteria waaraan een project moet voldoen om voor subsidie in aanmerking
te komen. Een project dient ten minste bij te dragen aan één van de in het artikel
genoemde doelstellingen uit het CBP RPO (zoals innovatie, of het vergroten van het
bereik), en dient bovendien ten goede te komen aan meerdere regionale publieke media-instellingen
of aan de samenwerking tussen regionale publieke media-instellingen onderling, of
aan de samenwerking tussen een of meer regionale publieke media-instellingen en een
of meer landelijke of lokale publieke media-instellingen.
Artikel 4
In artikel 4 wordt vastgesteld wat het subsidieplafond is voor het kalenderjaar 2019
en voor het kalenderjaar 2020. Mogelijk wordt het subsidieplafond op een later moment
nog verhoogd indien er middelen vrijvallen die nu nog zijn gereserveerd voor lopende
aanvragen op basis van onderdeel B van de Frictiekostenregeling regionale publieke
media-instellingen 2016–2019. Ook regelt dit artikel in het tweede lid dat, indien
het subsidieplafond in het kalenderjaar 2019 niet wordt bereikt, het resterende bedrag
doorschuift en wordt toegevoegd aan het plafond van het kalenderjaar 2020. Ten slotte
is in het derde lid opgenomen dat het subsidiebedrag ten minste € 25.000,– bedraagt.
Dit betekent dat kleinere projecten (projecten met een lager bedrag aan kosten dan
€ 25.000,–) niet voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 5
Artikel 5 betreft de subsidieaanvraag. Regionale publieke media-instellingen kunnen
doorlopend van 1 april 2019 tot en met 30 september 2020 een aanvraag indienen. Deze
einddatum van de aanvraagperiode verzekert dat op de subsidieaanvraag nog voor het
einde van 2020 door de minister kan worden beslist.
De aanvraag bestaat uit een activiteitenplan en een begroting, en wordt gedaan met
gebruikmaking van een aanvraagformulier dat daarvoor op www.rijksoverheid.nl is geplaatst. In het activiteitenplan moet een nadere motivering worden gegeven over
het project waarvoor subsidie wordt gevraagd, waarbij moet worden onderbouwd dat het
project voldoet aan de projectcriteria die zijn opgenomen in artikel 3. De RPO adviseert
mede aan de hand van deze motivering of het project aan deze criteria voldoet.
Artikel 8
Artikel 8 regelt de termijn waarbinnen de minister een besluit neemt op een subsidieaanvraag.
Deze termijn bedraagt 12 weken. Het tweede lid van artikel 8 regelt dat – in afwijking
van artikel 7.6 van de Kaderregeling – subsidies van € 25.000,– tot € 125.000,– direct
worden vastgesteld. Ook regelt dit lid dat het subsidiebedrag in een keer wordt betaald
aan de ontvanger. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de minister bij subsidies
vanaf € 125.000,– een voorschot verstrekt van 100%. Ook dit voorschot wordt in een
keer betaald aan de ontvanger.
Artikel 9
Artikel 9 regelt de verplichtingen die aan de subsidieontvanger worden opgelegd. Een
van die verplichtingen is dat de subsidieontvanger jaarlijks in zijn bestuursverslag
een toelichting over de voortgang van het project opneemt. Het betreft hier een algemene
toelichting over de voortgang van het project tot dan toe, opgenomen in het bestuursverslag
dat de regionale publieke media-instelling in het kader van haar reguliere jaarlijkse
financiële verslaggeving opstelt.
Artikel 11
Artikel 11 betreft de verantwoording van de subsidie. Een ontvanger van een subsidie
vanaf € 125.000,– dient uiterlijk 22 weken na afloop van het kalenderjaar waarin het
project is afgerond een aanvraag om vaststelling in. Het is vanzelfsprekend ook mogelijk
om, indien een project is afgerond, eerder een aanvraag om vaststelling te doen. De
termijn biedt een regionale publieke media-instelling de ruimte om – indien zij dat
wenselijk acht – de aanvraag om vaststelling procesmatig gelijktijdig uit te werken
met de jaarlijkse financiële verslaglegging.
Artikel 12
Artikel 12 wijzigt de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen
2016–2019. Voor de Regeling B – waarvan in de afgelopen jaren slechts beperkt gebruik
is gemaakt – is het tweede aanvraagtijdvak in 2019 vervallen. Dit aanvraagtijdvak
zou hebben gelopen van 1 juli tot en met 30 september 2019. Dit aanvraagtijdvak is
vervallen omdat het voor regionale publieke media-instellingen op grond van deze regeling
met ingang van 1 april 2019 – onder ruimere projectcriteria dan bij de Regeling B
het geval was – mogelijk is een subsidieaanvraag te doen.
Artikel 13
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2019. Hoewel inwerkingtreding
plaatsvindt met ingang van een vast verandermoment, wordt afgeweken van de uit het
kabinetsbeleid voortvloeiende minimale invoeringstermijn van twee maanden. In dit
geval is een afwijking van de minimale invoeringstermijn niet bezwaarlijk, omdat de
regeling begunstigend werkt voor betrokkenen (de regeling maakt mogelijk dat subsidie
wordt verstrekt onder ruimere projectcriteria dan bij de Regeling B van de Frictiekostenregeling
regionale publieke media-instellingen 2016–2019). Daarnaast is het voornemen tot het
treffen van een vervangende subsidieregeling ruimschoots van tevoren (bij de Kamerbrief
over de mediabegroting 2019) aangekondigd.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob