Besluit van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 maart 2019, nummer WBV 2019/5, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12. Signaleringen

12.1. Inleiding

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ten aanzien van een vreemdeling zonder geldige verblijfstitel voor Nederland of een van de andere Schengenlanden en die gesignaleerd staat in het OPS of het (N)SIS, alle volgende handelingen verrichten:

  • de toegang tot Nederland weigeren;

  • de treffer in het (N)SIS bij het Bureau SIRENE melden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen niet in het OPS controleren.

Het Bureau SIRENE verricht alle volgende handelingen:

  • gemelde treffers in het (N)SIS registreren;

  • de IND informeren over de treffer in het (N)SIS;

  • het overleg met een Schengenland vastleggen als wordt overwogen een verblijfstitel af te geven aan een ter fine van weigering van de toegang gesignaleerde vreemdeling.

12.2. Opneming van signaleringen

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van de gegevens van een vreemdeling in het (N)SIS:

  • als een niet EU-onderdaan die niet heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 Vw;

  • als een vreemdeling een zwaar inreisverbod is opgelegd op grond van 66a lid 7 Vw;

  • als een vreemdeling een licht inreisverbod is opgelegd;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met het gebruik van een vals document voor grensoverschrijding of identiteitspapieren. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar;

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De signaleringsduur is 2 jaar.

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van de kenmerken van een verblijfsdocument in het (N)SIS:

  • De vreemdeling heeft zich uitgeschreven uit de BRP op grond van emigratie of de vreemdeling is met onbekende bestemming vertrokken en de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is nog niet verlopen. De duur van de signalering is gelijk aan de nog geldende duur van de verblijfsvergunning.

In ieder geval de volgende categorieën vreemdelingen worden opgenomen in het OPS:

  • een vreemdeling met verblijfsrecht in een Schengen-lidstaat die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw. De termijn van signalering is maximaal zes maanden;

  • een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde EU-onderdaan of niet EU-onderdaan die heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken;

  • een mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) voldoet aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven. De duur van de signalering wordt gelijk gesteld met de (resterende) duur van de afgegeven mvv.

De duur van signaleringen ter fine van handhaving van een inreisverbod of ongewenstverklaring is gelijk aan de duur van de betreffende maatregel.

De IND neemt signaleringen op in het OPS of het (N)SIS:

  • naar aanleiding van een melding in de BVV van een door de politie of KMar opgelegd licht inreisverbod;

  • naar aanleiding van een bekendmaking van een door de IND opgelegd licht of zwaar inreisverbod of een beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw;

  • naar aanleiding van een door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen ingediend verzoek tot signalering;

  • naar aanleiding van een beschikking tot intrekking van een mvv;

  • naar aanleiding van een concrete aanwijzing.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het verzoek tot signalering aan de IND ten minste één van de volgende redenen voor signalering aan:

  • gevaar voor de nationale veiligheid;

  • toegangsweigering: proces-verbaal drugssmokkel gerelateerd misdrijf, (nog) geen veroordeling;

  • toegangsweigering: proces-verbaal gebruik valse/ vervalste reis-/ identiteitspapieren;

  • verwijdering van een vreemdeling met verblijfsrecht in een Schengen-lidstaat die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen stuurt met het verzoek om signalering de volgende documenten mee:

  • wanneer aanwezig kopieën van identiteitsdocumenten van de vreemdeling;

  • het opgemaakte proces-verbaal van het misdrijf dat aanleiding is voor het voorstel tot signalering;

  • het nummer van het proces-verbaal;

  • als er geen sprake is van een proces-verbaal moeten andere bewijsmiddelen die het voorstel tot signalering ondersteunen, worden meegezonden.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdeling draagt er zorg voor dat in het kader van de signalering vingerafdrukken en een foto van de vreemdeling in de BVV voorhanden zijn. Indien dit niet mogelijk is moet hiervan de reden worden vermeld.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het voorstel tot signalering doet aan de IND, moet de vreemdeling in ieder geval informeren over:

  • het feit dat de vreemdeling gesignaleerd wordt;

  • de duur van de signalering;

  • het gebied waarvoor de signalering geldt;

  • de wijze waarop de vreemdeling:

    • kan kennisnemen van de signalering;

    • om opheffing kan verzoeken;

    • bezwaar kan maken tegen de signalering.

Als de identiteit van de vreemdeling niet bekend is en een onderzoek naar de identiteit van de vreemdeling nog niet heeft plaatsgevonden, moet de politie een onderzoek doen naar de identiteit van de vreemdeling op basis van de vingerafdrukken van de vreemdeling. De vreemdeling met verschillende personalia wordt onder de naam zoals deze bij de IND bekend is, gesignaleerd. De andere personalia worden als aliasnaam opgenomen.

12.3. Aanvang termijn signalering

Bij signalering van een vreemdeling in OPS of het (N)SIS, vangt de duur van de signalering aan op de datum dat de vreemdeling het Schengengebied daadwerkelijk heeft verlaten.

De signalering treedt in werking vanaf:

  • de datum van het besluit OVR op grond van artikel 67 Vw of het inreisverbod;

  • de datum dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd;

  • de datum waarop de rechtsgevolgen genoemd in het besluit tot intrekking van de mvv in werking treden.

12.4. Gevolgen signalering bij het aantreffen aan de grens of binnen Nederland

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet bij een vreemdeling die gesignaleerd staat en die in het kader van binnenlands toezicht wordt aangetroffen in ieder geval de volgende handelingen verrichten:

  • de vreemdeling die gesignaleerd staat een inreisverbod opleggen (model M107-B) anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw. De IND zorgt voor (aanpassing van) de signalering in (N)SIS;

  • bij de vreemdeling die gesignaleerd staat nagaan of de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw uit Nederland is vertrokken of uitgezet:

    • als de vreemdeling Nederland niet heeft verlaten moet geen terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd;

    • als de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw is vertrokken of uitgezet moet een terugkeerbesluit worden opgelegd (model M107-A).

De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 108 Vw. De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 197 WvSr.

12.5. Signaleringen en verblijfstitels/verblijfsaanvragen

Bij iedere beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland moet de IND nagaan of de vreemdeling is opgenomen in het OPS of (N)SIS.

De volgende categorieën vreemdelingen worden in het kader van signalering in het (N)SIS- onderscheiden:

  • a. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient en door Nederland in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • De vreemdeling moet bij een beschikking waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen en waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of niet in Nederland afgewacht mag worden, Nederland worden uitgezet;

    • Het inreisverbod wordt opgeheven als aan betrokkene een verblijfsvergunning wordt verleend. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS;

  • b. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier indient of heeft ingediend en in het (N)SIS gesignaleerd staat voor een ander Schengenland;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet het Bureau SIRENE van de signalerende lidstaat in kennis stellen dat de vreemdeling in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier heeft ingediend;

    • De IND treedt in overleg met de signalerende lidstaat over de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning;

    • De IND moet na het indienen van de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning, de vreemdeling een verklaring uitreiken waarin is vermeld dat de vreemdeling een aanvraag tot verblijf heeft ingediend terwijl de vreemdeling ter fine van weigering van de toegang gesignaleerd staat. De vreemdeling moet deze verklaring bij zich dragen en op verzoek verstrekken. Het Hoofd van de IND stelt een model voor deze verklaring vast;

    • De vreemdeling moet bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of deze niet in Nederland mogen worden afgewacht, worden uitgezet. Als aan de vreemdeling een verblijfsvergunning wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen en een eventueel onderliggend inreisverbod op te heffen;

  • c. Een vreemdeling die in Nederland of in een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet de IND en het Bureau SIRENE van het andere Schengenland in kennis stellen;

    • De IND past de in artikel 25 SUO genoemde raadplegingprocedure toe;

    • De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die de vreemdeling aantreft verricht alle volgende handelingen:

      • bij de IND informeren of de afgifte van de (tijdelijke) verblijfstitel rechtmatig is;

      • als de signalering van de vreemdeling bij afgifte van de verblijfstitel of bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning (nog) niet bekend was bij de IND, een proces-verbaal van bevindingen opmaken;

      • een kopie van alle bewijsmiddelen maken die nog niet bekend waren bij de IND.

12.6. Aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling te kennen geeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen en in het (N)SIS of OPS gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen alle volgende handelingen:

  • de treffer melden bij het Bureau SIRENE;

  • de IND op de hoogte stellen van het bestaan van de (N)SIS- of OPS-signalering.

De IND neemt de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling.

Bij een negatief besluit op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, moet de vreemdeling worden uitgezet en blijft de signalering in (N)SIS of OPS gehandhaafd.

Als sprake is van een claim op basis van de Verordening (EU) nr. 604/2013 neemt het verantwoordelijke land de behandeling van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd over en blijft de (N)SIS-signalering voorlopig gehandhaafd. Het Schengenland dat de vreemdeling heeft gesignaleerd neemt de beslissing over het handhaven of laten vervallen van de signalering.

Als de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen en een eventueel onderliggend inreisverbod op te heffen (model M107-C).

12.7. Bezit geldige verblijfstitel en signalering

Als een vreemdeling die in Nederland of een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met de grensbewaking de volgende handelingen:

  • melden van de treffer bij bureau SIRENE;

  • inlichten van de IND;

  • de vreemdeling doorlaten of doorreis verlenen;

  • bij twijfel over de verblijfsstatus van de vreemdeling bij de IND nagaan of de verblijfsstatus van de vreemdeling geldig is voordat de vreemdeling wordt doorgelaten.

De IND past de in artikel 25 SUO genoemde raadplegingprocedure toe.

In geval van een vreemdeling die in het bezit is van een voor een ander Schengenland geldige verblijfstitel en in het OPS gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met de grensbewaking verricht de volgende handelingen:

  • weigeren van de toegang tot Nederland;

  • melden van de treffer bij bureau SIRENE;

  • inlichten van de IND.

12.8. Opheffing van signaleringen

Een signalering wordt door de IND uit het (N)SIS verwijderd als de termijn van de signalering is verstreken.

De IND kan een signalering opheffen voordat de termijn van de signalering is verstreken als sprake is van gewijzigde omstandigheden, die aanzetten tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • de grondslag voor de signalering is komen te vervallen;

  • de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in een andere lidstaat toegestaan. Als aan de vreemdeling verblijf in een andere lidstaat wordt toegestaan moet het Bureau SIRENE van het betreffende Schengenland aan Nederland verzoeken de signalering op te heffen. Het Bureau SIRENE van Nederland stuurt het verzoek om opheffing van de signalering door naar de IND. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS en gaat na of de signalering vervolgens in het OPS wordt opgenomen. Met opneming van de signalering van de vreemdeling in OPS, moet de IND rekening houden met het verblijfsdoel van de vreemdeling in het land waar hem verblijf wordt toegestaan, als de vreemdeling onder de werking van het Unierecht komt te vallen.

12.8.1. Verzoek opheffing van een signalering in het (N)SIS

Een vreemdeling die gesignaleerd staat in het (N)SIS mag bij elk Schengenland een verzoek indienen om opheffing van de signalering.

In Nederland moet de vreemdeling een verzoek tot opheffing van een signalering van een andere lidstaat richten aan de DLIO (Dienst Landelijke Informatie Organisatie). Als de signalering dient ter fine van handhaving van een door Nederland opgelegd inreisverbod, moet het verzoek van de vreemdeling tot opheffing van de signalering gericht zijn op de opheffing van het inreisverbod.

Een verzoek tot opheffing van een door Nederland opgenomen signalering moet door de vreemdeling naar de IND worden gestuurd. Binnen vier weken nadat het verzoek van de vreemdeling is ontvangen, wordt door de IND schriftelijk beslist op het verzoek tot opheffing van de signalering.

12.8.2. Verzoek opheffing van signalering in het OPS

Een vreemdeling die is geregistreerd in het OPS heeft het recht een verzoek in te dienen om de signalering te verwijderen uit OPS. Hiertoe moet de vreemdeling een schriftelijk en gemotiveerd verzoek richten aan de DLIO (zie artikel 35 en artikel 36 Wbp). De DLIO stuurt het verzoek door aan de IND. De IND beslist schriftelijk binnen vier weken nadat het verzoek door de IND is ontvangen.

Een signalering wordt door de IND uit het OPS verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken.

De IND kan een signalering in het OPS opheffen voordat de signaleringstermijn is verstreken als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing.

De IND heft een signalering in het OPS op als de mvv-sticker van de mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven voldoet, doorgehaald wordt.

12.9. Toegang verlenen ondanks signalering

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt het Bureau SIRENE op de hoogte als een vreemdeling die gesignaleerd staat de toegang tot Nederland voor een kort verblijf wordt verleend. Het Bureau SIRENE informeert de andere Schengenlanden over deze toegangsverlening.

B

Paragraaf A3/7.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.4.1. Handelwijze aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij een inreisverbod

De IND wijst een aanvraag op grond van artikel 64 Vw niet af onder verwijzing naar een inreisverbod als:

  • er een zwaar inreisverbod is opgelegd en de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten ná het opleggen van het inreisverbod nog niet heeft verlaten. Artikel 66a, zevende lid, Vw blijft dan buiten toepassing;

  • er een licht inreisverbod is opgelegd. Dit inreisverbod staat gelet op artikel 66a, zesde lid, onder b, Vw in geen geval, dus ook niet in de situatie dat Nederland weer wordt ingereisd terwijl dit inreisverbod nog van kracht is, in de weg aan het verlenen van uitstel van vertrek.

In deze gevallen wordt het inreisverbod opgeschort.

Artikel 66a, zevende lid, Vw is wel van toepassing als:

  • de vreemdeling eerder heeft voldaan aan zijn vertrekplicht;

  • Nederland opnieuw inreist; en

  • het zware inreisverbod nog steeds van kracht is.

De IND past in dat geval artikel 64 Vw niet toe, maar kan wel overgaan tot analoge toepassing van artikel 64 Vw. De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan bij analoge toepassing aanleiding zijn om tijdelijk de vreemdeling niet uit te zetten. Uitzetting blijft in dat geval achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf. Het zware inreisverbod behoudt onverminderd zijn werking. De IND maakt in deze situatie geen aantekening in het document voor grensoverschrijding.

C

Paragraaf A4/2.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4.2. Uitreiking van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod

Het beleid dat geldt voor het uitreiken van het besluit tot ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op het uitreiken van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw. Zie paragraaf A4/3.4 Vc.

De IND kan in de volgende gevallen het besluit tot het opleggen van een inreisverbod zowel uitreiken als toezenden:

  • als het inreisverbod de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw heeft en uitgevaardigd wordt onder gelijktijdige opheffing van de ongewenstverklaring; en

  • als het inreisverbod de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw heeft.

In artikel 66a, vijfde lid, Vw wordt bepaald dat als een beschikking, waarbij het inreisverbod is uitgevaardigd, bekend wordt gemaakt door toezending, hiervan mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.

D

Paragraaf A4/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

2.6 Rechtsgevolgen van het inreisverbod

Artikel 66a, zesde en zevende lid, Vw blijven buiten toepassing als de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten ná het opleggen van het inreisverbod nog niet heeft verlaten. Het inreisverbod heeft in die situatie geen invloed op de mogelijkheid tot het verkrijgen van rechtmatig verblijf, zoals bedoeld in artikel 8 Vw.

De hiervoor genoemde rechtsgevolgen van het inreisverbod treden pas in als de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk heeft verlaten. In dat geval staat het inreisverbod wel in de weg aan het verkrijgen van rechtmatig verblijf, behoudens (opvolgende) aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel en de uitzonderingen die voortvloeien uit artikel 66a, zesde en zevende lid, Vw.

E

Paragraaf A4/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

A4/3.1 Gronden voor ongewenstverklaring

Bij het besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling, weegt de IND de belangen van de vreemdeling af tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat.

a. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

Als de vreemdeling tweemaal een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan, dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een voorstel tot ongewenstverklaring van deze vreemdeling bij de IND in.

De IND besluit uitsluitend tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als ten aanzien van de bij de Vw strafbaar gestelde feiten die de vreemdeling heeft begaan, sprake is van:

  • een proces-verbaal;

  • een transactie; of

  • een uitgevaardigde strafbeschikking.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het opmaken van een eerste proces-verbaal tegelijkertijd aan de vreemdeling de waarschuwing dat, als hij nogmaals een bij de Vw strafbaar gesteld feit begaat, de ambtenaar een voorstel tot ongewenstverklaring indient. Van deze waarschuwing maakt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een aantekening in de BVV.

b. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

De IND beoordeelt zo snel mogelijk na het onherroepelijk worden van een rechterlijk vonnis waarin de maatregel als bedoeld in artikel 37a WvSr ten aanzien van een vreemdeling is verlengd, of wordt besloten tot ongewenstverklaring.

c. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw

De IND verklaart een vreemdeling ongewenst als hij een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.

Het beleid als neergelegd in paragraaf A3/3 Vc onder het kopje ‘daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde’ is van overeenkomstige toepassing.

d. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder d, Vw

De IND kan een vreemdeling die in één van de lidstaten van de Benelux of Schengen ongewenst is verklaard, op een met redenen omkleed verzoek van één van lidstaten, ook voor de andere lidstaten ongewenst verklaren.

e. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw

De IND kan tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw besluiten als de vreemdeling buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan. Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, is in ieder geval een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Artikel 8 EVRM

De IND besluit niet tot ongewenstverklaring als de ongewenstverklaring een schending van artikel 8 EVRM betekent. Bij het besluit tot ongewenstverklaring weegt de IND artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.

F

Paragraaf A5/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5. Vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.2 VV legt de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54, eerste lid, Vw – op, op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, dan wel aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e, Vw. Voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van artikel 56 Vw wordt de vreemdeling hierover gehoord, dit wordt vastgelegd in het model M108B. De maatregel van artikel 56 Vw wordt opgelegd met het model M108A. De vreemdeling kan bij de DT&V verzoeken om tijdelijke ontheffing in bijzondere situaties. Van een bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij bezoek aan een medisch specialist, aanwezigheid bij een zitting bij de rechtbank, of bezoek aan de advocaat die de vreemdeling vertegenwoordigt.

  • In het geval van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf:

    • wordt de vrijheidsbeperkende maatregel in beginsel voor de duur van twaalf weken opgelegd op grond van artikel 56 Vw in een vrijheidsbeperkende locatie. De vreemdeling moet werken aan zijn vertrek uit Nederland waarbij de DT&V de regie heeft over het vertrektraject en kan;

    • de vrijheidsbeperkende maatregel blijven voortduren, indien na ommekomst van de twaalf weken nog immer voldoende grondslag bestaat.

  • In het geval van een vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e, Vw:

    • kan de maatregel op grond van artikel 56 Vw voortduren voor zolang dat gezien de omstandigheden van het geval met het oog op de openbare orde redelijk is. De maatregel kan ieder deel van Nederland aanwijzen en is niet beperkt tot locaties waar opvang wordt geboden door het COA. Bij de bepaling van de plaats komt groot gewicht toe aan de mate waarin ter plaatse toezicht kan worden gehouden op de naleving van de maatregel.

    • komt de maatregel op grond van artikel 56 Vw niet van rechtswege te vervallen, maar kan deze worden voortgezet met het oog op vertrek uit Nederland, na een afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De redenen die aanleiding waren gedurende het rechtmatig verblijf om een maatregel op te leggen, rechtvaardigen het voorduren van de vrijheidsbeperkende maatregel gedurende het terugkeerproces. Dat geldt ook voor de vreemdeling die in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.

Er wordt een nieuwe vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd middels model M108A, zodra de vrijheidsbeperkende maatregel op een andere plaats ten uitvoer wordt gelegd dan waar de vreemdeling verbleef.

Voor zowel de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als de vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e, Vw geldt dat indien de vreemdeling gedurende of na de asielprocedure overlast veroorzaakt op de (opvang)locatie waar de vreemdeling verblijft een maatregel op grond van artikel 56 Vw kan worden opgelegd. De vreemdeling wordt opgedragen te verblijven op en in een gebied rondom een extra begeleidings- en toezichtlocatie (EBTL). Een dergelijke maatregel kan ook worden opgelegd aan amv’s vanaf de leeftijd van 16 jaar. Voor deze amv’s geldt dat de afstemming die tussen COA en de jeugdbeschermer heeft plaatsgevonden, alsmede de belangen en de specifieke situatie van de minderjarige kenbaar dienen te worden meegewogen in deze maatregel.

Onder overlast wordt onder meer begrepen (herhaaldelijk) agressief verbaal en non-verbaal gedrag richting medebewoners of personeel op de (opvang)locatie of daarbuiten, het aanrichten van vernielingen of het discrimineren of intimideren van medebewoners. Het COA besluit, tenzij het gedrag van de vreemdeling hier eerder aanleiding voor geeft en zich geen gronden voor inbewaringstelling voordoen, uiterlijk na een periode van twaalf weken tot voortzetting van de extra begeleiding en het toezicht op de EBTL (in welk geval de vrijheidsbeperkende maatregel voortduurt), terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie of een andere maatregel op grond van de RvA.

Bij het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 Vw wordt in beginsel als plek van verblijf een gemeente aangewezen of een kleiner deel dan de gemeente. Dringende redenen van openbare orde rechtvaardigen dat gedurende de kortst mogelijke periode, maar niet langer dan vijf dagen aaneen, de locatie waar de vreemdeling verblijft wordt aangewezen als plaats van uitvoering van de vrijheidsbeperking. Bij dringende redenen van openbare orde kan met name gedacht worden aan het voorkomen van ordeverstoringen waaronder begrepen de situatie dat er indicaties aanwezig zijn dat de vreemdeling op wie deze maatregel wordt toegepast mogelijk bij ordeverstoringen betrokken zal raken. In voorkomende gevallen wordt aan het advies van de burgemeester, Korpschef dan wel het Openbaar Ministerie een zwaarwegend belang toegekend.

Ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een gezinslocatie.

Aan een gezin met minderjarige kinderen wordt gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw opgelegd als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake is van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid – ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan;

  • het vertrek van het gezin kan niet binnen veertien dagen worden gerealiseerd;

  • het gezin heeft voorafgaande aan de maatregel in de opvang verbleven;

  • het gezin is in de illegaliteit aangetroffen.

Om de vreemdeling in staat te stellen aan de maatregel op grond van artikel 56 Vw te voldoen, biedt de DT&V de vreemdeling vervoer naar de VBL aan en het COA vervoer naar de EBTL. Als de vreemdeling weigert om gebruik te maken van het aangeboden vervoer wordt daarmee geconcludeerd dat de vreemdeling geen gebruik wenst te maken van het aangeboden onderdak. De Korpschef houdt de vreemdeling vanwege het niet naleven van de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 50 Vw staande en brengt hem naar een plaats bestemd voor verhoor. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgelegd. Als vrijheidsontneming niet mogelijk is, krijgt de vreemdeling van de Korpschef een aanzegging Nederland te verlaten.

G

Paragraaf B1/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Beoordeling continuïteit en solvabiliteit van de onderneming

Hoofdregel is dat de IND voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de startende onderneming (als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV) voldoende is gewaarborgd advies opvraagt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

De toets door RVO bestaat uit de volgende onderdelen:

Voor een positief advies zijn minimaal 50 punten vereist (maximaal te behalen 100 punten).

Toets op inschrijving bij de Nederlandse Kamer van Koophandel

  • Is onderneming ingeschreven?

  • Wisseling vennoten/aandeelhouders/zeggenschap ten opzichte van aanvraagdatum?

  • Overname?

  • Surseance?

  • Faillissement?

Toets ondernemingsplan

  • 1. Criterium Marktpotentie

    • 1a. Product / dienst (maximaal te behalen 15 punten)

      • kenmerken

      • toepassing

      • behoefte (in hoeverre speelt product/dienst in op algemene marktbehoefte)

      • unique selling points

      Toelichting: Er is sprake van een duidelijke beschrijving van product of dienst. Het is aannemelijk gemaakt dat product of dienst, gelet op de marktontwikkelingen, potentie heeft. Unique selling points zijn aannemelijk gemaakt.

    • 1b. Marktanalyse (maximaal te behalen 25 punten)

      • potentiële klanten

      • concurrenten

      • toetredingsbarrières

      • samenwerking

      • risico’s

      • prijsbeleid

      • marketing / promotie

      Toelichting: De marktanalyse moet toegespitst zijn op de eigen specifieke bedrijfsomgeving. De analyse moet zowel kwalitatief als kwantitatief zijn. Marktomvang, doelgroep, eigen potentiële marktaandeel; helder prijs-, marketing- en promotiebeleid; vergelijking met concurrentie; vergelijking met trends en branchegegevens, ook regionaal; te relateren aan eigen situatie/mogelijkheden. Eigen onderzoek of door derden.

  • 2. Criterium Organisatie (maximaal te behalen 20 punten)

    • ondernemingsstructuur

    • competenties

    Toelichting: Er is sprake van een heldere en adequate organisatiestructuur van de onderneming in Nederland; de juiste competenties op het gebied van ondernemerschap, management en vak inhoud zijn binnen de onderneming in Nederland aanwezig.

  • 3. Criterium Financiering

    • 3a. Solvabiliteit (verhouding Eigen vermogen – Totaal vermogen)

      Balanstotaal < € 50.000

      0 punten

      (ook bij solvabiliteit van 100%)

       
         

      Balanstotaal ≥€ 50.000 – <€ 250.000 solvabiliteit:

       

      < 20%

      0 punten

      ≥ 20% – < 35%

      3 punten

      ≥ 35% – < 50%

      8 punten

      ≥ 50%

      10 punten

         

      Balanstotaal ≥€ 250.000 solvabiliteit:

       

      < 20%

      0 punten

      ≥ 20% – < 35%

      5 punten

      ≥ 35% – < 50%

      10 punten

      ≥ 50%

      15 punten

      Toelichting: Uitgaande van de omzet- en liquiditeitsprognoses moet de solvabiliteitsprognose zodanig zijn, dat financiële tegenvallers gedurende drie jaar opgevangen kunnen worden.

    • 3b. Omzet

      <€ 125.000

      0 punten

      ≥€ 125.000 – <€ 250.000

      3 punten

      ≥€ 250.000 – <€ 500.000

      7 punten

      ≥€  500.000

      10 punten

      Toelichting: De omzetprognose is aannemelijk en stemt overeen met de marktpotentie (met name de marktanalyse).

  • 3c. Liquiditeitsprognose (maximaal te behalen 15 punten)

    (breakeven)

    Toelichting: De operationele cashflow (kasstroom uit de feitelijke bedrijfsactiviteiten) moet binnen drie jaar positief zijn.

Uitzondering op de hoofdregel is dat de IND voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd geen advies hoeft op te vragen bij de RVO als het niet gaat om een daadwerkelijk ‘startende’ onderneming als beschreven in artikel 1.13, tweede lid, onderdelen a tot en met e, VV.

De IND beoordeelt in beginsel de continuïteit en solvabiliteit van een au-pairbureau gevestigd in een andere lidstaat aan de hand van de gegevens/informatie uit het Informatiesysteem Interne Markt (IMI). In hoofdlijnen betekent dit dat:

  • de onderneming -voor zover vereist- geregistreerd staat in het handelsregister van de betreffende lidstaat. De volgende informatie wordt bij de beoordeling betrokken:

    • de activiteiten van de onderneming, de startdatum van de onderneming; en

    • of de gegevens/registratie in het IMI-systeem overeen komen met de gegevens op het aanvraagformulier;

  • de onderneming niet failliet mag zijn verklaard. Ook mag binnen de onderneming geen sprake zijn van surseance van betaling.

Op grond van artikel 1.13, vierde en vijfde lid, VV vraagt de IND wel advies op bij de RVO als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, ongeacht of het om een startende of gevestigde onderneming gaat. De IND hanteert dezelfde werkwijze als het een au-pairbureau betreft dat in een andere lidstaat van de EU of EER is gevestigd.

H

Paragraaf B1/4.3.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.3.3. Inkomsten uit eigen vermogen

De IND merkt inkomsten uit eigen vermogen van de vreemdeling op grond van artikel 3.75, tweede lid, Vb aan als duurzaam als deze op het moment van de aanvraag (of het beoordelen van de aanvraag) gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest en nog steeds beschikbaar zijn.

Tot 1 januari 2018 geldt het volgende: Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als 4% van het eigen vermogen zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, omgerekend per maand ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.

Vanaf 1 januari 2018 geldt het volgende: Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als het voordeel uit de grondslag sparen en beleggen, zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, omgerekend per maand ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.

I

Paragraaf B1/8.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.2. Bewijsmiddelen aanvraag tot erkenning

8.2.1. Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

Op grond van artikel 2d Vw, juncto artikel 1.16 VV vraagt de IND voor de beoordeling van de aanvraag tot erkenning als referent de volgende gegevens en bescheiden in beginsel op bij de aangewezen administraties:

  • een (uitgebreid) uittreksel uit het handelsregister;

  • bekendmakingen van rechtbanken van surseance van betaling of faillissement;

  • bewijs van het nastreven van een culturele doelstelling;

  • bewijs van inschrijving van een onderwijsinstelling in het register van onderwijsinstellingen die de gedragscode internationale student in het Nederlandse hoger onderwijs hebben ondertekend;

  • bewijs van inschrijving van een opleiding in het CROHO-register;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen voor het verzorgen van opleidingen in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van BuZa;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen die opleidingen faciliteren in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • bewijs dat voortgezet onderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 2 Wet op het voortgezet onderwijs;

  • bewijs dat beroepsonderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 1.2.1 Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • bewijs van vermelding in het NARCIS;

  • bewijs van vermelding in het Register Normering Arbeid; en

  • beschikbare bewijsmiddelen/informatie uit het Informatiesysteem Interne Markt (IMI), als het gaat om een au-pairbureau gevestigd in een lidstaat van de EU of EER.

De IND neemt een beslissing op basis van gegevens van andere overheden.

8.2.2. Bewijsmiddelen erkenning als referent

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel:

  • van inschrijving in het handelsregister van de rechtspersoon/ onderneming van de referent die om erkenning verzoekt; en

  • dat sprake is van een faillissement of surseance van betaling ten aanzien van de referent die om erkenning verzoekt.

Als de referent, die om erkenning verzoekt, niet inschrijvingsplichtig is in het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007 dan wel, in geval van een au-pairbureau, ingeschreven staat in het handelsregister van een andere lidstaat van de EU of EER, beschouwt de IND de betreffende uitspraak van de rechtbank als bewijsmiddel dat sprake is van het in surseance van betaling of faillissement verkeren van de referent.

Erkenning als referent voor uitwisselingsjongeren

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister waaruit dat blijkt als bewijsmiddel dat de referent een culturele doelstelling nastreeft.

De IND beschouwt een door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid goedgekeurd uitwisselingsprogramma als bewijsmiddel dat de referent een goedgekeurd uitwisselingsprogramma uitvoert.

Erkenning als referent voor tijdelijke arbeid in loondienst

Als een uitzendbureau om erkenning als referent verzoekt, beschouwt de IND een bewijs van inschrijving in het Register normering arbeid als aanvullend bewijsmiddel dat de betrouwbaarheid van de referent voldoende is gewaarborgd.

Erkenning als referent voor tijdelijke en reguliere arbeid en Kennis en talent

Als een startende vestiging van een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van een buitenlands bedrijf verzoekt om erkenning als referent, beschouwt de IND een verklaring van bekendheid van (een onderdeel van) de Netherlands Foreign Investment Agency (hierna: NFIA) als bewijsmiddel dat de continuïteit en solvabiliteit van de referent voldoende is gewaarborgd.

Als een onderneming zich bezighoudt met arbeidsbemiddeling of het beschikbaar stellen van arbeidskrachten en om erkenning als referent verzoekt, beschouwt de IND een bewijs van inschrijving in het Register normering arbeid als aanvullend bewijsmiddel dat de betrouwbaarheid van de referent voldoende is gewaarborgd.

Erkenning als referent voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie

Op grond van artikel 2a Vw, juncto artikel 1.15 en 3.31, tweede lid, Vb, juncto artikel 1.10 VV beschouwt de IND een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel dat de referent rechtspersoonlijkheid heeft.

Zelfstandige onderdelen van een kerkgenootschap die deel uitmaken van een koepelorganisatie met rechtspersoonlijkheid en erkenning als referent aanvragen moeten bescheiden overleggen waaruit blijkt dat zij onderdeel vormen van een koepelorganisatie.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de continuïteit en solvabiliteit voldoende zijn gewaarborgd:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring.

Continuïteit en solvabiliteit

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (zie paragraaf B1/2.3 Vc) voor de beoordeling van de continuïteit en solvabiliteit van een startende onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV een ondernemingsplan, aangevuld met bijvoorbeeld:

  • kopieën van onderzoeken, artikelen, verklaringen van branchedeskundigen, waaruit bijzonderheden en/of meerwaarde van product en/of dienst blijken;

  • bewijsstukken zoals kopieën van marktonderzoeken, opdrachtovereenkomsten, ontvangen orders en volledige (omvang in tijdsduur en bedrag) intentieverklaringen, CV’s, referenties, diploma’s;

  • (prognoses van) jaarrekeningen. Als een bank een onderneming financiert via een bedrijfskrediet of als de overheid (mede)financiert via kredietregelingen of subsidieregelingen, bewijsstukken waaruit dit blijkt;

  • (prognoses van) exploitatieoverzichten. Die moeten sporen met de marktpotentie (met name marktanalyse). In het geval van realisaties zijn ter ondersteuning van de jaarrekening onderbouwingen nodig in de vorm van BTW-aangiftes en BTW-beschikkingen;

  • liquiditeitsprognoses. Die moeten overeenkomen met de prognoses van de exploitatieoverzichten.

Als op grond van artikel 1.13, tweede lid, onderdeel a, VV geen ondernemingsplan is vereist overlegt de aanvrager een verklaring van betalingsgedrag, als bedoeld in hetzelfde artikel.

Op grond van artikel 1.13, tweede lid, onderdelen b, c, d en onderdeel e, VV is geen ondernemingsplan vereist. De aanvrager overlegt in dat geval de in de betreffende onderdelen genoemde bewijsmiddelen (indien van toepassing) en aanvullende bewijsmiddelen als bijvoorbeeld akten en/of statuten.

Als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, beschouwt de IND het in artikel 1.13, vierde lid, VV gestelde als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

J

Paragraaf B8/9.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.4. Overgangsrecht

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier medisch voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die daartoe een aanvraag heeft ingediend, en die een jaar voorafgaand reeds rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder j, Vw om medische redenen als:

  • er nog geen besluit is genomen op deze aanvraag;

  • de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier medisch voor bepaalde tijd is ingediend vóór 1 september 2017; en

  • de IND heeft aangenomen dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen, conform het beleid zoals dat geldt vanaf 1 september 2017.

De IND zal bij de aanvraag van een vreemdeling voor verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier met als doel ‘medische behandeling’ bij een ongewijzigde medische gesteldheid de vergunninghouder niet tegenwerpen dat het BMA minder stellig is over de waarschijnlijkheid dat zich een medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen.

De IND zal bij de aanvraag van een vreemdeling als bedoeld in paragraaf B9/9 Vc bij een ongewijzigde medische gesteldheid de vergunninghouder niet tegenwerpen dat het BMA minder stellig is over de waarschijnlijkheid dat zich een medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen.

De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier met als doel ‘medische behandeling’ niet af op grond van het gegeven dat uit het BMA advies blijkt dat professionele thuiszorg beschikbaar is in het land van herkomst, als de medische gesteldheid van de vreemdeling ongewijzigd is.

K

Paragraaf B9/8.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.1.2. Vrijstellingen en ontheffingen inburgeringsvereiste

8.1.2.1 Vrijstellingen

De IND past de vrijstellingen toe genoemd in artikel 3.80a, tweede lid, Vb.

De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.80a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.

8.1.2.2 Medische ontheffing

De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.80a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen. De procedure hiervoor is terug te vinden in bijlage 4 van de Regeling inburgering.

8.1.2.3 Onbillijkheid van overwegende aard (ook wel: hardheidsclausule)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar voldoende inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

A. Ontheffing vanwege aantoonbaar voldoende inspanningen

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald in ieder geval de hardheidclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, op grond van het feit dat de vreemdeling aantoonbaar voldoende inspanningen heeft verricht, als:

  • a. de vreemdeling ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus, een cursus Nederlands als tweede taal of een combinatie daarvan bij een cursusinstelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen;

  • b. de vreemdeling minimaal 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en de vreemdeling aangetoond heeft met een door DUO afgenomen toets naar het leervermogen dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of

  • c. de vreemdeling ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus en een daaropvolgende inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op werk keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgenomen toets blijkt dat de inburgeringsplichtige niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

DUO geeft advies of iemand voldoet aan de criteria genoemd onder a, b en c. De IND gaat bij de beoordeling van deze ontheffingsgrond in beginsel uit van het door de vreemdeling overgelegde advies van DUO. De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet het advies zelf aanvragen bij DUO. Voor het aanmeldformulier en meer informatie over deze procedure raadpleeg de website van DUO www.inburgeren.nl.

Tot 1 juli 2013 kon een vreemdeling zich wenden tot het ROC Amsterdam voor een advies op basis van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek. Adviezen die bij het ROC zijn aangevraagd vóór 1 juli 2013 zullen nog worden meegenomen door de IND bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing.

De IND neemt het ROC-advies niet over als:

  • dit advies op de dag van de indiening van de aanvraag ouder is dan vijf jaar;

  • de IND constateert dat de vreemdeling in een vreemdelingenrechtelijke procedure verklaringen heeft afgelegd die in tegenspraak zijn met het advies; of

  • op een andere manier dan uit een vreemdelingenrechtelijke procedure blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond.

B.Ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald de hardheidsclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, als blijkt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

De IND betrekt in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het inburgeringsexamen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • opleidingsniveau van de vreemdeling;

  • de financiële situatie van de vreemdeling; of

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden van de vreemdeling.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval niet de stelling dat de vreemdeling:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of

  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

De IND past eveneens de hardheidsclausule toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

L

Paragraaf B9/12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12. Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, en b, en g, Vb, als de vreemdeling aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1. de officier van justitie besluit tot vervolging over te gaan ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en dat heeft geleid tot verlening van de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b, en g, Vb;

  • 2. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar onafgebroken op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.

Ad 1 en 2

Een vervolgingsbeslissing is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1 en 2 zijn beschreven, verleent de IND een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

M

Paragraaf B9/18.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

18.1. Algemene bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wi één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wi zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wi en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat de vreemdeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, WIN de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, WIN met goed gevolg is afgelegd;

  • een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets, zoals deze geldig was op 1 april 2003, is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;

  • een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond (in geval van vreemdelingen die na 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de beoordeling of de IND kan overgaan tot een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.2:

  • een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de vreemdeling is aangewezen en als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3:

  • een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of

  • een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en

  • de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule vanwege bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3, bescheiden waaruit deze bijzondere individuele omstandigheden blijken. Aan de hand hiervan beoordeelt de IND of de vreemdeling voor ontheffing in aanmerking komt. De bescheiden bevatten in ieder geval een onderbouwing van:

  • de wil en de geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen; en

  • de bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan het met goed gevolg afleggen (van een deel) van het inburgeringsexamen niet kan worden gevergd.

N

Paragraaf B10/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1. Inleiding

In deze paragraaf zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor verblijf op grond van de Associatieovereenkomst EG-Turkije en Besluit 1/80.

Besluit 1/80 is van toepassing op Turkse werknemers en hun gezinsleden. Besluit 1/80 ziet, met uitzondering van de standstillbepaling van artikel 13, niet op eerste toelating. Aan de artikelen 6, eerste lid, en 7, Besluit 1/80 kan een vreemdeling recht op voortgezette arbeid ontlenen. Dit recht op voortgezette arbeid brengt een recht op voortzetting van verblijf met zich mee. Dit verblijfsrecht ontstaat en vervalt van rechtswege.

De IND legt de begrippen ‘werknemer’ en ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ voor zover gebruikt in deze paragraaf, op dezelfde wijze uit als in paragraaf B10/2 Vc. Onder ‘gezinsleden’ verstaat de IND de echtgenoot of geregistreerd partner van de Turkse werknemer, hun rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn van deze werknemer en van zijn echtgenoot of geregistreerd partner, die te hunnen laste zijn. Het gezinslid hoeft zelf niet de Turkse nationaliteit te hebben.

4.2. Beleidsregels

Ambtshalve beoordelen

De IND betrekt bij de beoordeling of het verblijf van een ((ex-) gezinslid van een) Turkse onderdaan beëindigd moet worden ambtshalve of de verblijfsbeëindiging in strijd is met Besluit 1/80.

Recht op voortzetting van verblijf voor Turkse werknemers

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van legale arbeid als bedoeld in artikel 6 Besluit 1/80 als de vreemdeling in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning op grond waarvan hem is toegestaan die arbeid te verrichten. De IND neemt ook aan dat sprake is van legale arbeid als bedoeld in artikel 6 Besluit 1/80 als de vreemdeling arbeid heeft verricht tijdens de procedure ter verkrijging (of herkrijging) van een verblijfsvergunning en voor zover hij voor (een deel van) deze periode alsnog een verblijfsvergunning verkrijgt.

De IND neemt in ieder geval aan dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt als bedoeld in artikel 6 van Besluit 1/80 als alle wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften in acht zijn genomen en de werknemer dus het recht heeft op Nederlands grondgebied een beroepsactiviteit uit te oefenen.

De IND verstaat ook onder 'dezelfde werkgever' als bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste streepje, Besluit 1/80:

  • een uitzendbureau;

  • een inlener;

  • een detacheringsbureau;

  • een bedrijf dat achtereenvolgens door verschillende ondernemingen wordt geëxploiteerd door fusie of overnamen; of

  • een bedrijf dat wegens faillissement wordt overgenomen door een ander bedrijf.

De IND gaat ervan uit dat na drie jaar onafgebroken legale arbeid bij dezelfde werkgever het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, Besluit 1/80 van toepassing is.

De IND past de tijdvakken als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Besluit 1/80 alleen toe op Turkse werknemers die ten minste één jaar, maar minder dan drie jaar legale arbeid hebben verricht bij dezelfde werkgever.

Bij toepassing van artikel 6, tweede lid, Besluit 1/80, gaat de IND ervan uit dat op het moment dat de werkzaamheden bij dezelfde werkgever worden hervat, verder wordt gegaan met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid.

Recht op voortzetting van verblijf voor gezinsleden van Turkse werknemers

Op grond van artikel 7, eerste alinea, Besluit 1/80 ontstaat voor het gezinslid van een Turkse werknemer een recht op voortzetting van verblijf als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • het gezinslid is in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming toegelaten tot Nederland of in Nederland is geboren en heeft hier aansluitend verbleven;

  • de Turkse werknemer heeft op enig moment na de toelating van het gezinslid in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming gedurende een periode van drie jaar tot de legale arbeidsmarkt behoord. In deze periode is afwezigheid van de arbeidsmarkt vanwege onvrijwillige werkloosheid van maximaal zes maanden toegestaan; en

  • het gezinslid heeft gedurende die periode van drie jaar onafgebroken bij de Turkse werknemer gewoond waarbij de IND korte legitieme onderbrekingen van het samenleven van niet langer dan zes maanden die niet zijn bedoeld om het samenleven op te geven, gelijkstelt met perioden waarin het gezinslid werkelijk met de Turkse werknemer heeft samengeleefd. De IND verstaat onder korte legitieme redenen in de hiervoor bedoelde zin bijvoorbeeld vakantie of familiebezoek.

De IND gaat ervan uit dat na drie jaar onafgebroken rechtmatig verblijf bij een Turkse werknemer het bepaalde in artikel 7, eerste alinea, tweede gedachtestreepje, Besluit 1/80 van toepassing is.

De IND acht het bij de beoordeling of een verblijfsrecht ontstaat op grond van artikel 7, tweede alinea, Besluit 1/80, niet van belang:

  • of de Turkse werknemer op het moment van aanvang van, of gedurende de studie nog steeds legale arbeid verricht of in Nederland woonachtig is;

  • om welke reden het kind aanvankelijk een inreis- en verblijfsrecht is verleend; of

  • op welk niveau de beroepsopleiding is gevolgd.

Bij de beoordeling of een recht op verblijf ontstaat op grond van artikel 7 Besluit 1/80 acht de IND het niet relevant of:

  • de Turkse werknemer rechten ontleent of ontleende aan artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80;

  • de werknemer de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, mits de Turkse nationaliteit hierbij behouden is gebleven of daarna is herkregen.

4.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening, voorschrift en geldigheidsduur

Beperking

De IND verleent de verblijfsvergunning ontleend aan het eerste of het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 onder de beperking: 'arbeid in loondienst'.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan (ex-)gezinsleden van Turkse werknemers die een recht op verblijf ontlenen aan artikel 7 Besluit 1/80 onder de beperking: 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'.

Arbeidsmarktaantekening:

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het eerste streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’ zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV. Dit is op grond van artikel 2, onder d, Buwav anders als de vreemdeling in het bezit is (geweest) van een verblijfsvergunning met daarop de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’. In dat geval luidt de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist' zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist' zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het derde streepje van artikel 7, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist' zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

Voorschrift

De IND voorziet de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 6, Besluit 1/80 van de aantekening: ‘Een beroep op de algemene middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.'

Geldigheidsduur

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 6, Besluit 1/80 voor de duur van de arbeidsovereenkomst met een maximum van vijf jaar, maar in ieder geval voor ten minste één jaar.

De IND verleent de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 voor de duur van vijf jaar.

4.4. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

De IND ontzegt of beëindigt het verblijfsrecht van een Turkse werknemer en zijn gezinsleden die vallen onder de reikwijdte van artikel 6, eerste lid, of 7, Besluit 1/80, als sprake is van één van de volgende gevallen:

  • a. het persoonlijk gedrag van de vreemdeling vormt een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving;

  • b. de vreemdeling die het verblijf ontleent aan artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 verricht geen legale arbeid meer:

  • c. na detentie of bij vrijwillige werkloosheid als de Turkse werknemer ten minste één jaar maar minder dan drie jaar legale arbeid heeft verricht bij dezelfde werkgever;

  • d. na detentie of bij vrijwillige werkloosheid als de Turkse werknemer drie jaar onafgebroken legale arbeid heeft verricht bij dezelfde werkgever en hij niet binnen drie maanden een nieuwe dienstbetrekking vindt tenzij hij na afloop van deze drie maanden aantoont dat hij daadwerkelijk op zoek is naar werk en een reële kans daarop heeft;

  • e. bij verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland; of

  • f. de verblijfsvergunning is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet met terugwerkende kracht in omdat niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, als:

  • inmiddels sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80; en

  • geen sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zou hebben geleid.

De IND ontzegt of beëindigt het verblijfsrecht op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 7, Besluit 1/80, niet met terugwerkende kracht tenzij het verblijfsrecht is verkregen op de wijze zoals hiervoor omschreven onder f.

Ad a.

De artikelen 8.22, eerste lid, 8.23 en 8.24 Vb zijn van overeenkomstige toepassing.

Ad b.

De IND neemt in ieder geval aan dat de vreemdeling de legale arbeidsmarkt heeft verlaten als hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geworden of hij anderszins objectief gezien geen enkele kans maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt.

Ad d.

Als na drie maanden een reële kans op werk is ontstaan, verlengt de IND de termijn van drie maanden maximaal twee keer.

Ad e.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • korter dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven; of

  • Nederland heeft verlaten om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden; of

  • Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht.

Als de vreemdeling als werknemer of als gezinslid van een werknemer gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80 neemt de IND verplaatsing van het hoofdverblijf aan als de vreemdeling in ieder geval twee jaar of langer buiten Nederland heeft verbleven.

4.5. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt in ieder geval als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van legale arbeid:

  • het registratiebericht Melding Sociale Voorzieningen;

  • arbeidscontracten; en

  • jaarloonopgaven.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van daadwerkelijk naar werk zoeken:

  • een bewijs van inschrijving bij het UWV WERKbedrijf vanaf het moment dat de vreemdeling vrijwillig werkloos is geworden; en

  • sollicitatiebrieven voor passende functies en reacties daarop van de beoogde werkgevers.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een reële kans op werk een brief van een beoogde werkgever waaruit blijkt dat de sollicitatieprocedure wordt voortgezet.

De IND beschouwt in ieder geval als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van onafgebroken en daadwerkelijk samenwonen:

  • een afschrift uit de BRP waaruit de verblijfshistorie blijkt;

  • aan het gezinslid geadresseerde post waaruit dit blijkt; en

  • aan de werknemer geadresseerde post waaruit dit blijkt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel van het behoud of de herkrijging van de Turkse nationaliteit na naturalisatie tot Nederlander:

  • een Turks paspoort of een Turkse identiteitskaart (Nüfus), afgegeven ná de naturalisatie tot Nederlander; of

  • een verklaring van de Turkse autoriteiten waaruit het behoud of de herkrijging van de Turkse nationaliteit blijkt.

O

Paragraaf B12/2.6.2. Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.6.2. Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.96a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar voldoende inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1.2.3 Vc.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval niet de stelling dat de vreemdeling:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of

  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

P

Paragraaf C1/2.9. Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.9. De procedure bij een tweede of volgende aanvraag

De ééndagstoets asiel

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

Nadat het nader gehoor in de ééndagstoets asiel is afgenomen, kan de IND besluiten dat de (verdere) behandeling van de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt voortgezet in de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. Artikel 3.118b, vierde, vijfde en zesde lid, Vb regelt het (verdere) verloop van de algemene asielprocedure in die situatie.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.

Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van het model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met de voorbereiding van het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder a, Vb.

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend aan als een onvolledige aanvraag.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.

Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, vierde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b tweede lid onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Als de vreemdeling de termijnen als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid, Vb overschrijdt, behandelt de IND de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid, Vb, of in de Dublinprocedure tenzij deze termijnoverschrijding de vreemdeling niet toegerekend kan worden.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.1 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, zevende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.

Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.

Het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel

De IND reikt het voornemen en de beschikking aan de vreemdeling uit indien deze aanwezig is op het aanmeldcentrum.

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ en ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.

Last minuteaanvragen

Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een last minuteaanvraag.

Zodra de vreemdeling aangeeft een last minuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.

Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.

In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.

De procedure na uitzetting of overdracht

Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.

De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft

Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.

Q

Paragraaf C1/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3. Documenten

Bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betrekt de IND alle documenten die zien op de volgende elementen:

  • identiteit;

  • nationaliteit;

  • reisroute; en

  • asielrelaas van de vreemdeling.

De IND acht al deze documenten in beginsel relevant voor het beoordelen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel.

Identiteit

Een document met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moet in ieder geval de volgende elementen bevatten:

  • een goedgelijkende pasfoto;

  • de geboorteplaats van de vreemdeling; en

  • de geboortedatum van de vreemdeling.

Een identiteitsdocument kan alleen de identiteit onderbouwen als het door de overheid van het land van herkomst officieel is uitgegeven.

Daarnaast is van belang dat het een officieel identiteitsdocument betreft dat in het maatschappelijke verkeer en de contacten met (buitenlandse) autoriteiten wordt gebruikt om de identiteit aan te tonen.

Nationaliteit

Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:

  • een paspoort; of

  • een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven document met pasfoto (waarop de vreemdeling herkenbaar is) waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.

Daarnaast is van belang dat het een officieel nationaliteitsdocument betreft dat in het maatschappelijke verkeer en de contacten met (buitenlandse) autoriteiten wordt gebruikt om de nationaliteit aan te tonen.

Reisroute

Als documenten die de reisroute onderbouwen gelden in ieder geval:

  • documenten waarvan de vreemdeling zich bediend heeft bij grenscontroles tijdens de reis naar Nederland (echte, valse of vervalste documenten voor grensoverschrijding); en

  • alle andere documenten op grond waarvan kan worden vastgesteld welke reisroute de vreemdeling heeft gevolgd.

Dit zijn alle documenten die gelden als bewijsmiddelen of indirecte bewijzen in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013 en Verordening (EG) nr.1560/2003/EG.

Asielrelaas

Onder documenten die het asielrelaas onderbouwen verstaat de IND documenten ter staving van hetgeen de vreemdeling stelt te hebben meegemaakt in het land van herkomst.

Toerekenbaarheid

Wanneer relevante documenten ontbreken, beoordeelt de IND of dit toerekenbaar is aan de vreemdeling. De IND betrekt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling of het ontbreken van documenten de vreemdeling is toe te rekenen.

Beoordeling van de toerekenbaarheid

De vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe rekenen als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

  • de verklaringen van de vreemdeling over zijn identiteit en nationaliteit en over het ontbreken van de documenten zijn consistent, geloofwaardig, gedetailleerd en verifieerbaar; en

  • deze verklaringen komen overeen met hetgeen overigens bekend is met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling.

Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat de documenten onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.

Onder ‘hetgeen overigens bekend is’ verstaat de IND bij het ontbreken van documenten met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in ieder geval:

  • de situatie in het land van herkomst; en

  • de onderzoeksresultaten na het controleren van de registratiesystemen (registratie van de vreemdeling in Nederland en eventuele bekendheid van de vreemdeling bij andere lidstaten van de EU).

Bij het ontbreken van documenten die zien op het asielrelaas van de vreemdeling verstaat de IND onder ‘hetgeen overigens bekend is’ openbare informatie uit objectieve bronnen over de situatie in het land van herkomst.

Bij het ontbreken van documenten die zien op de reisroute van de vreemdeling verstaat de IND onder ‘hetgeen overigens bekend is’ alle informatie die betrekking heeft op reizen naar Nederland.

Het is in beginsel niet geloofwaardig dat een vreemdeling geen enkel bewijs van zijn reis over kan leggen.

R

Paragraaf C2/8. Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8. Buiten behandeling stellen

De IND kan een aanvraag op alle momenten na de indiening daarvan buiten behandeling stellen, indien:

  • 1. de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, Vw;

  • 2. de vreemdeling is niet verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of

  • 3. de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van Onze Minister vertrokken en heeft hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten.

Zie paragraaf C1/2.3 Vc onder de kopjes beschikbaarheid tijdens de asielprocedure en het niet nakomen van de aanwijzing.

Ad 1

Hierbij kan gedacht worden aan het niet reageren op nadere (schriftelijke) vragen.

Zoals volgt uit paragraaf C1/2.9 Vc dient een vreemdeling een tweede of volgende aanvraag in door middel van het model M35-0. Het model M35-0 betreft tevens het eerste verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, VV. Indien de vreemdeling het model M35-0 incompleet indient, waardoor informatie ontbreekt om op de aanvraag te kunnen beslissen, maakt de IND gebruik van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen en brengt een daartoe strekkend voornemen uit. De IND maakt met het voornemen kenbaar dat is geconstateerd dat de aanvraag niet volledig is en dat informatie ontbreekt. Bij dit voornemen biedt de IND tevens een termijn van in beginsel één week voor het completeren van de aanvraag. De IND geeft een kortere termijn voor het completeren van de aanvraag als:

  • de vreemdeling eerder een opvolgende aanvraag heeft ingediend die buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, Vw;

  • er reden is om aan te nemen dat de vreemdeling de opvolgende aanvraag met name heeft ingediend met als doel het genereren van opvang dan wel dat uit het model M35-0 volgt dat de vreemdeling geen asielmotief aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag legt;

  • de vreemdeling in het half jaar voorafgaand aan de nieuwe aanvraag eerder een opvolgende aanvraag heeft ingediend die inhoudelijk is afgedaan en hij aan de nieuwe opvolgende aanvraag dezelfde elementen en bevindingen ten grondslag legt zonder toe te lichten wat er veranderd of gewijzigd is.

Het voornemen geldt als een tweede verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, VV. De IND behandelt de aanvraag conform de in artikel 3.118b Vb beschreven procedure, indien de vreemdeling in de zienswijze zijn aanvraag alsnog van de gevraagde informatie voorziet. De aanvraag is compleet indien aan de aanwijzingen in het model M35-0 is voldaan.

Ad 2 en 3

Bij het beoordelen van de toerekenbaarheid betrekt de IND of de vreemdeling een geldige reden heeft voor het niet verschijnen of zonder toestemming (tijdelijk) vertrekken.

Indien één van bovengenoemde situaties leidt tot de conclusie dat de vreemdeling onvoldoende informatie heeft verstrekt, dan wel dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wordt de aanvraag in ieder geval buiten behandeling gesteld.

S

Paragraaf D1/2.6. Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.6. Intrekking EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

Voor het aannemen van frauduleuze verkrijging als bedoeld in artikel 45d, derde lid, aanhef en onder b, Vw en artikel 3.127, tweede lid, Vb is als regel opzet vereist. Hierbij is niet van belang of de gegevens door de aanvrager persoonlijk zijn verstrekt.

De IND trekt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in wegens verblijf buiten het grondgebied van de EU dan wel buiten Nederland als is voldaan aan het gestelde in artikel 45d, eerste lid, onder a, Vw tenzij artikel 3.127, eerste lid, Vb hierop een uitzondering maakt.

De IND trekt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in wegens gevaar voor de openbare orde dan wel de nationale veiligheid als is voldaan aan het gestelde in artikel 45d, eerste lid onder b, Vw en artikel 3.127, derde lid, Vb.

De IND trekt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in wegens handelen in strijd met artikel 1, onder F, van het Vluchtelingenverdrag als is voldaan aan het gestelde in artikel 45d, tweede lid, onder a, Vw.

De IND trekt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in wegens het verkeerd weergeven of achterhouden van feiten dan wel het gebruik van valse documenten als is voldaan aan het gestelde in artikel 45, tweede lid, onder b, Vw.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2019.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 maart 2019

De Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A

Bij het verzoek tot signalering dan wel bij het verzoek om opheffing van een signalering maakt de politie en de KMar niet langer gebruik van het model M93. De IND wordt in voorkomend geval digitaal van het verzoek tot (opheffing van een) signalering in kennis gesteld. Het is dan ook niet meer noodzakelijk dat de politie en de KMar een formulier met vingerafdrukken van de vreemdeling aan de IND zenden, maar de politie en KMar moeten er voor zorgen dat in het kader van de signalering vingerafdrukken en een foto van de vreemdeling in de BVV voorhanden zijn. Met de wijziging van paragraaf A2/12.2 Vc is derhalve geen beleidswijziging beoogd. Verder zijn er enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

Voor wat betreft de wijziging in paragraaf A2/12.3 Vc wordt verwezen naar de toelichting behorende bij de paragrafen A3/7.4.1 en A4/2.6 Vc.

B

Zie toelichting onder D

C

Voor de volledigheid is opgenomen dat wanneer een beschikking, waarbij het inreisverbod wordt uitgevaardigd, wordt toegezonden publicatie in de Staatscourant volgt. Dit staat in artikel 66a, vijfde lid, Vw.

D

Door jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het beleid wanneer de rechtsgevolgen van een inreisverbod van toepassing zijn gewijzigd. Als gevolg hiervan is een nieuwe paragraaf (A4/2.6 toegevoegd) en zijn de paragrafen A2/12.3 en A3/7.4.1 gewijzigd. Op 5 december 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), uitspraak gedaan (AbRS 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3998). Deze uitspraak ziet toe op de vraag welke gevolgen het arrest van het Hof van Justitie van 26 juli 2017, Ouhrami, ECLI:EU:C:2017:590 heeft voor het rechtmatig verblijf van de vreemdeling aan wie een inreisverbod is opgelegd. De essentie is dat het opleggen van een inreisverbod eerst effect sorteert na het vertrek uit de lidstaten. Een inreisverbod ten aanzien van een nog in Nederland verblijvende vreemdeling brengt niet langer met zich mee dat de vreemdeling met een inreisverbod geen rechtmatig verblijf kan hebben (bij een opvolgende aanvraag bijvoorbeeld) of geen belang heeft bij een beroep in de verblijfsprocedure. De Afdeling overweegt dat een inreisverbod, anders dan een terugkeerbesluit, betrekking heeft op de situatie na vertrek uit het grondgebied van de lidstaten. Het is daarmee niet verenigbaar dat de vreemdeling in Nederland door het inreisverbod geen rechtmatig verblijf zou kunnen hebben op grond van nationaalrechtelijke bepalingen. De Afdeling stelt artikel 66a, zesde lid en zevende lid, Vw, waarin rechtmatig verblijf bij een opgelegd inreisverbod behoudens uitzonderingen onmogelijk werd gemaakt, buiten toepassing voor zover de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten nog niet heeft verlaten.

Artikel 66a, zesde en zevende lid, Vw zijn wel van toepassing in het geval vreemdelingen – na eerst het grondgebied van de lidstaten te hebben verlaten – voor het verstrijken van de duur van het inreisverbod Nederland weer inreizen (zie ook paragraaf A3/7.4.1 Vc).

Dit betekent ook dat een analoge toepassing van artikel 64 Vw bij een vreemdeling met een zwaar inreisverbod niet langer aan de orde is, als de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten nog niet heeft verlaten. Indien de vreemdeling aan wie een zwaar inreisverbod is opgelegd voldoet aan de voorwaarden van artikel 64 Vw, kan hij in aanmerking komen voor rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder j, Vw. Het beleid betreffende de toepassing van artikel 64 Vw voor vreemdelingen met een zwaar inreisverbod wordt dus gewijzigd. Gelet op artikel 66a, zesde lid, Vw kon de vreemdeling met een licht inreisverbod altijd al rechtmatig verblijf krijgen op grond van artikel 8, onder j, Vw.

E

In paragraaf A4/3.1 Vc wordt het beleid wanneer iemand ongewenst verklaard kan worden op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, in lijn gebracht met de actuele jurisprudentielijn.

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 8 november 2016, 201507441/1/V3) blijkt dat voor de toepassing van deze grond is vereist dat er sprake is van een werkelijke, actuele, voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. Een dergelijke bedreiging hoeft niet uitsluitend te volgen uit een veroordeling tot een misdrijf, maar ook kan bestaan als er nog geen strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden.

Zo kan ook een verdenking wegens een ernstig misdrijf voldoende zijn (Vgl het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377). Daarnaast kunnen zich ook andere situaties voordoen waarbij de enkele aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland wordt beschouwd als een bedreiging in vorenbedoelde zin, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling zelf, maar mogelijk ook andere burgers, slachtoffer kunnen worden van gewelddadigheden.

F

Paragraaf A5/5 Vc is verduidelijkt.

Met de komst van de EBTL’s in Amsterdam en Hoogeveen is binnen de migratieketen afgestemd dat het COA het vervoer organiseert bij plaatsing van een vreemdeling op de EBTL. Dit is ook zo vastgelegd in de ketenbrede werkinstructie, maar was nog niet in de Vc 2000 verwerkt. In de Vc stond tot nu toe alleen dat de DT&V het vervoer naar de VBL aanbiedt, daaraan wordt toegevoegd dat het COA het vervoer naar de EBTL aanbiedt.

G

Aanpassing van deze paragraaf vindt tegelijkertijd plaats met aanpassing van artikel 1.13 van het Voorschrift Vreemdelingen. Dit artikel is aangepast om meer specifiek te voorzien in de situatie van au-pairbureaus die in een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte zijn gevestigd. Ten eerste is geregeld dat deze categorie niet wordt gezien als startende ondernemingen ten aanzien van wie de RVO adviseert over de continuïteit en solvabiliteit. Het beleid is daarmee in overeenstemming gebracht. Daarnaast is artikel 1.13, zesde lid, VV aangepast.

Op grond van de Dienstenrichtlijn kunnen referenten in het kader van uitwisseling van au pairs die in een lidstaat van de EU of EER zijn gevestigd zich laten erkennen als referent. De noodzakelijke duurzame vertrouwens- en samenwerkingsrelatie tussen de overheid en onderneming of rechtspersoon in de lidstaat van de EU of EER vereist dat de betrouwbaarheid en de continuïteit en solvabiliteit van die onderneming of rechtspersoon voldoende vast staat. In dit verband kan worden gedacht aan het voorkomen van situaties waarbij een au-pairbureau in surseance van betaling verkeert of failliet is. Ook wordt een verklaring van betalingsgedrag van de Belastingdienst, waaruit blijkt dat er geen achterstand is in de premie- en belastingafdracht, gevraagd. Uit het Informatiesysteem Interne Markt (IMI) kan informatie worden verkregen over onder meer bestuurders, faillissementen en inschrijving bij het betreffende handelsregister om onder meer te weten dat een onderneming op legale wijze in de betreffende lidstaat is gevestigd. Zoals beschreven in artikel 1.13, zesde lid, VV, wordt aan au-pairbureaus gevestigd in een andere lidstaat een verklaring van de belastingdienst in het kader van het proportionaliteitsbeginsel alleen gevraagd, voor zover deze in de betreffende lidstaat verkrijgbaar is. Indien een vergelijkbare verklaring niet verkrijgbaar is, toont de aanvrager op andere wijze de continuïteit en solvabiliteit aan.

H

In paragraaf B1/4.3.3.3 wordt onder meer beschreven hoe vanaf 1 januari 2018 het inkomen uit eigen vermogen wordt berekend. Hierbij zijn abusievelijk de woorden ‘omgerekend per maand’ niet opgenomen. Deze omissie wordt door middel van het voorliggende wijzigingsbesluit hersteld.

I

Zie toelichting onder G.

J

Bij een aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘medische behandeling’ toetst de IND niet aan de strengere vereisten voor mantelzorg, als de vreemdeling al in bezit was van deze verblijfsvergunning voordat het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2018/1) in werking trad op 1 april 2018.

Als uit het BMA advies – dat is opgevraagd in verband met de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning om medische redenen – blijkt dat professionele thuiszorg beschikbaar is in het land van herkomst, kan daaraan voorbij worden gegaan.

Zo worden vreemdelingen die al verblijf hebben op grond van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘medische behandeling’, niet getroffen door de genoemde strengere vereisten.

K

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 7 november 2018 uitspraken gedaan in de zaken C en A (C-257/17; ECLI:EU:C:2018:876) en in de zaak K (C-484/17; ECLI:EU:C:2018:878). Deze uitspraken hebben gevolgen voor het beleid ten aanzien van het inburgeringsvereiste voor het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht. De invulling van de hardheidsclausule zoals genoemd in lid vier van de artikelen 3.80a, 3.96a en 3.107a Vb wordt naar aanleiding van deze uitspraken zo ingevuld dat thans de bijzondere individuele omstandigheden zullen worden betrokken bij het verzoek om ontheffing van het inburgeringsvereiste.

Om deze paragraaf overzichtelijker te maken zijn extra kopjes toegevoegd en is een reeds bestaande grond om de hardheidsclausule toe te passen verplaatst binnen de paragraaf, omdat de grond niet ziet op ‘aantoonbaar voldoende inspanningen’.

L

Bij Besluit van 24 juli 2010, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2010/307) is aan artikel 3.48, eerste lid, Vb een bepaling toegevoegd (destijds onder ‘d’, nu onder ‘g’) die ziet op het verstrekken van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘tijdelijk humanitair ’ aan slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Deze bepaling vormt een implementatie van artikel 13, vierde lid, van Richtlijn 2009/52/EG (inzake minimumnormen en sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen). In paragraaf B9/12 is destijds echter niet opgenomen dat deze categorie vreemdelingen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘niet-tijdelijk humanitair’ kan aanvragen na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van arbeidsgerelateerde uitbuiting. Met de huidige aanpassing gebeurt dit alsnog.

M

Zie toelichting onder K.

N

In paragraaf B10/4.1 is toegevoegd dat het gezinslid zelf niet de Turkse nationaliteit hoeft te hebben.

In paragraaf B10/4.2 zijn de voorwaarden die gelden voor een recht op voortzetting van verblijf voor de gezinsleden van de Turkse werknemer aangepast overeenkomstig de arresten Altun (C-337/07) en Ucar en Kilic (C-508/15 en C-509/15). Hierbij is aan het woord ‘werkloosheid’ het woord ‘onvrijwillig’ toegevoegd dat abusievelijk ontbrak.

Om rechten te kunnen ontlenen aan Besluit 1/80 moet de vreemdeling de Turkse nationaliteit hebben. Als de vreemdeling naast de Turkse nationaliteit ook de Nederlandse nationaliteit heeft, moet hij aantonen dat hij de Turkse nationaliteit heeft behouden dan wel herkregen. Immers, de hoofdregel luidt dat een vreemdeling die zich laat naturaliseren tot Nederlander afstand moet doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. De BRP kan geen uitsluitsel bieden over het behoud dan wel de herkrijging van de Turkse nationaliteit omdat hierin alleen de Nederlandse nationaliteit wordt vermeld. Om te voorkomen dat de werknemer eventueel een nieuw Turks paspoort aan moet vragen is de mogelijkheid opgenomen om een verklaring van de Turkse autoriteiten over te leggen.

Op grond van artikel 14, vijfde lid, Vw, artikel 3.58, eerste lid, Vb en paragraaf B1/5.5 Vc verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ voor de duur van een jaar. Echter, op grond van artikel 3.58, derde lid, Vb (oud), verleende de IND deze verblijfsvergunning voor de duur van de arbeidsovereenkomst tot een maximum van vijf jaar. Omdat vanwege de standstillbepaling van artikel 13 Besluit 1/80 deze aanscherping niet is toegestaan, zijn deze regels samengevoegd.

Tot slot zijn aan de laatste alinea van paragraaf B10/4.4 de woorden ‘in ieder geval’ toegevoegd.

Bij de aanpassing van de regels ten aanzien van afwezigheid uit Nederland in WBV 2018/04 (Stcrt. 2018, 36067) zijn deze woorden abusievelijk niet in de tekst opgenomen. De toevoeging is van belang om aan te geven dat ook binnen twee jaar verplaatsing van hoofdverblijf aangenomen kan worden als de feitelijke situatie of omstandigheden daartoe aanleiding geeft.

O

Zie toelichting onder K.

P

In de uitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098, heeft de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geoordeeld dat het bij de IND indienen van het model M35-O een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Als gevolg van deze uitspraak heeft de voorheen toegepaste procedure, waarbij de vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wilde indienen de IND hiervan schriftelijk in kennis moest stellen alvorens een aanvraag te kunnen indienen, niet langer gelding. In het beleid is nu opgenomen dat het indienen van het model M35-O geldt als indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tevens is in deze paragraaf verduidelijkt dat een tweede of volgende aanvraag moet worden ingediend met een volledig ingevuld model M35-O bij gebreke waarvan de werkwijze als beschreven in paragraaf C2/8 Vc wordt toegepast.

Q

Met de wijziging wordt beoogd de toelaatbaarheid van identiteits- en nationaliteitsdocumenten te beperken tot die documenten die daadwerkelijk worden gebruikt voor identificatie in het land van herkomst. Tevens wordt gespecificeerd dat de pasfoto op het document goedgelijkend moet zijn.

R

Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098, zag de IND zich geconfronteerd met een aanzienlijke stijging van het aantal tweede of volgende asielaanvragen, waarbij een significant aantal vreemdelingen zich in persoon heeft gemeld op het AC te Ter Apel zonder dan wel met een zeer incompleet ingevuld formulier M35-O. Daarbij gaf een aanzienlijk aantal vreemdelingen te kennen dat het hen met name te doen was om het verkrijgen van opvang. De in deze paragraaf beschreven uitgangspunten voor het buiten behandeling stellen van onvolledige tweede of volgende aanvragen is een reactie op deze onwenselijke situatie en is daarnaast bedoeld om alleen aanvragen die compleet zijn via de in artikel 3.118b Vb bedoelde procedure te behandelen om vertragingen te voorkomen.

De uitgangspunten die hierbij worden gehanteerd, te weten de verplichting van de vreemdeling een opvolgende aanvraag compleet in te dienen alsmede een efficiënte afhandeling van opvolgende aanvragen, hebben evenwel altijd gegolden. Daar komt bij dat een vreemdeling die een opvolgende aanvraag indient, zelf kiest voor het moment van indiening (vgl. AbRS 19 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2473). Hij behoort daarom ook reeds op dat moment de aanvraag te voorzien van een volledige toelichting en de van belang zijnde stukken. De vreemdeling wordt zowel middels het model M35-O alsmede naar aanleiding van een voornemen in gelegenheid gesteld zijn aanvraag compleet in te dienen dan wel te completeren (conform artikel 3.45b, eerste lid, VV). Van de vreemdeling kan worden verlangd dat hij binnen de daartoe gestelde termijn zijn aanvraag completeert, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld. Uit de uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:574 en 12 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:828, volgt dat deze werkwijze in lijn is met wet- en regelgeving.

S

In artikel 45d, eerste en tweede lid, Vw is de bevoegdheid geregeld om de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in te trekken als aan de aldaar gestelde voorwaarden wordt voldaan. Artikel 3.127, eerste en derde lid, Vb bevatten aanvullende regels. In de praktijk wordt van deze bevoegdheid standaard gebruik gemaakt, met inachtneming van het gestelde in artikel 3.127, eerste en derde lid, Vb. Het ligt dan ook in de rede om deze werkwijze vast te leggen in beleidsregels. Dit wordt met de voorliggende wijziging geregeld.

Naar boven