Instellingsbesluit van de gemeenteraden van diverse gemeenten en Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant

Logo Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 26 februari 2019

 

Tweede wijziging gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant 2017 (vastgesteld middels toestemming door de bestuursorganen van de deelnemers in de periode daarna)

 

De raden van de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Dongen, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Gilze en Rijen, Goirle, Halderberge, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Moerdijk, Oisterwijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Tilburg, Waalwijk, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert alsmede Provinciale Staten van Noord-Brabant;

 

overwegende,

 

dat het noodzakelijk is om de tekst van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant in overeenstemming te brengen met de gewijzigde tekst van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

dat de wijzigingsprocedure van de regeling ook wordt benut om tekstuele aanpassingen door te voeren in verband met “dubbels” in de regeling, omissies in de regeling, het verbeteren van de leesbaarheid van de regeling of het aanpassen van de regeling op basis van andere wettelijke voorschriften;

 

dat de regeling, die is aangegaan door de colleges van de in de aanhef van dit besluit vermelde gemeenten en de provincie Noord-Brabant, alleen gewijzigd kan worden als de betreffende gemeenteraden, onderscheidenlijk provinciale staten toestemming verlenen tot wijziging van de regeling;

 

gelet op het bepaalde in artikel 51, lid 3, juncto artikel 51, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen:

 

BESLUITEN

 

de colleges toestemming te verlenen de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant te wijzigen en conform de volgende tekst vast te stellen.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Waar in de regeling met betrekking tot personen, een mannelijk voornaamwoord of een mannelijk functionarisbegrip wordt gebruikt, worden zowel mannelijke als vrouwelijke personen bedoeld.

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      deelnemers: alle aan de regeling deelnemende publiekrechtelijke lichamen en rechtspersonen;

    • c.

      Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;

    • d.

      colleges: colleges van burgemeester & wethouders van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

    • e.

      Provinciale Staten: Provinciale Staten van Noord-Brabant;

    • f.

      raden: gemeenteraden van de gemeenten waarvan het college deelneemt aan deze regeling;

    • g.

      Omgevingsdienst: Het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling, ook wel aangeduid als Omgevingsdienst Midden- en West Brabant;

    • h.

      de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • i.

      boekjaar: Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar;

    • j.

      het werkgebied: het totale grondgebied van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten, alsmede het daarmee overeenkomende grondgebied van de provincie Noord-Brabant.

  • 2.

    Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: de Omgevingsdienst, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de wet, genaamd Omgevingsdienst Midden- en West Brabant.

  • 2.

    De Omgevingsdienst is gevestigd te Tilburg.

  • 3.

    De Omgevingsdienst is ingesteld om ten behoeve van de deelnemers taken uit te voeren op het gebied van het omgevingsrecht en om als verlengstuk van het lokaal en provinciaal bestuur een bijdrage te leveren aan een leefbare en veilige werk- en leefomgeving van de regio Midden- en West Brabant. Door het aangaan van de gemeenschappelijke regeling worden ten aanzien van deze uitvoerende taken geen bevoegdheden overgedragen, die bij of krachtens een wettelijke regeling aan een of meer van de deelnemers zijn toegekend.

Hoofdstuk 2 Taken en bevoegdheden

Artikel 3 Bevoegdheden

  • 1.

    De Omgevingsdienst heeft geen verordenende bevoegdheid overgedragen gekregen van de deelnemers.

  • 2.

    Het algemeen bestuur heeft een eigen verordenende bevoegdheid met betrekking tot de vaststelling van de verordeningen ex artikel 212 en 213 Gemeentewet juncto artikel 216 en 217 Provinciewet, de vaststelling van de organisatieverordening en de vaststelling van de arbeidsvoorwaardenverordeningen als bedoeld in artikel 125 Ambtenarenwet.

  • 3.

    Het algemeen bestuur en dagelijks bestuur hebben voorts verordenende en regelgevende bevoegdheid met betrekking tot de aangelegenheden die de bedrijfsvoering van de Omgevingsdienst betreffen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan met inachtneming van de hoofdstukken VIII en IX van de wet een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van de Omgevingsdienst enkel op het gebied van de ondersteunende processen. Het algemeen bestuur gaat niet over tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling dan nadat tenminste twee derde van het aantal deelnemers met het aangaan van de regeling heeft ingestemd. Onder het treffen van een gemeenschappelijke regeling wordt in dit artikel mede verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een gemeenschappelijke regeling.

  • 5.

    Het algemeen bestuur is bevoegd te besluiten tot de oprichting van of deelname in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperaties en verenigingen, dan wel de ontbinding daarvan of beëindiging van deelneming daaraan ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van de Omgevingsdienst enkel op het gebied van de ondersteunende processen op voorwaarde dat de raden en Provinciale Staten vooraf in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen met betrekking tot het voorgenomen besluit aan het algemeen bestuur kenbaar te maken.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur kan enkel op basis van de door de heffingsambtenaren van de deelnemers verleende externe mandaten leges innen voor het op aanvraag door de Omgevingsdienst leveren van diensten en het uitvoeren van taken voor derden. De leges worden vastgesteld op basis van de door iedere deelnemer gehanteerde norm. De leges komen ten goede aan de betrokken deelnemer.

Artikel 4 Landelijke Basistaken

  • 1.

    De Omgevingsdienst is belast met het ten behoeve van de deelnemers uitvoeren van de taken bedoeld in versie 2.3 van het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht, zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011.

  • 2.

    Bij opname van het Landelijk Basistakenpakket in wetgeving of anderszins door wijziging van het Landelijk Basistakenpakket geldt het Landelijk Basistakenpakket na die opname of wijziging.

  • 3.

    Tot het Landelijk Basistakenpakket wordt ook gerekend het in dit kader vervullen van adviserende taken op het terrein van de vergunningverlening, toezicht en handhaving ten behoeve van de deelnemers, alsmede coördinerende en afstemmende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 5 Verzoektaken

  • 1.

    In aanvulling op de taken uit het Landelijk Basistakenpakket kan de Omgevingsdienst, voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de taken uit het Landelijk Basistakenpakket, op verzoek van een of meer deelnemers ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden inzake de vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten.

  • 2.

    Op verzoek van een of meer deelnemers kan de Omgevingsdienst naast de in lid 1 van dit artikel vermelde taken en onder dezelfde voorwaarde als in dat lid vermeld ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving voor hen verrichten.

Artikel 6 Dienstverleningsovereenkomsten

  • 1.

    Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de in artikel 4 en 5 genoemde taken worden door of namens het dagelijks bestuur enerzijds en elk van de deelnemers afzonderlijk anderzijds, schriftelijke werkafspraken gemaakt in de vorm van contracten, waarin in ieder geval is vastgelegd welke producten en diensten de Omgevingsdienst aan de deelnemers zal leveren en wat de vergoeding daarvoor zal zijn.

  • 2.

    Met betrekking tot de beëindiging van de in artikel 5 genoemde taken worden door of namens het dagelijks bestuur enerzijds en de deelnemer die het aangaat anderzijds, in deze contracten eveneens schriftelijke afspraken gemaakt met betrekking tot in ieder geval de afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan, alsmede compensatie voor de overige rechten en verplichtingen.

Artikel 7 Werkzaamheden voor andere publiekrechtelijke rechtspersonen

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 4 en 5 bedoelde taken, kan de Omgevingsdienst op verzoek van andere publiekrechtelijke rechtspersonen voor hen adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving

verrichten, indien die uitvoering geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de in beide artikelen aangeduide taken voor de deelnemers.

Hoofdstuk 3 Bestuursorganen

Artikel 8 Bestuursorganen

De Omgevingsdienst kent de volgende bestuursorganen:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter;

  • d.

    door het algemeen bestuur ingestelde bestuurscommissies.

§1. Het algemeen bestuur

Artikel 9 Het algemeen bestuur

  • 1.

    De Omgevingsdienst heeft een algemeen bestuur. Gedeputeerde Staten en de colleges wijzen uit hun midden ieder één lid van het algemeen bestuur aan. Ook wijzen zij uit hun midden ieder tenminste één lid aan die het door hen benoemde lid bij diens ontstentenis vervangt.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van 4 jaar en treden af op de dag waarop in het kader van een nieuwe zittingsperiode van de raden respectievelijk Provinciale Staten een nieuw geïnstalleerd college respectievelijk de nieuw geïnstalleerde Gedeputeerde Staten een besluit neemt tot aanwijzing van een lid en plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 3.

    Wanneer het lidmaatschap van Gedeputeerde Staten of van het college eindigt, eindigt ook het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Een (plaatsvervangend) lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Dit gebeurt door schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 5.

    Indien tussentijds de plaats van een (plaatsvervangend) lid vacant komt, wijst het daartoe bevoegde college of Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk een nieuw (plaatsvervangend) lid aan.

  • 6.

    Een lid van het algemeen bestuur dat op basis van het vierde lid van dit artikel zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.

  • 7.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

  • 8.

    Wanneer iemand wordt aangesteld om een vacante plaats in het algemeen bestuur te vervullen, treedt hij af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou aftreden.

  • 9.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van de Omgevingsdienst aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van de Omgevingsdienst op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 10 Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur vergadert minimaal twee maal per jaar. Meer vergaderingen kunnen ingelast worden wanneer de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, wanneer ter voldoening aan het bepaalde in artikel 16, tweede lid van deze regeling een of meer leden van het dagelijks bestuur moeten worden benoemd of wanneer tenminste 1/5e van de leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoekt.

  • 3.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer 1/5e van het aantal leden hierom verzoekt of de voorzitter dit nodig acht. Vervolgens besluit het algemeen bestuur of in beslotenheid zal worden vergaderd.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan zich in de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs.

  • 5.

    Artikel 15, eerste lid Gemeentewet en artikel 15, eerste lid Provinciewet en artikel X8 Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 11 Geheimhouding

Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 12 Vergaderquorum

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2.

    Jaarlijks wordt een vergaderschema vastgesteld van de data waarop begroting en rekening worden behandeld.

  • 3.

    Indien het vereiste aantal leden als bedoeld in lid 1 niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.

  • 4.

    Op vergaderingen als bedoeld in lid 3 is het bepaalde van lid 1 niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan in dat geval over alle onderwerpen, waaronder de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken, beraadslagen en besluiten nemen ongeacht het aanwezige quorum. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal leden tegenwoordig is.

Artikel 13 Besluitvorming

  • 1.

    Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2.

    Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen van de aanwezige leden, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3.

    Besluiten betreffende vaststelling van de begroting, begrotingswijzigingen en jaarrekening worden genomen met een meerderheid van stemmen, met dien verstande dat de meerderheid van stemmen eveneens tenminste de helft van de omzet vertegenwoordigt welke de Omgevingsdienst in het voorafgaande jaar heeft gegenereerd.

  • 4.

    De omzet als bedoeld in het derde lid wordt bepaald op basis van de basistaken en verzoektaken als bedoeld in artikel 4 en 5.

  • 5.

    Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 6.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 14 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1.

    Aan het algemeen bestuur behoren, binnen het kader van deze regeling, alle bevoegdheden, die niet bij of krachtens de wet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan de uitoefening van door hem te bepalen, aan hem toegekende bevoegdheden volgens door hem te stellen regels overdragen aan het dagelijks bestuur of aan een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 25 van de wet, met uitzondering van:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      het stellen van regels over het aangaan van geldleningen, het uitlenen van geld, of over de directe regeling van hetgeen verder de geldmiddelen van de Omgevingsdienst aangaat;

    • d.

      het nemen van besluiten over het instellen van commissies, als bedoeld in de artikelen 24, eerste en tweede lid en 25 van de wet;

    • e.

      Het oprichten en deelnemen in een rechtspersoon als bedoeld in artikel 55a van de wet;

    • f.

      het regelen van de gevolgen van toetreding of uittreding van een deelnemer tot respectievelijk uit de regeling alsmede het verbinden van nadere voorwaarden daaraan;

    • g.

      het doen van een voorstel aan de colleges en Gedeputeerde Staten tot wijziging van de regeling;

    • h.

      het vaststellen van een liquidatieplan bij opheffing van de regeling.

§2. Het dagelijks bestuur

Artikel 15 Samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit tenminste 5 leden, waaronder de voorzitter.

  • 2.

    De voorzitter van het algemeen bestuur is eveneens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    De leden worden uit en door het algemeen bestuur gekozen in de eerste vergadering, waarin het algemeen bestuur in een nieuwe samenstelling bijeen komt, dan wel in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur, volgend op de beëindiging van het lidmaatschap van één of meer leden van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur een plaatsvervangend lid worden aangewezen.

  • 5.

    Het algemeen bestuur bewaakt bij de aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur een evenwichtige spreiding in locatie over het werkgebied van de Omgevingsdienst en in omvang van de deelnemers. In het reglement van orde van het algemeen bestuur kunnen daarover afspraken worden gemaakt.

Artikel 16 Zittingsduur

  • 1.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur als zodanig ontslag neemt.

  • 2.

    De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur benoemd lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou aftreden.

  • 3.

    Het lidmaatschap van een plaatsvervangend lid eindigt op het moment dat een gekozen lid opnieuw in functie treedt.

  • 4.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

Artikel 17 Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    De voorzitter en elk lid hebben één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 4.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 5.

    In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 6.

    Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, binnen twee weken opnieuw een vergadering.

  • 7.

    Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 8.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 18 Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur oefent de taken en bevoegdheden die in deze regeling aan het dagelijks bestuur zijn opgedragen uit.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is in het bijzonder belast met:

    • a.

      het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de Omgevingsdienst;

    • d.

      ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de Omgevingsdienst te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 55a van de wet;

    • f.

      te besluiten namens de Omgevingsdienst, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • g.

      het voorstaan van de belangen van de Omgevingsdienst bij andere overheden, instellingen of personen, waarvan het contact daarmee voor de Omgevingsdienst van belang is;

    • h.

      de zorg voor het beheer van inkomsten en uitgaven van de Omgevingsdienst;

    • i.

      de zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • 3.

    Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 19 Geheimhouding

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of van de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 2.

    Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het algemeen bestuur haar opheft.

§3 De voorzitter

Artikel 20 De voorzitter

  • 1.

    De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur gekozen.

  • 2.

    De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangende voorzitter. Deze wordt benoemd door het algemeen bestuur.

  • 4.

    De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan worden, naast de secretaris, meeondertekend door de voorzitter.

  • 5.

    De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

     

§ 4 Commissies

Artikel 21 Commissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan adviescommissies als bedoel in artikel 24 van de Wet en bestuurscommissies als bedoeld in artikel 25 van de Wet instellen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur gaat niet over tot het instellen van een bestuurscommissie als bedoeld in het eerste lid nadat de raden en Provinciale Staten van dit voornemen op de hoogte zijn gesteld en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

  • 3.

    Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      de samenstelling;

    • b.

      de bevoegdheid /bevoegdheden;

    • c.

      de werkwijze;

    • d.

      de openbaarheid van vergaderingen;

    • e.

      het toezicht van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • f.

      de verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • g.

      de verantwoording aan het algemeen bestuur;

    • h.

      wanneer de commissie is ingesteld voor bepaalde tijd, wordt tevens de einddatum van de commissie geregeld;

    • i.

      de benoeming van de voorzitter van de commissie.

Hoofdstuk 4 Informatie en verantwoordingsplicht

Artikel 22 Interne inlichtingenplicht en verantwoordingsplicht lid dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3.

    Het algemeen bestuur regelt van welke besluiten van het dagelijks bestuur in ieder geval kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het algemeen bestuur. Daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met ter inzage legging kan worden volstaan. Het dagelijks bestuur laat de kennisgeving of ter inzage legging achterwege voor zover deze in strijd is met het algemeen belang.

  • 4.

    De leden 1. tot en met 3. zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het door de voorzitter gevoerde bestuur.

Artikel 23 Externe Inlichtingenplicht

  • 1.

    Het bestuur van de Omgevingsdienst verstrekt schriftelijk aan Gedeputeerde Staten, de colleges, Provinciale Staten en de raden de door een of meer leden van die bestuursorganen gevraagde inlichtingen zo spoedig mogelijk, voor zover dat niet strijdig is met het algemeen belang.

  • 2.

    De inlichtingen worden in ieder geval binnen 30 dagen schriftelijk verstrekt en wel door het dagelijks bestuur, tenzij de inlichtingen uitdrukkelijk van het algemeen bestuur of de voorzitter worden verlangd.

Artikel 24 Externe verantwoordingsplicht lid algemeen bestuur

  • 1.

    Het lid van het algemeen bestuur is aan Gedeputeerde Staten of aan het college die dit lid heeft aangewezen alsmede aan Provinciale Staten of de raad verantwoording schuldig over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten of het college dat hem heeft aangewezen de door een of meer leden van Gedeputeerde Staten of van dat college alsmede aan Provinciale Staten of de raad gevraagde inlichtingen, voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang.

  • 3.

    De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 30 dagen in een vergadering van Gedeputeerde Staten of dat college dan wel schriftelijk verstrekt.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten of het college kan een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur, indien dit lid het vertrouwen van Gedeputeerde Staten of dat college niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen.

  • 5.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing op Provinciale Staten en de raden.

Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen

Artikel 25 Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht (BPO)

  • 1.

    Separaat aan deze regeling wordt tevens een Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht ingesteld.

  • 2.

    De voorzitter van het algemeen bestuur van deze regeling neemt deel aan het BPO, dan wel wijst een ander lid uit het dagelijks bestuur hiervoor aan.

  • 3.

    Het BPO heeft tot doel om gezamenlijk de aanpak van Brabantbrede en regio-overstijgende zaken te bepalen en provinciebreed afstemming te regelen.

  • 4.

    De instelling en werkwijze van het BPO wordt geregeld in een bestuursconvenant zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de regeling.

Artikel 26 De directeur

  • 1.

    De Omgevingsdienst heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast is met de leiding van de Omgevingsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de Omgevingsdienst.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur gehoord de opvatting van het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur legt de instructie van de directeur vast in een Directiestatuut.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur regelt de bezoldiging van de directeur.

Artikel 27 De secretaris

  • 1.

    De directeur van de Omgevingsdienst fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden, naast de voorzitter, mee ondertekend door de secretaris.

Artikel 28 Organisatie

Het dagelijks bestuur stelt regels vast over de ambtelijke organisatie en legt die vast in een organisatiebesluit.

Artikel 29 Personeel

  • 1.

    Bij de Omgevingsdienst is personeel werkzaam.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt voor het personeel van de Omgevingsdienst arbeidsvoorwaardenverordeningen vast conform de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor het gemeentepersoneel (CAR/UWO), dan wel de (gewijzigde) collectieve arbeidsvoorwaardenregeling die daarvoor in de plaats komt.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur beslist over de toepassing van overige arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 30 Financiële informatieplicht

Het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst zendt voor 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden en aan Provinciale Staten.

Artikel 31 Begroting

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast inzake het financieel- en administratieve beheer van de Omgevingsdienst. De artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet en de artikelen 216 en 217 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting van de Omgevingsdienst voor het komende kalenderjaar, met bijbehorende toelichting, toe naar de raden en Provinciale Staten.

  • 3.

    In de begroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken door de Omgevingsdienst.

  • 4.

    De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 5.

    De raden en Provinciale Staten kunnen binnen 10 weken na toezending van de ontwerpbegroting hun zienswijzen daarover naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt, voor verzending van de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur, de commentaren en zienswijzen van de deelnemers toe.

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting uiterlijk 15 juli voorafgaande aan het jaar waar deze voor dient, vast. Terstond na de vaststelling zendt het dagelijks bestuur de begroting aan de deelnemers, en in ieder geval voor 1 augustus naar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 32 Begrotingswijziging

Op besluiten tot wijziging van de begroting is de eerste volzin van artikel 59, lid 5 van de Wet van toepassing, indien door de wijziging de totale bijdrage van de deelnemers als gevolg van de uitvoering van de taken, die op basis van wettelijk voorschrift aan de Omgevingsdienst moeten worden opgedragen stijgt ten opzichte van het bedrag dat in de vastgestelde begroting is opgenomen.

Artikel 33 Jaarrekening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft de voorlopige jaarrekening aan de raden en Provinciale Staten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur biedt de jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden, jaarlijks voor 1 juni ter vaststelling aan aan het algemeen bestuur. Na vaststelling van de jaarrekening wordt deze ter kennis gebracht van de deelnemers.

  • 3.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling in het algemeen bestuur met bijbehorende stukken aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het jaarverslag dient in ieder geval vóór 15 juli te worden verzonden.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      Af te boeken van reserves, voor zover aanwezig;

    • b.

      Ten laste te brengen van de deelnemers naar rato van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      Te bestemmen voor een risicoreserve;

    • b.

      Uit te keren aan de deelnemers naar rato van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

Artikel 34 Vergoeding voor geleverde diensten

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, nadere regels vaststellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen voorschotnota’s en financiële bijdragen.

  • 2.

    De te betalen vergoeding voor de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 wordt aan de hand van inzet/prestaties en/of afgenomen producten per deelnemer vastgesteld op basis van de door het bestuur vastgestelde prijzen en tarieven.

  • 3.

    Bij de toerekening van de te betalen vergoeding worden naast de directe uitvoeringskosten tevens de overheadkosten verdisconteerd.

  • 4.

    Op basis van de begroting kan iedere deelnemer aan de hand van de daarin vastgelegde tarieven en/of productprijzen berekenen welke bijdrage verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft. Voor elke deelnemer wordt een werkprogramma gemaakt waarin de begrote vergoeding voor de afname van taken zijn berekend. De verrekening van de gerealiseerde vergoeding is op basis van geleverde prestaties/inzet per deelnemer.

  • 5.

    Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in artikel 33, lid 5 een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt bij het bepalen van de bijdrage per deelnemer het uitgangspunt gehanteerd, dat de financiële gevolgen worden toegedeeld aan de deelnemers die dat aangaat.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan op basis van externe mandaten namens de betrokken deelnemers volgens de door hen gehanteerde norm geheven leges innen voor het op aanvraag leveren van diensten.

Artikel 35 Verplichtingen deelnemers

  • 1.

    De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen, dat de Omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2.

    Indien aan het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst blijkt, dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet respectievelijk 198 en 199 Provinciewet.

Hoofdstuk 7 Bepalingen omtrent archief

Artikel 36 Archiefbescheiden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van de Omgevingsdienst. Dit overeenkomstig een door het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995, vast te stellen regeling, de Archiefverordening.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is tevens belast met de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de aan de Omgevingsdienst eventueel gedelegeerde taken.

  • 3.

    Voor de door de deelnemers gemandateerde taken berust de zorg voor de desbetreffende archiefbescheiden bij deze deelnemers.

  • 4.

    Met het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de gemandateerde taken is belast de archivaris van de deelnemers.

  • 5.

    Met het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de Omgevingsdienst is belast de archivaris van de provincie Noord-Brabant.

  • 6.

    Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt ten aanzien van de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4 lid 1 van de Archiefwet 1995.

Artikel 37 Archiefbewaarplaats

  • 1.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de gemandateerde taken is aangewezen de archiefbewaarplaats van de deelnemers.

  • 2.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de Omgevingsdienst is aangewezen de archiefbewaarplaats van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 38 Ter beschikkingstelling archiefbescheiden

  • 1.

    Indien noodzakelijk voor de taakuitvoering van de Omgevingsdienst, stellen de colleges en Gedeputeerde Staten, onder hen berustende archiefbescheiden ter beschikking.

  • 2.

    Terbeschikkingstelling geschiedt voor maximaal 5 jaar en kan, met telkens een aaneengesloten periode van maximaal 5 jaar, worden verlengd tot ten hoogste 20 jaar.

  • 3.

    Van de terbeschikkingstelling wordt een verklaring opgemaakt, die ten minste bevat een specificatie van de terbeschikkinggestelde archiefbescheiden. Een exemplaar van deze verklaring wordt bewaard door de betreffende deelnemer en de Omgevingsdienst.

  • 4.

    Indien de Omgevingsdienst archiefbescheiden tot zijn beschikking krijgt, brengt deze slechts wijzigingen aan in de staat van ordening en toegankelijkheid van en vernietigt slechts uit de bescheiden na machtiging door de ter beschikking stellende deelnemer.

  • 5.

    De kosten van het beheer van de terbeschikkinggestelde archiefbescheiden komen ten laste van de deelnemer, die de archiefbescheiden ter beschikking stelt, tenzij partijen anders overeenkomen. De zorgdrager voor de archiefbescheiden van het bestuursorgaan dat de archiefbescheiden ter beschikking heeft gesteld, blijft in alle gevallen de zorgdrager voor de archiefbescheiden.

  • 6.

    Indien de ordening van de in het eerste lid bedoelde archiefbescheiden zich verzet tegen terbeschikkingstelling, is de Omgevingsdienst te allen tijde bevoegd inzage te nemen van die archiefbescheiden dan wel daarvan of daaruit reproducties, afschriften of uittreksels te vorderen.

  • 7.

    Ten aanzien van de terbeschikkingstelling gelden de volgende nadere voorwaarden:

    • a.

      De ter beschikking gestelde archiefbescheiden worden door de Omgevingsdienst in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard;

    • b.

      Uitlening van terbeschikkinggestelde archiefbescheiden is slechts toegestaan aan functionarissen binnen de Omgevingsdienst die ambtelijk zijn belast met behandeling van een aangelegenheid waarvoor uitlening noodzakelijk is.

  • 8.

    De Omgevingsdienst kan het beheer van archiefbescheiden nader regelen in individuele dienstverleningsovereenkomsten.

Hoofdstuk 8 Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 39 Toetreding

  • 1.

    Indien het algemeen bestuur daarmee instemt kan een gemeente, provincie, waterschap, het Rijk toetreden krachtens daartoe strekkende besluiten van haar daartoe bevoegde bestuursorganen. De deelneming gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het orgaan van de deelnemer.

Artikel 40 Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan uit de regeling treden tenzij landelijke wetgeving of anderszins de mogelijkheid tot uittreding beperkt. Het algemeen bestuur regelt na overleg met de betrokken gemeente of de provincie, onder mededeling aan Gedeputeerde Staten en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de financiële verplichtingen, alsmede de overige gevolgen van de uittreding. Daarbij brengt het algemeen bestuur in elk geval de financiële consequenties van de uittreding in beeld en draagt zij er zorg voor dat de Omgevingsdienst een redelijke periode krijgt om haar begroting en formatie in overeenstemming te brengen met het nieuwe aantal deelnemers. Verplichtingen die specifiek voor de uittredende deelnemer zijn aangegaan zullen daarbij in principe ook door die deelnemer nagekomen dienen te worden.

  • 2.

    Uittreden kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin de voor uittreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 41 Wijziging

Een voorstel tot wijziging van de regeling wordt bij de deelnemers in procedure gebracht door tussenkomst van het algemeen bestuur. De regeling wordt gewijzigd indien de colleges en Gedeputeerde Staten daartoe, met toestemming van de raden respectievelijk Provinciale Staten eensluidend besluiten.

Artikel 42 Opheffing en liquidatie

  • 1.

    Deze gemeenschappelijke regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van de betrokken bestuursorganen van de deelnemers.

  • 2.

    Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan opgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing en in de verplichting alle rechten en verplichtingen van de Omgevingsdienst over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4.

    Toewijzing van personeel aan de deelnemers vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur naar rato van afname.

  • 5.

    Bij de ontbinding van de Omgevingsdienst in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft de Omgevingsdienst voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 9 Geschillen

Artikel 43 Geschillen

  • 1.

    Voordat een geschil wordt neergelegd bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt geprobeerd gezamenlijk tot overeenstemming te komen.

  • 2.

    Wanneer niet tot overeenstemming kan worden gekomen, ook niet door de minister, zal het geschil worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 44 Slotbepalingen

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

  • 2.

    Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd en wordt om de vier jaar geëvalueerd door middel van een rapportage aan het algemeen bestuur.

Artikel 45 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: “Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant”.

’s-Hertogenbosch,

Gedeputeerde Staten voornoemd, 26 februari 2019

de voorzitter de

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Naar boven