De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Gelet op artikelen 9, vijfde lid, 24, tweede lid en 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet
2000 en artikelen 2.3, derde lid, onder a, 3.6c, eerste lid en 4.21, eerste lid, onder
a van het Vreemdelingenbesluit 2000;
Besluit:
ARTIKEL I
Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na ‘de volgende documenten’ ingevoegd ‘en schriftelijke verklaringen’
en wordt na ‘model van dat document’ ingevoegd ‘of die schriftelijke verklaring’.
2. Aan het eerste lid, onderdeel a, wordt na ‘bij deze regeling is gevoegd’ een zinsnede
ingevoegd, luidende: ‘of een schriftelijke verklaring, waaruit volgt dat een onderdaan
van het Verenigd Koninkrijk of zijn familielid hier een tijdelijk verblijfsrecht op
grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit geniet, dat als bijlage 7a2 bij
deze regeling is gevoegd’
3. In het tweede en derde lid wordt na ‘het document’ ingevoegd ‘of de schriftelijke
verklaring’.
4. Aan het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende:
‘Voor de schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder a, geldt dat
deze enkel in combinatie met een geldig grensoverschrijdend document wordt beschouwd
als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke
positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder
a, van de Wet.’
B
Na artikel 3.16 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.17
-
1. De situatie waarin wordt voldaan aan de voorwaarden voor de overgangsregeling van
de Terugtrekkingsregeling wordt aangewezen als geval, bedoeld in artikel 3.6c, eerste
lid, van het Besluit.
-
2. Indien de vreemdeling die in het bezit is van de ambtshalve verleende verblijfsvergunning
als bedoeld in het eerste lid een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld
in artikel 20 van de Wet op grond van definitieve regeling van de Terugtrekkingsregeling
indient en niet aan de daar vermelde voorwaarden voldoet, kan ambtshalve een verblijfsvergunning
als bedoeld in artikel 14 van de Wet op grond van de definitieve regeling van de Terugtrekkingsregeling
worden verleend, indien de vreemdeling wel aan die voorwaarden voldoet.
C
Na artikel 3.34h wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.34ha
-
1. In afwijking van artikel 3.34 en 3.34a is de vreemdeling ter zake van de afdoening
van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen, onderscheidenlijk verlengen van een
verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, op grond van de Terugtrekkingsregeling
een bedrag van € 57 verschuldigd.
-
2. In afwijking van artikel 3.34g, eerste lid is de vreemdeling ter zake van de afdoening
van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel
20 van de Wet, op grond van de Terugtrekkingsregeling een bedrag van € 57 verschuldigd.
-
3. In afwijking van het tweede lid is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake
van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als
bedoeld in artikel 20 van de Wet, op grond van de Terugtrekkingsregeling indien de
vreemdeling die deze aanvraag indient reeds in het bezit is van een document, waaruit
het verblijfsrecht als bedoeld in artikel 8.17 van het Besluit blijkt.
D
In artikel 3.34ja wordt na ‘de artikelen 3.34g, tweede tot en met het vijfde lid,
3.34h, eerste en tweede lid,’ ingevoegd ‘3.34ha, eerste en tweede lid,’.
E
In de alfabetische rangschikking van bijlage 2, behorend bij artikel 2.2, wordt een
land ingevoegd:
Verenigd Koninkrijk van Groot Brittannië en Noord-Ierland
F
Na bijlage 7a1 wordt ingevoegd de bij deze regeling opgenomen bijlage 7a2, behorend
bij artikel 3.1, eerste lid, onder a.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant
waarin deze wordt geplaatst.
’s-Gravenhage, 11 maart 2019
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
M.G.J. Harbers
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevat enkele aanpassingen
om de verblijfsrechten die de onderdanen van het Verenigd Koninkrijk van Groot Brittannië
en Noord-Ierland (hierna: VK-onderdanen) en hun familieleden al hebben opgebouwd als
EU-burger zoveel mogelijk te respecteren na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk
van Groot Brittannië en Noord-Ierland (hierna: VK) uit de Europese Unie (hierna: EU).
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A, B en F (artikelen 3.1 en 3.17 en bijlage 7a2)
In de Terugtrekkingsregeling verblijfsrecht VK-onderdanen en familieleden (hierna:
de Terugtrekkingsregeling) zijn beleidsregels opgenomen om het verblijfsrecht van
VK- onderdanen en hun familieleden na de terugtrekking van het VK uit de EU zoveel
mogelijk te respecteren. Op grond van deze Terugtrekkingsregeling wordt aan VK-onderdanen
en hun (derdelander) familieleden die op het moment van de terugtrekking in Nederland
rechtmatig verblijf hebben als gemeenschapsonderdaan in eerste instantie als overgangsmaatregel
ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. De ambtshalve
verblijfsvergunning op grond van de overgangsregeling van de Terugtrekkingsregeling
is geldig van 29 maart 2019 tot 1 juli 2020 en wordt in de vorm van een schriftelijke
verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 toegezonden aan het
adres waar de betrokkene staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen. Om zeker
te stellen dat deze VK-onderdanen en hun familieleden met deze schriftelijke verklaring
kunnen aantonen dat zij rechtmatig in Nederland verblijven wordt aan artikel 3.1 toegevoegd
dat deze schriftelijke verklaring ook een document is waaruit het rechtmatig verblijf,
bedoeld in artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, blijkt, mits deze wordt
getoond in combinatie met een geldig grensoverschrijdingsdocument. Dit laatste volgt
uit de toevoeging aan het vijfde lid van artikel 3.1. Middels het model in bijlage
7a2 wordt vervolgens vastgesteld hoe de hier bedoelde schriftelijke verklaring eruit
ziet.
Het eerste lid van artikel 3.17 bevat de opname van de mogelijkheid ambtshalve een
verblijfsvergunning te verlenen op grond van de Terugtrekkingsregeling. Het tweede
lid van artikel 3.17 regelt voorts dat indien er op grond van de definitieve regeling
van de Terugtrekkingsregeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor
onbepaalde tijd wordt ingediend, maar niet aan de voorwaarden van verlening wordt
voldaan, de Immigratie- en Naturalisatiedienst ambtshalve kan doortoetsen of aan de
voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond
van de Terugtrekkingsregeling wordt voldaan. Indien dit het geval is wordt de vergunning
voor bepaalde tijd verleend, zonder dat daar een afzonderlijke aanvraag voor hoeft
te worden ingediend.
Onderdelen C en D (artikelen 3.34ha en 3.34ja)
Met de invoering van het nieuwe artikel 3.34ha en de verwijzing hiernaar in artikel
3.34ja wordt bewerkstelligd dat (minderjarige) VK-onderdanen en hun familieleden eenzelfde
bedrag aan leges betalen voor een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor
bepaalde of onbepaalde tijd als (minderjarige) vreemdelingen die om toetsing van het
gemeenschapsrecht verzoeken. Wanneer de VK-onderdaan of zijn familielid reeds in het
bezit is van een geldig verblijfsdocument waaruit blijkt dat hij duurzaam verblijfsrecht
heeft verkregen als bedoeld in artikel 16 van de Richtlijn Vrij Verkeer (RL 2004/38/EG)
worden geen leges geheven.
Onderdeel E (bijlage 2)
Artikel 2.3, derde lid, onder a van het Vreemdelingenbesluit 2000 verwijst naar vreemdelingen
die de nationaliteit bezitten van één van de bij ministeriële regeling aan te wijzen
staten. Dit betreft vreemdelingen die afkomstig zijn uit een staat die is vrijgesteld
van de MVV-plicht. Aan deze lijst wordt het VK toegevoegd.
’s-Gravenhage, 11 maart 2019
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
M.G.J. Harbers