Beleidsregel van het Commissariaat voor de Media van 26 februari 2019 over Europees, onafhankelijk, recent, Nederlandstalig of Friestalig programma-aanbod en oorspronkelijk Nederlandstalig of Friestalig programma-aanbod dat voorzien is van ondertiteling ten behoeve van mensen met een auditieve beperking (Beleidsregel programmaquota)

Het Commissariaat voor de Media,

Gelet op de artikelen 2.115 tot en met 2.123, de artikelen 3.20 tot en met 3.25 en artikel 7.11 van de Mediawet 2008 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze Beleidsregel programmaquota wordt verstaan onder:

wet:

de Mediawet 2008;

besluit:

het Mediabesluit 2008;

commerciële mediadienst op aanvraag:

mediadienst op aanvraag in de zin van artikel 3.29a, van de wet;

Europese productie:

programma-aanbod als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder n) en artikel 1, tweede, derde en vierde lid van de Europese richtlijn;

Europese richtlijn:

Richtlijn 2010/13/EU van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten;

Nederlands- of Friestalige productie:

programma-aanbod dat Nederlands- of Friestalig is;

onafhankelijke productie:

programma-aanbod als bedoeld in artikel 2.120, eerste lid, van de wet of artikel 3.22, eerste lid, van de wet;

onafhankelijke producent:

de producent van een onafhankelijke productie;

producent:

degene die programma-aanbod vervaardigt;

recente productie:

een onafhankelijke productie die niet ouder is dan vijf jaar;

percentage ondertiteling:

percentage oorspronkelijk Nederlands-of Friestalig televisieprogramma-aanbod voorzien van Nederlandstalige ondertiteling

regeling:

de Mediaregeling 2008.

Artikel 2. Europese producties

  • 1. Een producent wordt geacht in een Europese staat gevestigd te zijn indien zijn onderneming permanent is en over vast personeel beschikt dat zich zowel met productie- als commerciële activiteiten in Europa bezighoudt.

  • 2. Indien niet bekend is welke producent een productie tot stand heeft gebracht, wordt onder producent mede verstaan de distributeur van de productie. In dat geval wordt de staat waarin de distributeur is gevestigd aangemerkt als de staat waarin de producent is gevestigd.

  • 3. Het tweede lid is slechts van toepassing indien de media-instelling die de productie heeft verspreid, naar genoegen van het Commissariaat heeft aangetoond dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de relevante gegevens over de producent van de productie te achterhalen.

Artikel 3. Onafhankelijke producties

  • 1. Als onafhankelijke productie wordt mede aangemerkt:

    • a. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt tezamen met een onafhankelijke producent;

    • b. een aangekochte onafhankelijke productie.

  • 2. Niet als onafhankelijke productie wordt aangemerkt:

    • a. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt;

    • b. een programmaonderdeel dat geproduceerd is door een producent die meer dan negentig procent van het door hem geproduceerde programma-aanbod, in de drie afgelopen boekjaren, heeft geleverd aan dezelfde instelling die een programma verzorgt, en gedurende deze periode meer dan één onderdeel van het programma-aanbod of één serie onderdelen van het programma-aanbod heeft geproduceerd.

Artikel 4. Berekeningswijze

  • 1. Voor de vaststelling van het behaalde percentage Europese, onafhankelijke en recente producties bedoeld in de artikelen 2.115 tot en met 2.121 en de artikelen 3.20 tot en met 3.23 van de wet, wordt uitgegaan van het totale programma-aanbod per televisieprogrammakanaal en per kalenderjaar.

  • 2. Voor de vaststelling van het behaalde aandeel Europese, onafhankelijke en recente producties, worden herhalingen van eerdere programma’s meegeteld.

Artikel 5. Ontheffingen

  • 1. Ontheffingen van het percentage Europese producties, bedoeld in artikel 3.20, eerste lid, van de wet kunnen in bijzondere gevallen, ten aanzien van een bepaald televisieprogrammakanaal gedeeltelijk worden verleend.

  • 2. Indien naar genoegen van het Commissariaat is aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval waarin ten aanzien van een programmakanaal niet kan worden verlangd dat direct aan het percentage Europese producties wordt voldaan, kan dit percentage lager worden vastgesteld voor een periode van drie kalenderjaren.

  • 3. Bij de vaststelling of sprake is van een bijzonder geval bedoeld in het eerste lid van dit artikel, worden tevens de aard van het programmakanaal, de programmering, de doelgroep, het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten voor Europese producties en bijzondere economische omstandigheden betrokken.

  • 4. Indien naar genoegen van het Commissariaat is aangetoond dat, gelet op de omstandigheden die in het derde lid worden genoemd, sprake is van een bijzonder geval waarin ten aanzien van een programmakanaal niet kan worden verlangd dat aan het percentage Europese producties wordt voldaan, kan het percentage genoemd in artikel 3.20, eerste lid, van de wet gedurende de looptijd van de toestemming lager worden vastgesteld, zolang het format van het programmakanaal niet wijzigt.

  • 5. Het verzoek om ontheffing dient vooraf door de commerciële media-instelling te worden ingediend bij het Commissariaat.

Artikel 6. Bereik commerciële media-instellingen

Voor de toepassing van artikel 3.23, tweede lid, van de wet wordt programma-aanbod aangemerkt als programma-aanbod dat in slechts één gemeente of een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen, indien het programma-aanbod is bestemd voor die betreffende gemeente(n) en niet tevens wordt verspreid via een ander deel van het nationale omroepnetwerk of in andere gemeenten via een programmakanaal.

Artikel 7. Inspanningsverplichting commerciële mediadienst op aanvraag

Overeenkomstig artikel 3.29c van de wet geldt voor aanbieders van commerciële mediadiensten op aanvraag een inspanningsverplichting om de vervaardiging van en toegang tot Europese producties, zoals bedoeld in artikel 2 van deze Beleidsregel programmaquota, te bevorderen.

Artikel 8. Oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties

Als oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties, bedoeld in artikel 2.122, eerste lid en artikel 3.24, eerste lid, van de wet, worden mede aangemerkt:

  • a. programma-aanbod dat Nederlands- of Friestalig is ingesproken;

  • b. programma-aanbod dat onderdelen van niet oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties bevat, dat voorzien is van een Nederlands- of Friestalige voice-over.

Artikel 9. Berekeningswijze

  • 1. Voor de vaststelling van het behaalde percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties, bedoeld in artikel 2.122 en artikel 3.24 van de wet, wordt uitgegaan van het totale programma-aanbod per televisieprogrammakanaal en per kalenderjaar.

  • 2. Voor de vaststelling van het behaalde percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties worden herhalingen van eerdere programma’s meegeteld.

Artikel 10. Ontheffing

  • 1. In bijzondere gevallen kan op grond van 2.122, derde lid en artikel 3.24, tweede lid, van de wet ten aanzien van een bepaald televisieprogrammakanaal desgevraagd en onder voorwaarden het aandeel oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties lager of op nul worden vastgesteld.

  • 2. Indien naar genoegen van het Commissariaat is aangetoond dat sprake is van een bijzonder geval waarin ten aanzien van een programmakanaal niet kan worden verlangd dat direct aan het percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties wordt voldaan, kan dit percentage lager worden vastgesteld voor een periode van drie kalenderjaren.

  • 3. Bij de vaststelling of sprake is van een bijzonder geval bedoeld in het eerste lid van dit artikel, wordt tevens gekeken naar de aard van het programmakanaal, de programmering, de doelgroep en het territoriale bereik van het programmakanaal.

  • 4. Indien naar genoegen van het Commissariaat is aangetoond dat, gelet op de omstandigheden die in het derde lid worden genoemd, sprake is van een bijzonder geval waarin ten aanzien van een programmakanaal niet kan worden verlangd dat aan het percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties wordt voldaan, kan het percentage genoemd in artikel 3.24, eerste lid, van de wet gedurende de looptijd van de toestemming lager of op nul worden vastgesteld, zolang het format van het programmakanaal niet wijzigt.

  • 5. Wanneer een programmakanaal nagenoeg geheel is gericht op een uitzendgebied buiten Nederland kan het percentage bedoeld in artikel 3.24, eerste lid, van de wet gedurende de looptijd van de toestemming op nul worden gesteld, zolang het format van het programmakanaal niet wijzigt.

  • 6. Het verzoek om ontheffing dient vooraf door de commerciële media-instelling te worden ingediend bij het Commissariaat.

Artikel 11. Ondertiteling

Als oorspronkelijk Nederlandstalige producties die voorzien zijn van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking zoals bedoeld in artikel 15 en artikel 17 van het besluit, worden aangemerkt oorspronkelijk Nederlandstalige producties, waaronder:

  • a. producties die Nederlandstalig zijn ingesproken;

  • b. producties die onderdelen van niet oorspronkelijk Nederlandstalige producties bevatten, die voorzien zijn van een Nederlands- of Friestalige voice-over dan wel Nederlands- of Friestalig zijn ingesproken en die voorzien zijn van een ondertiteling overeenkomstig artikel 18a van de regeling.

Artikel 12. Bereik commerciële media-instellingen

Voor de toepassing van artikel 17 van het besluit meldt de commerciële media-instelling onverwijld aan het Commissariaat wanneer zij een bereik heeft van ten minste 75 procent van alle huishoudens in Nederland.

Artikel 13. Berekeningswijze

  • 1. Voor de vaststelling van het percentage ondertiteling, bedoeld in artikel 15 en 17 van het besluit, wordt uitgegaan van het totale programma-aanbod per televisieprogrammakanaal en per kalenderjaar besteed aan producties die kunnen worden aangemerkt als oorspronkelijk Nederlandstalige producties die voorzien zijn van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking zoals bedoeld in artikel 11 van deze Beleidsregel programmaquota.

  • 2. Voor de vaststelling van het behaalde percentage ondertiteling worden herhalingen van eerdere programma’s meegeteld.

  • 3. Voor de vaststelling van het totale programma-aanbod genoemd in het eerste lid wordt het programma-aanbod bestaande uit producties die in de Nederlandse taal zijn ingesproken én in het bijzonder bestemd zijn voor kinderen jonger dan 8 jaar buiten beschouwing gelaten.

  • 4. Voor de vaststelling van het totale programma-aanbod genoemd in het eerste lid worden afzonderlijke videoclips buiten beschouwing gelaten.

Artikel 14. Ontheffingen

In bijzondere gevallen kan ten aanzien van een programmakanaal desgevraagd en onder voorwaarden het percentage ondertiteling lager of op nul worden vastgesteld.

Artikel 15. Rapportage

  • 1. De NPO brengt eenmaal per jaar voor 1 mei over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 2.115, 2.116, 2.119 tot en met 2.123 van de wet en de artikelen 14b en 15 van het besluit, op de televisieprogrammakanalen van de landelijke publieke mediadienst met uitzondering van de themakanalen van de NPO.

  • 2. De NPO brengt eenmaal per jaar voor 1 mei over het voorafgaande jaar verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 2.115, 2.116, 2.119 tot en met 2.123 van de wet en de artikelen 14b en 15 van het besluit, op de themakanalen van de NPO.

  • 3. De regionale publieke media-instellingen brengen eenmaal per twee jaar voor 1 mei over de voorafgaande jaren verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 2.115, 2.117, 2.119 tot en met 2.122 van de wet op de televisieprogrammakanalen.

  • 4. De commerciële media-instellingen met televisieprogrammakanalen met een landelijk marktaandeel gelijk aan of groter dan 0,3% in ten minste één Europese lidstaat brengen eenmaal per twee jaar voor 1 mei over de twee voorafgaande jaren verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 3.20 tot en met 3.25 van de wet en artikel 17 van het besluit.

  • 5. De commerciële media-instellingen met televisieprogrammakanalen met een landelijk marktaandeel kleiner dan 0,3% brengen op verzoek van het Commissariaat verslag uit aan het Commissariaat over de naleving van de artikelen 3.20 tot en met 3.25 van de wet.

  • 6. De aanbieders van commerciële mediadiensten op aanvraag rapporteren periodiek aan het Commissariaat over de naleving van artikel 7 van deze Beleidsregel programmaquota.

Artikel 16. Verslag televisieprogrammakanalen landelijke publieke mediadienst

De verslagen bedoeld in artikel 15, eerste lid, bevatten gegevens zowel in absolute zin als procentueel per televisieprogrammakanaal en voor de landelijke publieke media-instellingen als geheel, over de volgende onderwerpen:

  • a. de totale duur van het programma-aanbod;

  • b. de voor berekening in aanmerking te nemen duur van het programma-aanbod, als bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze Beleidsregel programmaquota;

  • c. het percentage Europese producties;

  • d. het percentage Europese onafhankelijke producties;

  • e. het percentage recente producties;

  • f. het percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties;

  • g. het percentage ondertiteling;

  • h. in opdracht geproduceerde producties bij Nederlandse onafhankelijke producenten;

  • i. coproducties met Nederlandse onafhankelijke producenten;

  • j. aankoop Europees onafhankelijk product, waarbij de producent is gevestigd buiten Nederland;

  • k. coproducties met Europese onafhankelijke producenten gevestigd buiten Nederland;

  • l. eigen producties;

  • m. overige producties;

  • n. herhalingen;

  • o. een statistisch overzicht van de mate waarin door de verschillende televisieprogrammakanalen aan de verplichtingen is voldaan;

  • p. per verzorgde productie moet in ieder geval worden aangegeven of:

    • (1) de productie meetelt voor de berekening van de in aanmerking te nemen duur van het programma-aanbod als bedoeld in artikel 4 van deze Beleidsregel programmaquota,

    • (2) taal,

    • (3) land van herkomst,

    • (4) productiejaar,

    • (5) naam van de producent,

    • (6) indien het een oorspronkelijk Nederlandstalige productie betreft of de productie is ondertiteld, en

    • (7) indien het een oorspronkelijk Nederlandstalige productie betreft die niet is ondertiteld of de productie in het bijzonder bestemd is voor kinderen jonger dan acht jaar.

Artikel 17. Verslag overige televisieprogrammakanalen

  • 1. De verslagen bedoeld in artikel 15, tweede tot en met vijfde lid, bevatten gegevens op basis van een steekproef van een week per kwartaal voor elk rapportagejaar.

  • 2. In de verslagen bedoeld in artikel 15, tweede tot en met vijfde lid, wordt per verspreide productie aangegeven:

    • a. datum en tijdstip van verspreiding;

    • b. naam van de productie;

    • c. duur van de productie;

    • d. of de productie meetelt voor de berekening van de in aanmerking te nemen duur van het programma-aanbod als bedoeld in artikel 4 van deze Beleidsregel programmaquota;

    • e. of het een Europese productie betreft;

    • f. land van herkomst;

    • g. of het een onafhankelijke Europese productie betreft;

    • h. naam van de producent;

    • i. naam van de distributeur;

    • j. of het een recente Europese productie betreft;

    • k. productiejaar;

    • l. of het een oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige productie betreft;

    • m. of de productie is voorzien van een voice-over, dan wel Nederlands is ingesproken;

    • n. indien het een oorspronkelijk Nederlandstalige productie betreft of deze is ondertiteld;

    • o. indien het een oorspronkelijk Nederlandstalige productie betreft die niet is ondertiteld of de productie in het bijzonder bestemd is voor kinderen jonger dan 8 jaar.

  • 3. De media-instellingen rapporteren op de door het Commissariaat voorgeschreven wijze.

  • 4. Het Commissariaat kan een media-instelling toestaan op andere wijze dan genoemd in het tweede lid te rapporteren.

  • 5. Het Commissariaat bepaalt welke weken dienen als steekproef als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Het Commissariaat deelt dit in de loop van het desbetreffende kalenderjaar mee.

  • 6. Het tweede lid, onder n en o is niet van toepassing op de regionale publieke media-instellingen en niet op commerciële media-instellingen met televisieprogrammakanalen met een technisch bereik kleiner dan 75% van de Nederlandse huishoudens.

Artikel 18. Intrekking Beleidsregels

De volgende beleidsregels worden ingetrokken:

De Regeling programmaquota van 18 december 2007 wordt ingetrokken.

De wijziging van de Regeling programmaquota van april 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze Beleidsregel programmaquota treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Artikel 20. Slotbepalingen

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel programmaquota 2019.

Deze beleidsregel wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de website van het Commissariaat.

Commissariaat voor de Media, M. de Cock Buning Voorzitter

E. Eljon Commissaris

TOELICHTING

1. Algemeen deel

Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet. Door de onafhankelijkheid, pluriformiteit en toegankelijkheid van het media-aanbod te beschermen, draagt het Commissariaat bij aan de verwezenlijking van het principe van vrijheid van informatie, een van de pijlers onder de democratie.

Toegankelijkheid van media-aanbod houdt in dat alle inwoners van Nederland tegen redelijke kosten en met zo min mogelijk beperkingen toegang hebben tot informatie. Toegankelijkheid houdt ook in dat voor personen met een auditieve beperking ondertiteling in het media-aanbod beschikbaar is. De voorschriften voor verplichte ondertiteling van oorspronkelijk Nederlandstalige producties waarborgen de toegankelijkheid van het media-aanbod voor hen.

Bij een pluriforme samenleving hoort een pluriform media-aanbod: met een open oor en oog voor allerlei (doel)groepen, allerlei meningen, allerlei verhalen. De pluriformiteit van het media-aanbod wordt onder andere geborgd door voorgeschreven aandelen Europese en onafhankelijke producties en Nederlands- en Friestalige producties.

Dit betekent dat het programma-aanbod van publieke en commerciële media-instellingen in beginsel dient te bestaan uit ten minste een bepaald percentage Europese en onafhankelijke producties, uit ten minste een bepaald percentage Nederlands- en Friestalige producties en dat ten minste een bepaald percentage van oorspronkelijk Nederlandstalige producties voorzien moet zijn van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking.

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van deze verschillende programmaquota, overeenkomstig de artikelen 2.115 tot en met 2.123, de artikelen 3.20 tot en met 3.25 van de wet 2008 en de artikelen 15 en 17 van het besluit. In deze beleidsregels geeft het Commissariaat een nadere interpretatie aan deze wettelijke voorschriften.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (definities)

De in deze Beleidsregel programmaquota gebruikte begrippen uit de wet hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van die wet is omschreven. Voor zover er in deze Beleidsregel programmaquota begrippen worden gebruikt die niet zijn omschreven in artikel 1 van de wet, zijn deze begrippen gedefinieerd in deze Beleidsregel programmaquota.

I. Voorgeschreven aandeel Europese en onafhankelijke producties

Artikel 2 (Europese producties)

Artikel 2, eerste lid, van deze Beleidsregel programmaquota vloeit rechtstreeks voort uit richtsnoeren die door de Europese Commissie zijn ontwikkeld voor het toezicht op de uitvoering van de Europese richtlijn ‘Televisie zonder grenzen’.

In de praktijk is gebleken dat het voor media-instellingen soms niet mogelijk is te achterhalen wie de producent is van een programmaonderdeel. Dit probleem doet zich met name voor bij oud programma-aanbod. In die beperkte gevallen kan het land waarin de distributeur is gevestigd, gelden als het land van herkomst van het programmaonderdeel. Dit neemt niet weg dat de media-instelling voldoende actie moet ondernemen om de producent te achterhalen. Wanneer de naam van de distributeur wordt opgegeven dient de media-instelling te vermelden waarom de producent niet te achterhalen is.

Artikel 3 (onafhankelijke producties)

Bij de definitie van het begrip onafhankelijke producent dient naar behoren rekening te worden gehouden met criteria als de eigendom van de productiemaatschappij en de hoeveelheid programma’s die aan dezelfde media-instelling worden geleverd.

Programma-aanbod dat geproduceerd is door een instelling die een programma verzorgt tezamen met een onafhankelijke producent (een zogenaamde coproductie) wordt aangemerkt als onafhankelijke productie. Het Commissariaat gaat ervan uit dat er sprake is van een coproductie wanneer de media-instelling en de onafhankelijke producent bij de SEKAM hebben aangegeven dat er sprake is van een coproductie. Desgevraagd toont de media-instelling dit aan.

Niet als onafhankelijke productie kan worden aangemerkt een door een media-instelling geproduceerd programma. Een door een Nederlandse media-instelling aangekochte productie van een door een buitenlandse media-instelling of een andere Nederlandse media-instelling geproduceerde productie, is evenmin een onafhankelijke productie. Wel als onafhankelijk kan worden aangemerkt de door een Nederlandse media-instelling aangekochte productie die door een buitenlandse onafhankelijke producent is geproduceerd, ongeacht of de Nederlandse media-instelling deze productie heeft aangekocht van de onafhankelijke producent of van een media-instelling.

Bij de beoordeling of er sprake is van een onafhankelijke productie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, van deze Beleidsregel programmaquota wordt uitgegaan van de gegevens zoals bekend bij de SEKAM. Desgevraagd toont de media-instelling aan dat een producent niet meer dan 90% van zijn producties aan één media-instelling levert. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder b, van deze Beleidsregel programmaquota dient een programma dat geproduceerd is door een producent die slechts één programma heeft geproduceerd eveneens als onafhankelijke productie te worden aangemerkt.

Artikel 4 (berekeningswijze)

Ingevolge artikel 2.121 en artikel 3.23 van de wet dient voor de berekening van het percentage Europese, onafhankelijke en recente producties te worden uitgegaan van het totale programma-aanbod met aftrek van programma-aanbod dat bestaat uit onder andere nieuws, sport, spel (met uitzondering van media-aanbod van educatieve aard dat mede het karakter van een spel heeft) en reclame en telewinkelen en teletekst. Ten aanzien van publieke media-instellingen blijft daarnaast media-aanbod van kerkelijke of geestelijke aard en media-aanbod van politieke partijen en de overheid buiten beschouwing. Herhalingen van programma’s tellen mee voor de vaststelling van de percentages.

De hier vermelde begrippen worden als volgt uitgelegd:

1.a Programma-aanbod bestaande uit nieuws

Nieuws is op het Nederlandse publiek gerichte, professioneel bewerkte, actuele en universele content.

Met ‘actueel’ wordt bedoeld vrijwel dagelijks nieuws, dat wil zeggen dat het nieuws (vrijwel) iedere dag ververst wordt.

Onder ‘universeel’ dient te worden verstaan dat alle onderwerpen een kans dienen te maken om geselecteerd te worden. Uitgesloten is content die gericht is op één onderwerp, bijvoorbeeld op het gebied van kunst, sport of muziek.

‘Professioneel bewerkt’ is content wanneer journalisten nieuws selecteren en/of bewerken.

‘Op het Nederlandse publiek gericht’ is content die niet doelgroep specifiek gericht is, zoals Jeugdjournaal. Ook nieuws gericht op etnische groepen telt niet mee.

1.b Programma-aanbod dat betrekking heeft op sport

Programma-aanbod met uitslagen, flitsen, samenvattingen, beschouwingen en interviews (de zogenaamde actuele sportinformatie), alsmede rechtstreekse en integrale verslagen (geheel of gedeeltelijk) van sportwedstrijden/evenementen (de zogenaamde sportreportages).

1.c Programma-aanbod dat het karakter van een spel heeft

Spelprogramma waarin (vaste) panelleden of kandidaten, al dan niet onder leiding van een spelleider, deelnemen aan een spel.

1.d Programma-aanbod bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen

Programma-aanbod waarvan het hoofddoel is om een specifiek product of specifieke dienst te verkopen of programma-aanbod waarin producten worden gedemonstreerd die door de kijker kunnen worden besteld. Voor wat betreft de telewinkelboodschappen betreft het zowel de afzonderlijke telewinkelboodschappen als de blokken van telewinkelboodschappen.

1.e Programma-aanbod bestaande uit stilstaande beelden

Programma-aanbod waarin alleen gebruik wordt gemaakt van letters, cijfers en symbolen.

Artikel 5 (ontheffing Europese producties)

De Europese Commissie heeft bepaald dat bij de vaststelling van de percentages Europese producties

rekening gehouden mag worden met de technische beperkingen van een programmakanaal, de eisen van economisch evenwicht, en de omstandigheid dat sprake is van een nieuw programmakanaal.

Het Commissariaat kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. Bijzondere gevallen kunnen betrekking hebben op de aard van het programmakanaal (gericht op een zeer specifieke doelgroep – zoals kinderen – of een zeer specifiek type aanbod zoals – Amerikaanse series), het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten van Europese producties, of op bijzondere economische omstandigheden zoals opstartproblemen van nieuwe programmakanalen. Hieronder wordt niet verstaan eventuele verliezen of winsten van een commerciële media-instelling. Het Commissariaat heeft derhalve de mogelijkheid commerciële media-instellingen ontheffing te verlenen van het percentage Europese producties. De media-instelling dient hiertoe voorafgaand aan de periode waarvoor ontheffing wordt gevraagd een met redenen omkleed verzoek in te dienen.

Er kunnen omstandigheden zijn waarin nieuwe programmakanalen niet vanaf het begin aan het vereiste percentage van Europese producties kunnen voldoen door bijvoorbeeld opstartproblemen. In bijzondere gevallen wordt ten aanzien van dergelijke nieuwe programmakanalen ontheffing verleend voor een periode van drie jaar. Tijdens deze periode moet worden toegegroeid naar het voorgeschreven percentage. Indien de media-instelling aantoont of aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ontheffing rechtvaardigen, wordt het percentage voor de periode vanaf de start van het programmakanaal tot en met het eerste volledige kalenderjaar vastgesteld op 10%, voor het tweede kalenderjaar op 15% en voor het derde kalenderjaar op 25%.

Artikel 6 (bereik commerciële media-instellingen)

Een commerciële media-instelling die programma-aanbod verzorgt dat slechts in een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen, hoeft niet te voldoen aan de verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 3.20 tot en met 3.22 van de wet. Beoordeeld dient te worden of een media-instelling programma-aanbod verzorgt voor lokaal publiek. In de Europese richtsnoeren is opgenomen dat bij de beoordeling of een media-instelling programma-aanbod verzorgt dat bestemd is voor lokaal publiek behalve naar het bereik ook naar de inhoud van het programma-aanbod moet worden gekeken. Het programma-aanbod moet qua inhoud ook bestemd zijn voor dit lokale publiek. Dit betekent dat bijvoorbeeld programma-aanbod dat uitsluitend bestaat uit films en slechts in een aantal aangrenzende gemeenten kan worden ontvangen, niet valt onder de uitzondering van artikel 3.23, tweede lid, van de wet nu de inhoud van het programma-aanbod niet als lokaal kan worden aangemerkt.

Artikel 7 (inspanningsverplichting commerciële mediadienst op aanvraag)

Als uitvloeisel van de Europese richtlijn uit 2010 schrijft de wet voor dat media-instellingen die commerciële mediadiensten op aanvraag verzorgen, de vervaardiging van en toegang tot Europese producties dienen te stimuleren. Anders dan bij omroepdiensten is bij mediadiensten op aanvraag geen minimumpercentage voorgeschreven. De AMVD Richtlijn die in november 2018 is aangenomen, introduceert wel een minimumpercentage en schrijft voor dat aanbieders van mediadiensten op aanvraag minimaal 30% aan Europese producties in hun catalogus moeten opnemen en de zichtbaarheid daarvan moeten bevorderen. 1 Lidstaten hebben tot september 2020 om de nieuwe bepalingen in hun nationale wetgeving op te nemen. Totdat de nieuwe bepalingen in de wet zijn geïmplementeerd, gaan deze beleidsregels nog uit van het regime van de oude Europese richtlijn.

II. Nederlands- en Friestalige producties

Artikel 8 (oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties)

Doel van artikel 2.122, eerste lid en artikel 3.24, eerste lid van de wet is het stimuleren van de Nederlandse- en Friese taal.

Onder inspreken als bedoeld in artikel 8, onder b, van deze Beleidsregel programmaquota wordt onder andere bedoeld het leveren van commentaar, het gebruik van een voice-over of het inspreken van animatie. Onder oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig programma-aanbod kan niet worden verstaan in het Nederlands of Fries ondertiteld of nagesynchroniseerd programma-aanbod. De opsomming in artikel 8 van wat als oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige productie kan worden aangemerkt, is niet limitatief. Zo wordt programma-aanbod ook als oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig aangemerkt als dat programma-aanbod evident oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig is. Onder evident oorspronkelijk Nederlands- of Friestalig dient in ieder geval teksttelevisie te worden verstaan.

Artikel 10 (ontheffing Nederlands- en Friestalige producties)

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de ratio van het programmaquotum voor commerciële media-instellingen is om deze instellingen een minimumbijdrage te laten leveren aan de Nederlandse cultuur.2 Voor wat betreft de bijzondere gevallen heeft de wetgever als voorbeelden genoemd een programma-kanaal dat zich specifiek richt op minderheden in Nederland of dat uitsluitend speelfilms uitzendt.3 Voor programmakanalen die een toestemming van het Commissariaat hebben en die zich vrijwel helemaal richten op het buitenland, maar die ook in Nederland te ontvangen zijn, achtte de wetgever het niet reëel om vast te houden aan het wettelijk percentage.4

Het is aan de media-instelling om aan te tonen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een ontheffing rechtvaardigen. De media-instelling dient voorafgaand aan de periode waarvoor ontheffing wordt gevraagd een met redenen omkleed verzoek in te dienen.

Er kunnen omstandigheden zijn waarin nieuwe programmakanalen niet vanaf het begin aan het vereiste percentage van oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties kunnen voldoen door bijvoorbeeld opstartproblemen. In bijzondere gevallen wordt ten aanzien van dergelijke nieuwe programmakanalen ontheffing verleend voor een periode van drie jaar. Tijdens deze periode moet worden toegegroeid naar het voorgeschreven percentage. Indien de media-instelling aantoont of aannemelijk maakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ontheffing rechtvaardigen, wordt het percentage voor de periode vanaf de start van het programmakanaal tot en met het eerste volledige kalenderjaar vastgesteld op 0%, voor het tweede kalenderjaar op 15% en voor het derde kalenderjaar op 25%. Voor het jaar waarin toestemming voor het verzorgen van het programmakanaal is verleend, wordt het percentage op 0% gesteld.

Bij de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval dat rechtvaardigt dat voor de duur van de toestemming ontheffing wordt verleend, betrekt het Commissariaat de volgende omstandigheden: de aard van het programmakanaal en de programmering, de doelgroep van het programmakanaal, het territoriale bereik van het programmakanaal (bijvoorbeeld als er specifiek programma-aanbod wordt verspreid dat zich ook (of vooral) richt op een uitzendgebied buiten Nederland). Deze omstandigheden zijn niet uitputtend bedoeld. Van een bijzonder geval kan ook sprake zijn als aan een van de omstandigheden of een combinatie hiervan is voldaan.

Indien een commerciële media-instelling aantoont dat het programma-aanbod zich nagenoeg geheel op landen buiten Nederland richt, stelt het Commissariaat desgevraagd het percentage Nederlands- of Friestalige producties voor de duur van de toestemming vast op 0%. Naar het oordeel van het Commissariaat is het in een dergelijk geval niet reëel vast te houden aan het vereiste wettelijke percentage van 40%. Programma-aanbod richt zich bijvoorbeeld op landen buiten Nederland indien het programma-aanbod een interactief karakter heeft en het vanuit Nederland niet mogelijk is hieraan deel te nemen. Ook uit andere omstandigheden kan blijken dat het programma-aanbod nagenoeg geheel op het buitenland is gericht. Bijvoorbeeld indien sprake is van programma-aanbod dat niet ongecodeerd in Nederland te ontvangen is, of van programma-aanbod dat in een andere voertaal dan het Nederlands (gesproken, ondertiteld of nagesynchroniseerd) wordt verspreid. De omstandigheid dat het programma-kanaal door bijvoorbeeld distributie via een satelliet (met grote footprint) of het open internet ook in Nederland kan worden ontvangen, kan nog steeds betekenen dat programma-aanbod nagenoeg geheel op het buitenland is gericht.

Daarnaast kan het percentage voor de duur van de toestemming op 0% worden vastgesteld indien een media-instelling aantoont dat het programmakanaal – gelet op de aard van het programma-aanbod, de programmering en de doelgroep – gericht is op heel Europa dan wel op een substantieel deel daarvan. De media-instelling zal in dat specifieke geval moeten aantonen dat, gelet op de aard van het programma-aanbod en de programmering, het voldoen aan het voorgeschreven percentage oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige producties een disproportionele belemmering vormt voor het bedrijfsmodel van het programmakanaal.

Tot slot kan het percentage Nederlands- of Friestalige producties voor de duur van de toestemming op 0% worden vastgesteld voor programmakanalen die vóór de inwerkingtreding van de wet werden aangeduid als ‘bijzondere omroep’. Tot 1 januari 2009 werd ten aanzien van programma’s voor bijzondere omroep een uitzondering gemaakt op het verplichte minimumpercentage Nederlands- en Friestalige programmaonderdelen. Onder een programma voor bijzondere omroep werd onder de oude wet verstaan: ‘een programma dat gecodeerd wordt uitgezonden en bestemd is voor ontvangst door een deel van het algemene publiek, bestaande uit diegenen die met de omroepinstelling die het programma verzorgt, een tot ontvangst van het programma strekkende overeenkomst hebben gesloten’. Met de inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2009 is het begrip programma voor bijzondere omroep komen te vervallen en daarmee ook de uitzonderingsbepaling. Uit de memorie van toelichting op de wet blijkt dat die uitzonderingsbepaling kon vervallen, aangezien voor dergelijke uitzonderingen de in artikel 3.24, tweede lid, van de wet opgenomen ontheffingsbepaling kan worden benut.5

III. Ondertiteling van televisieprogramma-aanbod

Artikel 11 (ondertiteling)

Voor de ondertitelingsverplichting maakt het niet uit of Nederlandstalig programma-aanbod is voorzien van een op het beeld ingebrande ondertiteling of van een ondertiteling die is op te roepen via een (ingebouwde) decoder.

Artikel 12 (bereik commerciële media-instelling)

Op grond van artikel 17 van het besluit dienen uitsluitend commerciële media-instellingen met een bereik van ten minste 75% van alle huishoudens in Nederland, ten minste 50% van het totale oorspronkelijk Nederlandstalig programma-aanbod te voorzien van ondertiteling.

Om het bereik van een media-instelling vast te kunnen stellen dient een media-instelling het Commissariaat onverwijld mee te delen wanneer zij een bereik heeft van ten minste 75% van alle huishoudens in Nederland.

Artikel 13 (berekeningswijze)

Voor de vaststelling van het percentage ondertiteling wordt uitgegaan van het televisieprogramma-aanbod besteed aan oorspronkelijk Nederlandstalige producties. Bij publieke media-instellingen wordt voor de berekening van het percentage oorspronkelijk Nederlandstalige producties in artikel 2.122, eerste en tweede lid, van de wet het programma-aanbod dat van kerkelijke of geestelijke aard is en programma-aanbod van politieke partijen en de overheid niet meegeteld. Op grond van artikel 15 van het besluit telt dit programma-aanbod wel mee bij de berekening van het percentage ondertiteling. Voor de toepassing van de artikelen 15 en 17 van het besluit worden programma-aanbod bestaande uit reclame- en telewinkelboodschappen, televisieprogramma-aanbod voor Nederlandstaligen in het buitenland en visual radio-aanbod buiten beschouwing gelaten. Ook programma-aanbod dat in de Nederlandse taal is ingesproken én in het bijzonder bestemd is voor kinderen jonger dan 8 jaar, telt niet mee voor de berekening. Indien de verplichting tot ondertiteling ook voor dit programma-aanbod zou gelden, zou dit tot het onbedoelde effect kunnen leiden dat media-instellingen die dit ingesproken programma-aanbod verspreiden, om kosten te besparen, terugvallen op de oorspronkelijk anderstalige versie voorzien van een Nederlandstalige ondertiteling. De jonge kinderen die nog geen ondertitels kunnen lezen, zouden daarvan dan de dupe worden. De landelijke publieke omroep hanteert een leeftijd van circa 8 jaar als ‘leesgrens’ voor ondertiteling. Afzonderlijke videoclips worden buiten beschouwing gelaten voor de toepassing van de artikelen 15 en 17 van het besluit, ook in gevallen waarin sprake is van een programmaonderdeel dat uitsluitend is opgebouwd uit clips. Een afzonderlijke Nederlandstalige clip telt derhalve niet mee voor de berekening van het programma-aanbod besteed aan oorspronkelijk Nederlandstalige producties. Indien de Nederlandstalige clip deel uitmaakt van een oorspronkelijk Nederlandstalige productie, behoeft de clip niet te worden ondertiteld. De productie telt wel in zijn geheel mee bij de berekening van het totale televisieprogramma-aanbod.

IV. Rapportage

Artikel 15

Om ervoor te zorgen dat het Commissariaat een goed overzicht heeft van de naleving van de regels inzake de verschillende quota is er voor gekozen de NPO eenmaal per jaar te laten rapporteren. De NPO rapporteert over de televisieprogrammakanalen met uitzondering van de themakanalen over het totale televisieprogramma-aanbod in een jaar. Ten aanzien van de themakanalen rapporteert de NPO op basis van een steekproef van vier weken (een week per kwartaal).

De regionale publieke media-instellingen en de commerciële media-instellingen met televisie-programmakanalen met een technisch bereik in Nederland gelijk aan of groter dan 75% of een landelijk marktaandeel gelijk aan of groter dan 0,3% in ten minste een Europese lidstaat, rapporteren tweejaarlijks op basis van een steekproef van vier weken (een week per kwartaal). De commerciële media-instellingen met televisieprogrammakanalen met een technisch bereik kleiner dan 75% van de Nederlandse huishoudens en een landelijk marktaandeel kleiner dan 0,3% rapporteren op verzoek van het Commissariaat. Dit verzoek tot rapporteren wordt voor de aanvang van de eerste steekproefweek aan de betreffende media-instellingen bekend gemaakt. In dit verzoek wordt kenbaar gemaakt op welke weken de steekproef betrekking heeft.

In het zesde lid van artikel 15 van deze Beleidsregel programmaquota is vastgelegd dat de commerciële media-instelling, die mediadiensten op aanvraag verzorgt, verplicht is periodiek duidelijk te maken wat het aandeel Europese producties in het totale aanbod is en dit aan het Commissariaat te melden. Dit gebeurt door middel van het beantwoorden van een serie vragen die door het Commissariaat in een rapportageformulier zijn opgenomen. Tevens worden instellingen geacht een berekening te maken van het aandeel Europese producties binnen het totale aanbod. Om deze berekening punctueel uit te voeren is een gedetailleerde toelichting bij het rapportageformulier gevoegd. De verplichte rapportage is niet van toepassing op beeldmateriaal dat nieuws, sport, spel, reclame- en telewinkelboodschappen en/of zgn ‘user generated content’ bevat. Instellingen kunnen zich bij de rapportage dan beperken tot het aangeven over welk type beeldmateriaal het gaat. Voor het programma-aanbod dat buiten deze genoemde categorieën valt, worden instellingen geacht het aandeel Europese producties te berekenen.

Artikel 16

In artikel 16 van deze Beleidsregel programmaquota is vastgelegd over welke gegevens de NPO dient te rapporteren ten aanzien van de landelijke televisieprogrammakanalen met uitzondering van de themakanalen.

Artikel 17

In artikel 17 van deze Beleidsregel programmaquota is vastgelegd over welke gegevens de NPO (ten aanzien van de themakanalen), de commerciële media-instellingen en de regionale publieke media-instellingen dienen te rapporteren. Met betrekking tot de wijze waarop dient te worden gerapporteerd heeft het Commissariaat een spreadsheet ontwikkeld dat door de media-instellingen dient te worden ingevuld. Indien de media-instelling niet op de door het Commissariaat voorgeschreven wijze rapporteert en daarmee onvolledige of onvoldoende informatie verstrekt, kan het Commissariaat een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen wegens overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

De naam van de distributeur (tweede lid, sub i) wordt alleen in het verslag vermeld indien de naam van de producent onbekend is en is voldaan aan artikel 2, derde lid, van deze Beleidsregel programmaquota.

Met betrekking tot artikel 17, vierde lid merkt het Commissariaat het volgende op. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor het voor een commerciële media-instelling niet mogelijk is om op de in het tweede lid genoemde wijze te rapporteren. Het programma-aanbod van een muziek programmakanaal bijvoorbeeld bestaat grotendeels uit non-stop clips. Het ligt in dat geval voor de hand dat er op clipniveau wordt gerapporteerd over de uitgezonden percentages Europese, onafhankelijke en recente producties. In die gevallen dat er duidelijk sprake is van een programma, bijvoorbeeld een programma dat is opgebouwd uit clips, zoals een hitlijst, dienen de gegevens te worden verstrekt over het programma als geheel.

Teneinde een effectieve administratieve lastenvermindering voor commerciële media-instellingen met relatief gering bereik te bewerkstelligen, is ten aanzien van die instellingen gekozen voor steekproefsgewijs toezicht.


X Noot
1

Richtlijn 2018/1808/EU van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie.

X Noot
2

Het programmaquotum Nederlands- en Friestalige programma’s is voor commerciële instellingen in 1992 opgenomen in de toen geldende Mediawet bij wijze van amendement van artikel 71g derde 3.

X Noot
3

Onder oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programmaonderdelen kunnen niet worden verstaan in het Nederlands- of in het Fries ondertitelde of nagesynchroniseerde programmaonderdelen. ‘Gemengde’ programmaonderdelen zoals het dagelijkse televisiejournaal, zullen wel in het geheel meegeteld mogen worden, tenzij de Nederlandse of Friese taal daarin een zeer ondergeschikte plaats inneemt. Zie Stb. 1992, 334.

X Noot
4

Kamerstukken l, 2008/09, 31 356, D (Memorie van Antwoord).

X Noot
5

Kamerstukken ll, 2007/08, 31 356, nr. 3, p. 70.

Naar boven